Sssst

Zo nu & dan dwingt een schilfertje mijn tong tot actie. Roerend, kroelend, niet meer stil staand omdat er nog steeds een puntje te voelen is tussendoor de tandranden. Als een worm is ’t in die spaarzame spleet terechtgekomen.
Was ’t gedroogde peterselie, een flintertje kip?

Ik blaas lucht, een piepklein stroompje, door de tanden, maar juist bij de nieuwe gast kan ik er niet doorheen komen. Ik peuter tegen beter weten in & onvermoeibaar dwingt m’n tong zich in een bocht om de juiste locatie te vinden.
Z’n spieren zijn onverbeterlijk, niet moe te krijgen, zonder dat ik in staat ben ’t te beseffen. Pas achteraf, me realiserend dat hij de hele avond naar links heeft gewezen, puntje naar boven. Ampele pogingen vat te krijgen op niet meer dan een millimeter houvast.
’t Heeft zich in de grot genesteld, de spelonk, van aaneengegroeide kalkrotsen, in de hoop hier te kunnen blijven. ’t Heeft de zuurdamp uit de diepte van m’n keel al mogen waarnemen, maar voorlopig acht-ie zich veilig. Slechts ’t uiteinde loopt ’t gevaar te kunnen slijten, maar voorlopig heeft hij ’t me onmogelijk gemaakt er ‘wind’ doorheen te blazen.

Zoals ’t nu nog wel lukt bij mijn snijtanden. ’t Is goed dat m’n buren dit niet gewaar kunnen worden; ’t plafond is weliswaar voetstapdoorlatend, maar dat gesjis, gepssst & af & toe een aanhoudende ’tssst’, daar hoef ik me niet ongerust over te maken. Over ’t algemeen hou ik m’n mond toe bij dat orgel van minimale variatie. Slechts m’n wangen doen wat geluid resoneren richting inwendige trommelvliezen. Komt dicht bij m’n hersenen terecht, zo voelt dat, maar verbreidt zich niet.

Er gebeurt weinig hier. Slechts een paar voetstappen van hierboven. Misschien had ik, als ik me daarop had gefocust, een trein voorbij kunnen horen komen. Maar vooral mijn gehemelte maakt lawaai, soms ’t verzitten op de 40-jarige stoel. Een ruis, van de wind die de warmte moet doen verspreiden. Dat machientje dan, dat de ventilatortjes onder de verwarming in een eeuwige gang zet tot ’t van stof ooit vast komt te zitten.
Als ik er niet meer ben.

Zodat alles stil zal zijn in Zijperspace.

Leesbank

De laatste dagen kom ik bij deze bank terecht. ’t Diemerbos klinkt vertrouwd. Ik ken elke steeg, elke kruising, de stoplichten. Misschien zijn ze mij ook gewoon inmiddels, de bomen, de struiken, de insecten. Al die andere dingen die er toe doen in dit gedeelte van natuur.
& Hoewel ik de laatste dagen de gewoonte heb opgebouwd om toploze handschoenen te dragen als ik stil zit, heb ik besloten, op ’t moment dat ik typ, die juist nu af te doen. Ik moet de woorden weer voelen. ’t Rampestampen van vormende zinnen over een bank.

Die bank staat in ’t Diemerbos, waar overigens weinig verkeer plaats vindt. Iedereen gaat vanzelf wel aan de kant als dat noodzakelijk is.
Af & toe waag ik te denken: een bos van niks. Dat heeft met bramen te maken, met aangelegde paden, een scheiding van delen door een snelweg. & Nog wat pietluttigheden als je de beleving van andere bezoekers met die van mij vergelijkt.
Zij zullen mij voor gek verklaard hebben, 5 jaar geleden, toen dit cultuurbosje de enige oplossing was om weer te leren ademhalen. Toen ze mij konden waarnemen, zwaaiend met een sleepnet, of zuigend aan een buisje om insecten te vangen.
Maar toen werd ik kalm, juist toen, door niet meer dan dat te doen. Aan ’t eind, moe van turen, een boek plus bier op een schaduwrijke plek.

