natuur

M’n vader was er. Hij bleek te zijn opgeknapt. Er was een middel gevonden om ‘m te genezen. Hij was net zo fit als 10 jaar eerder. Vol goede moed begon-ie m’n broer weer te helpen in ’t bos. & Hij lachte als-ie uit moest leggen hoe ’t allemaal gekomen was.
Op een gegeven moment besefte ik dat er iets niet klopte. ’t Moet tijdens een wandeling zijn geweest dat ik me dat realiseerde. Zoals m’n vader & ik altijd alleen maar communiceerden als we een eindje om gingen. We zeiden wel meer, maar ik snapte tijdens die korte tochten pas hoe hij in elkaar zat. Hij was ik. Ik was hem. Waar we geleken & uit elkaar gingen. Z’n zware stem, z’n somtijds overdonderende aanwezigheid, z’n rust, z’n zoeken.
Hij was nl al dood, besefte ik. Je kan niet genezen als je al dood bent. Ook m’n vader niet. Ik had ergens wat overgeslagen, had iets gemist.
& Toen ik twijfelde aan de aanwezigheid van m’n vader, begon ik te twijfelen over de waarheid die mij voorgeschoteld werd. De waarheid die ik mezelf wilde voorschotelen.
Hij was er niet, hij kon er helemaal niet zijn. Hij was dood.
Ik visualiseerde me zijn graf. & Schudde mezelf wakker.
Ach, ik probeerde heus nog wel een keertje. Wegsuffen, diep in de kussens, omwikkeld door ’t warme dekbed, afgesloten van de kou, de bijna vrieskou van de slaapkamer. Ik probeerde ’t heus wel. Terug. In de tijd. In de droom. M’n vader weer tot leven wekken.
Maar ik struikelde al als ik z’n beeld tevoorschijn probeerde te halen. Dan bestond-ie al niet meer.

Ik zei: ‘Ik was bij m’n moeder.’
Correctie, ik zei: ‘Ik was bij m’n ouders, hm, nee, bij m’n moeder.’
& Ging verder: ‘Ik moet er nog aan wennen. Ik blijf steeds met m’n ouders beginnen.’
‘Da’s niet zo gek,’ werd er gezegd. ‘Dat blijft nog wel een tijdje. ’t Geeft ook niet; mensen begrijpen heus wel wat je bedoelt.’
Ik zei: ‘& Toch heb je dan ’t gevoel dat je ’t correct wil zeggen. Dat je ’t juist moet formuleren.’

& Ik zei: ‘Ik was dus bij m’n moeder. Ik zat in de kamer. Aan de tafel in de achterkamer met een bakkie thee. We praatten een beetje. Zoals we altijd wel doen. Ik liep af & toe een beetje rond, want ik kan niet de hele tijd stil blijven zitten. & Daardoor merkte ik dat in de dingen, niet alleen in de foto’s die ik zag, m’n vader nog steeds zat. Hij zat nog in de kast, hij zat nog in de stoel, hij zat nog in de keuken, ik zie ‘m nog stuntelen als-ie de afwas deed, zo’n beetje nog ’t enige wat-ie aan ’t eind nog deed, wat-ie nog kon, ik zag ‘m op de vloer van de keuken, schuifelen, langzaam voortlopen, ik zag ‘m op ’t hoekje van de bank, waar ik met ‘m praatte, probeerde nog net wat laatste herinneringen bij ‘m los te weken.’
Ik ging verder: ‘Ik bedoel: bij mij thuis staan er ook heus nog wel dingen die aan hem herinneren. Als ik naar de opgezette patrijs kijk, dan denk ik aan m’n vader. Als ik wandelboekjes tegenkom, muziek van Cornelis Vreeswijk of Roger Whittaker, of de kieren van 2 lappen behang die niet op elkaar aan sluiten. Dan denk ik aan m’n vader.’
Ik zei: ‘Maar bij m’n moeder zat ’t hele huis vol van m’n vader. Hij leefde daar nog. Bij mij thuis is-ie dood. Bij m’n moeder niet.’

Als ik niet praat, dan weet ik ’t niet. Dan besef ik ’t misschien wel, maar beseffen & weten zijn 2 dingen. Beseffen is natuur, weten is wetenschap.
’t Duurt bij mij altijd even voordat besef tot mijn mond is doorgedrongen. Vooral omdat ik niet altijd praat. ’t Kan soms uren stil zijn.
Daarom zijn de dingen niet vanzelfsprekend. ’t Zou altijd anders kunnen zijn. Daarom wil ik me graag omdraaien op m’n andere zij. Kijken of die beter ligt. Of m’n andere zij de dingen op kan roepen die niet vanzelfsprekend zijn.
Dan weet ik ook wel dat ze niet spreken, niet vanzelf, maar ik voel me even lekker. Ik voel me veilig. Ik weet dan iets, ’t wil zich alleen nog niet vormen in m’n mond.

