Foto: ©Ton Zijp
Ik zit weer op een bank. In de zon dit keer, zodat ik geen extra jas hoef aan te trekken. Bij warmer weer kies ik voor een andere locatie, een ander park hier in Amstelveen, met meer schaduw.
Hier schijnt de zon op de bladzijden, weerkaatst het licht evengoed witte-bladzijdenfel richting ogen.
Dat blijft niet onopgemerkt. Om beurten laten bladluizen uit de rode kornoelje, of misschien wel uit de els een paar meter verder, zich vallen op het verleidelijk zonnewit van m’n boek. Als ik een goede camera zou hebben, plus meer geduld in m’n lichaam, zou ik mijn soortenlijst op Waarneming.nl best uit kunnen breiden: elke boomsoort heeft zijn eigen luizen, vaak zelfs een paar verschillende. Er is genoeg blad dat uitgezogen kan worden, en de onderkant smaakt vast anders dan bovenop.
De luis heeft vooral last van z’n soortgenoten. En de wind.
Op een gegeven moment laten de bladluizen het afweten. Of misschien waait het wel minder hard. Of hebben de mieren verordonneerd dat er doorgewerkt moet worden: hun kinderen moeten worden gevoed. Ik hoef in ieder geval niet meer om de paar minuten bladluizen van de bladzijden te blazen.
Ik weet overigens niet of ze dat overleven. Waarschijnlijk komen ze wel op hun pootjes terecht, maar ze zijn hun maaltijd kwijt. En hun lichaam is zeer gespecialiseerd (van de meeste soorten luizen in ieder geval) in juist een bepaald soort blad, in het juiste seizoen en misschien ook wel op welk moment van de dag.
Wespjes laten zich nu kukelen op de zeer oogverblindend verlokkelijke bladzijden. De weerkaatsende zonnestralen zal ze wel extra energie geven. Heeft de één een zonnebeurt gehad, volgt er een kwartier later een volgende.
Ze kukelen niet allemaal, ondanks de wind. Staat de ene meteen met alle poten stijf bij landing, maakt de volgende een schuiver. Maar dan nog altijd beter dan de luizen: die leken soms dubbelgevouwen te arriveren. En evengoed kregen ze na enkele tellen hun lichaam weer in plooi, inclusief hun zojuist nog volledig verkreukelde vleugels.
Die wespjes zijn allemaal klein. Sommige niet veel groter dan de letter die als landingsplatform diende. Totaal niet lijkend op de wespen die de doorsnee burger voor ogen staat als je de verzamelnaam gebruikt.
Ik heb geluk dat ik m’n leesbril op heb. Zo kan ik tijdens hun korte verblijf zien hoe ze hun lijf weer rechten, de pootjes oppoetsen en hun vleugels op vliegbereidheid inspecteren.
Maar dat is allemaal interpretatie. Het is maar de vraag of Adam dan wel Linnaeus of hun opvolgers in het naamgeven van het dierenrijk al aan de onnoemelijke diversiteit van al die wespen zijn toegekomen.
Een foto van mijn hand zal daar vast niet bij helpen: te weinig details voor de grote diversiteit aan dergelijk kleinood. Daar wordt een echte wespenexpert niet veel wijzer van.
Zijperspace daarentegen een ietwat verstilder.
(Column namens IVN geschreven voor Amstelveens Nieuwsblad)