Ervoor

De dag ervoor ga ik zitten bedenken wat.
Zoals: ik kan dit & dat. Afhankelijk van de tijd. & Hoe laat.
Wakker worden speelt ook mee. Dat reken ik er bovenop.
& Wat er op m’n weg komt.

Maar terwijl iedereen denkt dat ik ga doen wat ik mezelf beloofd had te doen, wordt de hele hoop, niet ‘t wakker worden, maar alles wat juist daarna gebeurt, op onverklaarbare wijze vertraagd.
Ik weet nog wel m’n voornemens, of wat ik dacht dat zou gebeuren, de avond ervoor toen ik dacht ik kan dit & dat, maar wanneer & hoe laat is ‘t dan, dat moment heb ik nog wel te pakken, niet eens in m’n achterhoofd, want ik kan immers letterlijk herhalen wat ik de avond ervoor bedacht, ‘t zit daar frontaal, maar verspert gelijk de weg, ‘t zijpad, alles is daar gisteravond geplaveid & misschien moet ik dat maar eens afschaffen.

Al is ‘t dan maar voor 5 min.

Dat was een snelle, denk ik dan nog dan. Dat was een snelle, tevreden achterover leunend. Een denksel dat ik zomaar liet ontsnappen & toch te pakken kreeg alsnog. Alsof de postbode de brief in de brievenbus ijlings terug trok, maar ik toch kon zien wie ‘t verstuurd had & ik daarom wist wat de boodschap behelsde.
Daar gaat ‘t bergafwaarts, terwijl m’n achtergrond, daar waar ik gisteravond vandaan kwam, mij nog altijd achtervolgt, me probeert te stuwen naar zinmaking, een volle dag, een besteding van tijd, waar de trend echter duidelijk wijst op een achteruitgang, een terugkeer naar gister voordat ik bedacht had wat ik had bedacht: een zinvolle dag.

Niet 1tje van overleving, van nuttig & hier zou ik nog lang over nadenken, of onthouden wat ik had gedaan.
Meer dat ik me er prettig bij voelde, pleased zo u wil, dat ik de tijd niet liet verbeiden & zo ‘t voorbij gaan liet gebeuren.

Ik maak de agenda. De avond ervoor. Denk linksaf & rechtsaf, letterlijk zoals hier, van hoe kom ik van huis naar daar & wie of wat begroet ik onderweg, waar wie me niet dwars zit, maar de heuvels, ‘t zweten, wat doe ik om minder te vocht ongemerkt maar zo bewust te lozen, maar dat, terwijl, niemand ‘t ziet, wil ik dat niemand me ziet: ‘t is beter dat niemand me ziet.

Dus vroeger op, staan. Dat heb ik besloten. Dat ik alles al beleefd heb voordat anderen zich ook maar beseft hebben dat ik iets zou doen, gedaan heb, voor zij ‘t zich realiseerden.
Wie was die flits. Tussen de repen gordijn. Terwijl de morgenrode stralen.

De angst op te vallen & onopgemerkt gelijk. Plus ‘t beschamende dat zich achter mij aan m’n tred versleurt, onnoemlijk vertraagt, me thuis laat staan.
De deur niet open. Niet weggeweest.

Zijperspace is niet ver.

Handhje

‘t Gaat wel bweter, de volgende ochtend. De vingers strekken zich, zelfs m’n wijsvinger doet inmiddels ijverig mee. Ik weet alleen niet of ik nou controle verloren heb over m’n poink. De 1e die opgeknapt was, maar toch lijkt nou net die te bungelen over ‘t toetsenbord. Ongericht doet-ie de ‘o’ waar-ie de ‘p’ zou moeten doen, of doet-ie die dubbelop. ‘[‘ komt ook regelmatig voor.
& Als ik m’n tekst teruglees, blijkt er ook iets aan de linkerkant van de toetsen mis.
Ik almaar denken dat ik inmiddels alles weer kan. De letters verraden me. ”t Zijn stomme fouten. Herhalingen, spasmes van herhalingen omdat de spieren er plezier in hebben nog een keer op & neer te gaan. Ze hebben een oncontroleerbare behoefte te stuiptrekken.

Waar ik de nacht had willen verlaten, die van daarnet geleden, nog geen 4 uur slaap, kriebelt-ie door m’n vingers, specifiek uiterst rechts.
Ik kan ”’t me inbeelden, ‘t kan ook niet zo zijn, hoeveel fouten maak ik normaliter, is de pink niet een vanzelfsprekend onzeker fenomeen van m’n lichaam, de eeuwig gekromde, zodat-ie bijtijds aanwezig is voor de speciale klussen van de korte hoek?

