regendruppel

Ik kijk omhoog.
‘Ik voel hier evengoed spetters,’ zeg ik tegen Rachel.
‘Dan moet je iets naar achteren gaan zitten.’
We zitten onder ’t balkon van m’n bovenbuurvrouw. Een meter verderop verregent Koninginnedag. Wij drinken thee. & Blijven droog.
‘Nee, ik bedoelde alleen maar dat de spetters evengoed bij me konden komen,’ zeg ik. ‘Voor de rest heb ik er geen last van.’
‘Ja, ’t is best lekker zo.’
We kijken een beetje voor ons uit. De tuin ruist van neerkomende druppels. Ik kijk even omhoog. Peinzend.
‘Wat is er?’ vraagt Rachel.
‘Ik zat me af te vragen of druppels elkaar konden aanraken. Dat ze, zogauw ze naar beneden vallen, elkaar nog kunnen tegenkomen, voordat ze op de grond bovenop elkaar neerstorten.’
‘Nee, dat kan niet,’ zegt Rachel. ‘Zogauw ze zichzelf gevormd hebben tot druppel vallen ze recht naar beneden.’
‘Ja, maar er kan toch tijdens die val een kleine luchtbeweging ontstaan, waardoor 1 spetter plots een beetje van richting verandert. Dat-ie dan plots opbotst tegen z’n buurman. Bovendien bestaat er ook nog zoiets als cohesie. Delen van een stof, vooral bij een vloeistof als water zijn geneigd om andere soortgelijke delen op te zoeken. Dus als ze met z’n allen onderweg naar beneden zijn, dan denkt zo’n individuele spetter op een gegeven moment vast dat-ie graag wat dichter bij z’n soortgenoten wil zijn. & Dan is-ie plots uit koers & komt-ie op mijn hand terecht, ipv een meter verderop in de tuin.’
‘Ik weet ’t niet, hoor. Ik heb geen natuurkunde gedaan,’ lacht Rachel.
Ik kijk nog ‘ns naar de verticaal passerende druppels. Rachel blijft lachend naar me kijken. Ik glimlach een beetje.
‘Zit je me uit te lachen?’
‘Nee, hoor. Ik lach om je gedachtegang. Heb je nog meer gedacht de laatste tijd?’
‘Nou je ’t zegt: ik zit me al een paar dagen af te vragen waarom m’n suiker niet meer helder is. ’t Is toch kristalsuiker. Stond op de verpakking. Kijk!’
Ik schroef de dop van de suikerpot eraf. Reik de pot aan.
‘Die zijn dof toch?’ vraag ik.
‘O, je bedoelt dat ze niet glanzen?’
‘Vroeger was de suiker altijd helder glanzend. Echte kristalletjes.’
‘Kon je er doorheen kijken,’ vult Rachel aan.
‘’t Lijken nu wel brokjes suiker. Ik heb ’t idee dat ik daarom meer suiker gebruik.’
‘Wat dan?’
‘Ik moet meer keren met de suikerpot heen & weer om suiker in m’n thee te doen. Voordat ik de thee zoet genoeg vind. Deze suiker lijkt minder zoet. ’t Is niet zoals ik ’t een paar weken geleden nog had. Terwijl ik dezelfde zak suiker heb gekocht als anders.’
‘Een pak suiker,’ verbetert Rachel.
‘Nee, een zak. ’t Is verpakt in een papieren zak.’
‘Nee, een zak heeft een hengsel. & Een pak is dichtgeplakt.’
‘& Ik had van de week een Chunky van KitKat waar kuiltjes in zaten. Van die luchtbelletjes.’

De regen valt nog steeds omlaag in Zijperspace.

