bank

Ze waren ‘m aan ’t buiten zetten toen ik voorbij reed. Een andere bank stond klaar om via ’t raam naar binnen te worden gemanoeuvreerd. Nieuw, kleurig, heel.
Mijn bank had enkele draadjes die er los aanhingen. Je kon zien dat er mensen op gezeten hadden.
‘Gaan jullie die weggooien?’ vroeg ik.
‘Ja, wil jij ‘m hebben?’ reageerden ze spontaan.
Nog nooit eerder in m’n straat gezien, die mensen. Maar nu bleken ze te bestaan. Met een bank die ze overhadden.
‘Ik zou wel willen,’ zei ik, ‘maar ik zou niet weten hoe ik ‘m bij mij naar binnen moet krijgen.’
Ik kon niet zomaar enkele vrienden optrommelen om ‘m naar binnen te takelen.
‘Oh, dan help ik je wel,’ zei de jongen.
‘Hij is hartstikke schoon,’ zei z’n vriendin vanuit ’t raam. ‘We wilden alleen nou ‘ns wat nieuws. We hebben geen katten, dus je zal geen last van haren of kattenpis hebben.’
Alsof ze een verkooppraatje aan ’t houden was.
‘We hebben ‘m al vanaf ’t moment dat we in Amsterdam zijn gaan wonen. Eigenlijk wilden we ‘m niet kwijt. Want we zaten er altijd in. Gekregen van zijn tante, toen zij nieuwe meubels kocht.’
Ze knikt naar haar vriend, die ondertussen met een vriend druk doende was de nieuwe bank naar binnen te brengen. Zij sprak vanuit ’t raam dat vrij was.
‘& Anders laten we ‘m gewoon buiten staan. Dan komt vanzelf wel iemand ‘m ophalen. Of anders de dienst voor ’t grofvuil. We kunnen de bank gewoon niet houden. ’t Zou niet meer in ons huis passen. Zonde toch eigenlijk, hè!’
Ze keek daarbij naar haar vriend. Die steunend knikte.
‘Ik wil ‘m wel hebben,’ zei ik. ‘Maar dan moet ik 1st zorgen dat er ruimte in huis is. Zorgen jullie dan ondertussen dat-ie niet stiekem meegenomen wordt?’
‘Ja, we rusten wel even uit op de bank,’ zei de jongen, die de nieuwe bank ondertussen had neergezet. ‘Dan kunnen we afscheid nemen.’

Ik bracht m’n spullen thuis. Verschoof enkele stoelen & tafels. Keek of er ruimte was om via ’t trappenhuis met de bank boven te komen. & Zocht naar touw.
Vervolgens keerde ik terug.
Met de jongen sjouwde ik de bank de 100 meter richting mijn huis. We probeerden ’t trappenhuis, maar na 1½ meter zaten we al vast. Ik liep naar boven. Gooide 1 uiteind van ’t touw naar beneden, die hij bevestigde aan de armleuning. Hij kantelde de bank, ik trok. ’t Touw sneed in m’n vingers. Maar op ’t moment dat de jongen niet verder kon helpen met tillen, rende hij naar boven om mee te helpen trekken. We kantelden ‘m over de balkonleuning & plaatsten ‘m ergens in de huiskamer.
Ik bedankte de jongen. Hij vertrok & ik heb ‘m daarna nooit meer gezien.

De bank staat kalm. Hij wordt slechts voor ’t dumpen van kleren gebruikt. & Als er iemand langskomt. Ik zit er zelf hooguit 1 keer in de maand in, om de veters van m’n schoenen vast te maken. Dan zak ik aan de zijkant iets weg.
Ik heb er wel ‘ns in gelegen toen ik ziek was. Elke andere plek had niet gewerkt, leverde extra pijn in m’n rug op. Toen heb ik me tegen de achterkant van de bank laten zakken met m’n rug, kroop weg in de bank. Dat heeft 1 middag geholpen. Ik kon slapen.
Een andere keer zou iemand anders er de nacht op doorbrengen. Mijn huis was ’t logeeradres. De reguliere bank was al door iemand anders als bezet geclaimd. Maar aan ’t eind van ’t feest is alleen de laatste bank als slaapplaats gebruikt. De andere persoon bleek een zachter bed gevonden te hebben, met een nog zachter persoon als gezelschap.
Hij wordt gebruikt als we Catan spelen. De enige keer dat er daadwerkelijk iemand in gaat zitten voor langere tijd. Dan kunnen we met z’n 4-en, eventueel met z’n 5-en, om de tafel plaatsnemen. Ik haal dan de plank tevoorschijn die moet dienen als spelbord. De tafel zelf is te klein voor ‘t spel. Die plank staat verstopt achter de rug van de bank. Ik kan er goed spullen achter verstoppen. Platte dozen. Foto’s die ik niet wil zien. Spullen die ik per ongeluk verloren ben omdat er plotseling visite aandiende. & De speelplank voor Catan staat er goed verborgen.
Hij kraakt. Of eigenlijk de contactdoos. De achterpoot, die doorloopt in de achterleuning & vervolgens uitsteekt aan de bovenkant, komt ertegenaan. Als de bank verschoven is, kreunen ze als ik voorbij loop. De grond zakt daar blijkbaar ietsjes door, waardoor de bank lichtjes beweegt, & op een gegeven moment wrijving met de contactdoos veroorzaakt. 1 Keer per maand moet ik daarom de bank een cm verschuiven.
Maar de belangrijkste functie heeft de bank toch als voetensteun. Ik leg m’n benen erop neer als ik een boek ter hand genomen heb & in m’n relaxstoel ga lezen. M’n billen & benen hangen dan op een ideale zelfde hoogte. Niet te ver van de kachel verwijderd, maar ook niet te dichtbij. Eventueel kan ik m’n benen optrekken, tegen de rand van de bank laten steunen, & ’t boek laten rusten op m’n bovenbenen. Dat leest ’t lekkerst.
De bank laat zich alles gebeuren. Zolang-ie maar niet wordt verwijderd, schijnt-ie te denken. Eens in de zoveel tijd, vooral niet te vaak, want daar is mijn luiheid niet tegen opgewassen, wrijf ik ’t vuil tussen de kussens weg, pak er de stofzuigerslang eventueel bij.