M’n vader waart nog altijd rond in Zijperspace, ik kom ‘m alleen niet altijd tegen.

erfenis

‘Ja, als er toch maar zo weinig broers zijn,’ zeg ik, ‘dan zijn ze ook niet gemachtigd iets over de verdeling van de vogels te zeggen.’
Speciale dag. Dat we allemaal konden. Ruim van tevoren belegd. Uiteindelijk zijn er 3 van de 6 broers aanwezig.
‘Dus moeten we ze maar onderling verdelen,’ besluit ik. ‘Ze hebben blijkbaar geen belangstelling.’
Ietwat schertsend. ’t Is niet echt zo. Bovendien geeft Marc toe dat hij al genoeg opgezette vogels in huis heeft.
‘Ik heb wat ik wil.’
Jan wipt nog een beetje op.
‘Wacht even.’
‘Ja, kom dan mee,’ zeg ik.
Ze staan tenslotte boven, op de overloop van de zolder.
‘Ja, Jan,’ valt m’n moeder bij, ‘als je nu niet meegaat, dan kan je ook niet klagen dat ’t verkeerd is gegaan.’

We staan naar de vogels te staren. Voornamelijk kwartels. De rest is al weg.
Jan zoekt naar kwartels van nederlandse bodem.
‘Dan past ’t beter in je bezoekerscentrum,’ suggereer ik.
Hij laat zich niet afleiden. Kijkt naar de onderkant, waar de namen van de exemplaren staan.
‘Deze is aangevallen door de poes,’ wijs ik.
Vleugeltje dwars. Plukjes uitstekend.
‘Ik denk dat ik deze neem.’
‘Ik deze 2.’
& Daarmee is ’t afgelopen.
Ik neem m’n vader mee naar huis, denk ik. In de vorm van oude wandeltijdschriften & 5 opgezette kwartels, staand op 2 plankjes.

Ik drink nog een biertje. Nog geen zin om direct van de trein m’n huis binnen te stormen.
’t Zal wel koud zijn, bedenk ik, een dag lang geen kachel aangeweest.
Kwartels in een plastic tas. Ik plaats ze in een hoek, achter een kruk. Niemand kan erbij, niemand kan ’t herkennen. ’t Moet raar lopen wil iemand ze beschadigen.

Ik raak aan de praat. Een vaste klant van mijn werk. Wil een biertje bestellen, maar ze zegt dat ze verder moet. Ze gaat uit eten met een vriendin.
‘Dan neem ik ook niet,’ zeg ik.
‘Je kan toch blijven zitten?’ vraagt ze.
‘Nee, dan heeft ’t geen zin.’
Ik trek gelijk met haar m’n jas aan. Buk voorover om m’n kwartels te pakken. Grote gele plastic tas.
‘Wat zit daar in?’ vraagt ze nieuwsgierig.
‘Kwartels.’
‘Gatsie.’
‘Ze zijn van m’n vader geweest. Erfenis.’
Ik steek m’n hand in de tas.
‘Er waren niet zoveel mensen die dieren mochten laten opzetten in die tijd,’ leg ik uit. ‘Maar m’n vader wel. Hij was hoofd van een school. Hij had toestemming om ’t te laten doen voor biologieles.’
Zo vertelde hij ’t ons. Maar de vogels kwamen uiteindelijk bij ons terecht.
Ik haal ’t stelletje tevoorschijn.
‘Oh, mooi,’ zegt m’n gezelschap.
‘Da’s m’n vader,’ zeg ik.
Ze snapt ’t vast niet. Maar ik weet in ieder geval weer waar ik naar kijk.
Ik haal ’t plankje met 3 kwartels uit de tas.
‘Er waren weinig mensen die zoveel over kwartels wisten als mijn vader.’
Dat geloofde ik toen. & Ik wil ’t blijkbaar blijven geloven.
Ik stop ze terug.
Straks haal ik ze er weer uit, denk ik, & zet ik ze boven de schoorsteenmantel.

& Een stil gekwetter zal weerklinken in Zijperspace.

gefloten

Op een gegeven moment heeft iemand tegen me gezegd dat ik een scheef fluitje had. M’n lippen stonden scheef, of zoiets. De opmerking werd een beetje op de oppervlakte gehouden, waarschijnlijk omdat de persoon in kwestie plots tot ’t besef was gekomen dat ’t beledigend kon overkomen. Zeggen dat iemand misvormd is.
Ik ben thuis voor de spiegel gaan staan. Ben gaan fluiten. & Keek ondertussen zorgvuldig naar wat er in m’n gezicht gebeurde.
Hij stond scheef. M’n fluitje. ’t Gaatje tussen m’n lippen zat links van ’t midden, voor de spiegel rechts.
Ik probeerde ‘m te verplaatsen. M’n lippen anders te krullen. Maar er kwam dan geen geluid uit. M’n lippen waren zo gebouwd dat ik een scheef fluitje had.
Voortaan liet ik niet meer zo makkelijk m’n lippen zien als ik aan ’t fluiten was. Ik floot er niet minder om, ’t werd alleen iets meer van mezelf.

M’n vader floot achter ’t stuur. Tijdens Roger Whittaker, onderweg naar Zwitserland of Luxemburg. Hij floot een beetje van onder z’n bovenlip. Je zou bijna de luchtstroom over z’n onderlip kunnen zien stromen. Een hese fluit, door de grote luchtverplaatsing, maar wel scherp. Onderwijl trommelde hij met z’n vingers op ’t stuur. Aan ’t eind van ’t nr 2 keer met z’n duim. Z’n rechterduim. Dan was ’t stil tot ’t volgende nr begon.
Wij keken mee, vanaf de achterbank. Als Pa floot, dan was ’t goed.