Nu heb ik dus een bank gevonden, een bank voor ’t koude seizoen, nog net niet té. ’t Ligt in de zon, staat daar waar deze rond 3 uur ’s middags nog steeds schijnt & daarbij van plan is dat nog even langer vol te houden.
Ik zit, nog enigszins in actieve houding, de bank laat z’n planken liggen & gunt mij dezelfde hoedanigheid. Ik laat me traag overleveren, boek in de hand.
Poeh, verzucht ik somtijds. Maar gelukkig niemand die ’t hoort.

Evengoed komen er anderen. Ik lorgnet m’n bril tot bedenkelijk niveau & groet. Dat hoort in deze rust. Ook al zijn er zelfs in deze situatie anderen nog bedenkelijker.
Oortjes heet dat soms, aandacht voor de hond is een ander excuus. Gesprekken met wandelpartner komt ook voor, maar lang niet altijd. Men is over ’t algemeen op zichzelf in deze hoek. Tenzij in ’t bezit van paard die ook een wandelrondje behoeft.

’t Zijn 2 bankjes. Dat gebeurt niet vaak, zo naast elkaar. Bedoeld wellicht voor de late middagwandelaars, op zoek naar de namiddagherfstzon.
Dus een passant plus hond nam gister plaats op de andere naast die van mij. Elkaar gedag gezegd. Hij vervolgens een appel, ik mijn boek.
Nog even gevraagd of hij een krant nodig had. De bank was vochtig tenslotte. Maar nee, z’n jas bood genoeg bescherming als hij die als zitvlak gebruikte. De zonnewarmte verzorgde de rest van wat hij nodig had.

Vandaag herkende ik hem aan de vooraankondiging van zijn hond. Dat zei ik hem ook toen hij ’t beeld in druppelde. Hij aan mijn fiets, liet hij me weten. Er was veel groen van braam die ’t zicht belemmerde tussen mijn zitplek & waar hij vandaan kwam.

Maar dat vergeet ik te zeggen: hij moest wel naast me komen zitten, want de andere bank was gebarricadeerd door een man met fiets.
Ik had ‘Goedemiddag’ tegen hem gezegd toen ik arriveerde. Dat deed hem niet verroeren. Wat toch een beetje gemeengoed zou moeten zijn als de frequentie mens op zo’n laag niveau ligt als hier.
Juist op ’t moment dat ik ’t nummer van deze parkbank dacht door te moeten geven aan een alarmdienst, veegde een hand die vastzat aan ’tzelfde voorovergebogen lichaam de neus schoon.
Voor de rest was ’t wel gezellig te kunnen blijven lezen vooraleer ik gestoord werd door een herkenbare hond & daaropvolgende baas.

Ik moet zoeken waarom ik dit vertel. Hoe ik woorden moet vinden die kloppen met hoe ik me voelde, dat minieme wat er gebeurde in, pak ‘m beet, anderhalve uur. Ik had m’n plek gevonden, een bankje, een manier hoe ik me daar comfortabel kon voelen als ik een krantje gebruikte als tegen de vocht beschermend zitvlak, met de wetenschap dat ik zo af & toe mensen zou moeten groeten. Incidenteel, vooral niet te vaak. Onderwijl 50 bladzijden lezend tijdens mijn verblijf.
Een gesprek met de hondenuitlater was een grote uitzondering, maar niet te vermijden bij deze 2e ontmoeting. Gezellig ook, elkanders raakpunten zoekend, bevestigend.

De oude man op de andere bank hief op een gegeven moment zijn hoofd op. Rechtte zijn waarschijnlijk stramme rug, en bedekte vervolgens zijn witgrijze haar met z’n oudemannenfietshelm.
Nagenoeg niets van zijn gezicht gezien. De herfstig lage zonnescheuten waren voor ons niet aan zijn huid af te lezen die hij, mogelijk, evengoed genoten heeft. Hij liet ons anoniem achter, vertrok in de verte van ’t verlengde van de 2 banken.
We voelden ons waarschijnlijk beiden gekwetst, maar hadden ’t te druk met ’t gesprek weer opvatten om dat te laten blijken. Een leegte was achtergelaten van iemand die hier niets toegevoegd had. De man zonder gezicht, noch stem, had alles opgezogen.

Een gesprek gedwongen ten einde in Zijperspace.