langpootmug

Ik zou er vroeg op uitgaan. Om vooral niks te missen. Bijzondere koopjes, toevalstreffers. Om vooral ook de tijd te hebben. Moet tenslotte gewoon vanmiddag werken. Vanaf 4 uur. Maar ik werd even opgehouden. Niet bijzonder lang, maar toch wel even. Ik moest ’t nl zeker weten. Straks loop ik de gehele dag een beetje ongemakkelijk. & Niets zo ongemakkelijk als ongemakkelijk lopen & dat iedereen kan zien dat je ongemakkelijk loopt. Da’s dubbel zo erg.
Laten we ’t beestje bij ’t naampje noemen. Ik weet echter zeker dat-ie zo niet heet. Maar dan heb ik in ieder geval een naam om naar te verwijzen. Dan weet men waar ik ’t over heb. Hoewel ik ‘m dan wel 1st zal moeten omschrijven.
Kijk, hij heeft lange poten. Daar is alles al mee gezegd. Als je ‘m ziet vliegen, dan denk je meteen: die heeft lange poten. Z’n vleugels vallen veel minder op. Je beseft je weliswaar dat-ie de vleugels nodig heeft om zich voort te bewegen door de lucht, maar z’n spartelende pootjes vallen daarbij eerder op. & Terwijl ik ‘spartelen’ gebruik, besef ik meteen dat ik nogeneens zeker weet of-ie wel spartelt met z’n poten. ’t Is waarschijnlijk de algehele beweging, ’t totaal aan manoeuvres die ’t beest gebruikt, die mij de indruk geven dat z’n pootjes spartelen. Want echte rechte lijnen maakt ’t niet. De kortste weg van punt A naar punt B moet ’t nog uitvinden. Misschien dat ’t wel weet dat er een kortere weg bestaat, maar zitten die lange poten ‘m in de weg; kan-ie niet goed voor zich uitkijken om te zien of-ie nog op de juiste route zit.
Voor de rest is ’t een magere insect. Doet een beetje denken aan een Ramenwasser. Of noemden we ze vroeger Ruitenwisser? We namen ze onderweg altijd mee naar school, haalden ze van de ramen van bejaardenhuisjes, om de meisjes in de klas daarmee schrik aan te jagen.
Maar dat is ‘m dus niet. Laten we ‘m dus voor ’t gemak een Langpootmug noemen.
Ik had ‘m gisteravond al waargenomen, vlak voor bedtijd. Ik was m’n tanden aan ’t poetsen. M’n tandarts vindt dat ik dat voortaan ook vlak voor slapen gaan moet doen. Meestal kijk ik bij die activiteit in de spiegel, om te kijken of ik ’t wel goed doe, maar gister werd ik afgeleid door de Langpootmug (daar heb je ‘m). Hij zwabberde op & neer, richting licht, richting spiegel, viel mij aan, week uit voor mijn maaiende hand, & verdween naar onbekende contreien. Een plek in ieder geval waar ik ‘m niet meer waar kon nemen. Gerustgesteld heb ik mij te rusten gelegd. Na natuurlijk 1st m’n mond gespoeld te hebben.
Ik zat hedenochtend, volledig op m’n gemak, te doen wat ik elke ochtend zo rond ‘tzelfde tijdstip pleeg te doen. Gezellig met een boekje. Dan vliegt de tijd, ik heb ’t geloof ik wel meer gezegd, & ’t ontspant ook zo lekker. Ik wilde nog even een blz uitlezen, tot aan de volgende alinea, dat leek me een mooie afscheiding om voor mezelf goed te kunnen onthouden waar ik gebleven was, toen daar plotseling die Langpootmug weer tevoorschijn kwam. Vlak langs mijn blote knie had-ie besloten te scheren. ’t Was weliswaar de buitenkant knie, maar enige onrust wist dit aspect niet te verhinderen. M’n enige gedachte die zich vanaf dat moment deed gelden was dat ik de gehele dag van plan was te gaan wandelen, door de straten van Amsterdam, door de drukte, schuifelend, struinend, misschien wel met een Langpootmug in m’n onderbroek.
Vandaar dus. Dat ik zo laat vertrek. Ik moest even zeker weten. Dat vergt tijd. Want nadat ik ’t zeker wist, moest ik ’t ook nog een keer verifiëren. Voor mezelf. Daarna nog even gedubbelcheckt.

Niets zo ongemakkelijk als ongemakkelijk in Zijperspace.

free

Gillian Welch - Everything is Free

‘Kom maar langs,’ had ik de dag ervoor gezegd. ‘In principe ben ik vanaf 12 uur klaar met boodschappen & dergelijke.’
& Dat klopte. Ik had zelfs ’t toilet voor ‘t 1st sinds m’n verjaardag schoongemaakt. Inmiddels was ik m’n tuin aan ’t ontdoen van ’t ongewild woekerend groen toen m’n telefoon ging.
‘Ja, kom langs,’ zei ik. ‘Ik ben ’t onkruid aan ’t verwijderen & ondertussen druk bezig padden te verjagen.’
Geheel naar waarheid. Ik bleef daar nog even mee doorgaan, waardoor ik enkele minuten later geheel bezweet de deur opendeed voor Rachel.
‘Ah, je bent nat,’ zei ze, terwijl ze haar wangen afveegde.

We zaten in de tuin. Muziek op de achtergrond.
‘’t Is best vreemd,’ zei Rachel, ‘zo’n rustige tuin & dan zulke harde muziek.’
‘Ja, maar ’t is mijn tuin,’ zei ik, ‘dus die muziek hoort erbij.’
Maar even later zette ik toch maar een andere cd aan. Tussen ’t plukken van de woekerende winde door.
‘Ongelooflijk,’ zei Rachel, ‘zo snel als jouw tuin bloeit & steeds mooier wordt.’
Daarvoor heb ik dus mijn tuin, eigenlijk, dacht ik, om te laten zien hoe mooi ‘t is. & Toch moet ik er meestal in m’n 1tje van genieten.
‘Ja, mooi hè,’ zei ik.
‘Kijk je vaak naar je tuin?’
‘Hmmpf,’ zei ik. ‘Da’s eigenlijk heel erg belachelijk. Ik kan minuten achter elkaar staan staren naar m’n tuin. Meerdere malen per dag. Ik hoop altijd dat m’n achterburen me niet al te vaak zien staan, want ’t moet best raar zijn om een man de hele tijd voor zich uit te zien kijken. Naar een paar plantjes. Die toevallig groeien.’
‘Da’s toch leuk?’
‘Vind ik wel, maar ik weet niet of m’n buren dat begrijpen.’

