frau

Zo waren we in Forchheim aangekomen.
1st Zouden we aan ’t bier gaan & dan op zoek naar onderdak.
‘Hier zitten ze om 11 uur al aan ’t bier,’ had ik Fret verteld.
‘Dan zijn we al een paar uur te laat,’ had Fret geconstateerd.
Dat flesje Warsteiner in de trein konden we niet meerekenen. 33 cl. Echte duitsers dronken ½e liters. Wij waren van plan ons als echte duitsers te gedragen.

‘Ik vind wel dat we dan wel in een echte brouwerij wat moeten drinken,’ zei ik.
We mochten onszelf niet degraderen. Niet bier om ’t bier.
Misschien moesten we dat dan ook maar bij de plaatselijke VVV vragen.
‘Maar ik krijg toch wel echt dorst,’ zei Fret.
‘Die kunnen we alleen maar lessen als we weten wáár we dat moeten doen.’
Ik had volledige controle over lichaam & geest. Ik wist waar ik terecht was gekomen.

De dames van de VVV gingen voor ons aan de slag. We vertelden wat we verlangden & zij gingen bellen. Nou ja, Fret vertelde wat we verlangden. Mijn taalgevoel had zich nog niet aan ’t duitse aangepast.
Ze kwamen met voorstellen. Wij vertelden over Hause Monika. Zij zochten daarvan een telnr. Wij vertelden hoeveel moeite ’t kostte om met Hause Monika in contact te komen. Zij constateerden eensgelijks. Dus kwamen ze met andere voorstellen.
Een huis met 1 slaapkamer bijv, met redelijke huiskamer, met tuin, met serre, met keuken, of we dat wat vonden? Niet in ’t centrum echter, wel nog net in Forchheim. € 32,- Per nacht.
Wij vonden alles best, maar dit vooral.
Frau Wagner, van ’t toeristenbureau, lachte maar weer naar ons & wij lachten schaapachtig terug zodra zij de telefoon ter hand nam.

Om 5 uur werden we verwacht. 1st Moest ’t huis aan kant gemaakt worden.
We kregen een plattegrond mee. Een kruisje bij de fietsverhuur & een rondje bij ’t bewuste huis. Op een folder werd de naam van de verhuurders vermeld. Met telnr & adres.
‘5 Uhr,’ herhaalde Frau Wagner.
Wij lachten naar Frau Wagner, Frau Wagner lachte naar ons.
Voldaan verlieten we ’t gebouw.

‘& Nu bier,’ zei Fret.
‘& Nu een brouwerij,’ zei ik.
Ik bestudeerde nogmaals de Brauerei Atlas. Zonder kom je niet ver in deze streek, was inmiddels de ervaring. Ik sloeg de 4 plaatselijke brouwerijen er op na, op zoek naar hun adressen.
‘2 In de Sattlertorstraße, 1 in de Bambergerstraße & 1 in de Serlbacher Straße.’
‘Maar waar zijn die?’

Ik ging terug naar binnen.
‘Ich hab doch mal etwas vergessen zu fragen,’ zei ik op m’n beste duits.
Frau Wagner stond weer zeer welwillend tegenover me.
‘Wir wollen etwas trinken in ein Brauerei, aber wo sind sie?’
Frau Wagner liep met me mee naar buiten, waar Fret inmiddels op een bankje in de schaduw was gaan zitten.
Ze wees schuin naar de overkant.
‘Zie je wel,’ zei Fret.
Nog immer niet gelovend dat we er zó dichtbij al waren, vroeg ik verder: ‘Aber sind sie geöffnet?’
‘Ja doch,’ lachte Frau Wagner, ‘die Türen sind geöffnet.’
‘Ah, vielen dank,’ zeiden wij.
‘Viel spass,’ zei Frau Wagner voor de 4e keer die middag.

‘Ik ga vanavond met Frau Wagner naar bed,’ zei Fret.
‘Ach man,’ reageerde ik onmiddellijk, ‘ze heeft veel te kleine borsten.’
‘Ik mag al Elisabeth tegen haar zeggen,’ fantaseerde Fret verder.
Jaloers & ongelovig tegelijkertijd nam ik een slok van m’n 1e bier.