Verscheiden

Misschien trek ik mijn sloffen wel nooit aan. Blijven ze verstoft in plastic onaangetast mijn kleine wereld aanstaren. Geleidelijk aan mild, milder, minder enthousiast; ’t lengt in dagen dat neerwaarts gevoel, over wat er te wachten staat.
Je weet niet wanneer iemand de deur open doet. De telefoon te lang niet geantwoord heeft. Een rekening niet automatisch betaald. De brute kracht ontwaakt is om te weten wat hier schuil ging.

Ik weet ’t niet. ’t Is moeilijk inschatten, net zoals ’t lastig te peilen is wat mijn hoofd al verlaten heeft voordat ik kon bepalen dat de poorten al jaren open stonden. Alles op de vrije vlucht, herinneringen hadden vrijkaartjes voor verre reizen, niet seizoensbepaald.

Terwijl mijn sloffen zich bleven vernieuwen, zolang genoeg geld voorradig. Me te doen beseffen dat ’t leven traag was, ’t wel zou duren voor die twee. Stap voor stap hun gang zouden blijven vinden van achter ’t beeldscherm naar keuken, naar toilet nog wat vaker, richting bed, maar dan achtergelaten naast beeldscherm opnieuw. Daarbij wachtend op een nieuwe dag, die ze menig keer als 1e zagen sprankelen.

Ik heb ze omhuld, gedurende de winters, minder noodzakelijk allengs de tijd, met grootmaatssokken. Om hen, zowel mijn teer gestel, te doen beschermen, de tijd te lengen, gelijk hun als mij. Daardoor hun zware taak, al was ’t slechts 72 kilo aan gewicht, te kunnen ontlasten, te verlichten, hun te koesteren, nog wat dichter, wederzijds overigens, zich opwaarts tegen me aan te voelen leunen, geen afscheid te hoeven nemen voortijds.

Maar we zijn inmiddels minstens 4 generaties verder gevorderd sinds ik hun merk heb ontdekt: ik moet ondertussen bij mezelf beseffen dat zelfs ik eindig ben. ’t Voelt weliswaar nog steeds warm, behaaglijk, m’n tenen van beide zijden keuvelen genoeglijk richting elkander mocht de temperatuurregulering aan mijn aandacht voorbij zijn gegaan:

Er is echter eindigheid. Zo hebben ze mij geleerd. Een vergeten worden, vergeten te worden te zijn, vergeten woorden mocht je er niet bijtijds bij zijn.
Dat is aanstonds. Ik voel dat ik dat weet. Plastic verpakking kan dat niet verhullen.

Forever Sokken- ondanks exit Zijperspace.

Keverdiversiteit

Men moet niet zomaar denken dat een boom gewoon een boom is. Voor ons misschien wel, maar neem een willekeurige kever, wel eentje die van bomen zijn liefhebberij heeft gemaakt en toevallig rondhangt in de regio Amstelveen, en je zal na enige bestudering bemerken dat dat beestje zeer specifieke voorkeuren heeft. Net zoals een bepaald mens liefst in een warm huis leeft met slechts allernoodzakelijkste hoeveelheid licht waarbij een ander ook bij slecht weer zijn deuren en ramen open heeft staan om vooral zoveel mogelijk buitenlucht te kunnen ademen.

Naast de soort boom (eik, beuk, berk, es, els, etc…) heeft een kever een heel menu waar hij uit wil kunnen kiezen. Hoe oud is de boom, staat het in een bos, middenin of aan de rand, valt er zon op de bast en hoeveel uur per dag, zijn er de juiste paddenstoelen op aanwezig of is er toevallig een lekker keverwijfje haar geuren daar aan het verspreiden? En verder heb je tegenwoordig ook nog dode bomen in diverse gradaties: liggend, staand, reeds vermolmd, net afgebroken, een dikke of een dunne tak: je kan het zo gek niet bedenken of er is een kever (we laten de andere bomenprofiteurs even uit het zicht) geïnteresseerd in juist dat kleine biotoopje.
Behalve als het een boom is die oorspronkelijk uit andere regionen afkomstig is. Daar houden kevers die al 100-en jaren in deze omgeving leven niet van. Als de boer die niet lust wat hij niet kent.
De laatste twintig jaar zijn er veel meer kevers bijgekomen in Nederland. Deels door de hogere temperaturen, maar vooral ook doordat de bossen niet meer zo netjes hoeven te zijn. Dood hout blijft tegenwoordig liggen en daar houden de beestjes wel van (bepaalde soorten dan; ieder zo zijn eigen voorkeur).