Gillian Welch stond aan. Ik kon alleen niet ’t juiste nr vinden. Af & toe liep ik naar binnen, vertwijfeld of ik me misschien had ingebeeld dat er een verschrikkelijk mooi nr op zou staan, om de cd-speler wat sneller over te laten schakelen naar de volgende.

Een kleine vlinder fladderde voorbij.
‘Kijk,’ zei ik, & probeerde met m’n vinger z’n bewegingen te volgen.
‘Wat?’
‘Hier.’
‘O, wat leuk!’
Ik probeerde ‘m in m’n handen te vangen.
‘Niet doen!’ reageerde Rachel verontwaardigd.
‘Ik probeer ‘m alleen te vangen. Niet dood te slaan.’
De vlinder ging rusten op een blad. We keken. Dichtbij.
‘Net een mini-dagpauwoog.’

Ik potte wat plantjes in rieten mandjes die ik van de week had aangeschaft. Terwijl Rachel informatie opzocht in de Flora’s van m’n vader.
‘Kijk,’ zei ze, terwijl ze me een afbeelding liet zien, ‘dit is een gentiaantje. Vind je dat niet leuk?’
‘Ja, ziet er wel mooi uit.’
‘Krijg je er 1tje van me.’
‘Moet ik er nog een mandje bij kopen om ’t in te kunnen zetten.’

‘Dit is ’t nr,’ zei ik.
Ik herkende ’t opeens. Bij de 1e tonen. Ik liep naar binnen om ’t harder te zetten. ’t Schalde door m’n tuin. Met kalme tonen.
‘Mooi, hè?’
‘Ik heb nog amper iets gehoord.’
Ze luisterde.
‘Zullen we na dit nr dan weggaan?’ vroeg ze.
‘Is goed.’
Verder hield ik m’n mond. Floot enkele tonen mee. Rachel deed haar ogen dicht. Ze zat inmiddels in de schaduw. Ze was bang dat ze al verbrand was, had ze gezegd. & Was vervolgens de schaduw ingeschoven. Zonnebril op haar voorhoofd. Ik hield m’n mond. Nog steeds. De tuin wapperde. De pas opgehangen was gaf de langzame cadans van de muziek aan. Bloemen deinden.
‘Mooi, hè?’ zei ik nogmaals & staarde verder.
Rachel knikte & keek mee de tuin in.

De tuin benadert enigszins de vrijheid van Zijperspace.

verliefd

‘Ik ben verliefd,’ zegt JW, onmiddellijk op ‘t moment dat-ie binnenkomt, plots z’n hoofd naar mij kerend.
‘Ojee,’ denk ik, ‘weer een onbeantwoorde liefde erbij.’
JW kijkt blij.
‘Verliefd op een pak. Een pak in stijl. Italiaans pak een beetje. Ik ben ’t net tegengekomen in een etalage & ’t wil niet meer uit m’n hoofd.’
Ik probeer me JW in pak voor te stellen. Iets anders dan ’t bloesje met kleine gaatjes & vage vlekken dat-ie nu draagt.
‘Hij is alleen een beetje duur: € 750,-.’
‘Maar dat geld heb je nu.’
‘Nee, nu nog niet. Ik zou kunnen vragen of de aanbieding ook over een maand nog geldt. Dan komt ’t geld vrij als ’t goed is.’
JW wiebelt voor zijn doen zenuwachtig op z’n benen. Dat uit zich in op & neer lopen, terwijl-ie zo af & toe aan z’n baard plukt.
‘’t Is echt een fantastisch mooi pak. Ik dacht meteen: da’s iets voor mij. Dan hoef ik niet meer in die afgedragen kleren te kopen. Want dat is toch wel een bevestiging dat ik nog steeds een soortement zwerver ben.’
‘Ja, als je zo’n bloesje met van die vlekken draagt als dat je nu aan hebt, dan krijg je dat al snel.’
JW loopt naar de koelkast om een flesje bier te pakken, maar besluit even later toch om ’t weer terug te zetten.
‘Ik twijfel verschrikkelijk,’ zegt-ie na lang nadenken.
‘Ik heb me wel ‘ns laten vertellen,’ opper ik, ‘dat als je aandacht aan je uiterlijk, aan je verschijning besteedt, als je dus jezelf in mooie kleren steekt, dat ’t dan als vanzelf ook beter gaat met jezelf. Je voelt je lekker in je kleren & dat vertaalt zich naar je hele geest.’
JW trekt zich weinig aan van deze opmerking. Hij is verzonken in gepeins. Of-ie misschien toch maar een biertje zal nemen misschien.

‘Ik heb me vergist,’ zegt-ie een uur later als-ie weer terugkeert. ‘Die € 750,- was alleen voor ’t jasje. Als je de broek erbij koopt ben je zo’n € 1000,- kwijt.’
‘Goedzo,’ denk ik, ‘weg liefde. Hij moet ’t ook niet overdrijven. Krijgt-ie eindelijk ‘ns beschikking over genoeg geld, moet-ie ’t natuurlijk niet gehaast gaan spenderen.’
‘Maar ik zat te denken,’ gaat JW verder, ‘als ik 2 van die pakken heb, dan kan ik de hele tijd er ‘tzelfde uitzien. Wissel ik ze gewoon af. Dan doe ik wel een paar jaar met die pakken & dan verdien ik die investering uiteindelijk vanzelf terug. Dan is ’t best redelijk.’

