Nu moet ik herinneringen uit m’n geheugen proberen op te rakelen. ’t Is misschien nog niet te laat. Hoewel ik wel al begin te merken dat flarden van een maand geleden die van de huidige situatie goed dwars kunnen zitten. Zodat ik de situatie of de plek herken, maar doordat de omgeving ’tzelfde is als een maand ervoor mijn hoofd gaat twijfelen of de herkenning van gister of van 30 dagen geleden afkomstig is.
M’n hoofd lijkt er genoegen in te scheppen van ’t verleden een fluïde geheel te brouwen. Alles past in 1 tijd, komt overal vandaan, zolang ’t maar een herkenningspunt heeft.
Mijn neiging om in paniek te raken als iets dergelijks me overkomt, helpt niet. Beter rustig te blijven want dan raken de wegen niet geblokkeerd. Die neurale, meen ik me te herinneren.
Evengoed is ’t onhandig als op een plots moment gisteren lijkt op een dag van een maand daarvoor. ’t Is alsof ’t uit eenzelfde bakje tevoorschijn komt, terwijl ’t vroeger kon graaien uit diverse, vloeiend door de tijd, terwijl mijn hersens nu opeens zeggen dat ’t alleen maar kort geleden kan zijn.
Mijn verstand moet dan hevig weerstand bieden en me proberen duidelijk te maken dat ’t meer dan een maand geleden was dat deze situatie zich eerder voordeed.
Maar ik wilde over mijn vader schrijven, bedacht me daarbij hoeveel ik nog wist hoe hij zich gedroeg als hij kamers van behang voorzag. Kamers van bejaarde mensen, tijdelijke bewoning meestal, waardoor hij op niet al te lange termijn terug kon komen, ’t behang weg kon stomen en weer een zakcentje kon verdienen met een verse laag op de muur.
Rauhfaser meestal. Ik hou er nog steeds van. Misschien ligt ’t wel aan de geur van lijm, ’t zicht op de druiperigheid ervan, de druppels lucht die deel uitmaakten van de vloeistof. & Dan flats!, met een dikke kwast op de lange stroken, uitsmerend, nog een net iets dikkere laag op de vochtzuigende muur, niet té dik, zo leerde ik van Pa, want wat vocht was moest droog worden. Terwijl ik ‘m weer de korte potlood gaf, die hij verder korter kauwde & ik, of mijn broers, op geen enkele andere gelegenheid in de hand zouden mogen hebben.
Dan nog liever achter zijn oor.
Een dikke, ietwat platte potlood, die dikke lijnen schreef van waar gesneden moest worden in ’t behang; misschien sleep hij die wel met z’n kleine zakmesje, waar hij ook strenge regels voor zijn zonen voor had.
Daar, die vergetelheid, waar oudjes op kantelpunt stonden van verdwijning & hij hun een laatste levensbehang voorschotelde, zo vlak voor betreding van ’t Oudenvandagenhuis.
Hij deed dat om zijn extra vakantie te kunnen bekostigen. & Als je zijn potlood aanreikte op die zater- of zondagen van zijn vrije tijd, dan had je de kans dat je mee mocht op die extra herfstige wandeltocht in België of een lange autorit naar Lourdes.
Maar ondanks dat ik nooit mee wilde, wat moest ik ver van huis, was ’t goed voor mijn weetikwat (misschien wel mijn angst ’t huis te moeten verlaten & nooit meer terug te komen of anders een zachtere, maar niet minder enge versie daarvan) dat ik hem samen met Carel zou vergezellen.
Carel wilde alles, & ik wilde niets.
Ik geloof dat Carel zich ook altijd te kort gedaan voelde, achteraf.
Leg dat maar eens uit aan een dode broer. Met een geheugen dat niet meer klopt.
Ik hoop dat straks de beestjes uit de muur komen kruipen en dat ik me daar over kan verheugen als Pa z’n Parkinson.
Gelukkig leeft Zijperspace nog lang & gelukkig.