De toon was gezet in Zijperspace.

forchheim

Ik bereid me al een paar dagen voor. Elke dag vroeger naar bed.
Zonder resultaat overigens. Want elke dag word ik kapot wakker. Met dikke ogen stap ik uiteindelijk uit bed. Ik probeer ’t nog wel ‘ns uit te stellen door een luisterboek aan te zetten. Daar val ik dan weer bij in slaap. Maar de kapotheid verdwijnt meestal pas als ik een 2 uur later gegeten & gedoucht heb.
Vandaag móest ’t echter lukken. Dan zou ’t definitief zijn. D-day. & Deze dag begon om 5 uur. Niets mocht fout gaan.
Ik ben al dagen aan ’t inventariseren wat ik deze laatste ochtend zo allemaal nog moet doen. Dingen die niet voorbereid hadden kunnen worden. Of waarvan ’t toch handiger was dat je ze op ’t laatste moment doet.
Tandpasta inpakken. Water ook. Boterhammen smeren.
Dan verzin ik een agenda in m’n hoofd van activiteiten. Op de juiste volgorde. Liefst tijdstip erbij genoteerd.
Ik baal dat de buienradar slechts 2 uur van tevoren kan voorspellen. Niet een paar dagen.
& Nu ’t zover is dat-ie wel voorspelt wat ik op m’n hoofd krijg, baal ik dat-ie niet anders had kunnen voorspellen.
& Ik baal ook dat ze ’t weer in Forchheim er niet beter uit kunnen laten zien. ’t Is maar voor een weekje.
Goed, ’t is nu zover. Ik moet die bewuste boterhammen nog smeren. Kijken hoeveel er nog in m’n rugzak passen. Desnoods genoeg voorraad voor 2 dagen. Je weet maar nooit. Een hotel of iets dergelijks hebben we nog niet. Kan ik altijd nog langs de kant van de weg m’n boterhammetje eten.

Met weemoed terugdenkend aan de veiligheid & ’t vanzelfsprekende onderdak in Zijperspace.

zomerbroeken

‘Zo je hebt je broek maar ingekort,’ zeg ik tegen Boekenman.
Hij keert zich nog even om naar me. Glunderend. Hij laat z’n rechterhand over de rafeltjes van z’n broek gaan.
‘Ja, ik werd vanochtend wakker & ik dacht: daar moet de korte broek maar aan te pas komen.’
Hij kijkt voldaan.
‘Dus heb je jezelf maar een korte broek gemaakt.’
Maar daar wil-ie blijkbaar niet op in gaan. Van minder belang.
‘Ik weet nog vroeger,’ gaat-ie verder, ‘dan waren de 1e mooie dagen & dan werden de korte broeken door moeder uit de kast gehaald. Die moesten we dan perse aan. Nou, tranen met tuiten was dat.’
Ik lach ijverig met ‘m mee. Die goeie ouwe tijd, zo lachen we beiden, dat we nog huilden om kleding die we niet wilden dragen.
‘& Dan was ‘t aan ‘t eind van de zomer,’ begint Boekenman weer, ‘& moesten we weer die lange broeken aan. Weer tranen met tuiten. Want ik wilde die korte broek aanhouden.’
We hebben lol met elkaar, Boekenman & ik.
‘O nee,’ beweer ik echter, ‘ik wilde alleen maar lange broeken aan. Ik vond kort afschuwelijk. Nog steeds trouwens.’
Maar dat heeft weinig zin. Boekenman luistert over ‘t algemeen alleen maar naar z’n eigen verhaal. Dat zijn echter wel meteen de beste.
‘& Dan waren er ook van die jochies, die hadden van die halflange korte broeken. Met vlak onder de knieën van die touwtjes.’
Hij raakt de rafeltjes bij z’n knie weer aan.
‘Ha ha ha,’ reageer ik enthousiast, want die kende ik ook erg goed, ‘van die knickebockers.’
‘Daar gingen we achter aan, achter die jongens.’
Hij doet ‘t voor. Ik weet niet hoe hij ‘t doet, maar hij doet ‘t voor. Ik zie hoe hij achterop die jongens komt.
‘& Dan deden we pootjehaken.’
We lachen weer vrolijk.
‘Ja, dat hadden dat soort kinderen verdiend,’ besluit Boekenman.
& Hij gaat ervandoor.