Dan raken we echter al snel verveeld van steeds weer die zelfde verschijning in Zijperspace.

onzin

Hij komt mompelend binnenlopen. Ik was er al bang voor. Ik had ‘m al van ver zien aankomen, slingerend & murmelend over straat. JW deinst een klein beetje achteruit, zodat de man in versleten lompen tussen hem & de toonbank kan passeren. JW kijkt ‘m licht angstvallig na. Beschouwt elke beweging & lijkt zichzelf erin te herkennen. Maar ik zie JW fronsen om de niet aflatende stroom woorden die tussen de baard & snor tevoorschijn komt.
‘Ja, toen zei ik tegen ‘m: “Ja, ik zeg nog tegen je dat moet je niet doen.” & Toen zei hij: “Dat moet ik wel doen.” “Nee,” zei ik, “dat moet je niet doen.” Maar hij bleef maar doorgaan. Ik werd er niet goed van. Hij keek me aan met van die grote ogen. Ik zeg nog: “Kijk me toch niet aan met van die wolvenogen. ’t Lijkt wel of je me op wilt eten.” “Maar je ziet er ook zo lekker uit,” zei hij toen.’
‘Zeg ’t maar,’ probeer ik ‘m te interrumperen.
Hij stopt even met z’n hoofd heen & weer te bewegen. Hij is uit z’n rollenspel voor een moment. Hij praat niet meer tegen de andere persoon. Hoewel z’n ogen nog wel de hele tijd onrustig blijven. Op zoek naar de persoon die hij even kwijt is in z’n hoofd.
‘Ik kom even een biertje halen. De goedkoopste.’
‘Dan kan je ’t beste Alfa nemen.’
Ik wijs. Hij kijkt om. & Begint weer.
‘Een biertje, dat moet toch wel kunnen. Ik heb altijd trek in een biertje. Maar hij wil elke keer iets anders drinken. Dus betaal ik me scheel. Want hij heeft een dure smaak. “Wat moet je nou met dat vieze spul?” vraagt-ie me als ik met een flesje aan kom zetten. “Moet je nou?” “Ja, moet je nou.” “Moet je nou?” “Ja, moet je nou.”
“Lekker.” “Ja, lekker.” “Moet je nou?” “Nee, dat moet je niet willen.” “Waarom niet?” Maar ik pak dat flesje beet & smijt ’t naar z’n kop. Ja, smijt ’t naar z’n kop. Hij ligt daar. Te janken. Ja, te janken. “Moet je nou?” vraag ik. “Ja, moet ik nou,” zegt hij.’
‘Da’s € 0,65,’ zeg ik, als-ie eindelijk voor me staat.
’65 Centen,’ zegt-ie me na. ‘Centen. Hollandse centen. Maar niet van die echte. Nee, hij wil van die andere. Maar daar heb ik een heleboel van gespaard. “Hoe kom je aan zoveel geld?” vraagt-ie telkens. “Hou je bek,” zeg ik ‘m, “want je krijgt een klap voor je kop.”’
Hij kijkt dreigend. Maar slechts naar de man die in z’n hoofd zit. Ik kan ’t nog net zien. Z’n lippen gaan naar de andere kant schuin staan als hij op zichzelf antwoordt.
JW beschouwt ’t gebeuren van achter de man. Hij kan nog net de handen, de vieze handen van de man zien, & de baard die uitsteekt. JW is stil. ’t Verhaal waar-ie vlak daarvoor nog mee bezig was is-ie geheel vergeten. Z’n hoofd hangt schuin om niks te missen van de bewegingen & woorden van de man.
’t Geld komt eindelijk op de toonbank te liggen. Afgepast met centen & stuivers. Hij haalt ze met z’n foezelige handen uit z’n foezelige jaszak tevoorschijn. Af & toe stopt-ie z’n vingers in z’n mond, verstopt tussen baard & snor, om meer grip op de muntjes te kunnen krijgen. Zoals je je vingers natmaakt om de blz van een boek om te kunnen slaan. Straks maar meteen m’n handen wassen, denk ik.
‘Dankjewel,’ zeg ik.
Ik haal de dop van de fles. Hij heeft gebaard dat-ie dat zo wil. Als ik ’t flesje overhandig, beginnen z’n stemmen weer te praten.
‘Hij wilde niet meer dan 1 flesje, zei hij. Dus ging ik er op uit. “Niet meer dan 1 flesje,” zei hij. “Ja, dat had ik begrepen,” zei ik. “Maar je luister niet,” zei hij. “Jawel, ik luister wel.” “Nee, je luistert niet.” “Jawel, ik luister wel.” “Je krijgt een klap op je bek.” “Dan roep ik de politie.” “Dan mag jij niet meer binnen.” “Dan geef ik je een klap op je bek.” “Klap op m’n bek?” “Ja.” “Oja?” “Ja.”’
& Langzaam, heel langzaam verdwijnt-ie uit beeld, & buiten gehoorsafstand.
JW tilde z’n hoofd op. Omhoog uit de schuine luisterende houding.
‘Zo had ik ook kunnen zijn,’ zegt-ie.
‘Oja?’
‘Misschien niet zo erg, maar ze hebben me wel op een gegeven moment van de straat afgeplukt. Omdat ik een bedreiging voor andere mensen kon zijn. Maar dat bleek uiteindelijk alleen maar een bedreiging voor m’n eigen gezondheid te zijn.’
‘Dat wist ik helemaal niet.’
‘Ik zou misschien een telefoonnr moeten achterlaten hier,’ zegt JW plots enthousiast. ‘Zodat jullie dat nr kunnen bellen, zogauw ik me ga gedragen zoals die man. Da’s dan ’t nr van de enige man die ik op zulke momenten nog vertrouw.’
‘Kan natuurlijk,’ zeg ik. ‘Kwaad kan ’t zeker niet.’
‘Ja, dat moet ik dan maar doen.’
JW loopt peinzend rond. Z’n vinger aan z’n neus. Hij wrijft een paar maal over z’n mouw. Plukt kort in z’n baard.
‘Hoewel,’ begint-ie opnieuw, ‘Misschien ook maar niet. Want m’n psychiater is er mee gestopt. Nu moet ik een andere krijgen. Daar wacht ik op. Dan kan ik beter wachten tot ik ’t goede telefoonnr van m’n nieuwe psychiater heb.’
‘Maar ’t gaat toch om ’t nr van de man die je altijd vertrouwt?’
‘Ja, maar de vorige keer, de keer dat ik dus opgepakt werd door de politie omdat ik een bedreiging voor mezelf vormde, toen was die vriend ook vlak daarvoor bij mij langs geweest. Om te zeggen dat ’t niet meer goed met me ging. Toen vond ik ’t ook allemaal onzin wat-ie zei.’