Om de diversiteit van de bomenbeminnende kevers te illustreren hier enkele voorbeelden met hun voedselvoorkeur:

De Eikenspintkever houdt van jonge bomen, maar dat is geen wederzijdse liefde.
Ook de Eikenprachtkever heeft voorkeur voor het levende spinthout vlak onder de, wat oudere, bast.
De Eikengalboorder legt eieren in de gallen van de aardappelgalwesp, waar hij de oorspronkelijke bewoners opeet.
Het vrouwtje van de Eikelboorder legt eieren door een gat te boren in de eikel (dus niet de gallen dit keer).
Dictyoptera aurora heeft nog geen NL-naam, maar houdt van dood hout in donkere en vochtige plekken in het bos.
Pyropterus nigroruber houdt van rottend kernhout.
Synchita undata houdt van schimmels die op esdoorn leven.

Misschien leven enkele van deze voorbeeldkevers wel in de buurt van Amstelveen, maar de meeste kevers zitten goed verstopt in het (dode) hout, waar slechts deskundige keverexperts ze uit tevoorschijn kunnen toveren. Dergelijke experts (coleopterologen) lukt het tevens om de laatste drie namen zonder stotteren uit te spreken.

In Zijperspace is men die fase voorbij, maar werkt ’t geheugen alleen nog niet mee.
(Column namens IVN geschreven voor Amstelveens Nieuwsblad)

Loodrecht

Ze ging door de knieën, haar armen op m’n tafeltje. Hoe kundig ik ’t nu aanschouw dat dit best een moeilijke opgave kan zijn bij haar lengte tov een kleuterlengte. Maar toch haar kin onder die van mij opdoemend.
‘Wat teken je dan?’
‘Thuis.’
Van toen in de tijd dat er nog schuine daken waren, schoorstenen ook. Dakpannen rood in korte straten, zodat je nog niet door had dat alles op elkaar leek. Naast die schoorstenen plus de dakpannen. ’t Was vernieuwend toen ze ook zwart konden kleuren. Maar dat was pas toen ik krantjes in brievenbussen deed, ook in de nieuwe wijk waar dat normaal was.

Thuis. Maar dan van de zijkant bekeken, zonder dat ’t in een rijtje stond. Plus een zebrapad. Die moet ik van om de hoek richting supermarkt hebben weggehaald. Een mannetje met hoed stak over.
De hond had ik weggelaten, want ik wist wel dat als ik alles recht deed ’t tenminste zou kloppen.
Hoe teken je een riem, had ik ook nog bedacht. Waarna de hond definitief niet meer noodzakelijk was.

Ik haal de dingen door elkaar. De zebrapaden bestonden nog niet. Je had de oude stad, waar ik toen voor ’t 1st naar school ging, en de nieuwe stad, waar het zwartwitte de veilige oversteek aanduidde. Waar de kleuterjuf vervangen was door de ABC-juf. Tekenen niet meer belangrijk. Eindelijk verlost.
Boeken lezen voortaan.

Maar juf was ’t voorlopig nog niet met me eens. Ook al probeerde ze dat lief & enthousiast te brengen.
‘Knap hoor, zo’n huis.’
Knik.
Rood potlood in m’n knuist voor nog een daktegel.
‘Oh, en een zebrapad,’ besefte ze zich opeens.
Misschien was er wel een vroeg zebrapad richting kleuterschool. Ik weet niet waar ze die anders vandaan gehaald kan hebben.
Nogmaals knik evengoed. Knuist ondertussen knijpend, want ik zou haar laten zien hoe goed nog beter kon worden. In de vorm van schoorsteenpijp.
‘Hé, die schoorsteen staat nu scheef op ’t dak,’ bedierf ze de pret van ’t tekenen, want in een haakse hoek op ’t dak.
Ging ze me ook nog eens uitleggen hoe dat werkelijk moest.

Een uur later m’n tekening zo te doen gebruikelijk aan m’n oma laten zien. Ongewijzigd enthousiast.
Ome Carel was er ook. Na zijn 1e opmerking wist ik dat ik een andere carrière moest kiezen.
‘Want zo vergiftig je jezelf,’ wees hij naar de rook die de weg van de schorsteenpijp volgde.
Hij deed ’t even voor door de rook van z’n peuk uit te blazen. ’t Verdween recht omhoog richting ’t openstaande raam van Oma’s keuken.