Ik check gelijkertijd m’n geheugen. M’n toekomst doe ik er gemakshalve meteen achteraan. Van: wat voor zekerheid is er dat… Plan mezelf een komende avond alvast in, dit keer van: niet in slaap vallen op de bank, boek in de hand. Een door zwaartekracht & luie spieren kromgeslagen pols tot gevolg.
Ik zie zusters naast m’n bed. Bedenk gelijk: waarom moeten ‘t altijd zusters zijn.

Hé, ik maak geen fouten meer.

Draai mijn pols & voel ‘knak’, hoorbaar. De verkromming van de vingers tastbaar, voelbaar.
Ziekenwagen doet m’n hoofd associëren. Met beelden dat je naar binnen gerold wordt, zonder ook maar iets van kuilen of hobbels te voelen. Zo’n ‘baar’.

‘t Zal toch eens moeten gebeuren, een dergelijk scenario. Waarbij ik geen toetsenbord meer aan mag raken, de boeken mij hooguit voorgelezen worden. Remember de gesproken cassetteliteratuur La Sage ten Broek van Oma.
Ik had er niet eens zo veel jaren later, Oma allang dood, spijt van dat de duo-cassetterecorder toen nog niet bestond. Alle literatuur, gesproken, gekopieerd voor als ik zelf behoeftig naar ongeschreven taal zou worden.
Spijt herhaalt zich. Vermildt zelden. ‘t Is een immer stijgende trap, die stilaan groeit tot een onneembare vesting.

Ik klapper met m’n vingers als ik weer eens m’n pink schijnbaar slapend aantref, waar de nacht ervoor juist wijzen moeilijk ging.
Doe maar je ding, fluister ik hem toe, we kunnen ondertussen bij de correctietoets.

Die onaangename dingen kan doen vergeten in Zijperspace.

handjekleinhandje

ik bel tineke. ze vraagt wat er is. ik leg haar uit. in zo min mogelijk woorden. ik ben rustig. nog wel. helder.
ze hangt even op. belt me straks wel terug.
stuurt me bericht met telnr.
hou je verzekeringsnummer bij de hand.
dat kan ik niet.
wat niet? bellen?
nee, verzekeringsnummer.
ik doe er een minuut over. steeds corrigeren. wil hoofdletters proberen, maar dat kost tijd. wil ook per se corrigeren. ook tijd. maar ‘t is m’n eer te na. altijd goed & correct geschreven. mezelf gecorrigeerd, eindredacteur. zou ik dat nu niet kunnen.
ik ben een heer wat dat aangaat. m’n eer te na, opnieuw.

ik moet poepen, schrijf ik.
ze trekt zich daar niet zoveel van aan. wat nou, poepen?
maar ik weet ondertussen wat ‘t is. alles wat aan m’n lichaam ontbreekt op dit moment. hoe hulpeloos ‘t straks zou kunnen zijn als ik dáár zit. wc-papier dit keer aan de verkeerde kant. & m’n linker ongeoefend.

ik zou mond willen typen. m’n 3e hand willen creëren. ik heb gelezen, lang geleden, over mensen die hand hadden leren vervangen door mond. plus tanden.
daarnaast een man tijdens zomerkamp die zijn elleboog overal voor gebruikte, deur open, deur dicht (schouder was dan makkelijker) & die je altijd moest vragen wat hij nou had gezegd, tenzij hij vrolijk was.

olvg kaart lukt wel, schrijf ik.
maar zij heeft ‘t nog steeds over bellen. ik twijfel of ik dat nog wel kan.
o, is ook goed, olvg.
maar heb je zorgpas niet standaard in je portemonnee.
nee, ik krijg ‘m er niet uit.

& ik moet me hier verontschuldigen, niet aan tineke, want die hoort mijn gedachten niet, dat ik bedenk dat ik niet aan m’n piemel kan zitten. niet plassen & dan nog wat van die dingen.
moet ik voortaan plasser zeggen tegen ding.
verdingd.
alles wordt eerlijk in m’n hoofd. niet dat ‘t daardoor makkelijker wordt. ‘t toetsenbord doet een minuut over 1 zin. dus terwijl ik ‘t 1 bedenk ben ik al met ‘t ander bezig voordat ik gezegd heb, daarna geschreven heb (je praat meer tegen jezelf als ‘t niet meer vanzelfsprekend is), wat ik had moeten, oja, wat ook weer.

m’n hoofd op hol. terwijl ik ondertussen ‘t nr indruk dat door whatsapp intoetsbaar is geworden voor m’n linkerhand. luidspreker aan komt tegenwoordig ook vanzelfsprekend tevoorschijn. misschien vroeger ook wel, maar nu ben ik me ervan bewust.
dingen veranderen als je je er pas bewust van wordt.

