synoniemen

Omstandigheid 1:
Ik heb de hele maand zonder geld gezeten. (Enigszins overdreven: ik had nog wel geld voor eten & drinken, kreeg zo af & toe wat fooi & doordat ik alleen maar werkte, had ik bijna geen tijd om dat beetje geld uit te geven. Uiteindelijk bleek ik bovendien de mededeling van de pin-machine verkeerd geïnterpreteerd te hebben: € 150,- is áltíjd ‘t maximum bedrag dat ik in 1 keer via pin op mag nemen. Aldus heb ik de laatste week de schade van niet spenderen redelijk in kunnen halen. Maar ‘t gaat om ‘t gevoel dat ik die andere weken had.)

Factor 2:
Tijdens m’n zelf-opgelegde studie van de literatuur die Ronald Giphart tot dusver schreef, kwam ik een mededeling tegen waarin Giphart beweerde dat ‘t Groot Synoniemenwoordenboek onontbeerlijk was voor een zichzelf respecterend schrijver. Ik moest toen denken aan ‘t Synoniemen Handboek van Jef Anthierens, dat mijn boekenkast akelig duidelijk schamel siert.

Gebeurtenis 3:
Ik heb enkele malen in een boekwinkel gestaan. Zonder geld. Alsof ik de hongerwinter had meegemaakt & de etalage van de banketbakker niet kon passeren zonder 5 minuten smachtend de gebakjes visueel af te lebberen.

Oorzaak 4:
Ik heb xtra veel gewerkt. Ik heb daardoor gister xtra veel geld mee naar huis kunnen nemen. Ik kan in ‘t weekend niet naar de bank om m’n geld veilig weg te leggen.

Aanleiding 5:
Ik passeer altijd een boekwinkel als ik brood ga halen.

Ik wist waar ik moest kijken. Dat soort boeken plaatsen boekhandels nl altijd achter de toonbank. Achter de rug van de verkopers. Naast ‘t van Dale Groot Woordenboek van de Nederlandse Taal in 3 delen. Naast ‘t Chronologisch Woordenboek. Naast de van Dale Idioomwoordenboek.

‘Nee,’ zeg ik, ‘jullie hebben ‘t van Dale Groot Synoniemenwoordenboek niet in huis.’
& Alsof ik niet zou weten hoe ‘t er uitziet, niet zou weten waar ‘t normaliter zou moeten staan, kijkt de dame in dienst achter haar rug naar de boeken uitgesteld in de wand.
‘Nee,’ zegt ze dan, ‘hij staat niet in de kast,’ waarop ze richting comp beweegt.
‘Jammer,’ zeg ik snel, voordat ze me opdringt dat ze ‘m voor mij zal bestellen, ‘dan zal ik ‘m ergens anders vandaan moeten halen. Ik heb ‘m vandaag nodig.’
‘t Is tenslotte een kwestie van leven & dood.
Maar ‘t trouwe boekendienstertje blijft staren op haar beeldscherm. Ik zie mij gedwongen nog een minuut in afwachting van welke mededeling zal gaan komen te blijven staan. Ik ben nou 1maal een beleefdheidsrakker.
‘Nee,’ volgt eindelijk de conclusie, ‘we hebben ‘m momenteel niet.’

Vervolgens heb ik 2 straten, oftewel 200 meter, de tijd om na te denken of ik m’n ontbijt nog 20 minuten ten dienste van de lekkere lettertrek zal uitstellen. & De dichtstbijzijnde betere boekhandel op zal gaan zoeken.

Wederom zelfde situatie. Achter de toonbank moet ik m’n blik werpen. & Me vooral niet af laten leiden door ‘t aangename uitzicht dat ‘t nog net de minderjarigheid ontgroeide helpstertje mij kan bieden.
‘Kan ik u helpen?’ luidt haar vraag.
‘Ja, ik wilde ‘t Groot Synoniemenwoordenboek hebben,’ zeg ik resoluut.
Wat een heerlijkheid om ‘s ochtends in de vroegte zo’n verzoek van € 72,- te doen. Alsof ‘t iets heel vanzelfsprekends is.
‘t Meisje zoekt. Ik wijs aan met de mededeling, de ook al zo vanzelfsprekende mededeling: ‘Naast ‘t van Dale Groot Woordenboek van de Nederlandse Taal. & Naast ‘t Chronologisch woordenboek,’ waarbij ik een teder-vrolijke glimlach lach.
Ik reken met haar af, m’n portemonnee met veel te veel geld tonend. Ja, ‘t is zaterdag vroeg in de ochtend & ik heb veel geld op zak; daarom ben ik bij jou, lijkt m’n portemonnee uit te stralen.

Ze stopt m’n 1209-bladzijden-tellende boek in een tas.
‘Lekker zwaar, hè?’ zegt ze, terwijl ze me ‘t overhandigt.
Als ik later groot ben, wil ik zo’n vrouw, bedenk ik me. Een vrouw die weet wat opperst genot is.
‘Daarom voel ik me ook zo voldaan als ik met dit soort boeken op huis aan ga.’
Ik leg ‘m voor in m’n bakje op de fiets. Naast ‘t verse Waldkornbrood.

Hoe schoon de ochtenden kunnen wezen in Zijperspace.

beloven

& Ik beloof: ik zal m’n leven beteren. Ik zal trachten een beter mens te worden. Aandacht voor anderen zal vanaf heden hoog in m’n vaandel staan. Vergeetachtigheid is iets dat toebehoort aan vroeger tijden. Waarachtig, oprecht, bezorgd, teder & voortvarend in ‘t beantwoorden van een ieders wensen zal vanaf nu m’n doel, m’n streven zijn in ‘t bejegenen.