Of hij floot ons. We wisten bij een bepaald wijsje, 3 opeenvolgende toonhoogtes, luid over straat, boven ’t rumoer uit, dat we ons moesten verzamelen.
Pa floot: wij keken om. Onmiddellijk. Ma ook trouwens.
Tijdens de intocht van de Nijmeegse 4-daagse, 1000-en toeschouwers langs de kant, wist-ie zodoende m’n aandacht te trekken. Ik keek om, verzette geen pas meer, hij moest ergens zijn. Hij floot nog een keer. Toen besefte ik pas dat ik door ’t fluitje geroepen was. Ik ontdekte m’n ouders tussen de menigte. 3e Rij van een dikke bundel mensen.

‘Heb je ‘m weer in de vuilnisbak gevonden?’ vroeg m’n oma.
‘Wat gevonden?’ vroeg ik.
Waarna ze naar m’n moeder lachte. Ze wisten waar ze ’t over hadden, maar ze lieten mij in ’t ongewisse. Ze hadden een complot, met z’n 2-en, zo keken ze.
Dan streek m’n oma me door m’n haar. Ze legde haar arm om m’n hoofd, trok me naar zich toe. Lachend. M’n hoofd werd door haar omhelzing onder haar ellebogen verpulverd, maar ze lachte dat liefkozend recht. Ik stond scheefgetrokken, hoofd in de bankschroef van Oma’s armen, me af te vragen wat die vuilnisbak nou met deze uitbundigheid te maken had, maar liet ’t begaan.
‘Ben je ook een fijne jongen,’ zei ze & gaf nog even een ferme aai over m’n wang.
‘Maar wat is er nou met die vuilnisbak?’ vroeg ik, me nergens van bewust, zelfs niet van angstvallig geheim gehouden kattenkwaad.
‘Of je je fluitje weer teruggevonden had in de vuilnisbak,’ legde m’n moeder uit.
‘Nee, ik fluit met m’n mond,’ wilde ik trots uitleggen, maar besefte bijtijds dat ik in de maling werd genomen.
Ik dacht dat ’t te maken had met de scheve mond die ik trok bij ’t fluiten.

Ik floot.
Vroeger zei ik: ‘Ik fluitte.’
Dat klonk veel logischer.
Ik fluitte overal & altijd. Met m’n scheve mond. ’t Scheve fluitje tussen m’n lippen.
Maar ik fluitte vooral als ik aan ’t wandelen was. In Zwitserland of Luxemburg. Voorovergebogen kijkend naar de volgende pas, de volgende steen.
M’n neef zei, ik denk tijdens een wandeling in Zwitserland, we daalden een berg af die we niet tot aan de top hadden kunnen bewandelen, omdat m’n vader de kaart verkeerd geïnterpreteerd had; m’n neef zei: ‘Jij fluit altijd.’
‘Wat bedoel je?’ vroeg ik, uit m’n fluitbezigheden afgeleid.
‘Dat jij altijd fluit,’ zei hij nog een keer. ‘Fluit je omdat je vrolijk bent, of om iets anders?’
‘Ik fluit gewoon.’
Maar vanaf toen niet meer. Vanaf toen moest er een reden zijn. Een reden waarom er in de vuilnisbak een fluitje zat, waarom m’n lippen scheef stonden, waarom alles goed zou komen als Pa Roger Whittaker floot. ’t Leven liet zich niet meer befluiten met een toevallig deuntje, dat als vanzelf vantussen m’n lippen uit kwam.

Soms ploeg ik de vuilnis om, op zoek naar iets dat verloren is in Zijperspace.

1e kerstdag

‘Was ’t druk?’ vraagt Sas.
‘Nee, ’t is nooit druk op 1e kerstdag,’ antwoord ik.
We weten ’t allemaal, maar we vragen ’t toch elke keer. Ik zou ’t in haar plaats ook gedaan hebben.
Nu zitten we om tafel, collega’s & aanverwanten. Ook Von, ook al is die al een ½ jaar weg.
Wim & ik krijgen de gangen voorgeschoteld die we achterlopen doordat we moesten werken. De anderen laten dat wat vooraf gegaan is een ietwat zakken.
‘Was Nico er?’ vraagt Von.
‘Ja,’ antwoord ik.
‘& Gran?’
‘Ook.’
‘Fiets zat aan de bar?’
‘Ja.’
‘& Jeroen.’
‘Hoe weet je dat?’ vraagt Sas. ‘Jij hebt nog nooit met kerst gewerkt.’
‘Ja, leer mij de klanten kennen.’
‘Nico zat aan tafel met Sanne,’ probeer ik ’t kersttafereel te verlevendigen.
‘Warner is vast ook langs geweest,’ gaat Von onverstoord verder.
‘Ja,’ zie ik me gedwongen verder te antwoorden.
‘& Harmen.’
‘Ja.’
‘Yeah! Nog 5 & ik heb de magnetron. & Jan. Jan is vast ook langsgekomen.’
‘Klopt.’

’t Was een kerst vol van verrassingen in Zijperspace.

kerstekwaad

Om er toch nog iets van te maken, ook mijn gemoed is bij tijd & wijle onderhevig aan ’t verlangen eens verwend te willen worden, heb ik dure paté gekocht. Doodgewone boterhammen beleg ik tijdens kerst met een dikke laag. Kruimeltjes die ernaast vallen worden door 1 vinger & een mes gedwongen terug te keren. Weigeren ze dan nog, dan verdwijnen ze onmiddellijk in ’t onvermijdelijk gapende gat dat mijn mond heet te zijn.