Maar verder niks, voor de rest staat-ie daar maar, aan de zijkant van Zijperspace.

zondagsvisite

We zouden ergens heen gaan. Op visite op onze vrije zondag. Koffie & dergelijke.
De avond ervoor hadden we ’t niet laat gemaakt. Na sluitingstijd meteen naar huis, naar bed. Niet al te veel gedronken. Geen last de volgende ochtend.
Ik stond op. Rond ½ 9 had de onrust me te pakken. Dat waren we inmiddels gewend, dus vluchtte ik als gewoonlijk de huiskamer in. Terwijl Tineke bleef liggen.
Ik zette thee, bracht daarvan een kopje in de slaapkamer langs, maakte ontbijt, smeerde een paar beschuitjes op verzoek, & vermaakte voor de rest mezelf met boeken & muziek. Zeeën van tijd had ik op dit soort zondagen. Jammer dat ze onderbroken moesten worden door verplicht bezoek aan anderen.
‘Zeg,’ vroeg ik om de hoek, ‘wanneer wil jij die kant op?’
‘Dat weet ik niet, hoor,’ komt de chagrijnige reactie vanonder de dekens. ‘Ik lig nu lekker.’
‘Sorry, hoor. Ik wilde ’t alleen even weten. Kon ik er rekening mee houden.’
Ik ging door waar ik mee bezig was. Voor nog een uur. Keek af & toe naar de klok. De middag kroop naderbij. ’t Voelde alsof de vrijheid zich steeds verder van me verwijderde. Om dat benauwde gevoel te onderdrukken struinde ik een beetje heen & weer. Liet m’n hoofd weer ‘ns in de slaapkamer zien.
‘Moet ik nog iets voor je doen?’ vroeg ik, zoals slechts poeslieve echtgenoten kunnen.
Uit verveling een beetje oefenen voor de huwelijkse staat. Voorbeeldig gedrag vertonen, zodat ze me nimmer meer zou verlaten.
‘Sodemieter nou ‘ns op. Kan je me nou nooit ‘ns met rust laten?’
Ja, ik had moeten weten dat ik haar niet moest storen als ze haar verzameling oude Donald Duckies tevoorschijn had gehaald. Ze staken nog net boven ’t dekbed uit. Een lampje scheen ze bij. Aan de zijkant van ’t bed lag de stapel die ze reeds uit had.
Ik sloot de deur weer. Met hernieuwde energie & gemotiveerde rust in m’n kop zette ik me weer aan datgene dat me tot dan toe in de huiskamer had bezig gehouden.
Maar ik vond ’t ondertussen wel een beetje laat worden. Wilde men nog wat aan onze beloofde visite voor de koffie hebben, dan zouden we niet al te lang meer op ons moeten laten wachten.
‘Zeg, Tineke,’ vroeg ik na al m’n moed bij elkaar geraapt te hebben, ‘’t wordt een beetje laat. Wil je nog op visite gaan straks of moeten we maar afbellen?’
‘Kan je me nou nooit ‘ns met rust laten? Ik wil gewoon een tijdje hier liggen lezen. Ik kom straks wel uit bed.’
Daar moest ik ’t mee doen. Onrustig van ’t schuldgevoel ging ik weer naar de huiskamer. Ik zou natuurlijk kunnen bellen om ’t af te zeggen. Maar voor ‘tzelfde geld had Tineke opeens weer zin & stonden we over een uur bij ze op de stoep. Dus probeerde ik nog enkele blz van m’n boek te lezen.
De klok sloeg echter op een gegeven moment 12. Dat was ’t moment dat ik me voorgenomen had dat ik de beslissing zou nemen. Afbellen of langskomen. Desnoods alleen gaan.
‘Zeg, Tineke,’ begon ik weer, bij gebrek aan inspiratie, ‘je kan de hele tijd wel Donald Duckies blijven lezen, .’
Verder kwam ik niet. Ik had weliswaar enkele zinnen in m’n hoofd, maar die kon ik niet tevoorschijn halen. Ik had ze zorgvuldig voorbereid. Ik wist dat ik Tineke met fluwelen handschoentjes moest aanpakken als ze een bui als deze had, dus ik moest elke subtiliteit aanwenden die ik tot m’n beschikking had. Gedegen formuleren, waarbij ik vooral niet voorbij mocht gaan aan haar vrijheidsgevoel, haar manier om van de zondagochtend te genieten, maar toch moest benadrukken dat we ook een belofte voor visite hadden uitstaan.
Maar de voorbereiding was voor niets. Er vlogen enkele Donald Duckies pardoes richting mijn gezicht. Via de muur kaatsten ze richting mijn ogen. In een reflex wist ik ze nog net af te weren.
Toch me verkeerd voorbereid, dacht ik nog.
Ik wilde dat nog even corrigeren, laten zien dat ik bereid was m’n bedoeling om haar te storen uiteen te zetten, maar ’t volgende moment vloog er een lichaam de Donald Duckies achterna. ’t Dekbed werd opzij geworpen, in 1 beweging veranderde ’t liggende lichaam in rechtopstaand & stormde in die hoedanigheid op me af. Ik kon ’t tussen de naar beneden fladderende blaadjes nog net gewaar worden. Hoewel ’t wel erg snel ging.
Tineke stond voor me. Ze gilde. Ze sloeg. Achter elkaar door gingen haar handen op & neer. Overal waar ze me maar kon raken sloeg ze. Ik had ’t geluk dat ik nog voor de helft afgeschermd werd door de openstaande deur.
Ik liet haar haar gang gaan. Als zij geweld wil gebruiken dan moet ze dat gewoon maar doen, dacht ik. Ik zal tonen dat zoiets nergens voor nodig is. Ik bleef dus staan, bood m’n lichaam aan voor haar woede & kreeg ’t volgende moment plots een vlakke hand vol op m’n linkerwang.
Maar dat kan niet, dacht ik, alsof ik nog steeds in de voorgaande redenatie zat. Ze mocht slaan, maar niet raak, niet met pijn.
& Voordat ik ’t zelf doorhad, had zich een vuist gevormd van m’n rechterhand. Die kwam bij haar ook op de linkerwang terecht. Vol. Met kracht.
Beduusd keek ik naar m’n vuist. Bestudeerde waar die kracht opeens vandaan kwam, dat geweld. Ik keek naar Tineke. Ze leunde tegen de muur. Wreef met haar hand over de wang. De hand die net mijn wang nog had doen tintelen. Enkele secondes spreiden zich over ons uit, lieten ons realiseren wat er gebeurd was. Tineke barstte in huilen uit. Staand bovenop de Donald Duckies, die enkele tellen ervoor nog door de lucht hadden gezweefd, probeerde ik te voelen wat zij voelde door over haar wang te wrijven. Die van mij gloeide, maar daar voelde ik niks meer van.

Een uur later dronken we koffie & aten we gebak.

