Optellen

M’n vader stierf. Zoals wat, zover als ik weet, te doen gebruikelijk is. Hij had Parkinson, dus een aantal jaar vooraangekondigd dat ‘t vroeg zou zijn.
Terwijl ik rekensommetjes maak hoe vroeg Carel dan ging, 2 jaar later, maar verdikkeme, dat is pas jong, je broer. Hoe vroeg ik zou moeten gaan & wanneer een onomkeerbaar iets zijn intrede zou moeten doen. De langzame aftakeling, ‘t niet meer zijn wie je ooit was. De vergetelheid zijn aanvang neemt.

Ik ben ‘1 plus 1 = 2-en’. Bedenken wat oorzaak & gevolg bij elkaar opgeteld zijn. Of zouden moeten zijn. Maar je weet zo vaak de getallen achter de komma’s in ‘t lichaam niet. Wat zich stilzwijgend heeft opgehoopt, wat lag te broeien, waar nog geen geneeskundige had bedacht dat er naar gezocht kon worden.
Ik schoof over straat, waar eigenlijk alleen auto’s hoorden te zijn, maar aangezien ze toch in een rij vertraagd verschuivend groen in rood licht hadden en daardoor stonden te wachten, ik ‘t leven van mijn fiets kon wagen om de wereld te laten weten dat vaders op pad was om weg te gaan. Voorbij zou gaan.
Dat dat glippen tussen vingers door er nog wel even bij kon & ik geen risico liep, fiets evenmin. Want kijk nou wat Pa gebeurt.

Dus 2 jaar later, de klok stond even stil, werd de haast van mijn lichaam een halt toegeroepen. Overal had hij haast. Niet alleen maar bij Pa z’n vooraangekondigde dood. Zijn sleepdood.
Een week lang werd ik in isolatie gezet, want om dat te bewerkstelligen was ik radioactief gemaakt. Een bedreiging voor iedereen behalve ikzelf. & Op ‘t moment dat ik er uit mocht, werd die 1 jaar oudere broer onaangekondigd. Mijn schildklier met voorbedachte rade, hij als uit ‘t niets.
Alles werd traag zoals ik nu reeds een week gewend was.

Je denkt: de 1e trein.
& Die vertrekt pas 2 uur later als je nog niet geslapen hebt bij een bericht na middernacht. Daar hebben ze ‘t pakken van je spullen niet eens bij meegerekend. Spullen voor een verblijf van zolang een uitvaart op zich laat wachten.
‘t Wachten tot Pa verdwenen was duurde niet. ‘t Huis was vol, we hadden allemaal wat te doen: ik ‘t bewaken van de telefoon. Maar Carel gebeurde in Alkmaar ipv geboortegrond Den Helder. Daar gloeide de hoorn niet. Was slechts stilzwijgen van verbazing & de daarmee gepaard gaande groei van de kloof die al ontstaan was voordat hij ging.

We zijn geworden wie we hadden kunnen maar niet hoefden zijn in Zijperspace.

Tuinraam

Nog maar net opgestaan besluit ik mijn tuin te bezien. Niet gewoon kijken of observeren, de maat opnemen of op waarde schatten.
Bezien naar wat ‘t is. Waar de vogels waren, zoals gister de bonte (klein of groot?) specht. De husselende roodborstjes die je zelden in duplo tegenkomt. ‘t Stijgende knopig helmkruid dat ik niet meer als erfdeel van m’n vader mag beschouwen, want na een reeks van generaties lang eenzijdige voortplanting was dit jaar een nieuwe aankoop noodzakelijk.

Ik probeer ‘t op te kleuren met muziek van de online radiozender. Maar na al die tonen van, evengoed rustige muziek weet ik weer dat m’n hoofd dat niet kan hebben.
Niet meer, hopelijk straks weer.
Nu moet ik bij mezelf blijven, de controle behouden, genieten, overdenken, getuigen van al dat zintuiglijk mooi is maar geen grote belasting met zich meedraagt. Een kleine handreiking is genoeg, als een kier in ‘t gordijn, met vooral niet te veel van dat zonlicht dat kan tetteren als een fontein van kleur, met al die belastende rococo-overdaad van sprankels.

Geef mij ‘t saaie groen, de rust, de weldaad. De kalmte van de ochtendthee. ‘t Uitstel van ‘t stillen van de ver weg drukkende honger, de behoefte ook aan een rommel in de buik, als een geruststelling dat ‘t bestaat. ‘t Loopje naar ‘t raam, een bevestiging dat buiten nog leeft, ‘t zonlicht zacht vooraleer ‘t zijn ‘wakker-zijn-mode’ heeft bereikt & ik allang geen zin meer heb om dat al opnieuw te beschouwen.
Geef mij de slaap die zich nog even koestert in mijn gezelschap.

Zijperspace ontwaakt slechts nog traag nu ten dage.