schijnbaar

Er zijn nu hele kleine vliegjes. Zo dun, zo fijn, dat ze door ’t zonlicht lijken te worden opgeheven. Ze vormen een carrousel van draaiingen door de lucht. Ik in de schaduw, zij in ’t licht.
Was ’t donker & waren zij vuurvliegen, dan had ik geen lamp nodig om m’n boek te lezen.
Zachtjes, traag, zoeken ze hun weg. Ondanks dat ik me elke keer afvraag waarheen, word ik steeds weer afgeleid, door een volgende weerkaatsing van de zon op een waarschijnlijk vleugeltje, gaat er weer een ander voorbij in een virtuele 8-baan, omhoog, hier op ’t platje, achter m’n tuindeuren, waar ogenschijnlijk niets lijkt te gebeuren.
Ze zijn zo dun als de zoekende draad van een spin. Die wappert toevallig ook voorbij. Lijn uitgegooid om een volgend houvast te vinden. & Ze lijken dezelfde willekeur van de deining van de wind te volgen. De maat daarvan wordt aangegeven door de zwalkend op & neer schuddende rozenstruik.
Soms zet er 1 een streep dieper in de tuin. Streepje eigenlijk. Te dun om te beklijven. Te snel ook.
Als de autowielen in oude films, die achterstevoren lijken te rijden. Je ogen trekken andere conclusies, omdat de verwerking nog moet gaan plaatsvinden als de beweging al voorbij is.
Een mus waagt zich hier. ’t Gekwetter van 2 weken terug is ze vergeten. Probeert nu in stilte te acteren. Misschien om haar kinderen niet onnodig te storen, 20 meter hoger, onder de dakrichel van de achterburen.
Ik doe 2 stappen de tuin in. Wil weten wat de mus beweegt. & Zo vaak zie ik ze niet meer. Verjaagd, gedecimeerd. Maar als ik weer afgeleid word, alles beweegt op momenten dat ik strak wil blijven kijken naar wat er gebeurt, vliegt de mus op, geschrokken, alweer onderweg naar een volgend mogelijk voedselvergaarplek.
Terwijl ik naar de 1e ontloken bloemen van de ooievaarsbek kijk, begin ik me te beseffen dat ik eigenlijk naar niets kijk. Dat als ‘tgeen ik zie al eerder heeft plaatsgevonden, zich voor mijn ogen meermaals heeft afgespeeld. Als je nadenkt, denk ik, is er niets bijzonders aan, de zachtpaarse kleur van de ooievaarsbek, maar toch zit ik er elk jaar op te wachten.
Maar m’n gang wordt trager, m’n ogen worden door elk klein stipje dat mijn tuin beroert aangetrokken, ik laat me elke keer weer voeren door ’t niets dat toch iets blijkt te zijn.
De onzichtbare vogels gaan onverminderd door, lijken hun eigen compositie te willen voleindigen, brengen diepte aan buiten de omheining van mijn tuin. In de verte zelfs een haan, dichterbij een onvermoeibare spreeuw, een trilling van een koolmees ondefinieerbaar ergens. ’t Lijkt een radio die z’n zenders nog aan ’t afstellen is, te onrustig om op dezelfde frequentie te blijven hangen.
Een citroentje, een citroenvlinder, lijkt nog op zoek naar de look zonder look, die ik van m’n broer moest laten staan tot-ie was uitgebloeid. Hij fladdert vlinderdronken, lentedwaas, ongecontroleerd aan schijnbaar alles voorbij.

Misschien een laatste inspectietocht voordat ’t echte seizoen gaat beginnen in Zijperspace.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *