Soms loop ik door de gang om ’t toilet te kunnen bereiken. Des middernachts dat is, of anders ’s ochtends vroeg, als ’t grootste deel der mensheid ’t huis alweer verlaten heeft, of ditmaal anders ’t ontbijt half opgegeten in de mond heeft gestald voor een volgende kauw.
Dan loop ik daar. Een onderbroek slechts. 2 Stippeltjes van tepels van ochtendrouw.
Ik steek ’t licht aan voordat ik de slaapkamer verlaat. Toch wel bang voor een slippartij veroorzaakt door een voorbij racende slak die zich in ’t verleden wel vaker heeft voorgedaan: mijn maat van tijdsbeleving niet afmeten aan die van mogelijk hem of haar. Want zij zijn beide geslachten tegelijk & verliezen er geen enkel moment mee.
Terwijl juist ik m’n tijd verdoe. Just me. Te laat naar bed, te vroeg een plas.
Daar loop ik dan, m’n handen uitstekend, de morgendwaasheid ondersteunend door de gang te betasten. Waar is links & waar is rechts & hoe gooi ik de boekenkasten niet om. & Is mijn testament wel klaar om een dergelijke begrafenis tot voldoening van die mij liefhadden. Te hadden, gehad, te/de wezen.
Maar alles is inmiddels op tastbaar geprogrammeerd. De lichtknoppen zitten op automatisch ingesteld in de vingertoppen. Somtijds een slinger met de arm om ’t slaapdronken te bevestigen & tegelijkertijd te negeren. ’t Speelse, van: waar u gaat, dat zij uw lot.
De retourgang naar bed, de trap richting hoogliggend matras, de radio weer aan. Die ik verlaten heb toen ik in slaap gevallen was. Ik hoorde ‘m weer dreunen op diezelfde deun toen ik m’n schouders ging matrassen, m’n wang de kussen deed kussen, of andersom zoals ooit een lief.
Slaapslaap, nog slechts een moment de tijd, hoewel alle tijd, tot & toch niets meer hoeft, maar dat nooit zo voelt.
Puf & pfff in Zijperspace, langzaam tot ’tzelfde groeiend.