’t Galmde nog uren na in Zijperspace.

vlinders

Wat doen vlinders als ’t regent? Dat zijn ze me eigenlijk vergeten te vertellen op school, vroeger. ’t Zou ook kunnen dat ik niet goed heb opgelet, of ’t ben vergeten, maar de 1e mogelijkheid lijkt me waarschijnlijker. Wat weten docenten biologie nou van vlinders & hun gedrag gedurende ongure weersomstandigheden? Of wat weten ze van die kennis over te brengen? Als ze ’t toevallig wel weten, dan hebben ze ’t altijd nog liever over de bloemetjes & de bijtjes, want daar kunnen ze tenminste mee scoren. Leraren smachten naar populariteit, in de docentenkamer troeven ze elkaar af met anekdotes over uitingen van affectie, leerling tov leraar. Maar als ’t over vlinders gaat, ’t gedrag van vlinders op ’t moment dat ’t weer eventjes niet meezit, dan staan ze met hun mond vol tanden. Liever hadden ze uitgelegd wat de moeder allemaal wel niet had moeten doorstaan om dat betwetertje die deze vraag stelde op de wereld te zetten.
Misschien dat in de hogere klassen dit onderwerp op gegeven moment toch aangesneden werd. Daar was ik echter te ongeduldig voor. Ik wilde meteen doordringen tot de essentie van ’t leven, of anders, bij uitstel van de waarheid of van een poging deze in ieder geval te benaderen, ‘t wegdrukken, verstoppen in activiteiten of geestesgesteldheden die ’t overzicht over de mensheid & al dat leeft & ermee samenhangt niet noodzakelijk acht. Die geestesgesteldheid vooral. Zeer makkelijk te bereiken, ondervond ik, door voor slechts enkele zaken belangstelling te hebben & daar dan met volle teugen de essentie uit te zuigen.
Ik had ’t echter over vlindertjes. & Dan over vlindertjes die vliegen onder weersomstandigheden waarvan men zou denken dat dat fragiele lichaampje, zo men dat vleugelachtig wezentje zo mag betitelen, ’t niet lang zal verduren. ’t Beestje fladdert al zo ongecontroleerd onder de zwoele zon & eender briesje.
Nu ik dit toch aantip: van de week, ’t was heerlijk weer, zeker in mijn tuin, zag ik 2 koolwitjes woest, maar misschien moet ik zeggen: weldadig, achter elkaar aanvliegen. Voor ons mensen ziet ’t er wellicht liefelijk uit, de manier waarop de tedere lichaampjes pogingen ondernemen flierefladderend elkaar bij te houden, maar niets zo onvoorspelbaar als de manoeuvres van de lichtvleugelige vlinder. Ze weken niet uit elkaar, ze bleven elkander achtervolgen. ’t Zou baltsgedrag kunnen zijn, bedacht ik, maar een echtelijke ruzie of anders een ontmoeting nadat ze elkaar reeds een hele dag niet gezien hadden zou ook de oorzaak van dit ogenschijnlijk enthousiaste treffen kunnen zijn. De mens echter legt ’t onmiddellijk op z’n eigen o zo humane wijze uit & krijgt vervolgens ook zin om zich voort te planten. Ik heb me in deze situatie weten in te houden.
Ik vond vanochtend, terwijl ik toch zeker wist dat de deuren reeds 2 dagen gesloten waren gebleven, vooral vanwege afwezigheid, maar ook omdat ik onder bepaalde omstandigheden even liever niets met de wereld te maken wilde hebben; vanochtend vond ik een vlindertje, piepklein, nogeneens de helft van een koolwitje zo klein, geplakt tegen ’t raam aanzitten. Nou weet ik heus wel dat rupsjes vlindertjes worden, dat sommige rupsen schutkleuren hebben & dat ’t mamma-vlinder niet zoveel interesseert waar haar kroost groot zal groeien, zolang ’t maar genoeg te eten heeft, maar ik kon me toch niet echt goed voorstellen dat ’t huis van een mens aantrekkelijk genoeg bevonden was om ‘t nageslacht van een vlinder in achter te laten. Ik zou daar zelf wel enigszins zorgvuldiger in zijn. Ik ben echter geen vlinder.
Ondanks deze brutale vorm van huisvredebreuk, wilde ik ’t pasgeboren kindje niet euvel duiden, & besloot ik ’t te redden van een wisse dood. Ik weet nl dat mijn eetgewoontes niet echt aantrekkelijk zijn voor een vlinder. Laat staan de sporen die mijn andere activiteiten achterlaten in mijn huis.
Edoch, ik pakte een bierglas, de avond ervoor geledigd (maar puntje bij paaltje natuurlijk weer net niet helemaal, waardoor er nu een fraaie streep over m’n raam loopt), nam tevens een viltje ter hand, & staand op een stoel ving ik de vlinder. Wild spartelend liet zij zich arresteren, maar toen zij zag dat ontsnapping niet mogelijk was, onderging zij ’t lijdzaam & plakte ze zich vast aan de wand van ’t bierglas. Of misschien vond ze bierrestjes lekker & deed ze zich tegoed.
Pas toen ik buiten kwam, ’t glas opende door ’t viltje er af te halen, flink schudde om de onwillige vlinder er uit te verlossen, pas toen ik bovendien zag dat ’t niet ideaal vlinderweer was, dat ’t waaide & dat er zo af & toe monsterlijk grote spetters uit de hemel vielen (ik probeerde ’t alles te bezien vanuit de vlinderoptiek & zag de hemel in die beleving al neerstorten), pas toen begon ik mij af te vragen wat vlinders doen als ’t regent.