Geweld had de zondagsrust hersteld in Zijperspace.

spiegelgesprek

‘Ik heb van de week voor ‘t 1st een interview moeten doen,’ vertelt Jasmijn. ‘Waarbij er iemand achter de spiegel plaatsneemt, weet je wel. Die kan je dan niet zien. Je ziet een raam, die spiegelt, voor de rest niet, maar degene die er achter zit kan wel alles zien & horen wat er in de kamer gezegd wordt.’
‘Dan kunnen ze via de intercom op een gegeven moment zeggen: “Jasmijn, zou je niet even een andere vraag willen stellen.”,’ zegt Jojanneke lachend.
‘Nou, er wordt wel vaak een pauze ingelast in ‘t gesprek. Dan kan er even besproken worden wat er tot dan toe uit is gekomen, & hoe er verder gegaan moet worden. Tuurlijk kan er ingegrepen worden, maar dan moet ’t gesprek wel heel erg vastzitten.’
‘Ik had gezinsgesprekken op zo’n manier,’ zeg ik. ‘Op een gegeven moment vonden ze mijn geval zo serieus dat men vond dat ik opgenomen moest worden in Heiloo. Maar na een intakegesprek vond men daar dat gesprekken met ’t hele gezin meer zin zouden hebben.’
‘Merk je dat dan niet, dat er mensen achter die spiegel zitten?’
‘Ja, ’t wordt je wel verteld, maar al snel trek je je daar niks meer van aan. Maar de psycholoog achter ’t raam vond op een gegeven moment dat ’t gesprek de verkeerde kant opging & toen kwam-ie om ’t meer te sturen. Toen is-ie er meteen maar bijgebleven.’
’t Was een man met een lange rode baard, herinner ik me. Geitenwollen sokken met sandalen. Hij plukte in z’n baard, zat voorover. Hij leek de wijsheid in pacht te hebben, slofte op z’n dode gemak door ’t gebouw. Niets kon hem deren. Jaren ervaring.
Hij was ’t spiegelbeeld van Roodbaard. Hoeveel mensen had-ie al niet verslonden, op de drempel van de inrichting?
Ik ben vergeten hoe zijn collega er uit zag. Misschien donker haar. Kort. Maar meer schiet mij niet te binnen.

‘Ze vonden ’t toen noodzakelijk,’ vertel ik een dag later aan Sas, ‘bij ’t Riagg, dat ik opgenomen zou worden. Dus ging ik naar Heiloo, naar ’t Willibrord. Maar daar zeiden ze dat gezinsgesprekken in 1e instantie zouden voldoen. Dus kwamen al m’n broers & m’n ouders met mij naar Heiloo. 2 Gesprekken met z’n allen gehad. Marc was de enige die niet aanwezig was bij de 2e ontmoeting. ’t Waren gesprekken om te kijken welke overeenkomsten er waren tussen m’n broers.’
‘Om te kijken welke plek je in de familie had, ook natuurlijk,’ zegt Sas.
‘Ja, ook. Hoe ik daarmee omging, welke stappen ik ondernomen had. Later, toen ik een deel psychologie had gedaan, toen snapte ik dat ik ook veel meer van mijn positie in ’t gezin. Carel 1 jaar ouder, & Quint 2 jaar jonger. Daar hebben ze vast ook naar gekeken. Want ik was altijd vreselijk jaloers op Quint. Ik had ’t idee dat Quint heel vaak voorgetrokken werd. & Carel; Carel was een stil kind vergeleken met mij. Ik was een druktemaker, probeerde altijd de aandacht op me gevestigd te krijgen. Dat is al voor een groot gedeelte bepaald door die positie die je in ’t gezin hebt.
Maar goed, daar zullen we ’t wel allemaal over gehad hebben, tijdens die gezinsgesprekken. Ik kan me dat eigenlijk niet zo goed meer herinneren. Ik ben verschrikkelijk veel vergeten van die periode. Ik weet wel dat hun conclusie op een gegeven moment was dat ik een bepaalde fase doormaakte. Dat m’n oudere broers die fase ook hadden meegemaakt. Dat ik er vanzelf wel uit zou komen. Dat was hun conclusie. Dus kon ik naar huis. Daar durfde ik 2 jaar lang de deur niet uit zonder kalmeringsmiddelen bij me te hebben. Ik zat op zolder, keek uit ’t zolderraampje & durfde niks.’
‘Je had geen mogelijkheid om contact met ze op te nemen?’
‘Nee, voor zover ik me herinner niet. Pas na 2 jaar durfde ik weer naar ’t Riagg te gaan. Eigenlijk best wel zonde van de tijd, denk ik vaak. Als die mannen in Heiloo mij nou ‘ns wat meer begeleiding hadden gegeven, dan was ’t waarschijnlijk heel anders gelopen. Misschien had ik dan nu wel een relatie gehad, & kinderen. Dan was ik misschien al veel eerder rustiger geworden. Maar aan de andere kant: ik vind ’t ook wel goed dat ik ’t heb meegemaakt. Anders was ik nooit geworden zoals ik nu ben. Eigenlijk ben ik wel tevreden met zoals ik nu ben. Ook al heeft ’t me toen veel moeite gekost.’
Maar wie was die man met de rode baard?
Jaren later las ik in de krant dat ’t hele bestuur & de directeur van de instelling de laan uit was gestuurd. Dat bijna ’t voltallige personeel in de loop van de tijd weg was gegaan, uit onvrede met ’t gevoerde beleid. Ik waagde me te bedenken dat ik onderdeel was van ’t verkeerde beleid.
Ik ben een vergissing geworden. Een vergissing van een man die ’t idee had dat-ie wist wat er met mij aan de hand was. Hij boetseerde me, zonder me met z’n handen aan te raken, naar zijn eigen beeld. Maar hij vergat daarbij in de spiegel te kijken, hij keek slechts door een raam die niet spiegelde. Via de intercom had-ie de suggestie moeten krijgen een andere vraag te stellen, maar er was niemand die daartoe bevoegd was. & Ik was niet dapper. Ik stond nog maar aan de vooravond van de dingen die mij zouden gebeuren.

Er was toen nog een lange weg te gaan door Zijperspace.

blik

Ik kan me er nu mateloos aan irriteren.
‘At the height of your knees,’ roep ik naar boven, om een flesje bier te duiden waar men om gevraagd had.
Ik ben de fase voorbij dat ik elke keer meeliep om ’t de klant voor te houden. Dan kan je 100 keer op een dag trap op, trap af.
Maar mensen weten tegenwoordig niet waar hun knieën zich bevinden.
‘No, I said your knees. Not your thighs!’
Waarop ze zich een meter verplaatsen, om daar hun geluk te beproeven op nog steeds dezelfde hoogte.
’t Zou natuurlijk ook kunnen dat men er lol in heeft ’t winkelpersoneel onnodig naar boven te laten rennen. Ze verlangen naar de fysieke aanwezigheid van hulpjes. Maar ik vertik ‘t. Ik blijf m’n aanwijzingen vanuit m’n positie beneden geven. Ik vind dat ik duidelijk genoeg ben.