Als ze eens wisten wat ze ons ooit aandeden, onze ouders in Zijperspace.

oneerbaar

We hadden eerder al staan lachen om de 2 jongens vooraan.
‘Die zijn ook enthousiast,’ had mevrouwtje tijdens ’t voorprogramma gezegd.
‘Ik was ook al naar ze aan ’t kijken,’ zei ik, terwijl ik daar ijverig mee doorging.
Ze hupten al op hun benen voordat de 1e dansbare tonen herkenbaar voor ons waren. ’t Leek alsof ze in hun enthousiasme niet voor elkaar wilden onderdoen. Misschien dat ze elkaar wilden laten merken dat ze de nrs allemaal herkenden, uitentreuren kenden ook, door de beweging te maken die hoorde bij de volgende wending van de muziek.
‘’t Is ook net alsof ik die linker jongen ken,’ fluisterde ik naar mevrouwtje.
Hoewel fluisteren tijdens een concert een relatief begrip is. Ik deed ’t op een volume waarbij de jongens mij niet zouden kunnen horen, maar ’t nog net wel verstaanbaar was voor Roswitha.
‘Hè, je hoeft niet zo te spetteren,’ zei zij terwijl ze met haar mouw haar wang schoon veegde.
Een overmatige aanmaak van speeksel. Ik heb er ook in m’n mondhoeken last van als ik lang achter elkaar aan ’t woord ben. & Bij deze omstandigheden waarbij een zekere welluidendheid van m’n stem verlangd werd wilde ik iets overbrengen, was ’t misschien beter te vermijden anderen te confronteren met die enthousiaste productie van m’n speekselklieren, die blijkbaar overal in m’n mond verspreid zitten, gezien de ongecontroleerde wijze waarop de spetters wel eens in ’t rond vliegen.
Ik hield m’n mond dicht & ging verder met ’t gade slaan van de andere aanwezigen.

’t Was ook niet al te moeilijk om daar ongestoord mee verder te gaan. In zoverre de aandacht al niet opgeslorpt werd door de aanwezigheid van een 4-tal muzikanten op ’t podium, was deze & gene bezig met die 4 muzikanten, & dan vooral die ene, voor de eeuwigheid vast te leggen. Zonder geluid, zonder beweging.
Sinds iedereen tegenwoordig een ingebouwde fototoestel op z’n gsm heeft zitten, lijkt diezelfde iedereen ook dezelfde ongegeneerde ambities te hebben als de professionele fotografen. Ongestoord lopen ze naar voren, dan weer naar achteren, gaan voor je staan, kijken die ene muzikant verleidelijk aan, om ‘m nou eindelijk ‘ns die unieke glimlach te ontlokken & smeken de meest unieke foto uit hun toestelletje. Om ’t een seconde later opnieuw te proberen. & Des te meer foto’s er worden genomen, des te tijdelijker ’t eeuwige waar ze voor bestemd hadden moeten zijn.

Ik besloot om slechts m’n ogen te gebruiken. Als je bewust bent van de relativiteit van je eigen lange-afstandsgeheugen ben je beter in staat de beperktheid ervan optimaal te gebruiken. Ik heb ‘ns een groot literator horen zeggen dat-ie beter niet van alles een aantekening kon maken dat-ie wilde onthouden, omdat hij bij ’t schrijven hemzelf de moeite ontnam om ’t in z’n geheugen te prenten.
Ik ga straks met ontzettend veel plaatjes dood, alleen maar omdat ik zo weinig gebruik maak van de vele functies van m’n mobiel.

Rechts voor me, mevrouwtje stootte me aan met m’n elleboog om hem aan te wijzen, stond een jongen met een vetkuif zonder vet heen & weer te bewegen. Ook op momenten dat de muziek ’t niet toe liet. Van voor naar achter, van voor naar achter, met soms een schuine afwijking naar rechts. Op een gegeven moment was-ie zo enthousiast dat-ie een minuut lang met z’n handen door z’n haar bleef wrijven. Steeds zorgvuldig evengoed in de richting van de kuif.