Dure paté. Bij ’t meisje van de delicatessen.
‘Doe maar van de kalkoen.’
‘Mm, lekker: eend.’
‘Een plakje everzwijn.’
‘Doe die andere eend ook maar.’
‘& Als laatste de kwartel.’
Dat alles met intervallen van ongeveer 1½ minuut: de tijd die zij nodig heeft plakken te snijden & op een viltje te leggen, plastic eromheen.

Wild in paté. ’t Meisje schiet af & toe uit, er valt wel ‘ns wat vanaf, vooral de duurste eend is erg grofkorrelig, dus zijn we gedwongen wat restjes voor te proeven.
Ik heb ondertussen wel een beetje verstand van paté. De dure paté wordt gemaakt met hele stukken lever, vers. Dit in tegenstelling tot de goedkopere soorten, ook lekker, maar gemaakt van stukjes van tevoren ingevroren lever, soms lichtjes gemalen, of tot mousse gestampt.
‘Dat proef je,’ zegt de delicatessenbaas.
‘Ja, dat proef je,’ beamen ‘t delicatessenmeisje & ik, de delicatessenklant.
Ik neem veel van de dure paté: € 2,70 per ons. Minder van de goedkope: € 1,70. Ik moet er immers wat van maken, terwijl anderen zich tegoed doen aan copieuze maaltijden, van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat & van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat een dag later.

’t Delicatessenmeisje schraapt de kruimels van de eend bij elkaar. Ze haalt de helft met haar vingers naar zich toe, steekt dat in haar mond, om vervolgens mij de andere helft aan te bieden.
Vervolgens kijkt ze kwaad.
Ik wilde net zeggen dat ik ’t wel extreem lekker vond. Zelden zoiets gegeten.
‘O, jij niet,’ concludeer ik zachtjes voor mezelf.
Ik begon net te denken dat we op 1 golflengte zaten. Ik & ’t delicatessenmeisje.
‘Zeg delicatessenbaas,’ zegt ze tegen de delicatessenbaas.
‘Ja, delicatessenmeisje,’ antwoordt de delicatessenbaas.
‘Die eend is wel héél erg fantastisch.’
‘Oh, je vond ‘m dus toch wel lekker,’ reageer ik gerustgesteld.
‘Jij niet dan?’ vraagt ze mij verbaasd.
‘Jawel, jawel,’ haast ik mij te zeggen, ‘maar je keek opeens zo kwaad.’
‘O, ja,’ zegt ze, ‘ik ga altijd kwaad kijken als ik iets érg lekker vind.’
Dan is ’t tijd voor de delicatessenbaas om een toelichting te geven: ‘Er zitten rozijnen in, & een scheut madeira. Groffe verse stukken eendenlever. Die kalkoen is net zo lekker.’
Maar dat laatste wisten we al, want die is net zo duur.
Ik wacht tot ’t delicatessenmeisje weer kwaad gaat kijken & geef haar vervolgens veel geld. Ik ben haar dankbaar, maar niet alleen vanwege haar blik.

Thuis oefen ik. Ik schotel mezelf boterhammen voor, dik belegd met eendenpaté. Ik kijk in de spiegel hoe ik ’t vind. Des te kwader ik kijk, des te beter de kerst.

Dan bent u vast gewaarschuwd, mocht u iemand tegenkomen, afkomstig uit Zijperspace.

treurig

‘Nog maar 27 dagen,’ zei Fret laatst.
Dat is alweer een paar weken geleden. We zijn inmiddels verder.
‘Nog maar 27 dagen,’ zei hij dus. ‘We zijn toch eigenlijk wel treurig.’
‘Ja, ’t is treurig, Fret,’ zei ik.
‘Zulke knappe mannen als wij,’ zei Fret.
‘Ja, zulke knappe mannen als wij. & Vrouwen zien ons niet staan.’
‘Verliezen we gewoon allebei.’
‘Ja, maar jij verliest ’t meest.’
Ik wilde m’n verlies toch niet volledig toegeven. Er moest & zou iemand zijn die nog meer verliezer was dan ik.

We hadden 1st Von. Die zei dat ze gewonnen had. Dat was binnen een week van ’t nieuwe jaar.
‘Ja, Von. Jij hebt gewonnen,’ gaven we toe.
Maar achter haar rug om zeiden Fret & ik tegen elkaar: ‘Von speelt vals.’
‘Ja, Von is vrouw. Dan kan ik ’t ook.’
‘Sterker: Von is lesbische vrouw. Dan heeft ze de buit al binnen voordat ze haar mond opendoet. Als ik vrouw zou zijn dan zou ik op tieten vallen.’
‘Zeker die van Von.’
Dus besloten we met z’n 2-en door te gaan.
‘Von heeft nooit meegedaan. Ook al heeft ze mooie borsten.’
Dat moesten we er toch wel even bij zeggen.