Ik zou zelf onderdak zoeken in Zijperspace.

day-after

Om 5 uur stond ik weer op. 2 Uur slaap, maar enige ontspanning oa in de vorm van een hoofdpijnpilletje kon geen kwaad. Rustig voor me uit gekeken. In zoverre rustig een strakke nek & daardoor de herinnering aan een hersenschudding kan behelzen.
Om 8 uur stond ik weer op. 2½ Uur slaap; wederom was een paracetamolletje noodzakelijk. Ditmaal ’t zo lang mogelijk uitgesteld. 1st Pogingen ondernomen om de herinneringen aan de dag van gister de somberheid, de pijn in kop te laten overtreffen. ‘t Weeë gevoel in m’n maag vroeg er ook om om vergeten te worden.
Maar ‘t 1e dat me te binnenschiet is de nachtelijke treinrit naar Rotterdam. Op ’t moment dat ik dacht lekker vroeg thuis te zijn. ’t Geluk dat ik dacht te ondervinden door met koptelefoon op & een roes die langzaam wegtrok, zelfs geen behoefte om dat vertrek te stillen met ’t blikje dat zich nog in m’n rugzak bevond, richting huis te worden vervoerd. De frustratie toen ik door de muziek heen de mededeling hoorde waarin vaag ’t woord ‘rotterdam’ was te herkennen. De terugreis, gratis, dankzij een hulpvaardige conducteur, met ’t gestaag leger wordende blikje bier, om vooral zo snel mogelijk mezelf weer onder te dompelen in vergetelheid, met ‘t restantje energie die zich nog in de oplaadbare batterijen van de discman bevond. De vloek die uit m’n mond weerklonk, toen de vergetelheid dermate goed geslaagd was dat ik te laat doorhad dat Utrecht reeds weer bereikt was, m’n blikje bier omverviel door mijn enthousiasme, mijn bril erachteraan, zodat deze niet meer te gebruiken was omdat ik dan wel zeer letterlijk beneveld voor me uit zou kijken. Gedurende de uiteindelijke tocht richting A’dam kon ’t gezelschap van de heren Twinblog de aanwezigheid van een hyperactieve jongen die de coupé vulde met zijn alomtegenwoordigheid helaas niet in een aangenaam verpozen omzetten.
Onder ’t genot van een 3e pilletje nam ik een boek ter hand, ging wederom in bed liggen & viel na 2 blz in slaap.
Om 11 stond ik weer op. ’t Drensde, ’t zeek, ’t neigde, ’t wrong, ’t zeurde, ’t tierde, ‘t vegeteerde, ‘t laakte, ‘t wraakte, ‘t verketterde, & toch verliet ik ‘t bed. Ik herinnerde me meer.
Onnoemelijk hoeveelheden flitslichten, handen die vooruitstaken om minuscule speledingetjes tot exorbitant grote joekels te hanteren. Lachende blikken, eeuwige vragen (wie is wie & hoe & wat doe je & link & lijf & lees je ook & hoe krijg je ’t voor elkaar & waarom doe je er niks aan & weet je ook & wil je bier?) die hun zin nimmer zullen verliezen, & welgemeende complimenten. Stickertjes, stiften & t-shirts om naam zo groot mogelijk te vermelden. Identiteitswisselingen, ruilacties, data-overdracht, beloftes, afspraken.
Maar ik had nog 1maal slaap te gaan. De schoonheid moest wederkeren. ’t Hoofd ook.
Om 12 uur stond ik weer op. Herinneringen opdiepen was niet meer nodig. Ze werden me aangereikt. Ik hoefde slechts ’t toetsenbord te hanteren.