Ver weg tussen ’t publiek door konden we een lange dunne man zien staan. Kaal hoofd. Rode blouse, bruine broek.
Zijn bovenlichaam deinde een enkele keer mee op de band. Maar z’n hand, de ene hand die wij konden zien, bleef strak langs z’n lichaam hangen, ter hoogte van z’n dij.
Waarom, vroeg ik me af, als hij toch ook z’n broekzak kan gebruiken? Waarom zouden ze anders broekzakken uitgevonden hebben? Vrouwen weten toch ook altijd onopvallend een functie aan hun handen te geven als ze in een zakloze jurk rondlopen.

Vooraan bij ’t podium stond een engelse dame enthousiast mee te zingen. Ze kende alle teksten.
‘Vast de vrouw van de zanger,’ waagde ik toch maar zo speekloos mogelijk tegen mevrouwtje te fluisteren.
‘Ze mag mee met de europese tour, maar moet er wel wat voor doen,’ fantaseerde ik er voor mezelf bij.

& Toen was ’t concert voorbij.
Zal ik nog even plassen, ga jij nog naar de wc, zullen we ons gaan haasten, halen we nog de volgende trein.
We stonden in de hal om dit soort dingen snel te bespreken. Verderop zagen we enkele leden van de band handtekeningen op cd’s ronddelen. De beroemde gitarist van de wereldwijd vermaarde rockband, die speciaal voor deze tour was aangetrokken, om ’t toch een bepaalde aantrekkelijkheid voor ’t publiek te geven, deed ijverig mee. Dacht ik op ’t moment dat ik de deur van de wc achter me sloot.

Bij terugkomst stond-ie naast mevrouwtje. Hij werd echter afgeleid door een enthousiaste fan die probeerde vragen in ’t engels geformuleerd te krijgen.
De gitarist onderbrak ‘m door z’n hand naar mij uit te steken.
‘Hi, I’m Peter. And you are?’
‘I’m Ton,’ antwoordde ik.
De hand ging naar mevrouwtje.
‘Roswitha,’ zei die.
& In een slordig gebaar ging z’n hand ook nog even naar die andere enthousiasteling, die daarna al snel de moed opgaf.
De gitarist boog z’n hoofd over naar mevrouwtje. Ik legde m’n rugzak maar weer neer. Roswitha fluisterde iets terug. Waarschijnlijk was ’t geen fluisteren, maar ik verstond er gewoon niets van.

Na een paar keer heen & weer buigen, keerde mevrouwtje zich uiteindelijk om. Ik pakte m’n rugzak weer op & we konden gaan.
‘Oneerbare voorstellen,’ zei ze voor zich uit.
Ik lachte naar haar. Ik had niet anders verwacht.
‘Of jij een vriendje was. & Of ik naar room 84 in ’t hotel wilde gaan. Desnoods midden in de nacht.’
‘Ja, ik dacht al dat-ie op ’t podium een paar keer naar je had staan kijken.’
‘Die man is gewoon getrouwd daar in Amerika.’
In gedachten produceerde ik mezelf een plaatje waarin ik de beroemde gitarist naar mevrouwtje deed kijken.

We moesten immers zelf nog beelden creëren voor later in Zijperspace.

dag 2

Ik kan m’n sokken 2 dagen dragen. Ik weet dat ik ze 2 dagen kan dragen.
Zonder dat ’t zompig wordt, daar in m’n schoenen.
Sterker, ´t zou zonde zijn als ik ze niet 2 dagen achter elkaar zou gebruiken. Van die wasmachine slijten die sokken maar.
Ik heb de duurste sokken die je je maar kunt voorstellen, moet men weten. Zonder naad. Sterk. Absorberend. En nog zo wat kwaliteiten. Slijtvast ook. Wandelsokken, 1e kwaliteit.
Maar een wasmachine bevordert de vergankelijkheid van m´n sokken aanzienlijk.
Daarom 2 dagen. Ze ruiken toch nog niet, de 2e dag.