& Elke week werden we treuriger. Niet minder vrolijk, maar wel treuriger. Als mannen die toch een heel andere bestemming hadden kunnen hebben. Als bijvoorbeeld een vrouw in bed.
‘Ik heb een vrouw in bed gehad,’ zei Fret.
‘Ja, maar dat telt niet, Fret’ zei ik. ‘Ik trouwens ook.’
Als de 1 een vrouw in bed heeft gehad, moest de ander ook een vrouw in bed hebben gehad. Ook al telde die vrouw niet.
‘Oja, da’s waar.’
Ja, dat was waar. We wisten ’t allebei. Vrouwen van vorig jaar, konden niet meetellen voor ’t lopende jaar.
‘Stom eigenlijk van jou,’ zei ik.
‘Wat?’ vroeg Fret.
‘Je had beter niet met die vrouw naar bed kunnen gaan.’
‘Ja, maar ’t was wel lekker.’
‘Ja, maar als je nou even geduld had gehad, dan had je volgend jaar kunnen winnen. Nu geldt die vrouw volgend jaar ook niet meer.’
‘O ja, da’s wel stom.’
Alles voor ’t spel & niets voor de roem. Zo waren we ook wel weer.

Tien kwam langs. Oud-collega. Dronk een biertje met Fret. Ik stond achter de bar.
‘Mag ik bestellen?’ vroeg Tien aan mij.
‘Ben je al aan de beurt?’ vroeg ik.
Dat zeggen we nl de laatste tijd vaak. Vinden we leuk.
‘Ja,’ zei Tien.
‘O,’ zei ik.
Ik keerde me om. Ging aan de andere kant van de bar iemand helpen.
‘Dan kom ik straks bij je,’ lichtte ik toe.
Fret & ik moesten lachen. We waren dan wel treurig, maar lachen konden we. Nog 8 dagen te gaan.

Tien ging weg. Hij was uitgelachen.
‘Tien is verliefd,’ zei Fret terwijl Tien de deur achter zich sloot.
‘Op een meisje?’ vroeg ik.
‘Ja, op een meisje.’
‘Gatver.’
‘Ja.’
‘Heeft-ie ook met haar in bed gelegen?’
‘Hij zei van wel. & Nou is-ie verliefd.’
‘Je bedoelt dat-ie dingen met haar heeft gedaan?’
‘Ik geloof ’t wel.’
‘De vuns.’
‘De smeerlap.’
‘Ik ga ‘t ‘m nu zeggen.’
Ik rende de deur uit. Keek om me heen waar Tien was. Ik zag ‘m aan ’t slot van z’n fiets morrelen.
‘Smeerlap,’ schreeuwde ik & ging weer naar binnen.
‘Wat heb je gezegd?’ vroeg Fret toen ik weer binnen was.
‘De waarheid.’
‘Smeerlap?’
‘Ja.’
‘Goed zo, Ton. We moeten niet over ons heen laten lopen.’

We kijken al uit naar de volgende competitie in Zijperspace.

vooraankondiging

de dutchbloggies

Eigenlijk vind ik ’t ook wel een beetje te vroeg. Nog 1½ week te gaan. Tegen de tijd dat de mensen kunnen gaan stemmen, is men dit plaatje alweer vergeten, alsook ’t verzoek om vooral toch wel de stem uit te brengen. Daarom beloof ik dat ik de 1e januari nogmaals een plaatje zal plaatsen. ’t Zal de boel weer een ietwat opvrolijken & daarnaast zal ik die dag waarschijnlijk net zo weinig tijd hebben, laat staan inspiratie, om een stuk tekst te kunnen publiceren.

‘Stem uitbrengen? Stem uitbrengen? Waar heeft die gozer ’t over?’ zal menigeen zich afvragen bij ’t lezen van bovenstaande.
Jawel, is daarop mijn reactie, ditmaal zonder aanhalingstekens, want in dit medium bepaal ik wanneer ik iets zeg, iets daadwerkelijk uit mijn mond lijk te laten vloeien of dat ik in retorische zin voor me uit zit te wauwelen. Laten we in dit geval voor de laatste optie gaan. Mocht men dit lezen, ik hoor wel eens een reactie van deez of geen, waaruit blijkt dat dit wel eens gebeurt, dan zal men een eigen interpretatie op dit gekeuvel mogen loslaten, weliswaar geheel voor eigen rekening & eigen publiek, tenzij men ’t reactieding vol wil spammen of als men zelf ook een weblog beheert.

Jawel, was dus mijn reactie, men kan zijn stem uitbrengen. Vanaf de 1e januari, zoals reeds gezegd. Men kan kiezen welke weblogs de meest humoristische, ’t origineelst, ’t best geschreven, waar men de beste informatie op ’t gebied van kunst & cultuur kan vinden, etcetera, etcetera. Veel meer informatie is terug te vinden in ’t introducerend stukje op de daarvoor bestemde site; hebben we speciaal ervoor opgezet.

‘We? We? Begint-ie nu ook al in 2e persoon meervoud te spreken als-ie ’t over verkiezingen heeft?’