‘t Smaakte ondertussen als een zwerm dooie mussen in Zijperspace.

comeback

Toch nog maar even de banner van de weblogmeeting geplaatst. Hoewel iedereen ondertussen wel weet dat ik er ben als er ge’meet’ wordt. Maar misschien wel 1 van de laatste keren, want ik kom er niet meer aan toe andere weblogs te lezen. ‘t Schrijven zelf neemt al verschrikkelijk veel tijd in beslag. Als ik langs ga bij anderen is ‘t om op de hoogte te blijven wat anderen doen, & dat doe ik slechts nog bij mensen die me interesseren, die ik reeds ken. Om toch niet met m’n mond vol tanden te staan heb ik ‘t lijstje doorgenomen, vooral omdat ik ‘t grootste gedeelte van de loggers niet ken. Ik vind ondertussen dat ‘t niet veel zin heeft mensen te onmoeten waarmee je niets hebt, behalve dat je ‘tzelfde medium gebruikt, zeker niet als ‘t in dergelijke grote getale gebeurt als heden ten dage.
Maar aan de andere kant: ik sta niet snel met m’n mond gesnoerd. Dit had ik gaarne willen illustreren met de registratie van de meeting vorig jaar door ‘t 8-uur journaal, maar degene die me de clip zou sturen heeft ‘t af laten weten. Spraakwater zal ik zeker al hebben zogauw ik aankom in Stairway to Heaven, want vooraleerst zal ik, onder ‘t mom: ‘t is nu 1maal mijn beroep, een biertje pakken in een utrechtse brouwerij.

Zij die Zijperspace spoedig zullen verlaten, groeten u.

vertellen

Na 1 dag vertelde ik m’n verhaal aan m’n collega. Zonder haperingen. Niet noemenswaardig, in ieder geval. Ik vertelde, zij luisterde. Ik was geëmotioneerd, zij suggereerde, ik vulde aan.
De dag ervoor had ik m’n verhaal aan m’n broer verteld. & Hij die van hem. Ik stond verbaasd. Overdonderd. Verloren.
Niet alleen gelaten, niet hulpeloos. Daar had ik nog over nagedacht. Ik ben oud genoeg, zelfstandig genoeg, had ik me plots beseft, om niet meer afhankelijk te zijn. Niet meer emotioneel, niet meer in daadkracht, afhankelijk van m’n ouders. Hooguit van de naaimachine van m’n moeder. Om m’n broeken te repareren. & Een blik, een vraag, een belangstelling. Maar meer hoeft niet. Ze hoeven niet meer ongerust te zijn, dacht ik.
Iemand hield m’n hand vast terwijl m’n broer z’n verhaal deed. Noodzakelijk. Steunend. Om lawaai te voorkomen. Ik kon me daardoor inhouden.
Ik vertelde mijn verhaal aan m’n broer. Een ander gedeelte. Hij luisterde. Anders dan ik luisterde, maar hij was 1 & al oor. Ik kreeg de woorden amper uit mijn mond. Wist de emoties ternauwernood te benaderen.
Maar 1 dag later vertelde ik m’n verhaal aan m’n collega. Ik wist niet waarom ’t me lukte. Ik stelde me mezelf voor in een grote zaal met luisterende mensen. & Probeerde te achterhalen of ik ’t dan ook kon.
De 2e dag vertelde ik slechts gedeeltes. Aan weer iemand anders. Meer was niet nodig. De waarheid kon vermeden. De grotere waarheid. Een gedeelte van de waarheid is niet volledige waarheid. Ik staarde in de verte op zoek naar de gemoedstoestand van vlak daarvoor. Nog maar 2 dagen geleden. Ik herinnerde me ex-vriendinnen, ’t geleden leed, de dagen van dragen, denken dat je er niet bovenop zal komen, de tijd die heelt & hoe lang ’t uiteindelijk duurt. ‘Was dit ‘tzelfde, was dit vergelijkbaar?’ durfde ik mezelf als vraag te stellen. Ik zag mezelf wederom ’t katheder betreden, klaar voor de toespraak, brokken die trilden in mijn stem & de ruimte evengoed galmend vulden.
& Soms voel ik me dan een verrader. Een verrader van de man die alleen slaapt op z’n kamer. De kamer die niet meer z’n kamer is. Ook al is-ie nu terug thuis. Elk moment kan-ie wakker worden & beseffen dat hij niet meer bij m’n moeder is, niet weten waar, niet weten wie er op hem wacht.
Terwijl ik me hier voorbereid, op een groter afscheid, op een moment van verdriet dat minder verdriet zal worden, op een toespraak over hoe hij eens was. De tranen worden kleiner, & hij ziet er steeds minder van.