Ik ben aan tafel de krant proberen te ontcijferen. Ik bleef steken bij de plaatjes, kon niet wachten tot ’t nieuwe huis klaar zou zijn, al was ’t dan in dezelfde, maar toch de nieuwe stad.
M’n moeder zou me zo wel op komen halen. ’t Zou niet lang meer duren.

Ingenieurs moet je met rust laten in Zijperspace, tot je net zo grappig bent als hen.

Bladluis als fatale doorgeefluik

Een fotograaf wilde onlangs insecten groot brengen op de planten waar ze het meest van hielden (hun waardplant), maar moest al snel constateren dat de planten die ze bij het tuincentrum had gekocht er juist voor zorgden dat binnen enkele uren de beestjes kwamen te overlijden.
Wil je dus natuur in je tuin, een zogeheten ‘natuurlijke’ tuin, waar insecten zich thuis voelen omdat hun tafeltje gedekt is met hun waardplanten, dan kan uiteindelijk blijken dat je een gifbelt ingekocht hebt.
Al die planten die geen ‘biologisch’ label hebben, worden van tevoren behandeld zodat ze er lang goed uit blijven zien. Liever geen gaatjes in de blaadjes veroorzaakt door knabbelende insecten, dus krijgen ze van de teler een voorbehandeling. Zo’n zelfde als een niet-biologische boer met zijn land doet.

En al dat gif, afkomstig van zowel boeren als telers, blijkt verstrekkende gevolgen te hebben voor de natuur. Een groot gedeelte van de ongedierte-bestrijdingsmiddelen komt namelijk niet op de plek terecht waar het voor is bedoeld. Zo’n 95% mist zijn doel en landt naast het gewas en zakt vervolgens de bodem in, waardoor het via wortels langzamerhand door planten en bomen wordt opgenomen.
Dan is natuur opeens geen natuur meer, maar een mortuarium. En dat geldt volgens wetenschappers die onderzoek hebben gedaan naar de sporen van de gebruikte gifmiddelen ook voor natuurgebieden inmiddels.

Kortgeleden werd de Rode Lijst voor Zweefvliegen gepresenteerd: een inventarisatie hoe deze insectengroep er momenteel voor staat.
Met de meeste soorten blijkt het niet goed te gaan. Specifiek de zweefvliegen die gebonden zijn aan bomen doen het erg slecht. En men vermoedt dat bladluizen die bomen als voedselbron gebruiken daarbij een doorgeefluik zijn. Bladluizen zuigen sap uit de bladeren die waarschijnlijk, door al dat gebruikte gif in Nederland, een hoge toxiciteit hebben. En veel van de bedreigde zweefvliegen zijn voor hun voedsel afhankelijk van boombewonende bladluizen. Er zijn nog wel meer insecten die afhankelijk zijn van deze bladluizen. En de volgende vraag die daarop volgt: hoe gaat het ondertussen met insectenetende vogels?

Het is belangrijk dat de tuinen groener worden. Minder steen, meer plant. De toch al hete zomers tegenwoordig zijn beter uit te houden in een groene tuin. En als iedereen zijn tuin aantrekkelijk maakt voor de ‘echte’ natuur door gifvrije planten er in te laten groeien wordt het voor insecten een stuk veiliger. Bezoek daarom de biologische schappen in het tuincentrum. Het is belangrijk dat er straks nog genoeg biodiversiteit op aarde is en daar spelen de insecten een grote rol in. Elke écht groene tuin kan een bijdrage aan leveren aan een gezondere natuur in Amstelveen.

Nu nog deze boodschap zo goed mogelijk verspreiden in de (liefst meer dan) naaste omgeving van Zijperspace.