Ach, ben ik dat helemaal vergeten te zeggen. Ik heb ook m’n steentje bijgedragen. Ik ben deels verantwoordelijk. Ik heb nl wel eens m’n mond opengetrokken, ben in ’t toetsenbord geklommen & heb m’n mening gegeven.
Daar heeft u natuurlijk niets van gemerkt, dat gebeurde afgelopen tijd allemaal achter gesloten gordijnen, maar ’t heeft wel degelijk plaatsgevonden.
We hebben discussies gevoerd over wanneer, waar, hoe & waarom. We hebben gevraagd wie, in welke hoedanigheid, hoe dit te voorkomen & wat eventueel meer resultaat zou bieden. We hebben gesuggereerd, beoordeeld, onder de loep genomen, alternatieven gezocht & iemand een spreekverbod opgelegd. We hebben de rondvraag overgeslagen, zijn druk informatie gaan inwinnen, hebben gelobbyd & hebben elkaar de proefresultaten voorgeschoteld.
Daarna kwam er iemand met een tekst & iedereen heeft er zijn fiat aan gegeven. Over ’t plaatje waren we ’t ook snel eens.
We zijn een ondernemend volkje, wij redacteuren van about:blank.
Nu u nog.
Stem dus*, vanaf 1 januari.
Ik help u er nog wel aan herinneren.

* = Stem op Zijperspace, natuurlijk.

dankjewel

’t Is een andere delicatessenzaak. Een andere sfeer. Ik heb er aan moeten wennen. Waarschijnlijk zij ook aan mij.
Ze zijn ook met zoveel. Minstens 3 jongens, minstens 3 meisjes. & De eigenaar, tegelijkertijd naamgever. Ik weet nooit wanneer ik wie zal ontmoeten, behalve de laatste. Hij is er altijd & helpt me nooit. Hij neemt de telefoon op, zoals bazen doen, herschikt de kazen, worsten & patés netjes wanordelijk verantwoord in de vitrine & praat met de buurtbewoners.
Ik laat me helpen door zijn personeel. Probeer hem gedag te zeggen, bij binnentreden & weer weggaan, maar blijkbaar weet-ie dat ik aan een andere delicatessen de voorkeur heb gegeven in ’t verleden, dus laat-ie me als een spook voorbij gaan.
Zij kennen me ondertussen.

‘Niet te dun, alsjeblieft,’ zeg ik slechts nog maar een enkele keer.
Als ’t dikkerdje staat. Ze is niet echt dik, maar vergeleken met de rest wel. Bovendien luistert ze niet naar wat ik zeg, dus mag ik haar vervelende naampjes geven. Ondanks m’n verzoek krijg ik van haar toch nog te dunne plakjes chorizo.
‘Oja, in verschillende zakjes,’ zei ze laatst ten overvloede over de patés, ‘ivm de vriezer.’
Ik wil ze apart verpakt. Dan kan ik ze in de vriezer leggen. De dag voor gebruik er uit halen.
Ze kenden geen van allen die truc; heb ik ze geleerd. Maar ’t dikkerdje wil de truc ook niet goedkeuren. Ik hoor ’t aan haar toon.

Nee, dan de dame met de stiekeme snor. Ik zie ’t tegen ’t licht in. Als ze zich opzij wendt. Ik kijk dan snel de andere kant op. Wil niet weten dat zij weet dat ik weet, dat ze daardoor ziet dat ik zie. Daar is ze veel te aardig voor.
‘& Dan ook nog een stukje van de eendenpaté,’ zei ik.
Ik keek haar aan terwijl ze de bak uit de vitrine haalde. & Bedacht me opeens dat ik niet beleefd was.
‘Alsjeblieft,’ vulde ik mezelf snel aan.
Schuldbewust. Lichtelijk flirtend bovendien. Zodat ze nog even zou kijken. Ik mag haar ogen graag zien.
Ze keek vlug op. Zo schuin, bukkend nog, hoofd al onderweg naar boven, haar arm ’t hoofd volgend met de bak in de hand, & dan afgeleid door een opmerking die nog maar net op dat moment past. Geen seconde later.
Een vraagje, een klein vraagje twinkelde in die diepe donkerbruine drooggevallen slootjes.
‘Dankjewel,’ zei ze.
& Ze ging verder met ’t afsnijden van mijn plak paté.
‘Ik vind dat een mens af & toe alsjeblieft moet zeggen,’ legde ik uit, ‘daar voelen anderen zich beter van.’
‘Ik vind dat mensen ook af & toe dankjewel moeten zeggen,’ repliceerde zij. ‘Dat voelt ook goed.’
‘Dankjewel,’ zei ik nonchalant.
Vluchtigjes. Zacht. Zodat ’t alle kanten op zou kunnen gaan. Je moet vele wegen open laten.
‘In aparte zakjes natuurlijk,’ zei ze toen ze met m’n patés klaar was.
‘Heerlijk,’ reageerde ik, ‘als je niet meer hoeft te zeggen wat je wilt. Dat sommige dingen vanzelfsprekend zijn.’
Maar dat ging verloren. Verloren in een fluitende man die buiten stond.
‘Zo,’ zei ze toen de man binnen kwam, ‘sta jij gewoon op straat mensen na te fluiten?’
‘Ja, er kwam een man voorbij,’ zei de fluiter.
Ze lachten beide. Zij zogenaamd verontwaardigd.
‘’t Was in ieder geval een man,’ probeerde ik me er in te mengen, ‘dat valt nog mee.’
Die kwam niet aan. Ze keek de fluiter na.
‘Zeker die man wiens naam begint met een ‘d’ & eindigt op ‘ickie’.’
Een understatement voor hun. Ze lachten naar elkaar. Ik stond met m’n portemonnee geopend te wachten tot ik mocht betalen.
Ze keek opzij, richting fluiter. Ik keek tegen ’t licht in naar haar gezicht. Ik mag graag naar haar mond kijken als ze lacht. Dan krijgt ze dat krulletje in haar bovenlip. Daardoor zag ik dat ze ’t donzig snorretje miste.
Ik kreeg m’n wisselgeld, zei ‘dankjewel’. Maar zij vergat ‘alsjeblieft’ te zeggen.
Ik wuifde bij ’t weggaan. De eigenaar wuifde terug.