Of zoals we vroeger zeiden, zacht & genegen tot de dames: ‘Ach, ik ben niet zo moeilijk…..

MAAR IK BEN ZEKER NIET MAKKELIJK.’

Waarna we de rug toekeerden. & Wachtten tot de tuut in de oren & andere lichaamsdelen afgelopen was.

Maar meestal zagen we ze dan niet meer terug.

Of we zeiden dat we de zoons van de slager waren.
‘Jullie kwamen altijd bij ons langs. Woonden jullie niet op ‘t 4e huis vanaf de hoek?’
‘Nee, de 5e,’ werd er dan geantwoord, ‘op nr 11.’
‘Ja, naast jullie woonde die vrijgezelle dame. Wij gingen nog wel ‘ns bij haar op bezoek.’
‘Nee, dat was 2 deuren verder.’
‘Ja, toch. Jij moet dan Pieter zijn. Of Peter. Nee, Peer.’
‘Nee, Pierre was m’n oudste broer.’

‘In welke stad was dat eigenlijk, toendertijd?’ vroegen we dan na afloop. ‘O nee, dat kan niet. Daar hebben we nooit gewoond.’

Maar ik beloof, zonder wederom af te gaan dwalen. Ik beloof, zonder onoprecht over te willen komen. Ik beloof, zo ‘s avonds laat, de mooiste tijd om de dag ervoor te vergeten. Ik beloof, ik heb helaas geen onderpand om ‘t beloven kracht bij te zetten. Ik beloof, klaar & helder. Je weet dat ik beloof & er zelf gelijk in geloof.

‘Mag ik ff met je dansen,’ vroegen we dan, terwijl ik lichtelijk verontrust m’n blik over ‘t lichaam van de vrouw liet gaan. Zeer licht verontrust. Zou ze ‘t wel uithouden?
Maar daar ging haar lichaam al. Haar benen schoten onder haar voeten vandaan. Of was ‘t andersom?
‘Maat houden!’ werd er geroepen.
Gierend gingen de vrouwen meestal tenonder. Niet laten kennen dat er geen maat te houden viel. Terwijl ‘t lichaam al de andere kant op werd gegooid. Of achterover. Keurig in de houding evengoed. De hand op de juiste plek, de schouder tegenover de schouder. Maar ze kon geen maat houden. Geen enkele vrouw zou dat kunnen. Terwijl de heupen opnieuw een oplawaai kregen om de benen nogmaals stereo van de grond te krijgen.
‘Ik zei toch: maat houden!’

Ik ga vanaf nu… Ik doe ‘t voortaan beter…. Ik weet dat ‘t anders kan…

U hoort van mij. Ik beloof. Ik zal volhouden te gedragen alsof ik beter kan. Ik zal niet spugen, liegen, vuilspuwen, vloeken, afbekken of beschimpen.

Ik ben eerlijk. Al veel langer dan ‘t begrip zich uitgevonden heeft. Ik zal je niet verlaten, noch mezelf. Ik weet wat goed voor ons is.

Of soms ook. Stond de broek ons op de knieën, achter de draaitafel, terwijl we luisterden naar wat men wilde horen.
‘Welk nr?’
‘Hoe spel je die naam?’
‘Wacht ff. Ik vraag ff of die misschien net is aangeschaft.’
‘Is dat ‘t nieuwe nr van the Smiths?’
‘Is jouw moeder dan ook zo dik?’
Dan vonden we ‘t weer tijd worden de broek op te trekken. & Hadden we ‘t singletje plots gevonden. Onder in de bak.

Ik blijf voortaan thuis in Zijperspace.

efficiƫnt

Ik heb tegenwoordig de kwalijke neiging zo min mogelijk & liefst eigenlijk helemaal niet perse de deur uit te willen. Dit gelukkig gecombineerd met de eeuwige drang per dag toch een wijl buiten te zijn geweest. Klinkt misschien ietwat tegenstrijdig, maar ik leef m’n leven lang al met die laatste neurotische afwijking, dus voor mij niet meer dan logisch.
Maar als ik weet dat ik ‘s middags vanwege werk gedwongen ben ‘t huis te verlaten, heb ik geen zin m’n boek neer te leggen om des ochtends bijv boodschappen voor ‘t avondeten te gaan doen. Dat doe ik liever 1maal wekelijks. In grote hoeveelheden. Zodat ik bijna niet meer op m’n fiets kan plaatsnemen. & Anders wel bijna ‘t evenwicht verlies. Dat noem ik efficiëntie.

Toonbeeld van efficiëntie werd me van de week in de deuropening van de bakker getoond. Een man stond bij een prullenbak moeilijk te doen met schoenen. Hij haalde nieuwe schoenen uit een doos, trok de schoenen aan z’n voeten uit. Kwestie van er uitschuiven, in dit geval. Vervolgens trok hij, leunend tegen de openbare prullenbak, de nieuwe xemplaren aan. Ogenschijnlijk waren ze gelijk aan de oude.
De man was gekleed alsof-ie op ‘t punt stond aan z’n werk te herbeginnen. Ik weet nl niet of ‘t een gewoonte is buiten werktijd een afzichtelijke blauwe stropdas te dragen bij een groen colbert. Dit gekombineerd met een grijze pantalon & een veel te dikke jas voor de warme zomerochtend. De aanblik deed mij beseffen dat ik gezegend was nog nooit stropdas/colbert/pantalon te hebben hoeven dragen.
De oude schoenen propte de werknemer (‘t leek me sterk dat je met zo’n kombi mensen onder je hebt) met moeite in de prullenbak. De doos besloot-ie mee te nemen. De doos besloot-ie toch maar niet mee te nemen. Dus propte hij de schoenen nog wat dieper & met vereende krachten van beider armen duwde hij de doos er achteraan.
Dit was efficiënt, bedacht ik: tijdens je koffiepauze nieuwe schoenen zonder passen kopen, & op je werk wederom achter je buro plaatsnemen zonder dat iemand iets aan je verschijning veranderd ziet. Zonder afval mee te zeulen bovenal.

