’t Lijkt me eigenlijk wel een mooi beeld: onderuitgezakt, boek in de hand, fiets dicht bij de knie schurkend (zoals honden, koeien, enkele soorten vogels, doen bij iets wat in ’t landschap niet beweegt, waarvan ze dat misschien wel hadden verwacht) & behoorlijk bezig dood te zijn. Verderop ’t water dat stroomt, boven de ruis der bomen, kruipend, elke keer weer, de kevers, wantsen, alles wat vliegt daar bovenop, klaar mij onklaar te maken.
Dat ik zeg: ik ben verlost.
Vandaag voelde ik me zelfs tijdens ’t bereiden van m’n maal nerveus. Een homp aan binnenwaartse trillingen, hooguit in m’n tepels daadwerkelijk waar te nemen of mogelijk enig bons darm- of hartwijs, deden me weer eens beseffen waar ik was. Of: hoe ik was. Niet de persoon die ik hoor te zijn.
Zenuwachtig omdat ik uien sta te snijden. 2 Pannen op ’t gasfornuis heb staan. Tegelijkertijd mezelf beseffend dat ik de komende dagen fatsoenlijk eten moet. 3 Redenen genoeg (wellicht meer; ik ken mezelf redelijk, maar net niet goed) om me voor te bereiden op rust, alles klaar, diepvries vol & niemand die zich zorgen hoeft te maken.
Dus aftocht, optocht zo men wil, op m’n transportfiets naar een bank van verlossing. Want ik mag niet zo zijn: ik ben ooit immers anders geweest.
Nu behoefte aan coaches (ze heten niet zo, maar ik maak ’t onoverzichtelijk als ik ze anders noem), die enigszins de regie over kunnen nemen, kunnen aanreiken bovendien.
Van, kijk: zo werkt ’t.
Zo word je weer normaal.
Zo stel je je hyper gerust.
Hier heb je overzicht. Gratis kado.
Maar die bank dus, P. weet ervan, een vriend die elke letter opvreet zo gauw ik me daar aan overlever. Die bank dus, een slecht zittende overigens, bovendien in 2 opties verdeeld: ik kan op de ene in de schaduw zitten bij volle zonneschijn, of bij andere temperaturen, bijv bij wind, zoals vandaag, kon ik voor andersom kiezen. Maar evengoed telkens slecht, oncomfortabel, zittend omdat de ontwerper er geen rekening mee gehouden heeft dat niet alle planken, rugleuning & zitvlak, gelijkgesteld konden worden door de betonnen staanders. Plomp in de aarde gegoten, zo lijkt ’t.
Zover was men nog niet toen men Gaasperpark/plas ontwierp om dat ongemak te ondervangen.
Maar de locatie helpt. De minieme afleiding ook.
Hoewel ik ze allemaal per se gedag wil zeggen, de afwijkingen van niet voorbij komen: de wandelaars, al dan niet met hond. Desnoods de fietsers op dit voetpad, hoewel dat dan weer zelden lukt.
Er stroomt water; de vogels zijn er tevreden mee. Een mens moet z’n best doen om door ’t inmiddels hoge groen daar iets van te zien. Maar ze beschouwen dat gelukkig als hun eigen terrein. Alles wat verder hupst & vliegt evenzo.
Bovendien, als ik me weer eens door dat groen baan naar een plasplek (na 10-tallen pagina’s moe) kan ik zien dat ’t vol met bochten zit. Misschien is de stroom wel nep, maar de krommingen niet, denkt de rest wat leeft naast de bedrieglijke mens.
Ik sleep me door literatuur, van alles wat men beschouwd heeft over natuur: gelezen doen al die boekenplanken me straks naar buiten mijn huis stulpen.
Ik denk er ’t mijne van, maar ben blij dat ’t geschreven staat.
Hier zit ik, de wereld klampt mij aan, ik niet andersom. De dagen bijna voorbij.
Zijperspace is straks niets meer dan alles wat opgeslagen is.