Toen ben ik stilletjes door de deur weer richting Zijperspace gegaan.

overzicht

Er waren 2 verschillende plaatsen aan tafel. Daar waar ik at & daar waar ik de rest deed.
De overige familieleden hadden er meer. 8 Stoelen om de tafel geschikt, voor 6 broers & 1 vader & 1 moeder. Iedereen had wel zo z’n vaste plek, maar niemand had zo’n vaste plek als ik.
Vanaf ’t hoofdeind van de tafel, gezicht richting achtertuin & volière, overzag ik de maaltijd. Op volgorde van afstand, links Carel, Pa & Jan, rechts Quint, Ma & Theo. Marc aan de overkant. Pa z’n armen waren precies lang genoeg om over de borden heen uit te kunnen halen bij ongewenst gedrag. Ma moest er eventueel voor opstaan.
Overzichtelijk.

Daar waar ik de rest deed, probeerde ik op gegeven moment de wereld in kaart te brengen. ’t Was op de plek waar Carel gewend was te eten. Veel overzicht over wat zich zoal in huis afspeelde.
M’n blik opheffend keek ik de keuken in. Naar rechts de voorkamer, doorkijk naar ’t leven op straat, auto’s & buren die voorbijkwamen. Links diezelfde achtertuin met volière weer. Achter m’n rug de kast met koekjes. Maar tot aan ’t jodenkoektijdperk had ik daar geen belangstelling voor (‘Nee, aan Ton zijn koekjes niet besteed,’ zei m’n moeder vaak, ‘van Ton zullen we niet arm worden.’).

Ik had een schetsboek voor me. ’t Zou ook een wiskundeschrift geweest kunnen zijn, met ruitpapier. ½e Cm bij een ½e cm. Haalden we uit de voorraad van zolder, eigenlijk eigendom van de school van Pa.
Ik begon bij de voordeur. Bedacht wat zich voor de voordeur bevond. Vooral de weg naar school, schoot me te binnen.
Een rechte weg. Een ‘schijnbaar’ rechte weg, maar daar kwam ik later pas achter.
Thuis kwam onderaan ’t vel te staan. De weg voor ons huis werden 2 evenwijdige lijnen. ’t Pad schuin aan de overkant, ‘t 1e tussendoortje op onze weg naar school, kwam er dwars bovenop. Net zo breed. Vervolgens de zelfstandige bejaardenhuisjes, waar we langpotige ruitenwissers vingen. Ruitenwissers waren er om meisjes bang te maken. Zodat ze zagen dat wij er waren. Vervolgens tekende ik de steeg richting flats van de Fregatstraat in.
Tegen die tijd was de 1e mislukking al daar. ’t Velletje werd een prop. De visite zou eens wat minder lawaai moeten maken, want zo kon ik me niet concentreren.

Later las ik hoe de mens z’n lichaam beleeft. Ik was toen al vele jaren ouder. Ik las dat ’s mens’ beleving totaal niet in proportie staat met de werkelijke verhoudingen. Als hij de opdracht zou krijgen zijn lichaam in kaart te brengen zoals hij de verschillende onderdelen ervan tov ’t groter geheel ervaart, dan zou ’t een vreemd gedrocht worden, met meterslange ieldunne maag, armen & benen, klauwen van handen, een onmetelijk hoofd met uitpuilende ogen & een geslacht waar geslachtsverkeer mee onmogelijk zou zijn.

Zo moet ik me hebben gevoeld. Zittend aan tafel, pogingen ondernemend de wereld in kaart te brengen. Structuur te brengen in dat wat zich buiten afspeelde. Thuis & school waren gigantisch, de weg naar school van een dunne onbeduidende ielheid. De route was te vanzelfsprekend, niets aan de hand. Ik beleefde onderweg weliswaar de meeste avonturen, maar m’n hart, ’t kloppend centrum lag thuis. Of op school.
Hoewel ik de weg naar school als recht beleefde, was-ie niet recht. Daardoor klopten de verhoudingen niet. De straten die uitkwamen op mijn route. Ik moest meer schots & scheef tekenen om bij de juiste verhoudingen in de buurt te kunnen komen.

M’n chagrijnige gezicht & ‘t smijten met proppen papier trokken de aandacht van een oom. Op zondagse visite langs voor een bakje koffie & een kom soep.
Hij boog zich over m’n schouder. Las m’n plannen van ’t papier. Voor de duidelijkheid had ik de straatnamen tussen de balken aangegeven.
‘Je zou ook 1st potlood & gum kunnen gebruiken,’ stelde hij voor. ‘& Je zou de plattegrond van Den Helder er onder kunnen leggen. Dan kan je door ’t papier heen overtrekken.’
Hij snapte ’t niet. Hij snapte niet hoe de werkelijkheid was.
Ik verfrommelde ’t papier & ging op m’n eigen kamer met een neefje spelen.

