Spekkevers & Bloesemvreters


©Piet de Boer

Waarneming.nl benadrukt dat als je over de Gewone tapijtkever (Anthrenus verbasci) of de Museumkever (Anthrenus museorum) publiceert je gelijk de wetenschappelijke naam dient te vermelden. Dit omdat beide kevers in het verleden aangeduid zijn met dezelfde naam: Museumkever dus.
Dat schiep verwarring vonden de wetenschappers die duidelijkheid rond naamgeving een noodzaak vinden. De beide kevers genieten weliswaar even intens van museumbezoek en waarschijnlijk zijn hun larven moeilijk van elkaar te onderscheiden, zeker als ze dan druk bezig zijn opgezette beesten toe te takelen (lees: op te eten), maar als volwassen kevers lijken ze niet op elkaar.

Regelmatig worden ze dus binnenshuis aangetroffen; dat kan een ramp zijn als dat huis doorgaat voor een museum. Een hele collectie dode beesten kan daardoor verloren gaan. Dat beseft de volwassen tor natuurlijk niet als zij haar eitjes in een aantrekkelijke voedselbron afzet. Natuur stopt niet voorbij de barrières die de mens heeft opgeworpen in de vorm van glazen ramen en stenen muren.
Vroeger deden dit soort kevers het ook wel in menselijke bewoning als er spek aan het plafond te drogen was gehangen. Daar heeft de familie zijn naam Spekkevers aan te danken. Toen waren ze al berucht. De door de mens meest verafschuwde varianten hebben in de loop van de tijd een Nederlandse naam gekregen, zoals de Pelskever, de Huidkever (tegenwoordig aangepast tot Vossenspektor) of de Vogelnestkever.

Die laatste heeft wel wat gemeen met de Gewone tapijtkever (er is ook nog een Australische tapijtkever, vandaar dat ‘Gewone’: deze heeft geen lange reis hoeven maken om in Nederland aan te komen), in die zin dat ze allebei een vogelnestje als verblijfplaats niet zomaar af zullen slaan. Maar blijkbaar heeft de tapijt-variant de neiging om zich aan de mens aan te passen als zij een heerlijke vloerbedekking tegenkomt. Dan moet het wel dezelfde bestanddelen hebben als haar echte voedselvoorkeur: haar en veren.

Je zou zeggen dat taxidermisten, mensen die dode dieren een langer ‘leven’ gunnen door ze op te zetten, een hekel zouden moeten hebben aan alle spekkevers. Maar verrassend genoeg is dat niet altijd zo. Vooral degenen die skeletten opzetten, dus zonder de huid om het dier, zijn afhankelijk van de kleinste details in de bottenstructuur. En dat is juist waar bijvoorbeeld de Zwartbruine spekkever in excelleert. Dan hebben we het over de larve dus.
De volwassen spekkevers zijn zeer vredig. De wetenschappelijke naam van de Gewone tapijtkever geeft dat al aan: verbasci verwijst naar Toortsen, een plantengeslacht uit de helmkruidfamilie. Heb je een dergelijke plant in je Amstelveense tuin staan, dan heb je dus best kans dat je dat schattig Tapijtkevertje daar van de bloesem ziet eten.

Tapijt heeft een voorkeur in Zijperspace boven parket, maar dat is niet om tapijtkevers van voedsel te voorzien, ipv parketkevers.
(Column namens IVN geschreven voor Amstelveens Nieuwsblad)

Vader

Ik ben als m’n vader. Ze zeiden ‘t. Waarschijnlijk ook omdat ze gelijkenis zagen.
Tegenwoordig zit mijn haar ook achterover. De brede inhammen. Daarnaast de baard. De grap die alles moet ontspannen.
Maar dat laatste heeft dan weer niets te maken met mijn haar of baard, hoewel soms wel. Olijk ondanks baard. Iets uit de mond laten komen waar snor & baard dat mogelijk kan belemmeren, ‘t niet vanzelfsprekend maakt. Prblwups, daar is ‘t al gezegd.
& Iedereen om hem heen had een lach. Soms minzaam, anders spontaan vrolijk, wat ze niet hadden verwacht.