Zo moet m’n moeder zich vroeger gevoeld hebben, in de tijd dat ze mij opdracht gaf iets uit de voorraadkast te halen.
‘Maar waarschijnlijk kan je ’t toch niet vinden,’ verzuchtte ze al van te voren.
Ik had niet alleen 2 linkerhanden, hield ze de visite voor, ik had ook 2 linkerogen. Niets kon ik vinden.
Toch probeerde ik ’t elke keer weer.
‘Waar precies moet ik zoeken?’ riep ik van de voorraadkast naar de keuken.
‘Op de planken,’ werd er teruggeroepen.
‘Ja, dat snap ik. Maar waar op de planken?’
‘Tussen de blikken.’
De voorraadkast stond altijd vol met blikken. & Zakken suiker, maar ik wist dat ik daar in ieder geval niet moest zoeken. Ik moest ook niet in de doos aardappelen zijn, die rechts onder de planken stond.
‘Hoe ziet ’t er uit?’ vroeg ik dan maar.
‘’t Is een blik.’
Ik begon m’n moeder ervan te verdenken dat ze bij mij expres vage omschrijvingen verzon. Zodat ze met haar 2-linker-ogen-zoontje kon pronken tegenover visite.
‘Kijk, ik heb een zoontje met 2 linker ogen, die de hele dag loopt te dromen. Hij zit alleen maar in de boeken & als ik ‘m er uit haal om iets voor mij te doen, dan lukt dat niet omdat-ie de boeken niet van zich af kan zetten.’
Een soortement prestigekwestie. Er waren weinig andere kinderen in de omgeving die 2 linker ogen hadden. Ik kende er geen. Ik was best wel bijzonder, besloot ik, ook al kon je aan de buitenkant niet zien dat ze zo speciaal waren, die ogen van me.
‘Maar heeft ’t een blauw etiket, een groen etiket, is ’t groot of is ’t klein?’
Ik moest wel verder proberen. Want anders kwam m’n moeder, of 1 van m’n broers, om ’t voor m’n neus in 1 ruk uit de kast te halen. Dan werd er niks gezegd, slechts snuivend op me neergekeken.
Systematisch ging ik de hele kast af. Te beginnen bij de blikken. Van links naar rechts. Bovenste planken 1st.
Maar voordat ik dat had afgehandeld, kwam er alweer een opmerking uit de keuken.
‘Kom nou met dat blik,’ riep m’n moeder, ‘ik heb ’t nu nodig.’
‘Mam, ’t is er gewoon niet.’
99 % Zeker. Ik had alleen de onderste plank niet in m’n systematiek opgenomen, maar dat was gebrek aan tijd. Men gunde mij altijd zo weinig tijd.
‘Niek, kijk jij even,’ zei m’n moeder tegen m’n vader.
‘Wat is er aan de hand?’
Al 5 minuten lang was er heen & weer geroepen over een blikje dat zichzelf in de voorraadkast verborgen had & m’n vader wist hoegenaamd nergens van.
‘Ik moet een blikje ananas hebben.,’ legde m’n moeder m’n vader geduldig uit. ‘Je weet wel, van die schijfjes.’
M’n vader kwam naast me staan. In de deuropening. Vanuit zijn hogere positie beschouwde hij de planken.
‘Hoe ziet zoiets er uit?’ vroeg-ie mij.
Hij kende ananas alleen van in de yoghurt of gelatinepudding.
‘Als ik ’t wist, dan had ik ’t al. Maar Ma wil dat niet vertellen.’
Dus ging m’n vader over tot een andere tactiek.
‘Ik kan ’t niet vinden, Anny.’
‘Mannen,’ verzuchtte m’n moeder dan, ‘ze kunnen niks vinden als je ze niet met hun neus erbovenop drukt.’
Ze voegde zich bij ons in de voorraadkast, reikte over de schouders van m’n vader heen, & haalde in 1 beweging ’t bedoelde blik.
‘Maar daar kan ik toch helemaal niet bij,’ protesteerde ik. ‘Dat kan ik toch helemaal niet zien!’
M’n vader ging gewoon weer achter z’n plank zitten, op z’n stoel in de huiskamer, bladerde onverstoord verder in ’t boek waar hij gebleven was. Ik kon me beter de rest van de avond niet meer vertonen in de keuken, of ’t zou moeten zijn om de tafel voor ’t avondeten te dekken. De straf voor ’t niet vinden.

Er bevinden zich vast nog vele blikken ergens in een hoekje, te wachten op ’t moment dat links rechts wordt in Zijperspace.