De man was overigens ook heel goed in ‘t op efficiënte wijze begroeten van een kennis. Daarvoor legde hij z’n volle gewicht in een zwaai richting die kennis & gaf een opdoffer zodat kennis ‘t gehele fietspad gedwongen was over te steken. Gelukkig had kennis een zeer efficiënte lach die de hele straat, met al z’n verkeer, wist te overstemmen, waardoor de schoenenman wist dat z’n amicaal gebaar juist was geplaatst.

Ik hou van efficiëntie: uit zo min mogelijk beweging zo veel mogelijk profijt trekken. Daarom rijs ik op uit ‘t zadel wil ik een brugje beklimmen, haal ik op m’n werk zoveel mogelijk glazen op voordat ik naar de bar terugkeer, schreeuw ik oorverdovend hard dat de bar gesloten is, zodat de overburen niet meer ‘t plan opvatten nog een biertje te buurten, & begin ik te schrijven over van alles wat me te binnen schiet mbt efficiëntie als ik de titel al bovenaan ‘t stukje heb gezet.

‘t Zou teveel moeite kosten titels te veranderen in Zijperspace.

plas-o-meter

Ik zou natuurlijk ook een plas-o-meter kunnen starten, waarbij ik niet aan ga geven hoeveel minuten van de dag ik besteed aan ‘t lozen van m’n overtollig vocht, maar meer wanneer ik daarmee bezig ben, wat de aanleiding was & hoe tevreden ik me ermee voelde. Div interessante aspekten van de meer dan dagelijkse handeling zullen aldus belicht kunnen worden.
Daarnaast zal men in de toekomst dankzij ‘t verzamelen van zulks materiaal veel wijzer worden over de mens & z’n noodzakelijke toilettage gedurende ‘t begin van de 3e millennium. & Genoeglijk zal men knikken vanwege zoveel herkenbaarheid over de behoefte aan, de neiging tot, ‘t uitstellen van & ‘t uiteindelijke lustig lozen. Daar heeft de hele mensheid later wat aan, denk ik dan.

Ik zou mogelijk ook de kleur van de dagelijkse ontlasting de staven & lijnen in m’n grafieken kunnen laten bepalen, de duur van ‘t gebeuren de breedte, & de voldaanheid de algehele welzijnscurve kunnen laten beïnvloeden. Legio mogelijkheden met deze plas-o-meter. Desnoods de hoeveelheid spoelwater erin kunnen verwerken om die af te zetten tegen de hoeveelheid vocht dat mijn lichaam heeft verlaten.

Dat bedacht ik me allemaal toen ik vanavond voor ‘t 1st in uren m’n toilet bezocht. Vlak voor ‘t moment dat ik eigenlijk in bed wilde gaan liggen, maar ‘t me o zo belangrijk leek m’n inspiratie opgedaan tijdens ‘t staren naar m’n eigen straal eenieder deelachtig te laten worden.

Over laatstgenoemde toiletgang deed ik om precies te zijn (we zijn nu statistisch bezig natuurlijk) 53 seconden. Dat was incluis ‘t openen van de broek & wat daar zoal bij een man te pas komt, ‘t lezen van een gedicht op m’n scheurkalender, ‘t peinzend rondkijken vanwege ‘t afwachten op een goed moment de gulp in oude hoedanigheid terug te brengen & ‘t definitieve afscheid nemen van stoffen die ooit deel waren van mijn lichaam (míjn lichaam!; soms moet ik mezelf dat goed in de hoofd stampen: dat kleine beetje molekuultjes die zomaar op een gegeven moment toevallig deel uitmaakt van ‘t biologisch systeem dat mijn lichaam heet & plots weg wordt gebonjourd).

‘t Uitzicht was geel, uitgezonderd de tekst van de scheurkalender. ‘t Verliet m’n lichaam zonder horten of stoten. Ik kon geen noemenswaardige vervuiling van de wc-rand waarnemen (ingrijpen met een doekje leek vooralsnog niet nodig).
Ik trok door & in een fraktie van de er op volgende seconde stond m’n duim al klaar om de vallende waterstroom een halt toe te roepen. Volgende keer zal ik daar een stopwatch voor gebruiken. Nauwkeurigheid is geboden.

Oja, & men was tevreden in Zijperspace; doen we nog een keer.

giant

Goed. Ik leg 't nog 1 keer uit. Als men nu op dit plaatje klikt, begint vanzelf de muziek, indien Realplayer aanwezig. Anders begint 't downloaden van 't nr Giant. U bent gewaarschuwd.