ik moet nog steeds poepen. terwijl ik tineke heb gezegd dat ze wel weer slapen kan. nadat ze ‘t gevraagd heeft natuurlijk. uit mezelf had ik de verontrusting van ‘t alleen moeten doen niet gedurfd. maar zij zegt dat ‘t wel goed komt. een slap handje. met engelse term. drank & slaap. een hele verklaring die ik onzichtbaar zit te ja-knikken. er evengoed bij vertellend dat m’n boek nog vast zat in m’n handen toen ik wakker werd. dat ik ‘m er in 1e instantie niet uit los kreeg.
maar ja, m’n linker is ook best onhandig.

dat kan ik allemaal niet vertellen. nog net wel dat m’n linker, vlak voordat we contact los laten, m’n linker pink, nou ja, die aan de rechterhand zit, maar de linkervinger daarvan, nu 1 cm omhoog komt.
maar dan belt de medische post. de nachtdienst.
ik vertel m’n verhaal. ik zeg m’n verhaal. m’n stem klinkt goed. m’n rechterhand bungelt ertussendoor. om me er aan te herinneren wat voor nacht ‘t is. wat de rest van m’n leven zou kunnen zijn.

zo kort nog in Zijperspace.

Ot

Wie heet er nou Ot? & Hoe herkenbaar is die titel tegelijkertijd.

De bardame kwam naast me zitten, want ze zag dat ik schrok dat er zo’n aantal bekenden, vaste klanten van hun, voormalige klanten van mij, gestorven waren in de afgelopen Covid-tijd.

Over doden niets dan goeds, maar als levende vaste klanten heb je op een gegeven moment wel genoeg van ze. Zijn ze misschien de grens van ‘whatever’ gepasseerd in hun vanzelfsprekende ontspannen poging met je te converseren terwijl je zelf aan ‘t werk bent. Of is hun invoelingsvermogen voor ‘t werk dat je doet nihil.
Misschien is dat 2 keer wat ik bedoel, maar ‘t voelt dubbel.
‘t Zijn aardige mensen, maar een barmens, of: een biermens, wordt hun gebrek aan invoelingsvermogen voor dat vak hunnerzijds wel eens moe.

‘t Is droef te moede, evengoed. Ze zijn niet dood gewenst. Ze waren op hun beste tijden goed om mee te converseren.
Bier. Duitsland. Bierfestivals. Import. Documentaire.
& Nog zo wat. Als ‘t maar voorafgegaan werd met bier.

Ot behoorde daar niet toe. Ook al werd hij wat vergeetachtig & warrig. Maar hij wilde doorzetten. & Een klager was hij in beperkte mate. Liever dat gniffellachje dat zijn eigen zelf misschien niet zo serieus nam. Dat een ongemakkelijkheid van een jeugdige verlegenheid moest verhullen.
Of whatever.

Ik sprak hem aan, toen ik college van hem had, als gast, over wat hij van Blokker vond. De president van filmsubsidies, de zelfbetitelde filmpaus van Nederland.
Ik sprak hem aan, want ik wilde van al die filmmensen, uit diverse geledingen, van divers allooi, wat ze van zo’n beperkende factor vonden. Ik vond dat ze eindelijk eens eerlijk moesten zijn tegenover mensen die mogelijk de komende 30 jaar de film- & tv-wereld moesten bestieren. Dat ze zouden duiden waar eerlijkheid lag in een wereld die voornamelijk over fake ging. Gedragen naar de rokken van degene die de dienst uitmaakte.
Een Roelof Kiers. Plus zijn naaste onderdanen. De filmpaus Blokker hemzelf erbovenop.
Maken & breken. Onder ‘t mom van progressiviteit door subsidies te verlenen & af te wijzen.

‘Ik ken jou!’ zei ik toen hij met stapels lege flessendozen & -kratten aankwam. ‘Ik heb les van jou gehad!’
Waar hij mijn gezicht moest herkennen van voorstelbare jaren, werd ik me bewust van een gastcollege van niet meer dan hooguit 3 uur. Dat ook al naar boven afgerond.
Maar ik ben evengoed doorgegaan met schromelijk overdrijven als ik tegenover anderen mijn kennis over Ot wilde noemen. Dwars door de gniffellach, z’n overhangende snor, z’n schouders op standje eeuwig monteerwerk.
Terwijl ik hem onderwijl druk onderwees, op mijn beurt, over wat bier tegenwoordig betekende. Tussen ‘t opruimen van al dat leeggoed waar al dan niet statiegeld op zat. (m’n collega’s accepteerden alles; ik zei dat-ie bepaalde flessen zelf in de glasbak moest gooien).

Hij zou er een documentaire over maken. Over bier. Hij moest ‘t geld ervoor echter nog voor elkaar zien te krijgen. Maar ‘t kwam er bijna aan.

