‘Kalmkalmkalmkalm’, dat maalt door mijn hoofd. Zo veel mogelijk daarbij mezelf herhalend. Repeterend rust oproepend. Traag ademhalend, hoofd knikkend, mss wel op ’tzelfde tempo. Maar slechts voorbij passerende voorbijganger, tegengestelde richting, dat kunnen beamen, want een getuige uitgesloten.
Maar vooral kalmkalmkalmkalm.
Dat er geen betekenis meer bestaat straks aan dat samengesteld woord; ’t geweer dat afgeschoten heeft. Datdatdat. Herhaalsgewijs, waar ik evengoed geen oorlog heb meegemaakt.
Waar ik mezelf herhaal, maar waarschijnlijk ook schiet.
Als mogelijk mantra, hoewel ik daar geen verstand van heb, bedreigend ook, mocht zoiets zich voordoet.
Kalmkalmkalmkalm.
Men moet ’t me niet kwalijk nemen, maar zo maalt ’t door, tussendoor de vingertippentoetsen voelt ’t door. Ademhalen, gerustigheid behalen, m’n buikgevoel opnieuw beseffen.
Maar stop!
Kalmkalmkalmkalm.
Want ’t puffen ontstaat opnieuw. ’t Knijpen in m’n neus net zo, ’t adem opnieuw weten opwekken door interpuncties toe te passen. ’t Strekken van m’n nek, van voor naar achter, de adem daardoor weer terug te krijgen.
Dit stuk tekst gaat nergens over. Dit is niet meer dan wat zinnetjes, verzuchtingen over waar lucht mijn lichaam weer inkomt. Op een sympathiek tempo straks, van niet te snel, wel begrijpend wat wat wat wat is.
Waar ik tegelijkertijd ’t tempo van herhaling wil stoppen.
& Dus daar gaat ’t alweer. Me afvragen, te ver weg van mezelf zijn, te dichtbij tegelijkertijd. Never nooit afscheid van rust kunnen nemen, van niet kunnen stoppen met gedachten laten stromen, vloeiend soms, maar in ander soms paniek een waterval van dat aldoor.
Waarbij ik droom van bankjes, die eeuwige bankjes, die slechts laten stromen wat mijn hoofd behoeft, waar rust bestaat, soms een ander gelaat van hallo of hai.
& ’t Uiteindelijk niets meer behoeft, bijv dan een geruststelling van hoi of hai, hallo of anders een opgestoken hand, van bladzijden die vervliegen, mij opslurpen ipv van ik hun.
Maar de kriebelpaniek blijft rustig waken, slaat straks weer toe, op klok onverwachts, uit hoek onvoorspelbaar.
Vanmiddag was dat toen ik in H’sum een afslag vergat. Daarna zo’n 5 min later bedacht dat ik daarbij geen vrienden als laatste hulpmiddel nodig had, want ik had een telefoon in m’n broekzak die mij de weg wijzen kon. Ik kon ’t zelf doen, besefte ik traag.
Maar sommigen weten dat. Sommigen realiseren zich dat. Ervaringsdeskundig. Dat na weken kalmte. De schaamte weer tevoorschijn komt. Je niemand wilt ontmoeten, niet wilt bellen, maar dat alles o zo vertroebeld in je lichaam zit, ’t zelfs moeite kost om Google Maps te gebruiken.
De puinhoop zich weer opgestapeld heeft. Er een groeiende onrust in m’n hart zit. Klopklop nu weer Bongbong voor een niet voorspelbare tijd.
Waar ’t natuurlijk Tiktik hoort te zijn, hooguit. Laat de hoofdletters maar.
Een hai als stop in Zijperspace, op zoek naar de tiktik van de wekker waar die zelden hier hoeft te rinkelen.