In de Utrechtsestraat had je de Plak. Een café opgezet als werkelozenprojekt, waar ‘t bier betaalbaar was voor m’n 20-jarige portemonnee, & de muziek goed genoeg, beter dan elders, om op te dansen. Dat kon in de kelder (of misschien was ‘t wel de begane grond, & ‘t café-gedeelte 1e etage), waar ‘t na 12-en langzaam vol begon te stromen met ‘t alternatieve publiek.

Ik kwam er met Pim; zij had me in de Plak geïntroduceerd. ‘t Was ook de bedoeling dat ik met haar de Plak ‘s nachts weer verliet. Hoewel ik daar niet altijd zin in had.

De Plak was de enige plek waar ze begrepen dat de B-kant van ‘This is the day’ van The The stukken beter was. Hoewel ik ‘t wel elke keer moest aanvragen. Waarna ze toch de verkeerde kant vaak draaiden. Maar ‘t was in ieder geval de plek waar een dj spontaan op een gegeven moment ‘Giant’ draaide. Zonder dat ik ‘t had aangevraagd. Toen besloot ik dat de Plak ok was.

Toen besloot ik dat iedereen in de Plak ok was. Hoewel er vreemde snoeshanen rondliepen. Maar ja, ik was in de grote stad; ik kon niet anders verwachten. ‘t Was eigenlijk een leuke bijkomstigheid dat de mensen vreemd gekleed waren. Dat gaf aan dat ik op dé juiste plek was.

Ik kon dansen. Rond de tijd van Giant besloot ik dat ik wel kon dansen. Ik danste anders dan anderen, dynamischer, levendiger, sneller, rythmischer, maar vooral beter, had ik besloten. & Op ‘t nr Giant kon ik dat ‘t best ten toon spreiden. De andere nrs waren eigenlijk niet meer interessant. Pim trouwens ook niet.
Alle andere mensen waren interessant, dat wel. Ik wilde met zoveel mogelijk mensen in kontakt raken. Ondergedompeld worden in de aanwezigheid van andere interessante mensen.
Dus nam ik geen aansteker mee. Of ik had plots geen vloei meer. Kon ik mensen aanspreken voor dit soort rook-attributen. & Met ze in kontakt treden. Ook al was ‘t slechts gedurende ‘t verzoek om een vuurtje, of een vloeitje.

Aan ‘t eind van de avond was ik volledig in de ban van 2 jonge meisjes. 18-19 Jaar moeten ze zijn geweest. Jonger dan ik. Veel te jong, zo leek ‘t. Maar ik vond ze zo heerlijk onschuldig er nog uitzien.
‘Ze wonen vast nog niet in Amsterdam,’ zei ik tegen Pim. ‘Kijk, hoe ze bewegen, hoe ze een sigaret roken. Kijk, hoe ze in kontakt komen met die stoere macho (ook binnen de new wave-scene had je macho’s, kwam ik achter), & zich naar de mond laten praten. Kijk, zijn ze niet betoverend. Zo jong, zo onbedorven. Ze hebben nog kleren aan die niet binnen de new wave hoort, maar ‘t staat ze zo verschrikkelijk leuk. Bijna onbeholpen. Kijk, hoe ze over straat naar huis lopen, achter die stoere macho aan. Zouden ze een vuurtje hebben?’

Ze hadden geen vuurtje. & Pim vond ‘t tijd om door te lopen richting koude krappe zolderkamer.

Ik had m’n dansje al gehad in Zijperspace.

smaak

Wild gaan m’n kaken op & neer. Ze onderhouden een moordend tempo. Gelukkig is ‘t vlees al eerder ‘t leven ontnomen. Ze lijken de haast hebben toegestuurd gekregen van m’n centraal zenuwgestel. ‘Genieten, genieten, genieten,’ klinkt er als boodschap door ‘t gangen/buizenstelsel dat ze gebruikt om ‘t over te brengen. M’n kaken laten dat geen 2e keer zeggen.

Hoe lang blijft smaak in de dingen zitten? Waarbij ‘t ding dat momenteel van zich doet smaken beenham, voortreffelijke beenham, afkomstig van Berkhout, is. Waarom ga ik automatisch sneller kauwen als ik in de beenham van Berkhout bijt? Waarom poog ik de smaak ras uit de delicatesse te ventileren, door m’n kiezen ‘t vernielend werk van openrijten, kapotscheuren, lossnijden, platmalen, te laten doen? Zou de smaak langer blijven hangen, zou ik ‘t moment van genot langer kunnen vasthouden, als ik de kaken langzamer liet walsen?

De hostie in de kerk, die we aangereikt kregen bij de communie, liet ik liefst zolang mogelijk op m’n tong liggen. Vooral bij de dunne uitvoeringen. ‘t Moesten niet van die krokante nepkoekjes zijn. Nee, dunne, platte schijfjes. Met soms een soort van een stempel in ‘t midden, in m’n herinnering een kruis.
Ik voelde ‘m langzaam deel worden van m’n tong, zich er in vastzuigen. Tot-ie zo zacht was dat-ie eigenlijk niks meer was, dan een wasachtig, bijna vloeibaar sponsje. Hap, slik, weg.
Smaakte naar niks. Misschien licht zout, misschien licht zoet. Niet noemenswaardig genoeg om te onthouden blijkbaar.

De thee gaat ook in 1 moeite door richting keel. Nog gloeiend heet maakt-ie de tocht. Da’s ‘t lekkerst.
Ik weet niet waar ik meer van geniet, van de temperatuur van de thee, of van de smaak. Ik laat slechts af & toe de thee door m’n mond spoelen. Maar drink daarentegen dermate veel ‘s ochtends, dat ik ‘t zeker ook voor de smaak zal doen. Waarom zou ik ‘t anders zonder suiker niet te pruimen vinden?
Maar wat kunnen die smaakpapillen registreren? Benut ik ze wel ten volle?