(Column namens IVN geschreven voor Amstelveens Nieuwsblad)

Garageman

Ik vertrok altijd uit de garage, achter ons huis, waar geen auto stond, slechts fietsen. De auto kon wel vóór ’t huis staan, dan had m’n vader wat extra ruimte voor nog een hobby. Plus alle fietsen.
Maar vanuit die garage ging ik de stad in, fietste ik op weg naar mensen die ik wilde ontmoeten. De zenuwen gierden door m’n lichaam. Alles was spannend, want niets was bekend van wat kon gebeuren. Achter ’t Marshall-tankstation, waar ook autoreparaties plaatsvonden, & de meest verwende kinderen van ons rijtje huizen woonden, daar, ’t rijtje einde van de Marsdiepstraat, ’t randje van de stad waar bos & duin & uiteindelijk zee begon. Met ’t daarmee gepaard gaande strand.

Ik ging de andere kant op. De stad, waar je een Joop kon kopen, ’t beste ijs van de stad. Een stapje ouder: bier, muziek, dans. Maar daar had Joop niets meer mee te maken.
’t Moet daar ergens tussenin zijn geweest dat ik dacht dat ik dat beeld moest bewaren: voorbij garage Marshall, achterlangs de ouden van dagen in de flat Uyterton, wie weet nog lang niet aanwezig & dat mijn geheugen mij bedriegt, maar dat ’t een belangrijk experiment leek hoelang ik ’t beeld kon bewaren van de werknemer van de Mobil-garage, ’t andere tankstation, die daar met een waterspuit, een brede slang, de ruimte rond de tankplaats probeerde op te poetsen. Bezig was olie van druppelende kranen weg te wassen met een harde straal.

Ik probeerde dat in al mijn zenuwen van wat misschien wel, misschien niet stond te gebeuren op te slaan. Kijken of ik ’t niet vergat. Nooit vergat.
Mijn hart klopte sneller van alles van wat nog moest plaatsvinden, van meisjes waar ik nog verliefd op zou worden, van huilpartijen, elkaar niet los willen laten & al ’t andere wat me nog tegemoet stond te staren. & Ik koos voor een baken van herinnering die er niets toe deed.
Kijken, wederom achterom, of ik ’t niet vergat.
Misschien wel in een poging om de rest van de dag in herinnering te houden. De avond, de nacht, de verliefde blikken die verstopt tussen de massa naar ’t meisje lonkten. Mirjam, wellicht, of anders ’t bollenpelmeisje nog maar pas ontmoet, maar vast niet op die leeftijd toestemming had in diezelfde nachtelijke stad te verschijnen.

Hoewel ’t nog lang niet donker was. Dat staat me wel bij. De man, met de waterspuit, stond in een zonovergoten herinnering, staat daar wellicht nog steeds. Er moest nog heel wat gebeuren voordat me ging gebeuren waar mijn fantasie, m’n verlangen, zich naar toe aan ’t werken was.

Ik weet wel dat ik onverrichter zake na middernacht weer thuis  kwam. Sluipend over de traptreden met krakend hout die mijn moeder uit 1000-en herkende op gewicht, op geslepenheid, op sluipvermogen van welke zoon er eindelijk thuis kwam.
Misschien dat mijn zuchten me ook niet hielpen. Dat mij slechts de beelden van de waterspuit bedienende man van de Mobilgarage me bij zouden blijven. De verzuchting daarvan & de daarmee gepaard gaande onbereikbaarheid van vrouw. Al weg gegumd, zodat meisje geen vrouw hoefde te worden in mijn gezelschap. Mijn traptredes niet te zwaar.
Mijn kusje op de wang van m’n ouder wordende moeder ver na middernacht. Met een lip die niet te droog mocht zijn om haar m’n oprechte warmte te laten voelen. Geen dronkenschap.

De treden kraken nog steeds dezelfde taal in Zijperspace.

Optellen

M’n vader stierf. Zoals wat, zover als ik weet, te doen gebruikelijk is. Hij had Parkinson, dus een aantal jaar vooraangekondigd dat ’t vroeg zou zijn.
Terwijl ik rekensommetjes maak hoe vroeg Carel dan ging, 2 jaar later, maar verdikkeme, dat is pas jong, je broer. Hoe vroeg ik zou moeten gaan & wanneer een onomkeerbaar iets zijn intrede zou moeten doen. De langzame aftakeling, ’t niet meer zijn wie je ooit was. De vergetelheid zijn aanvang neemt.