voorrechten

De trap was met vloerbedekking belegd. De onderste trap. Dat was de moeilijkste klus als ’t huis weer ‘ns wat nieuws nodig had. Er werd enkele dagen over gedaan. Alle hoeken & draaiingen. ’t Moest allemaal worden vastgezet met roedes & voor ’t oog onzichtbare nieten & spijkers.
Maar ook dat hielp niet. Zeker niet als we met z’n 2-en tegelijk de trap af renden om aan de ontbijttafel te gaan zitten.
‘Kan ’t nou niet even wat zachter?’ zei m’n moeder misnoegd, maar toch op zo’n toon dat niemand aanstoot aan haar verwijt kon nemen.
Terwijl ze thee voor ons uitschonk: ‘Pa ligt nog te slapen. Hou daar ook ‘ns rekening mee.’
Dat deden we vooral ’s nachts, in ’t weekend, op latere leeftijd. Je moest de 1e tree overslaan. Ergens in ’t midden ook 1. Dan bijna bovenaan, in de bocht, ik geloof de 3e van boven.
Ik reed van de week voorbij ’t oude huis. Als de huidige bewoners me hadden binnengelaten, dan had ik blind kunnen tonen welke treden kraakten & waar.
De 3e van boven kraakte vooral in ’t midden. Dat was handig te weten, want die eronder juist aan de zijkant. ’t Was moeilijk 2 treden over te slaan, dus zette je je voet daar waar ’t op die tree toch geen kwaad kon.
Maar een aangeschoten been is onvast.
Als snel weerklonk uit ’t middernachtelijk donker: ‘Ben jij dat, Ton?’
M’n moeder hoorde immers alles.
Dan had ik de helft er nog niet opzitten. Want tegen de tijd dat ik ’s avonds de stad in mocht, was ik samen met Carel verhuist naar zolder. Daar moest je de houten trap voor bestijgen, met gaten tussen de treden, waar je doorheen naar beneden kon kijken. & Pas heel laat heeft Pa die kunnen bekleden. Wat ook niet hielp. We waren nl veel zwaarder geworden & de kraak zat na al die jaren ook al in deze trap.
Schoenen dus uit in huis. Dan werd ’t huis niet vies & maakten we minder lawaai. In de hal dienden ze achter gelaten te worden, meteen bij ’t betreden van de woning. Alle schoenen lagen daar verzameld onder de kapstok van m’n ouders.
‘Nee, jij hangt je jas aan de andere kant,’ werd er gezegd. ‘Als je net zo’n dure jas hebt als wij, dan gaan we er over nadenken of jij ook een kleerhanger verdient.’
De schoenen lagen daar hoog opgestapeld. Er waren veel monden te voeden, schoenen te poetsen. Dus schoof Pa z’n schoenen onder de tafel aan de voorkant van de woonkamer.
‘Wie z’n schoenen staan hier?’ schalde er door ’t huis, wijzende vinger van moeder op ’t abusievelijk paar gevestigd.
‘Die van Pa!’ was ’t vanzelfsprekende antwoord van degeen die de regel overtrad, daarbij schijnheilig niet opkijkend.
‘& Die andere?’
‘Oh, ik had geen tijd.’
‘Dan maak je nu maar tijd.’
Je mocht niet verder gaan met ’t ding waar je mee bezig was voordat je je schoenen had opgeruimd.
Vaak had Pa z’n schoenen naast ’t bed staan. Dan kon-ie ze snel aantrekken, vlak voordat-ie naar school moest. Want hij werd altijd te laat wakker. Nog maar net tijd voor een boterham & een kopje thee. Door m’n moeder reeds lang uitgeschonken, met een scheut melk erbij. Dan kon ’t meteen de keel in.
Onderweg naar beneden maakte hij met z’n schoenen minstens zoveel lawaai als wij met z’n allen. Daar mochten we echter niks van zeggen, want Pa had bepaalde voorrechten. Hij zorgde dat we elke dag te eten hadden.
‘Maar als hij ziek is, krijgen we evengoed te eten.’
Die opmerking wilde niet helpen.
Hij was ook de enige die boven op ’t toilet mocht zitten.
‘Dan kan ik niet douchen,’ hielp in deze ook niet.
Hij nam z’n tijdschrift mee om een ½ uur lang de douche & de overloop in zijn geur onder te dompelen. Nog lang nadat hij daar gezeten had durfden wij de badkamer niet te passeren.
‘Pa heeft rust nodig na zo’n harde dag werken.’

Ik kwam van de week ’s avonds laat bij m’n moeder aan. Rechtstreeks vanuit m’n werk de trein genomen.
‘Ik trek m’n schoenen uit, hoor.’
’t Is allang niet meer zo vanzelfsprekend.
‘Goed zeg,’ zei ik vervolgens, ‘deze tafel is 1 van de dingen die jullie ’t langst met jullie meegenomen hebben.’
& Ik zette m’n schoenen eronder.
‘Maar daar dient-ie niet voor,’ zei m’n moeder.
‘Jawel,’ zei ik eigenwijs. ‘Daar zetten we al jaren onze schoenen onder. Bovendien hoeven Pa z’n schoenen er niet meer te staan.’
De volgende ochtend ben ik in de badkamer boven op de wc gaan zitten.

Men voelt zich steeds zelfstandiger in Zijperspace.

uitvaart

Even ontstond er chaos. Allerlei stromingen ontstonden tegelijkertijd vanuit de banken. M’n moeder had net ervoor omgekeken, over de rij die gevuld werd door de familie Zijp, om te zien waar Theo bleef.
Er zat nog veel verdriet in haar ogen. Hulpeloosheid ook. Ondanks dat ik ’t verst verwijderd op de kerkbank zat, kon ik de rode randen nog zien. Ik had m’n bril er niet voor nodig. Ik zag de vraag in haar wenkbrauwen vormen.
Snel gebaarde ik naar Theo, die enkele rijen achter ons ruimte had gevonden om ongestoord in ’t middenpad terecht te kunnen komen. M’n moeder keek om, gerustgesteld. Zag Theo naderen.

Bij de communie was er ook al een kleine wanorde ontstaan. De pastoor had ongestoord daaraan bijgedragen, door mijn vader tegemoet te treden. In plaats van voor de trap naar ’t altaar kregen m’n ouders in de kerkbank hun hostie toegediend.
‘Vrede zij met u.’
Hij glimlachte, om de wil van m’n vader, om ’t stuntelen der rijen, om ’t herstel van de orde, om z’n eigen actie, die even plots uit zicht verdwenen was, slechts nog zichtbaar in ’t onhandig schuifelen van de rijen achter ons.
Met moeite kregen ze m’n vader weer zittend. Alsof hij niet meer wist waar de bank was, zette hij z’n hand verkeerd, knoopte z’n voeten vast in de knielplank. M’n moeder pakte z’n hand vast, aaide, & begon te bidden, zakdoek in de vuist gefrommeld. M’n vader maakte uiteindelijk ook een kruisje.

Er gebeurde van alles tegelijk. De naaste familie van tante Wil zou blijkbaar de kist naar buiten begeleiden. Vooraf gegaan door haar broers & zussen. Bossen bloemen werden uitgedeeld, voor later op ’t graf. Mensen schoven naar ’t middenpad om een laatste glimp, om straks achter de stoet aan te schuiven. & Theo probeerde Pa te doen bewegen.
’t Waren niet alleen z’n stramme ledematen, de desoriëntatie van z’n lichaam; je kon aan z’n bewegingen ook aflezen dat Pa niet wist wat er ging gebeuren. Hij had er zo z’n twijfels over.
Bovendien waren er al te veel mensen om hem heen verzameld. Hij verloor zichzelf in te veel factoren. ’t Overzicht ontbrak.
‘Kom, Pa,’ zag ik Theo gebaren.
‘Kom, Niek,’ deed Moe tegelijkertijd, waarschijnlijk iets erbij zeggend over dat ze snel weer langs zou komen.
Theo bukte voorover om ‘m iets toe te fluisteren.
Yvon stond er ondertussen naast, om z’n andere arm te kunnen ondersteunen.
Z’n lichaam rees. Zoals we inmiddels van ‘m gewend waren. Een ½e zit zat nog in z’n houding; de stramheid van Parkinson.
Omzichtig werd z’n jas aangetrokken. Met zorg werd z’n kraag recht getrokken, enkele knopen toegedaan. ’t Was koud buiten. Binnen rook ’t nog naar wierook.
& In ’t zich steeds verder vullende middenpad werd de tocht naar voren ondernomen. Via de voorkant was nog ruimte om te ontsnappen aan de drukte.