Zijperspace zal ooit verdwijnen als in een nevel.

restverhaal

We gingen een deur door, een afdeling op, ook al was m’n moeder nog in twijfel over of ’t wel de goede was. De 1e gang was rustig, maar al gauw kwamen we in geroezemoes terecht. Met verpleegsters die na kort overleg elk een andere kant op liepen.
M’n moeder wist ’t niet: ‘Waar is ’t nou ook alweer?’
Ik wist ’t al helemaal niet. Nog nooit geweest. Hoewel ’t nog wel deed denken aan 20 jaar eerder, toen m’n opa opgenomen was in ‘tzelfde verzorgingstehuis.
M’n moeder klampte een verpleegster van achteren aan: ‘Ik weet niet waar ik moet zijn. Alles lijkt hier zo op elkaar. Weet jij misschien waar mijn man zit? De heer Zijp.’
‘Oja, mevrouw, ik heb ’t soms ook nog. Er zijn ook zoveel gangen. Meneer Zijp zit in de kamer aan ’t eind van deze hier.’
Ze wees. M’n moeder herkende ’t weer.

In een stoel bij de tv zat een vrouw met een knuffelbeer. Alsof ze de beer borstvoeding wilde geven. Ze gilde. Niet aan 1 stuk door, maar wel vaak. Alsof ze aan ’t zingen was zonder de woorden nog te weten.
Achter me zat een groepje bewoners een echt liedje te zingen. Ik herkende de melodie. De woorden waren me echter vreemd. De verpleegster moest op een gegeven moment ’t koor alleen laten om zich met andere zaken te kunnen bezighouden.
‘Zingen jullie maar lekker door.’
Dan was ’t stil. Tot plots een mevrouw weer begon. Met een oude, doch welluidende stem. Regeltjes die uit een vreemd ver verleden leken te komen. Haar buurman bromde mee. Hij kon de tekst niet volgen.
‘Wat een feest hier,’ zei de verpleegster die binnenkwam.
De vrouw met de knuffelbeer begon weer te kraaien. Waarop ’t lied achter me van tekst veranderde.
‘De vrouw maakt verschrikkelijk lawaai,
& heeft alleen maar aandacht nodig,
O waar komt toch al dat geluid vandaan,
We willen alleen maar rust.’

Ik stond in de gang. De wc-deur stond open. Een man kwam er uit.
‘Zo, ze hebben ’t weer gedaan.’
‘Jaja,’ reageerde ik, om toch iets te zeggen.
‘Ik zal ’t even in orde maken.’
(‘Dat is Henk,’ zei m’n moeder later, ‘een vriend van Ome Siem, van op de Marsdiepstraat.’
‘Hij is belangrijk,’ zei ik. ‘Hij lijkt de zaken hier wel eventjes te regelen.’
We lachten. Want we hadden ‘m ook nog zien overleggen met enkele verpleegsters. Die hadden niks van z’n importantie aangetrokken)
Even later kwam de verpleegster langs.
‘Hé, de deur staat open.’
‘Ja, er kwam net een bewoner uit,’ zei ik. ‘Moet-ie dicht blijven?’
‘Ja, anders blijven ze de hele tijd maar op de wc’s staan.’
Ze deed de deur op slot.

Wisseling van dienst. Er kwam een nieuwe verpleegster binnen. M’n moeder zei haar gedag.
‘Die heb ik wel vaker gehad,’ zei m’n moeder later. ‘Die is erg goed.’
De nieuwe verpleegster liep naar haar collega’s. Degene die ons de weg in de gangen had gewezen liep meteen op haar af. Stak haar hand uit.
‘Hallo, ik moet me nog voorstellen. Ik ben Diane.’
‘Ik ben Diana,’ zei de ander.
Diana & Diane, zag je ze denken.
M’n moeder zei later ook nog dat ze ’t ongelofelijk vond dat die mensen dat werk konden doen.
‘Zo’n baan zou ik nooit aannemen.,’ zei ze.
M’n moeder is inmiddels te oud om te werken, dacht ik.

We liepen de verkeerde kant op. We kwamen op een kruispunt met allemaal vreemde gangen. Verderop zagen we personeel in blauwe uniformen lopen. Ipv wit. Ze duwden een bed. Dat hadden we nog niet eerder gezien.
‘Volgens mij moesten we toch de andere kant op.’
Maar de tranen waren in ieder geval verdwenen toen we de goede weg terug liepen.

Ongemerkt gebeurt er eigenlijk nog veel meer in Zijperspace.