De werkelijkheid is recht in Zijperspace.

ziekenbank

Ik sleep m’n dekbed mee. Voor de slaap van straks. Kussen erbij. Leg ze op de bank waar ik ’t lekkerst op lig. Of wacht, laat ik ze maar ernaast leggen, dan kan ik alvast gaan liggen.
Ik voeg me in de juiste houding, druk me tegen de diepe binnenkant, zodat ’t lijkt alsof ik naar beneden gezogen wordt, de zachtheid van de vering in.
’t Meest veilige plekje, heb ik vroeger al ontdekt: in ’t hoekje, zoveel mogelijk omringd door bank, bed, muur. Daar heb je de grootste behoefte aan als je ziek bent.

M’n moeder haalde slaapzakken tevoorschijn. Kussen uit ’t bed. Ze kookte water. Soms wat melk, met een anijsblokje. Ze legde me op de bank & stopte me opnieuw in. Met de slaapzakken die eigenlijk alleen maar mee op vakantie gingen. Ze voelde aan m’n wang. Soms zei ze dat ’t gloeide. Eventueel kwam er een thermometer bij te pas.
Als ik de thee op had, de warme melk, dan mocht de tv aan. Testbeeld kijken. Of de langzaam tikkende klok, die in afwachting was, net als ik, van schooltv.
‘Ik leer van schooltv meer dan op school,’ zei ik tegen m’n moeder.
‘Dan moet je morgen maar weer naar school,’ zei m’n moeder, ‘want dan ben je niet ziek genoeg.’
Die logica snapte ik niet. Maar ik liet me niet afleiden. Schooltv begon. ’t Was 10 uur. Ik had de gids voor me liggen om te zien wat ik kon verwachten. Ik slurpte zo snel mogelijk kennis binnen. ’t Duurde immers slechts hooguit 2 uur.
Bovendien kon er elke ochtend een tante binnenkomen. Dan moest er koffie gedronken worden. Tussen ’t schoonmaken door.
‘Zet die tv maar even uit,’ zei m’n moeder dan.
‘Jamaar,’ zei ik.
Dat was in de tijd dat jamaar nog 1 woord was. & Dat Ma bepaalde dat de hele dag tv te veel stroom zou kosten.

Ik wandel door ’t huis. Schijnbaar fit. Hoewel ik beter weet. Wie staat er nou in godsnaam om 7 uur op als-ie gewend is tot 9 uur te blijven liggen? Dat zal straks z’n weerslag wel hebben.
Ik zet thee. Ga naar de wc. Ik trek wat kleren aan. Van de comfortabele, waar ik geen last van heb, wijd hangend, geschikt voor alle houdingen, viezelig (woord van m’n moeder) van ’t vele dragen, maar niemand die me ziet als ik me ziek voel.
Misschien ben ik wel ziek van m’n sweater, bedenk ik, die al een jaar niet in de was is geweest. Een orgie van microben vindt daar waarschijnlijk momenteel plaats.
M’n zieke geest probeert ’t zich voor te stellen. Wordt vervolgens afgeleid door de gedachte over op welke wijze m’n geest nu eigenlijk ziek zal zijn.
Na m’n thee wikkel ik mezelf in. Daar mis ik m’n moeder. Want ’t lukt me nooit om m’n voeten te behoeden voor binnenstromende kou. Ze bungelen buitenboord & ’t lukt me niet om ’t dekbed om ze heen te binden.

M’n tante was ’t met m’n moeder eens. Zoals de zussen ’t altijd met elkaar eens waren. Alle tantes tegen de kinderen, zo zat ’t systeem in elkaar. & Tijdens de koffie bespraken ze nog even dat Oma vroeger nog veel strenger was.
‘Er was toen niet eens tv,’ zei m’n tante.
Ja, diezelfde tante die altijd de tv aan had staan als ik tijdens m’n krantenwijk een gratis krant kwam brengen. Ik durfde dan niks te zeggen. Tegen volwassenen had je geen commentaar. Maar toch vreemd, alleen maar testbeeld & de radio van Hilversum 1. Schooltv was allang voorbij, avondtv zou nog enkele uren duren.
Of die andere tante, die zei dat bij haar thuis de tv alleen aanging voor ’t journaal. Omdat Ome Siem dat ’t enige vond wat belangrijk was.
Ze was in staat de zieke-jongen-thuis-tv uit te zetten, omdat ik een verwend jochie was. Ze snapte niet dat ik ziek thuis was. Haar kinderen zouden gewoon naar school moeten.
Dat alles met instemming van m’n moeder, tijdens de koffie. Als m’n tantes dapper genoeg waren hun neefjes op hun plaats te zetten, kregen ze altijd de goedkeuring van m’n moeder. Want Oma. Of anders: want Opa. Vroeger, dat was altijd een reden.
Koffie op, dan gingen ze stofzuigen. Terwijl ze toch heus wel wisten dat ik de tv dan niet zou kunnen horen.

Nu keer ik me om. M’n slaap komt terug. Ik probeer nog een blz te lezen, maar de letters beginnen te dansen.
Ik kan wel de tv aanzetten, maar er is niks. Niks meer om van te leren. Alleen maar vermaak. Dom vermaak. Nee, vroeger, toen had je nog tv. Toen kon je blind schooltv aanzetten. Je hoefde alleen maar te wachten tot moeder & tante boven gingen schoonmaken & ze de tijd van Oma waren vergeten voor 1 moment.

& Ik dommel weg naar een andere tijd in Zijperspace.