Ik ben er mee bezig. Probeer ‘t onder denksels te brengen, want woorden zijn inmiddels al meer dan 10 jaar te laat, opgedroogd dacht ik. & Dan ook nog wat Parkinsonjaren daarbij opgeteld.
Ik zie ‘m steeds z’n 1e, wellicht laatste, Parkinsonvisite aan Amsterdam doen. Maar ‘doen’ was toen vooral al aan m’n moeder hangen. Bang dat hij de lijn van rechtuit niet kon volgen, de weg van de spleten tussen tegels.

Hij vergat te praten, hoe dat moest, waar de woorden waren. & Dat begon bij de tegels die hij niet meer lezen kon. Z’n hoofd voorovergebogen, onzeker of de tegelrichels ‘t wel goed hadden of de vergissing bij zijn voeten lag.
M’n moeders arm ineengekronkeld zoals toen ze nog maar net de liefde hadden leren kennen. Nu stumperig, ‘t vertrouwen volledig, wachtend op een volgend oordeel.

‘t Was een mooi beeld. Ondanks stumperig. Een voormalig trotse stoere man vertroeteld door de steun van m’n zorgzame moeder. Ze had ons allen gezoogd.
Je zag ‘t. Ik zag ‘t. Ze wreef ‘m tijdens de volgende stappen over z’n onderarm, terwijl we voortzetten richting de Dam.
De trein zou hen straks weer richting Den Helder leiden. Ik hoopte m’n moeder even rust.

Een reis door nimmer aflatend, maar toch vergeten Zijperspace.

Naamloos

Ik overzie de dag; de week er gelijk achteraan.
Een agenda was op een gegeven moment noodzakelijk. Niet alleen vanwege de opstapelende vergeetachtigheid die, naarmate ‘t groeide, door gaten te veroorzaken m’n overzicht kleiner maakte. Ook om rust te creëren dus. Dat hoofd dat panikeerde als ‘t besefte dat er geen onmiddellijke duidelijkheid was: is er nog een plekje voor een afspraak in de nabije tijd?

Mijn browser op zwart, altijd zo min mogelijk wit. Dit tekstveld helaas niet; daar moeten ze nog iets op verzinnen. ‘t Enige wat me te doen staat, wat m’n ogen meer rust zou kunnen geven, is een woordenvloed er op los laten.
Maar zinnen zijn een puzzel, zeker als je er geen gewoonte meer in hebt. De woorden zijn er wel, zijn altijd al bij me geweest, vanzelfsprekend gezelschap, maar ze ordenen, ze laten vloeien, daar moet je spieren voor hebben die geregeld worden gebruikt, zodoende soepel zijn. Ze zijn denkbeeldig, maar ‘t werkt wel zoals ik ‘t hier omschrijf.

Ik ben me aan ‘t voorbereiden op een column, een natuurcolumn, over weer een ander soort insect. Ik mijmer wat, heb gister veel bij elkaar gezocht, gelezen, nu is ‘t tijd voor ‘t herkauwen van dat alles. M’n gedachten schieten links, dan weer rechts, pakken iets op & ik schuif dat vervolgens tussen wat andere data. Soms een woordje kauwend, een zinnetje strelend, mezelf gelijk afvragend of ik dat wel kan onthouden, voor als ‘t straks tijd is voor ordening & volgorde.

& Terwijl de minuten een kwartier gaan vormen, half uur even later & ‘t dan plots alweer richting 11 uur klokt, laat ik me wederom afleiden door wat ik zo af & toe kwijt ben. & ‘t Schrijden van de tijd plus dat wat niet meer vanzelfsprekend in mijn hoofd tevoorschijn wil komen gaat zich vormen tot een opwarmend gevoel in m’n onderbuik. M’n nek kromt zich vanaf m’n schouders traag tot een hangende houding, m’n voeten zoeken onder de stoel elkaars steunende gezelschap, liever niet in een krampachtig schrapzetten om totale verontrusting te voorkomen.
Maar ‘t is al gearriveerd in m’n hoofd, neergedaald ‘t besef dat de namen m’n hoofd ontvluchten. Vanzelfsprekende ankers van familie & vrienden, oud-collega’s ook, houden nog wel stand, maar een zee van hen die ik ooit gekend heb trekken zich terug alsof ‘t eb is & dat zo zal blijven.

Ik heb hun gezichten nog, de woorden waardoor ik ze zou kunnen omschrijven, maar waar is dat waardoor ik ze vast kan pakken & een zin niet meteen half leeg is?

Zijperspace deint op een zee waar slechts de oppervlakte nog zichtbaar lijkt.