Ik had vroeger haast tijdens ‘t eten. Vooral op zaterdag. Patatdag. Achter elkaar bewoog ik de patatten m’n mond in, onderweg nog snel een lik mayonaise meeslepend. M’n ouders probeerden me te bewegen wat rustiger aan te eten. Dat duurde 2 happen lang. Daarna schoten de patatten weer als kogels uit een mitrailleur richting mond.
‘t Was de heerlijkste maaltijd in de week.

Ik sprak de jongen van Berkhout kort, terwijl hij m’n boodschappen afsneed, inpakte, opstapelde. Hij had me een stukje hongaarse worst laten proeven.
‘Da’s lekker ‘s ochtends vroeg, zo heet,’ zei hij.
‘Dat vind ik altijd ‘t lekkerst, op m’n nuchtere maag.’
Hij gnuifde, zoals alleen de jongen van Berkhout kan gnuiven.
‘Ja, dan staan alle smaakpapillen nog helemaal open.’
‘Dat zou je eigenlijk ook met bier moeten doen,’ zeg ik, met m’n gedachten bij m’n vak, ”s Ochtends kan je veel beter bier proeven.’
‘Tijdens m’n vakantie drink ik altijd ‘s ochtends bier. In Venezuela. Maar dat doe ik vooral vanwege de grote dorst.’

Er wordt zeker niet getwist in Zijperspace.

reiken

Ik zie nog steeds mezelf de handen omhoog steken. Reikend naar ‘t plafond, of reikend naar de vering van ‘t bovengelegen bed. Waar m’n broer altijd in sliep. Reikend naar de rest van de wereld; alles wat groter was. Als ik m’n handen omhoog deed, leek ‘t alsof de dingen dichterbij waren. Als ik ze spreidde, leek ‘t alsof ze me als vanzelf raakten.

Ik telde de tegels van ‘t ziekenhuisplafond. Ik probeerde er de struktuur in te vinden. Ik probeerde struktuur te vinden in ‘t rauhfaserbehang naast m’n liggend hoofd, in ‘t licht van ‘t nachtlampje. ‘t Nachtlampje dat eigenlijk allang al uit had moeten zijn.
Ik kon gezichten herkennen in de vormen, de lijnen die de struktuur in de rauhfaser beschreef. Terwijl ik keek, ontdeden de figuren zich van de vorm, die zich in mijn hoofd had gevormd. Alsof ‘t wolken waren die aan ‘t firmament voorbijgleden. & Ik achterovergelegen m’n bewondering verkeek op de vele variaties die de natuur aanbood. De grote variatie die m’n fantasie toeliet. Grote monsters, vuige snoodaards, snoevende kooplieden met stand & al op de markt, verlegen suffige meisjes op ‘t schoolplein, een rotspartij op ‘t punt van instorten, een orkaan, een wolk. Ik kon alles waarnemen in de vorm van de rauhfaser. Als ik maar lang genoeg keek.

Ik telde de tegels. Steeds opnieuw. Ik probeerde de lijnen van de tegels te beredeneren. Door te zien welke rechte & schuine strukturen er in waren te vinden. Ik hypnotiseerde mezelf in koorts & staren. Ik had toch niets anders te doen. Ik wachtte hooguit op m’n moeder die de volgende thermometer zou brengen. Of was ik nog steeds in ‘t ziekenhuis?
& Op m’n zij, m’n billen bloot, gestoken onder de dekens, een thermometer ertussenin, zag ik weer ‘t rauhfaser, altijd dat rauhfaser. Soms leek m’n buurman rauhfaser de koorts & ‘t ijlen te bevorderen. Terwijl ik wachtte op m’n moeder die beneden nog een kop soep, of een kop thee bereidde.

Ik strekte m’n armen. Op zoek naar een andere beleving. Ik keek of m’n handen nog leefden. In afwachting van een andere tinteling.
Zachtjes mompelend bezwoor ik de toestand van m’n lichaam.
‘Mmmmmwaaaaah, mmwaaahhhhaaahhhh. ohmm iiiemm oohmmmiiee. Ik bennnnn ohmmm wwwhhiiiiieeeee.’
Dan kwam m’n moeder. & Ik wist dat ik nog een dag moest blijven liggen. Staren. Wachten tot niets veranderde in iets.

Door ‘t staren wist ik niet meer in welke toestand ik was. Was ik thuis, was ik ziek? Morgen weer naar school?
Ik strekte m’n handen uit naar alles dat groter was. Dat zou helpen. Ik gleed met m’n hand door de tralies die ‘t bovengelegen bed mij vormde. Nagel door de samengeperste stukken ijzeren draad die de vering van ‘t bed vormde. Gloeiende vingers. Gloeiend punt. Ik moest m’n ogen dicht doen. & Alle olifanten & neushoorns de wegen laten platstampen. Maar 1st nog ff wijzen naar ‘t verre wegge, strijken over ‘t grootse dat er vast weer anders uit zou zien als ik m’n ogen open deed.