Naast de kist stond ome Ben. M’n vader liep op hem toe, ondersteund door m’n broer & schoonzus. Stapje voor stapje. Hij gaf ome Ben een hand & neigde meteen naar voren.
(Later zei Yvon dat je aan de houding van ome Ben kon merken dat-ie niet gewend was door mannen gezoend te worden, maar dat m’n vader hem naar zich toe trok. ‘Met Parkinson!’ zei ze. ‘Zo’n mooi gezicht zoals ome Ben ’t toen maar onderging.’)
Hij ging langs Ginette. Legde z’n hand op haar zij. Iets te hoog. Maar z’n lichaam heeft er geen controle over. We moesten blij zijn dat-ie dit initiatief zelf nam.
Als laatste kreeg Karin 3 zoenen. Hun mannen een hand.
Spoedig zou de rij zich in gang zetten. M’n moeder had zich ook al klaargezet, met een roos in haar hand. Wij broers neigden steeds verder weg naar de zijkant. In afwachting van wat er met Pa ging gebeuren.

Er waren mooie dingen gezegd. Hoe tante Wil functioneerde in een groot gezin waarvan zij de jongste telg was. Hoe kleinkinderen als vanzelf naar haar toetrokken omdat ze in leeftijd ’t dichtste bij stond. Over hoe zij ’t wisselgeld van de boodschappen verdeelde (er werd gelachen). Hoe bezorgd & toegewijd ze als moeder was, als oma later. & Hoe moeilijk ’t was om bij haar langs te gaan, toen de ziekte haar te pakken had gekregen & er geen zin zonder traan meer over haar lippen ging.
De sprekers stokten, kregen een ondersteunende hand op de schouder van meneer pastoor, hervonden zich, & met een trilling in hun stem wisten ze ’t eind van hun toespraak te halen.
Ik keek steeds om m’n broers & schoonzussen heen, om naar de andere kant van onze rij te kijken, te zien hoe ’t met m’n moeder ging. & Ik schoot elke keer vol als ik ’t zag.

M’n vader wierp nog een laatste blik op de kist, & begeleid door Theo & Yvon bewoog hij vervolgens langs de voorste rij naar de zijkant van de kerk. In ’t middenpad werd langzaam voortbewogen, ’t kruis voorop.
Wij wachtten. Marc, Quint & ik. De rest was ik uit ’t oog verloren. We hadden onze blik naar voren gewend. Waar om de pilaar Pa de hoek om zou komen.
Ik had Pa niet eens gedag gezegd, schoot me te binnen toen hij daar verscheen. Hij zat al opgesloten in de kerkbank toen ik aan ’t uiterste puntje aanschoof. De mis zou toen aanstonds beginnen. Er zeeg al een doek van stilte over de mensen heen.
M’n pet stond op, m’n bril ook. Ik had m’n jas aan, de rits van m’n sweater gedeeltelijk dicht. Ik wachtte, was er klaar voor, hield me groot, terwijl Pa stapvoets dichterbij kwam.
Maar bij ’t aanschouwen van de ogen van Yvon, hield ik ’t niet meer. Ik voelde ze 1 voor 1 onder m’n bril door glippen.

Ik zag in de ogen van m’n vader. Ik las. Ik verwonderde me. & Voelde me tegelijkertijd gegeneerd dat ik ze bij hem veroorzaakte.
Nog nooit eerder, dacht ik.
&: Hij wil niet dat z’n zoon om hem huilt.
&: Hij wil niet weg.
&: Hij weet niet wat verder.
&: ’t Is allemaal emotie, een opeenstapeling van emoties.
&: Hij denkt meer dan je af kan lezen.
& Ik realiseerde me tegelijkertijd dat ik niet wist wat hij dacht achter die tranen.

Ik gaf ‘m zoenen. We gaven ‘m allemaal zoenen. Waarna hij zich vervolgens weer verder liet begeleiden. M’n broers sjokten er achteraan.
Ik verstopte me achter een pilaar, zag in m’n ooghoek de rij verder schuiven, trok m’n jas recht, wreef onder m’n bril langs, & stapte even later verder naar achterin de kerk.
Marc stond daar nog. Hij gaf me een klap om m’n schouder.

We verlieten de kerk, waarvan we ’t bestaan niet meer hadden vermoed in Zijperspace.

speld

Er heerst stilte in Zijperspace, niet slechts uit piëteit met de gestorvene die vandaag ten grave werd gedragen, want ook in zulke stiltes gebeurt er veel. Maar er zijn even geen woorden om die stilte te doen doorbreken.