Hoewel ik laatst schoenen aan ´t passen was. Op dezelfde plek als waar ik m´n sokken koop.
Toen had ik m´n sokken alweer 1½ uur aan. In de schoenen waar de dag ervoor ladingen vocht overheen gekomen was.
Tja, daar gaan ze van ruiken. Daar valt niets tegen te doen.
Ik ben helaas niet al te zorgvuldig, zo op de 1e dag van m´n weekend. Ook niet als ik van tevoren bedacht heb dat ik op zoek ga naar nieuwe schoenen. ´t Was nog een geluk dat ik al gedoucht had. & M´n tanden gepoetst.

Toch kan ´t best: 2 dagen. Ik moet ´t alleen strak in de gaten houden.
Dus als ik uiteindelijk actie onderneem, de hele ochtend al heb liggen suffen op de bank of achter de comp, me ga voorbereiden op m´n positie binnen de maatschappij, mijn functie tegenover m´n medemens weer ga volvoeren, moet ik me bedenken wanneer de 2 dagen zijn ingegaan.
Was ´t gister of was ´t de dag ervoor?

Ik loop wel ´ns heen & weer te jojoën tussen wasrekje & douche.
Ik pleeg m´n wasrek nl te gebruiken als onderbroek- & sokreservoir. Daar komt m´n dagelijkse aanvoer voor vers gebruik vandaan.
De t-shirts liggen als 2 stapels op de leuningen van een stoel, m´n broeken zwerven onbestemd rond, elke keer weer ergens anders, maar m´n onderbroeken & sokken blijven na de grote wasbeurt die wekelijks plaatsvindt geduldig aan de lijn van ´t wasrekje geknepen tot ze voor de volgende dienst worden opgeroepen.
Dat jojoën is een teken dat ik niet meer weet wanneer de 1e dag van de 2 dagen is aangevangen.

Ik was laatst bang dat ik door m´n twijfels steeds weer, mogelijk al een week lang, op dezelfde sokken zou lopen. Misschien was dat wel ´t geval toen ik mezelf dus die nieuwe schoenen aan ´t aanmeten was. Ze stonken immers best wel toen ik ze uit de schoen trok.
Ach, zo´n verkoopster is zoiets wel gewend, bedacht ik me toen. Net als de tandarts wel gewoon is met geuren uit ´t gehemelte. Beroepsgeuren, die doen afstompen.
Wellicht dat zulk soort mensen dat beroep zijn gaan beoefenen omdat ze affiniteit hadden met die specifieke geur. Ik ken bijv ook mensen die opgewonden raken bij zweetgeuren waarvan ik persoonlijk stijl achterover zou slaan.

Daarom jojo ik dus. Omdat ik niet weet wat gister voor een dag was. Was ´t gister dag 1 van de sokken, of was ´t dag 2?
Dan denk ik zeker te weten dat ik schone sokken zal moeten dragen, maar plots schiet mij de situatie te binnen waarbij ik de sokken van de lijn heb gehaald. Ik keer dan terug naar de douche.
Maar als ik bij de douche sta, weet ik niet meer of die situatie gerelateerd kan worden aan gister of aan de dag ervoor.
Dus loop ik weer terug.

& Ondertussen verstrijkt de tijd.

Ik probeer ook wel ´ns te ruiken. Dan breng ik de sok tot vlak onder m´n neus & snuif kort.
Niet te diep. Ik vind ´t nl eigenlijk best ordinair, zomaar aan je eigen kleren ruiken, enkel & alleen om te weten te komen of je lichaamsgeur er niet al te veel van doordrongen is. & Je kleding voor je neus langs wapperen staat ook weer zo wuft.
Ik weet dat niemand me ziet, daar in de gang, bij de deur van de douche, waar alle andere toegangswegen mijn huis in afgesloten staan & zelfs god, zo hij bestaat, mij niet zou kunnen ontwaren, maar ik vind dat ik nog wel enige terughoudendheid jegens mezelf moet proberen te betrachten.

Ja, & die tijd, ja, die tijd, die verstrijkt maar steeds verder.