Wie durft er nog de hemel van Zijperspace te beschouwen?

passanten

Ik ben nog niet open of de 1e junk staat al voor de deur. Hij wil eigenlijk meteen naar binnen lopen, maar wordt tegengehouden, teruggedreven, door de kar die ik achteruit de winkel uit rijd.
‘Sorry, nog ff 5 minuten.’
Om 11 uur geef ik ‘m ‘t teken dat ‘t ok is om binnen te komen.
‘God, man, ik wist niet dat ‘t nog geen tijd was,’ zegt-ie met haperingen. ‘Ik ben al zolang in de weer, dan let ik niet meer op de tijd. & Iedereen zit aan me te trekken.’

Nog geen 5 minuten later de volgende.
‘Ja, man. Ik mag geen drank van de dokters. Mag niet vanwege de verdovingen die ze me hebben gegeven. Ja, ze hebben ‘t weg gesneden. Je weet dat ik lymfeklierkanker heb?’
Nee, wist ik niet, maar van een mogelijk antwoord trekt-ie zich niks aan.
Hij pakt z’n borst beet & knijpt ‘t naar voren: ‘Dit hebben ze 7 jaar geleden al weggesneden. Gister aan de andere kant. Man, ‘t doet pijn! & Dan mag ik niet drinken. Ik ga thuis op de bank liggen; doe de rest van de dag lekker niks. Ik ben duf, man. Ik kan amper op m’n benen staan. Maar ik neem wel ff dit biertje mee.’
Hij wil betalen met € 50,-.
‘Sorry,’ zeg ik, ‘maar dat kan ik in ‘t begin van de dag niet wisselen. Zoveel heb ik nog niet in de kassa.’
‘Oh shit. Wat moet ik dan? Ik sta helemaal te trillen van de spullen die ze me allemaal toegestopt hebben. Weet je wat! Ik kom zo wel terug met kleiner geld.’
‘Zal ik je biertje dan maar weer in de koelkast zetten? Dan blijft-ie lekker koud.’
Ik weet dat-ie toch niet meer terugkomt.

Ik hoor iemand schreeuwen van buiten: ‘Hé, is er iemand?’ zonder dat de deurbel een geluid geeft.
‘Ja, je mag wel binnenkomen, hoor,’ zeg ik ‘m.
Hij komt met een leeg krat Staropramen binnen.
‘Heb jij hier iets aan? Kan ik hier iets voor krijgen? Ik had ‘t thuis al een tijdje staan, maar ‘t moest een keer weg. ‘t Is lekker bier, hoor. Verkoop je dit? Of kan je ‘t innemen? Ik weet niet meer waar ik ‘t vandaan heb. Volgens mij heb ik ‘t bij jou gekocht.’
Teveel info in 1 keer. Dan vertrouw ik ‘t al niet meer.
‘Nee, we verkopen geen Staropramen. Dus dat krat, daar kan ik niets mee. De flesjes misschien wel, maar dan moet ik er wel ruimte voor hebben.’
‘Ah, nou ga je toch niet moeilijk doen? Je kan toch wel wat met deze krat? Je hebt zoveel soorten bier. Dan hoef je me toch niet te laten staan?’
‘Ok, als je zo begint, dan wil ik de flesjes ook helemaal niet meer. Dan kan je gaan.’
Ik maak wuivende gebaren dat-ie de winkel uit kan. Doe een stap dichter bij om m’n woorden & gebaren kracht bij te zetten. Maar net een stap te dichtbij, voel ik meteen.
‘Wat? Ga je nou lullig tegen me doen?’ vraagt-ie.
‘Nee, jij doet lullig tegen mij. & Daar heb ik geen zin in. Als jij je niet normaal kan gedragen tegenover mij, dan neem ik geen flesjes van je aan.’
‘Je moet uitkijken met me, hè. Ik ben van de politie. Je moet uitkijken met me. Als je mij dingen flikt, dan moet je uitkijken.’
‘Ga nu maar m’n winkel uit. Ik heb geen zin in je. & Zeker niet in je krat.’

Terwijl-ie naar buiten gaat, passeert-ie een oudere vrouw. Die stil staat in de deuropening. De eigenaar van de krat roept nog wat bedreigingen naar me, terwijl ik de dame bekijk.
Ze lijkt ietwat te bibberen, niet bewust van de dingen die om haar heen gebeuren. Haar hoofd ietwat schuin. Haar rug naar mij toegekeerd.
Die is wereldvreemd, denk ik.
Ik besluit gewoon maar verder te gaan met m’n werk, maar ff later zie ik dat ze kleren aan ‘t uittrekken is.
‘Mevrouw?’
Geen reaktie.
‘Mevrouw? Waar bent u mee bezig?’ vraag ik allerliefst, nog wat dichter naar haar toe neigend.
Ze doet een stap dichterbij. Ik zie voor ‘t 1st haar gezicht. Een broodmager oud gezicht, met een waas van dwaas.
‘Wat zegt u?’ vraagt ze met een zoetzachte stem.
‘Ik vraag wat u daar aan ‘t doen bent.’
‘Oh, ik was een trui aan ‘t uittrekken. Want ‘t is zo warm.’
Opeens lijkt ze normaal. Een doodgewone vrouw die haar jas uit moest doen om zich van een te dikke warme trui te ontdoen.
Maar waarom deed ze ‘t in de deuropening van m’n winkel, vraag ik me af als ze uit beeld verdwenen is.