‘t Doet er niet toe wat ik over hem schrijf, wat ik me van hem herinner. ‘t Zijn slechts hangstokjes voor een sfeer van een man die je bij voorbaat al vertrouwt. Die je meer dingen leert, tussen 2 glimlachjes door, dan een producer met een geldautomaat ipv portemonnee, dat bescheidenheid & nadenken siert als je er de juiste lach als vanzelfsprekendheid bijlevert.

Ik heb slechts 1 keer les van hem gehad, voor de rest stonden we op gelijke voet.

Ongemerkt is hij alweer een half jaar weg uit Zijperspace, overleden aan Covid, waar eigenlijk zijn hart had willen bezwijken.

Boekenkastverlangen (III)

‘t Dak boven m’n hoofd was schuin, waardoor de kast naast me uit noodzaak dezelfde hoogte had als m’n bed. Ik werd dus wakker & kon m’n boeken daar fier staan prijken.
Ik heb ze op een gegeven moment geteld & was trots dat ‘t al tot de 100 reikte. 1 Meer of 1 minder. ‘t Afgeronde getal was echter makkelijker te onthouden. Bovendien zou ‘t pietluttig klinken als ik zou pochen met 99 of 101. Tenslotte was ‘t bovendien een uitdijend heelal, zo was m’n bedoeling, die in de toekomst z’n grenzen niet zou kennen.

Bij ‘t in m’n hoofd reproduceren van ‘t beeld van dat 1e rijtje (sterk komt de gedachte me te binnen dat er vast niemand in m’n vrienden-, nee: kennissenkring, dat was ruimer, zou zijn die op zo jonge leeftijd al een bieb van 100 stuks literatuur in bezit had) komt nagenoeg altijd m’n opa om de hoek kijken. De vader van Pa. Oma had er ook iets mee van doen. Die zal wel gezegd hebben dat ‘t naar een liefhebber kon.
Allemaal Prisma-grootte. Dan kon m’n opa z’n leesvoer voor tijdens te bustocht naar Lourdes (waarom toch: z’n manke been zou op zulke hoge leeftijd toch niet meer genezen door dat heilige water) met zich meedragen in de zak van z’n nette pak.
Toen bleek dat ‘t bedevaartsoord niet tot ‘t eeuwige leven op aard had geresulteerd, of in ieder geval niet bij hem, kon de pocketliteratuur naar een ander onderdak. Oma was al begonnen met haar blikveld te ‘verkokeren’: de doktoren hadden haar verteld dat ze uiteindelijk alleen nog maar door een vernauwend puntje in haar blikveld zou kunnen kijken, dus de ruimte besparende kleine letters van dergelijke boekjes waren niet aan haar besteed. Groteletterboeken zouden in de loop der jaren vervangen worden door cassettes voorgelezen literatuur die we toegestuurd kregen van de stichting Le Sage ten Broek. Dan was ‘t de taak van 1 van haar kleinzonen ‘t bij haar langs te brengen & verplicht thee te blijven drinken, koekje erbij.
De heilige Bernadette zou ook bij m’n oma ‘t tij niet kunnen keren, zelfs niet als al haar spaargeld aan talloze buspelgrimages zou worden besteed.

Achteraf bleek ‘t slechts een onschuldig grapje, maar m’n ouders (was ‘t m’n vader of anders door 1 van de tantes opgestookte grappende moeder?) hebben ooit gezegd dat Oma’s oogziekte erfelijk was, daarbij elke keer een generatie overslaand. Dus ik moest vaart maken met niet alleen ‘t vergaren & vergroten van m’n collectie, maar ook bij ‘t me eigen maken was enige haast geboden.
Hoewel ‘t zomerse bollenpelgeld in die jaren niet toereikend genoeg was om aan die wens in een redelijk tempo te voldoen. Zeker ook omdat ik een verslaving aan stripboeken ontwikkeld had, waarbij ik een sterke voorkeur had voor ‘t genre dat doorgaans niet makkelijk te vinden was in de bieb. Ik beschouwde als waardering voor de hoogstaande kwaliteit mijn voorkeur binnen ‘t stripgenre ook als literatuur, maar ook al deelden die boeken de ruimte met de romans, telde ik ze niet mee als ik wilde weten hoe groot mijn heelal al gegroeid was.

De prismaboekjes van m’n opa heb ik nooit daadwerkelijk gelezen. Hooguit uit de kast halen om te zien wat ik had, een ietwat bladeren & vervolgens teruggeplaatst worden was hun deel. Maar ze reisden met me mee bij alle verhuizingen & mochten niet verloren gaan. ‘t Waren tenslotte bij elkaar gevoegde, zinnen vormende letters, in drukinkt gezet, ze creëerden verhalen, werden onomkeerbare geschiedenissen, bestemd voor eeuwigheid & begeleiding van m’n met hun mee groeiende groter wordend ik.

Ze vormen de rechterbovenhoek van Zijperspace, hoewel  die positie afhankelijk is van waar je staat.