Ik ben ‘1 plus 1 = 2-en’. Bedenken wat oorzaak & gevolg bij elkaar opgeteld zijn. Of zouden moeten zijn. Maar je weet zo vaak de getallen achter de komma’s in ’t lichaam niet. Wat zich stilzwijgend heeft opgehoopt, wat lag te broeien, waar nog geen geneeskundige had bedacht dat er naar gezocht kon worden.
Ik schoof over straat, waar eigenlijk alleen auto’s hoorden te zijn, maar aangezien ze toch in een rij vertraagd verschuivend groen in rood licht hadden en daardoor stonden te wachten, ik ’t leven van mijn fiets kon wagen om de wereld te laten weten dat vaders op pad was om weg te gaan. Voorbij zou gaan.
Dat dat glippen tussen vingers door er nog wel even bij kon & ik geen risico liep, fiets evenmin. Want kijk nou wat Pa gebeurt.

Dus 2 jaar later, de klok stond even stil, werd de haast van mijn lichaam een halt toegeroepen. Overal had hij haast. Niet alleen maar bij Pa z’n vooraangekondigde dood. Zijn sleepdood.
Een week lang werd ik in isolatie gezet, want om dat te bewerkstelligen was ik radioactief gemaakt. Een bedreiging voor iedereen behalve ikzelf. & Op ’t moment dat ik er uit mocht, werd die 1 jaar oudere broer onaangekondigd. Mijn schildklier met voorbedachte rade, hij als uit ’t niets.
Alles werd traag zoals ik nu reeds een week gewend was.

Je denkt: de 1e trein.
& Die vertrekt pas 2 uur later als je nog niet geslapen hebt bij een bericht na middernacht. Daar hebben ze ’t pakken van je spullen niet eens bij meegerekend. Spullen voor een verblijf van zolang een uitvaart op zich laat wachten.
’t Wachten tot Pa verdwenen was duurde niet. ’t Huis was vol, we hadden allemaal wat te doen: ik ’t bewaken van de telefoon. Maar Carel gebeurde in Alkmaar ipv geboortegrond Den Helder. Daar gloeide de hoorn niet. Was slechts stilzwijgen van verbazing & de daarmee gepaard gaande groei van de kloof die al ontstaan was voordat hij ging.

We zijn geworden wie we hadden kunnen maar niet hoefden zijn in Zijperspace.

Tuinraam

Nog maar net opgestaan besluit ik mijn tuin te bezien. Niet gewoon kijken of observeren, de maat opnemen of op waarde schatten.
Bezien naar wat ’t is. Waar de vogels waren, zoals gister de bonte (klein of groot?) specht. De husselende roodborstjes die je zelden in duplo tegenkomt. ’t Stijgende knopig helmkruid dat ik niet meer als erfdeel van m’n vader mag beschouwen, want na een reeks van generaties lang eenzijdige voortplanting was dit jaar een nieuwe aankoop noodzakelijk.

Ik probeer ’t op te kleuren met muziek van de online radiozender. Maar na al die tonen van, evengoed rustige muziek weet ik weer dat m’n hoofd dat niet kan hebben.
Niet meer, hopelijk straks weer.
Nu moet ik bij mezelf blijven, de controle behouden, genieten, overdenken, getuigen van al dat zintuiglijk mooi is maar geen grote belasting met zich meedraagt. Een kleine handreiking is genoeg, als een kier in ’t gordijn, met vooral niet te veel van dat zonlicht dat kan tetteren als een fontein van kleur, met al die belastende rococo-overdaad van sprankels.

Geef mij ’t saaie groen, de rust, de weldaad. De kalmte van de ochtendthee. ’t Uitstel van ’t stillen van de ver weg drukkende honger, de behoefte ook aan een rommel in de buik, als een geruststelling dat ’t bestaat. ’t Loopje naar ’t raam, een bevestiging dat buiten nog leeft, ’t zonlicht zacht vooraleer ’t zijn ‘wakker-zijn-mode’ heeft bereikt & ik allang geen zin meer heb om dat al opnieuw te beschouwen.
Geef mij de slaap die zich nog even koestert in mijn gezelschap.

Zijperspace ontwaakt slechts nog traag nu ten dage.

Verhaal

Ik begin verkeerd. Dat is wat ik meestal doe. Heb meestal ’t verkeerde startpunt gekozen, waardoor men denkt: dat is Ton weer.