middelpunt

Ik begin me af te vragen waar ik ’t aan verdiend heb.
Waarom God?
Ik word weer religieus. M’n armen werken langzamer. Spreiden zich. Dat heeft er blijkbaar ook mee te maken. Nederigheid afgelegd in een vertraagde film. Waar niemand naar kijkt.
Voordeel is dat ik mezelf kan mishandelen. Plotselinge scheuten zetten me aan tot bloedige knokkels. Als ik zou durven. Ik weet aldoor nog net dat dat de pijn niet zal verminderen.
Ik verklaar mezelf voor gek. Betwijfel tegelijkertijd of ik gelijk heb.
Heeft u uzelf wel ‘ns in de spiegel gezien?
De beelden divergeren. U is ik, & je is jij. Jij ben ik.
De nek recht leggen. Trekken om te controleren of ’t er nog steeds is. Waar ligt ’t draagpunt & kan ik er zonder leven. Hoe ’t te aborteren.
& Ik bid tot God, god die niet bestaat, ik bid tot God, dat-ie me laat leven, leven zonder, waarom laat-ie me godverdomme leven met? Waarom, waarom, waarom schiet me elke keer te binnen, zonder afgeronde vraagstelling. Ik weet ’t niet te formuleren. Ik bid, ik bid, zonder ooit te weten waarom. Een waarom-vraag bestaat niet. Een waarom-antwoord evenmin.
Ik probeer m’n schouders te ontspannen, m’n handen te kruisen, m’n lichaam te laten afhangen, levenloos, zo goed als, & alles te laten eindigen in een karikatuur van mezelf. Of die andere man.
Hoeveel lijk ik op hem, durf ik mezelf af te vragen.
Waarom heeft nog niemand hoofdpijn in beeld gebracht? Of anders zo weinig. Waarom moet ’t elke keer weer opnieuw ondergaan worden?
Dreunen. Stampen. Andere stereotiepen.
Ik zie nog steeds m’n moeders hoofd. Elke tekening. Elke klop van ’t hart de rest van ’t lichaam door. & Bij haar hoofd houdt ’t nog even extra stil. Stil in een donderende lawine. Alle aders worden vol gestuwd van bloed dat nog moet komen. Een vertraging. Elke druppel is nodig om ergens anders een onbekend gat te vullen. ’t Doet de kleur in ’t gezicht wegtrekken.
M’n moeder is altijd grijs geweest. Dat zal ik straks denken. Later.
Of eerder. Waar ’t begon. Je dat afvragen. & Je vooral afvragen of je ’t anders had kunnen laten uitkomen. Op een beter moment. Je wil je leven plannen.
& Je beseft opeens dat ‘je’ eigenlijk ‘ik’ betekent.
Ze zeiden me steeds dat ’t een ziekte voor vrouwen was. De stoere mannen. De broers & ooms. Op een gegeven moment weet je niet meer waar stemmen vandaan komen. & Ik moest in ’t bed van m’n moeder liggen. Wachten tot m’n moeder tijd had m’n nek te masseren. Dan keek ik mezelf aan, als ’t zover was. In de spiegel. Zijlings. Waar ik normaliter keek of de broek me wel stond. Die ik samen met haar de dag ervoor had gekocht bij Peek.
’t Was een verre reis. Mezelf zien & m’n beeld geloven. Kwijl dat uit m’n mond stroomde. Maar nog net binnen bleef.
Een mens beeldt zich dingen in. Wordt ertoe gedwongen. ’t Zijn kleine pulsjes, elektrische ladingen, die een hoofd op hol brengen.
M’n armen kloppen. M’n benen zijn lam. M’n middel is ’t middelpunt van de rest van m’n lichaam. Maar ’t weet niet dat ’t leeft. De rest is te veel aanwezig.
Ik geloof in een ver schilderij, waar een zonsopgang wordt beweerd. Waar de lucht ijl is, & schapen lopen, alsof de tijd vertraagd is. De wolken zijn witoranje, een ruis van hun voorbij gaan trekt langzaam door m’n oren. Een wind, een trage wind.
& Zogauw ik ’t wil vergeten doet zich iets anders voor. M’n synapsen staan open. Overbodig. Axoon. Dreniet. Korte afgesnauwde woorden.
Ik wil een kungfu film zijn. Waar nietsontziend een vuist wordt gemolesteerd. Ik wil de muur zijn waar m’n eigen lichaam in volle vaart tegenop botst. Ik wil de schade zijn, de doorbloede ader, de open wonde, de doorgesneden pols. Ik wil anders zijn, de agressor, ’t slachtoffer tegelijkertijd.

Zijperspace mag niet willoos zijn.

einzelgänger

Ik had m’n videorecorder aan moeten zetten. Een belangrijk onderwerp in een blijkbaar spraakmakend programma. Ik weet alleen niet meer welk programma. Ik zapte er voorbij toen m’n aandacht per ongeluk wat langer vastgehouden werd doordat ’t onderwerp onmiddellijk genoemd werd. Een onderwerp waar een groot gedeelte van de nederlandse bevolking dagelijks mee geconfronteerd wordt. & Waar iedereen die ermee te maken heeft een mening over heeft. Eigenlijk heeft écht iedereen er een mening over. Want iedereen is ’t ooit geweest. Sommigen wat langer dan anderen. Maar zelfs in ’t geval men slechts heel kort ervan heeft mogen genieten, dan heeft men altijd wel iemand in de kennissenkring die er meer ervaring mee heeft.
& Ik moest er opeens weer aan denken toen Marjolijn & Radboud ’t over de eenzame drinker hadden. Links van hen, voor mij rechts, want ik stond achter de bar, zat zo’n eenzame drinker. Hij was weliswaar getrouwd, had een dochtertje van een jaar of 2, misschien wel 3, maar ’t was overduidelijk een eenzame drinker. Ik zag ’t aan z’n pet, z’n lippen die hingen, aan ’t resolute besluit ’t maar bij 3 biertjes te houden, & de mate waarin hij niet aangesproken werd door anderen dan de barman. Hij lachte vriendelijk als hij merkte dat ik doorhad dat-ie er nog wel 1tje lustte & ook precies wist wat ’t moest zijn. Dat zien eenzame drinkers graag, tenzij ze vinden dat je je teveel bemoeit met ze.
Dat kon ik natuurlijk niet vertellen terwijl hij gezeten was naast Marjolijn & Radboud.
Voor hen schuin aan de overkant, in de hoek van de bar, zat een andere eenzame drinker. 1tje Die zich inmiddels redelijk thuis voelde in die rol. Een portugees of een spanjaard, genaturaliseerd tot nederlander. Hij droeg een muts.
Waarom zijn die eenzame drinkers toch zo dramatisch erg geneigd hun pet of hoed te blijven dragen in openbare gelegenheden? Men zou er eens een onderzoek aan moeten wijden. Zou dat hun enige zekerheid zijn in die overdonderende massa van anders-zijn, anders-denkenden, anders-gerelateerden?
Ook deze eenzame drinker was geneigd voor zich uit te kijken. Af & toe afgeleid door iets wat achter hem meer geluid maakte dan ’t gewone stemvolume van cafébezoekers. Voor zich uit, bijna stoïcijns, zo min mogelijk emotie in ’t gezicht leggend.
Een eenzame heeft ruggengraat nodig. Dat kan hij pogen uit te stralen door geen emotie te tonen.
Waarbij ik mezelf betrap de eenzame drinker alweer overwegend masculiene kenmerken te hebben gegeven. Laten we ’t er op houden dat ik in mijn hoedanigheid van barman overwegend mannelijke eenzame drinkers tegenkom. Bij de vrouwelijke eenzame drinker ben ik bovendien geneigd andere criteria mee te laten wegen, dit vooral mbt ’t feit dat ik andere onderdelen van dit wezen probeer te bestuderen, zo gauw ik haar aantrekkelijk genoeg vind om voor langere tijd aan mijn bar te hebben zitten.
’t Grappige bij dat tv-programma, dat ik ook bij ’t korte gesprek met Marjolijn & Radboud noemde, was dat de 4 singles (zoals zij tegenwoordig blijkbaar schijnen te heten) ervan uitgingen dat als zij zich maar mengden onder grote groepen mensen, ze vanzelf wel weer een relatie zouden bemachtigen. Gerelationeerd zouden raken (& als woord dat nog niet bestaat, dan wordt ’t binnenkort wel uitgevonden; bij deze een 1e aanzet daartoe). Voor de rest waren ze allemaal hartstikke gelukkig, ze vermaakten zich allemaal wel, zo in hun leven alleen, waarom zouden ze zielig zijn, & nog meer zelfbevredigende, zelfondersteunende, zelfovertuigende gemeenplaatsen.
Men moet mij begrijpen, ik ben ook single (ik ga in deze tevens met mijn tijd mee & gebruik de vocabulaire die men heden ten dage ’t beste zal verstaan), alsook een eenzame drinker. Maar dat laatste doe ik ’t liefste thuis. Anders vind ik ’t niet echt.
Vroeger (ik ben al zo oud dat ik over dit onderwerp in die termen kan spreken) ging ik de stad in, bleef daar tot diep in de nacht & veronderstelde mezelf een einzelgänger te zijn. Dat stond wel zo romantisch, vond ik, dat was weer ‘ns wat anders dan een eenzame drinker, daar zat meer heroïek achter, een zelf nagestreefd doel, & een met bravoure te dragen geuzennaam.
Maar niet minder alcoholisch noch door meer mensen aangesproken dan de eenzame drinker die zich verdwaald acht in ’t geroezemoes van een donkere kroeg. ’t Is slechts de houding die kan verbloemen dat je niet tot die bepaalde groep behoort.
Tegenwoordig ben ik legaal een eenzame drinker. Zonder dat veel mensen daar aanstoot aan kunnen nemen. Ik drink ’t biertje thuis, in m’n eigen stoel, ga vermoeid naar bed, & word ondertussen ongemerkt ouder. Tot volle tevredenheid overigens (de dood zou alleen niet aan datzelfde prijskaartje moeten hangen; dat vind ik een storend onderdeel ervan).
Let wel: er is wel degelijk de wens zo nu & dan een vrouw per ongeluk naast mij te vinden in de stralen die ’t ochtendgloren mijn kamer doen opvrolijken, maar er is inmiddels geen noodzakelijkheid meer. De vrees dat dit slechts tot averechtse ongewendverschijnselen (dit in tegenstelling tot ’t reeds bestaande ‘ontwenningsverschijnselen’), die zich bij mij voordoen als heuse & zeer serieus te nemen cold turkeys als na ’t jarenlange onthouden van ‘t gebruik van heroïne, heeft mij een tijd geleden doen besluiten dat er aan mijn hoofd geen geestelijke polonaise moet plaatsvinden. Hoe graag mijn natuurlijke driften mij er ook toe willen aanzetten.
Kijk, & daarom, beste luisteraars, mocht men ’t nog tot hiertoe volgehouden hebben dit te lezen, heb ik besloten dat ’t imago van eenzame drinker mij best wel staat. Genoegzaam neem ik een slokje bier, laat me door niets & niemand storen, lees een boek, schrijf een verhaal waarbij ik zo af & toe daar ook nog ‘ns een reactie op krijg, maak mij op die manier in beperkte mate onsterfelijk, hoewel ’t krijgen van een kind ’t leven ook schijnt te verlengen, las ik van de week, verschaft dit gevoel mij redelijk veel genoegen, & laat ’t leven in al z’n beperkingen aan mij voorbij trekken.