Boekenman komt enthousiast binnen.
‘Ik moet boodschappen doen,’ vertelt-ie.
‘Oh, je moet weer voor de dames aan de gang?’
‘Jaja,’ & hij laat de lijst zien. ‘Cola, 3 flessen. Een pak schuursponsjes. Thee. Wc-eend. & Natuurlijk glassex.’
Bij de laatste laat-ie z’n grijns zien.
‘De dames hebben ook hun dagelijkse boodschappen. & Ik krijg er iets leuks voor.’
‘Ja, dat heb je me wel ‘ns verteld.’
‘Zij willen straks ook rustig voor ‘t raam zitten. Hihihi. ‘t Is hartstikke leuk om in Amsterdam te wonen, weet je. Er gebeurt altijd wel wat. Elke seconde kan je iets meemaken. Je moet alleen goed opletten. ‘t Zijn vaak kleine dingen die er gebeuren. Daar moet je oog voor hebben.’

Buiten passeert er een lang bebaarde man. Slonzige jas, rafelige spijkerbroek. Hij zingt, ik hoor ‘m daardoor aankomen. Daardoor wordt m’n aandacht op hem gevestigd.
‘Godverdomme,
Krijg een kromme,
Dan kun je om ‘t hoekje komme.’
De passanten trekken zich niks van de man aan. Ook al schreeuwt-ie z’n lied nog zo luid. Ze verstaan de taal niet. Ik duik snel weg. Ik versta de taal wel. Ik heb geen zin in zo’n lied in de winkel.

De dag is begonnen in Zijperspace.

kind

Ik heb een hekel aan dode mensen. Ze slepen te veel weg van me. Ik sta stil, maar zij blijven trekken. De enige reden waarom ik ze dat kan vergeven is omdat ze ‘t niet weten.

Ik zie mezelf als jong kind. Op de lagere school, oefenend aan de musical. Alles lijkt altijd ‘tzelfde, maar we moeten allemaal ons best doen voor de finale voorstelling. Sommigen zijn beter, minder bleu dan anderen. Sommigen houden hun mond. Anderen staan altijd vooraan. Ik voeg me. Ik wacht af. Maar liefst had ik de riskante hoofdrol gehad.

Sommigen gaan dood, anderen laten op zich wachten. Ik ben goed in ‘t laatste. Ik laat mezelf niet ouder worden.

‘t Zijn meestal de ouderen die doodgaan. Opa’s & oma’s. & Vreemde mensen, die alleen m’n ouders hebben gekend. Misschien een enkele keer oudtantes/oudooms.
Vroegere buren van inmiddels 80 jaar; toen kwam ‘t wel heel dicht bij. Hadden we voortaan geen lekkere gratis vis meer. Rook ‘t huis ook niet meer zo vaak naar vis, naar de buren.
Maar ‘t was al begonnen toen de hond van diezelfde buren dood ging: Itam. Toen deed de dood al van zich spreken. De honden in de buurt konden voortaan rustig hun gang gaan. De ouwe hond, de waker, kon niet meer van zich doen gelden.

Ik herinner me geen eerdere dood. Ik herinner me geen eerder lichaam dat naar dood rook. Tuurlijk wilden we Itam wel aaien, maar we moesten daarna meteen onze handen wassen. Dat wilden we zowiezo wel uit onszelf, want Itam rook viezer dan de dode vis die we van de buurman kregen. & Dode vis was lekker.

Ook de buren zijn allang al dood. Ik weet alleen niet meer wanneer ze weg zijn gegaan.
Ook opa & oma zijn dood. Ook lang gelee.
De oorlog is voorbij. Ik weet nu zeker dat ‘t veel langer geleden is. Er zijn nog slechts enkelen die daar over weten te vertellen.

Waarom stelde ik die vraag dan niet? Waarom vond ik ‘t gister dan niet interessant? Misschien wel interessant, maar niet geschikt toen ik met m’n vader ‘t bos inliep.

Ik hoorde een toespraak van m’n vader. Alleen aan mij gericht.
Hij zei: ‘Je moet ouder worden. Je moet je haar grijs laten worden & je jeugd laten gaan. Je wordt jonger naarmate je ouder wordt.’
& Hij zei: ‘Ik word leger. Ik heb ‘t me laten vertellen. Je hebt me daarnet gezien. Terwijl ik de film van vroeger zat te bekijken. Toen ik 5 jaar jonger was als jij. & Toen jij nog maar 1 jaar geleden geboren was. Vanaf dat moment weet ook jij dat ik leger word.’
& Hij zei: ‘We lopen door ‘t bos. We houden de schijn op dat we op zoek zijn naar een jonge hond. Maar ondertussen ben ik je aan ‘t vertellen hoe ‘t leven is. Hoe de dood. Hoe de weg daarnaartoe. Jij weet nog niks. Je weet alleen dat je straks kan wachten. Je weet alleen maar hoe je moet wachten.’
& Hij zei: ‘Weet je eigenlijk wel hoe leeg leeg is? Weet je dat ik niet zomaar meer met jou een gesprek aanga? Weet je dat ik voor me uit kan staren & de dingen kan laten gebeuren? Weet je dat ik tegenwoordig momenten heb dat ik niet nadenk, me dingen laat gebeuren? Ipv de dingen mij.
Weet je dat ik ooit naar Zwitserland ben gefietst? Weet je hoe vaak ik naar de wc moet op een dag? Weet jij zonder nadenken te zeggen hoeveel kleinkinderen ik heb? Weet je wie ik ben?’
Hij zei daarna: ‘Ik heb je leven laten delen. Ik heb je misschien laten ervaren. Ik heb je water laten zwemmen. Of ‘t water jou. Ik heb je moeder leren kennen. Of je moeder jou.’