Sorry, ík ben Ton.
Men luistert vaak nog maar half voordat ik de intro af heb. Dan is de bruis er al af. Misschien is dat omdat de sensatie van dergelijk alcohol mij verboden is. Een kickstart & daarna doorbubbelen heeft een verkeerd effect op mij.

Toch had ’t wat: te weten dat ik de aandacht niet volledig op me gericht zou hebben, alleen alvast de mogelijkheid iets als een aanhef te kunnen aankondigen.
‘Ja, m’n fiets is vol, want ik had een dubbele dosis nodig.’
Een mompel er achteraan dat ik dat beter straks kon uitleggen.
Gevangene nummer 1, voelde ik in m’n rug. Een mompelend ‘huh’ van iemand die de aandacht van de dingen te doen kort uit ’t oog verloor.

Ik wist echter niet dat ik die truc nog een keer moest herhalen. Maar ja, hij was er ook. Nog niet helemaal aanwezig, languit op de bank, maar toen ik onhandig ‘overdosis’ gebruikte, zwiepte de staart van Doortje z’n aandacht wakker, ook al kostte hem dat zijn bier, plus een handdoek die niet na de douchebeurt gebruikt diende te worden.
Er zat vervolgens een ½ uur tussen mijn 2 introducties & de uiteindelijke vraag: wat voor dosis dan? De kachel stond aan, de honden rustig. & Als belangrijke 3e was de zee gekalmeerd in dit tiny tuinhuisje aan de rand van een smalle sloot.

Dus kwam ’t verhaaltje, dat doordat ik wind mee had schijnbaar vloeiend de kamer deed opwarmen.

‘Vorige maand had ik een rekening van 650 voor internet een jaar lang, maar dat kon ik wel aan. Genoeg reserves, dacht ik toen. Maar vorige week moest er weer 250 van de bank af, zodat ik online kon blijven leven, digitaal voort zou kunnen bestaan.’
Daar stopte ik geen emoties in, dat wisten ze toch al.
‘Ik moet volgend jaar dus zorgen dat ik voor de 1e maanden van ’t jaar een reserve heb opgebouwd. Want vandaag had ik nog maar 176, nee: 172; nou ja, lekker belangrijk…’
Waar ik alweer in details begon te verzanden.
‘Lekker belangrijk… ik dacht: laat ik eens kijken hoeveel spaarzegels ik bij de Appie heb verzameld.’

476 Euro.
(weer eindigend op 76; dat kan niet kloppen voor mijn verhaal, dacht ik)
‘Wauw, wat veel’, was de reactie, ‘ik wist niet dat je spaarzegels spaarde.’
Ik zou dat nooit zo opgeschreven hebben als dat niet zo werd gezegd: ‘spaarzegels spaarde’. Want je legt jezelf regels op: getallen moeten natuurlijk klinken, niks mag kort op elkaar een herhaling zijn. Maar… dan heb je nog geen kennis gemaakt met ’t echte leven.
‘Dus dacht ik,’ mezelf als meta-universe opstellend, ‘ik heb een overdosis nodig.’
Waarop de gebruikelijke stilte vanwege m’n eigen aangereikte stijlfout.
‘Dubbele dosis,’ er snel erachteraan. ‘Dubbele dosis Motorolie.’
Maar Ed zat al te stuiteren. Want hij begrijpt alles Motorolie-gerelateerd. Alcoholpercentagewijs.
& Terwijl ik in die glorie verzonk, verdiepte ik m’n verhaal nog even onnodig door ’t met extra versiersels te proberen aan te kleden, met dat je maar 1 spaarkaart mag gebruiken, mompelend dat ’t me dan toch weer € 8,-, zonder cijfers achter de komma kostte, maar er toch triomfantelijk bij durfde toe te voegen dat dit verhaal naverteld mocht worden, mee-hikkend op Ed z’n boemsen op de vering van de bankkussens.

Ziet u, dat verhalen vertellen, dat zit me dwars. Als iemand die voor ’t 1st een stuiterbal heeft zien uitleggen waar z’n naam vandaan komt, maar daarbij door gebrek aan zelfreflectie niet heeft geleerd dat daar een relatieve variatie op aan te brengen is. ’t Gaat om de kromming, veroorzaakt door een onverwachte muur, die er evengoed voor zorgt dat-ie in de juiste hand terug terechtkomt.

Zonder overbodige alliteraties in Zijperspace.