Als ik in de kroeg ben tegenwoordig, dan zoek ik wel de mensen op, maak een praatje, & keer alleen terug naar Zijperspace.

guldenberg

‘Hoeveel kost deze fles?’ vraagt de man.
Ik noem de prijs.
‘Erg lekker bier,’ voeg ik aan m’n antwoord toe.
‘Maar ik weet niet of-ie geschikt is voor m’n broer,’ zegt de man. ‘’t Moet wel iets héél speciaals zijn, anders kent-ie ’t al. Heb je er ook een glas van?’
‘Nee, dat niet.’
Hij loopt naar boven & komt even later met een andere fles aanzetten. Guldenberg.
‘Nog veel beter,’ moedig ik ‘m aan. ‘1 Van de lekkerste bieren van België.’
‘Oh, dat wist ik niet.’
‘Naar mijn bescheiden mening natuurlijk.’
‘Ik pakte ‘m vooral omdat ik ‘m er mooi vond uit zien. Hij is toch niet zoet?’
‘Nee, absoluut niet. De mannen die ’t brouwen houden niet van zoet; wel van bitter.’
‘Ah, da’s goed. M’n broer houdt ook van bitter.’
‘Dan houdt-ie vast ook van duits bier.’
‘Nee, nee,’ zegt de man geschrokken, ‘geen duits bier.’
‘Oh, u moest ‘ns weten hoe lekker duits bier is.’
‘Nee, ik geloof best dat er lekker bier wordt gemaakt. & Als ik door ’t duitse land moet rijden wil ik ook best toegeven dat er mooie landschappen zijn, maar ik krijg nog altijd kippenvel als er duits tegen me gesproken wordt. Men zegt dat ’t best aardige mensen zijn, maar als ik er ben moet ik er altijd weer zo snel mogelijk vandaan.’
Ik mompel zoiets van ‘dat begrijp ik’, & inspecteer ondertussen hoe oud de man is. Heeft-ie de oorlog meegemaakt? Of de finale Nederland-Duitsland? Of moet je dat andersom zeggen: Duitsland-Nederland?
‘Ik was laatst in België,’ gaat de man verder. ‘We gingen een dagje de grens over, naar Luxemburg. Ook best een mooi land. Maar op een gegeven moment zag ik al die plaatsnaambordjes: Echternach, Diekirch, Reisdorf. Allemaal in ‘t duits. Voor mij was meteen de lol ervan af. Ik wilde zo snel mogelijk terug. ’t Landschap kon mij niet meer bekoren. Afschuwelijk vond ik ‘t, al die duitse namen.’
Ik mompel weer dat ik zoiets kon begrijpen. De man hoort ’t niet.
‘Bovendien is ’t bier daar niet te drinken,’ probeer ik nog een duit in ’t zakje te gooien. ‘In Duitsland wel.’
Maar ook dat dringt niet tot ‘m door.
‘Als iemand mij in ’t duits de weg vraagt, wend ik m’n hoofd af. Anders zou ik ‘m rechtstreeks de weg de gracht in wijzen.’
Ik pak z’n cadeau in. Inclusief glas.
De man bedankt.Verlaat de winkel.
Als-ie buiten is, oefen ik: ‘Goeldenberg’. Op z’n duits.

& Vraag me af hoe koud de grachten zijn in Zijperspace.