Ik ben je opa, voegde hij er als laatste aan toe, de opa van je kinderen. Je zult ‘t moeten doen met mij. & Zij die lezen, zij moeten ‘t doen met jou.

& Langzaam trekken wolken samen, maar ja, dat doen die wolken nou 1maal vaker in Zijperspace.

pad (2)

Hoe leg ik ‘t uit? Hoe kan ik mezelf verantwoorden tegenover degeen die dit leest? Ben ik zo schuldig als dat ik mezelf voel? Of bepaalt de lezer dit, in z’n wijsheid, met inzage van slechts ‘tgeen ik hier meedeel?
Ik voor mezelf heb besloten dat ik schuldig ben. Ik weet alleen nog niet waaraan. Ik weet zeker niet hoelang ik dit schuldgevoel aan de oppervlakte van mijn geweten zal kunnen houden. ‘t Zal vanzelf weer weggedrukt worden. Ik zal vanzelf wel weer in de ontken-mode terechtkomen.

Ik ben de kelder in gedoken. Stap voor stap. Tree voor tree. Op ‘t moment dat ik de looplamp kon ontwaren & er naar kon reiken, heb ik die opgepakt. & Schielijk ben ik daarmee, ‘t snoer & stekker achter me aan trekkend, weer naar boven gegaan. Zodoende kon ik wat xtra licht creëren, om in de kelder rond te speuren naar tekens van aanwezigheid van de pad.

Elke stap die ik nam, elke handeling, werd vooraf gegaan door een spieden naar alle kanten. Ik moest zeker weten waar de pad zich bevond. Of-ie niet plots tevoorschijn zou kunnen springen. Waardoor ik overvallen kon worden door de schrik.
Alles leek veilig. Zo leek ‘t vanaf de 2e tree. Nergens een beweging te bekennen. & Ondanks dat ik wist dat de pad goed stil kon zitten, dat vorige week ook wel degelijk getoond had, stelde dat me gerust.

‘t Was nu slechts een kwestie van nadenken hoe ik de magnetron op zou pakken. Dat massieve ding, een prehistorisch xemplaar noemde ik ‘t tegenover visite, was niet gemakkelijk op te tillen. & Ik zou geen overzicht hebben over de dingen die zouden kunnen gebeuren, terwijl ik voorover bukte om ‘t op te tillen.

Op ‘t moment dat ik voor ‘t 1st een bukkende beweging maakte, om m’n 1e overweging kracht bij te zetten, werd mij plots aan linkerzijde een grijs verschijnsel gewaar. Bovenop een dwarse plank van een kleine pallet.
Mager, stukken kleiner dan vorige week op de trap, zat, nog steeds onbeweeglijk, de pad daar. In afwachting van wat ging gebeuren. Werkelijk: alleen maar in afwachting.
& M’n adem werd afgesneden; ik merkte niet dat ik naar boven vluchtte & daardoor m’n hoofd tegen de stutbalk stootte. Ik stond opeens weer 2 tredes hoger.

Nuchter nadenken, schoot me te binnen. Ik moet ervoor zorgen dat die magnetron boven komt. Ademhalen, dat helpt ook misschien.

Ik dacht aan reddingsoperaties, waarbij ik dapper de pad in m’n handen nam, om ‘m buiten de vrijheid opnieuw te gunnen. Ik dacht aan verpletterende voetbewegingen. Ik dacht aan honger. Maar eigenlijk dacht ik nergens aan, want ik liet me slechts leiden door m’n angst. Die nergens op sloeg, bedacht ik me nog net.

Ik liep de tuin in, van plan om een emmer te pakken. Wist alleen niet hoe ik de emmer zou moeten hanteren. Dus pakte ik m’n tuinhandschoenen. Die zou me in ieder geval beschermen tegen mogelijk aanrakingen. & Ik daalde, aldus gekleed, weer de trap af.

Er stond een stapel boekenplanken tegen de keldermuur aan. Die hebben me uiteindelijk verleid tot ‘t snode plan. Die liet ik uiteindelijk funktioneren als eeuwige gevangenis van de pad. Hoevele gevangenen zijn ooit overleden in vochtige kelders? Hoe verhongerd kijken die gevangenen door hun tralies, waar ze, als ze nog fit genoeg zouden zijn, misschien wel doorheen zouden kunnen vluchten? Hoe slim moet een pad zijn om uit deze precaire situatie te ontvluchten? Een situatie die hopeloos is, zolang er geen sprake is van een menselijk ingrijpen.

Ik heb de boekenplanken rond de pallet gezet. 1 Voor 1 kaderden ze ‘t gezicht op de pad af. Ik durfde niets te ondernemen zolang de pad z’n ogen op mij gericht had. Ik moest ‘m insluiten. 1 Plank voor, dat gaf de meeste geruststelling, 1 plank naast, nog 1 plank dáárnaast. Hij kon nu alleen nog maar via de onderkant van de pallet ontsnappen. Dus ook 1 plank voor die ontsnappingsmogelijkheid. Alles om mijn angst op een negeernivo bij te stellen.

Er zit nu een pad gevangen in m’n kelder. Hij is er niet alleen maar per ongeluk in terecht geraakt; hij is er nu daadwerkelijk gevangen. De pad kon weliswaar niet meer weg, maar nu heb ik definitief z’n leefwereld drastisch ingeperkt. Ik heb een graftombe voor ‘m gecreëerd. Een tombe van rechtopstaande boekenplanken. Groot genoeg voor 1000-en dode padden.

Er leven momenteel nog steeds 2 wezens in Zijperspace.