´t Zou kunnen betekenen dat vandaag alweer gister is geworden in Zijperspace & m´n sokken zich nergens van bewust zijn geweest.

dood

‘Ik ben idiaan,’ zei Quint.
‘Nee, I-N-diaan,’ verbeterde ik ‘m voor de zoveelste keer.
Hij keek me niet-begrijpend aan.
‘Idiaan, zeg ik toch.’
Ik deed alsof ik die herhaalde fout niet gehoord had.
‘Goed, dan ben ik cojboy,’ zei ik.
Want ik wilde niet met m’n jongere broertje ten onder gaan. Dat zat er geheid in, ook al waren indianen populairder & hadden ze daardoor 100-en levens.
‘Nee, KAUWBOJ,’ zei de buurjongen.
‘Nah, op tv zeggen ze ook altijd cojboy,’ beweerde ik eigenwijs.
Niet te hard, want de buurjongen was tenslotte 2 jaar ouder. Bovendien was-ie met terugwerkende kracht hardhandig in spelletjes als-ie niet z’n zin had gekregen. Daar hadden we al eerder mee te maken gehad.
Je wilde eigenlijk niet bij hem in ’t team terecht komen, maar blauweplekswijs was ’t wel verstandiger dat te doen. Hij was ietwat spelletjesgestoord, in die zin dat de spelregels bij hem altijd achteraf uitgelegd moesten worden. Of eigenlijk aangepast, zodat je vanaf dat moment wist dat je voortaan helemaal niet meer bij hem in de buurt moest komen.
Dan speelde je weliswaar geen oorlogje meer, maar meer verstop-jezelf-voor-de-buurjongen.
We zijn wel ‘ns stiekem naar binnen gegaan om te eten, terwijl hij nog om de hoek van de schutting stond te wachten tot wij te voorschijn durfden komen. De buurvrouw kwam ‘m aan de voorkant van ’t huis ophalen, terwijl hij aan de achterkant zich stil stond te houden & wij aan tafel bezig waren met ’t toetje.

Ik werd kauwboj, cojboy of cowboy, zoals ik pas jaren later te weten zou komen, & Quint idiaan. Samen met Carel. & Buurjongen Erik kwam bij mij in de ploeg.
Verstopt achter een heuvel, opgebouwd uit alle dekens van ’t stapelbed, legde Erik me uit hoe we de indianen te pakken zouden nemen. Hij pakte m’n arm & deed ‘prikkeldraad’ door z’n 2 handen in tegengestelde richting over m’n arm te bewegen. Daarvan ging ’t tintelen. Nou ja, bij hem deed dat gewoon pijn.
‘Maar jij bent toch bij mij,’ poogde ik.
‘Ja, maar dan moet je toch weten wat de strategie is.’
Er was ook altijd iets met strategie. We waren vaak strategen, generaals, warlords, zoals ze in de volgende generaties zouden gaan heten, maar vandaag waren we vooral sheriffs. We waren tenslotte cowboys. De buurjongen dan vooral. Die had nl een echte ster voor z’n laatste verjaardag gekregen.
Ik zei ok.
Ok!
Dat ik ’t snapte!
& Zowaar hield buurjongen Erik op.
‘& Daarna geven we ze de kieteldood,’ zei hij echter even later plots.
Hij sprong bovenop me & begon met z’n knieën m’n armspieren te rollen.
‘Hou op, hou op,’ smeekte ik luid.
Waarop m’n moeder naar boven riep dat ’t toch wel even wat rustiger moest.
Vond ik ook, want we moesten toch wel horen wat de vijand van plan was.
Erik hield zich weer even gedeisd. Mijn armen kregen de kans om knalrood te gaan schijnen van zijn behandelingen.

Toen kwamen de indianen de hoek van de slaapkamer om springen.
We schoten ze meteen dood.
Carel greep naar z’n buik, met z’n linkerhand, z’n hoofd sloeg achterover, de rest van z’n lichaam volgde. Z’n rechterhand zwaaide naar boven, scheerde langs z’n kin & raakte vervolgens z’n bril. Die vloog van z’n neus. Kwam 2 meter verder terecht. Hij zakte door z’n benen, kwam op z’n knieën terecht, viel verder met z’n bovenlichaam & kwam uiteindelijk in een onbegrijpelijke houding op ’t tapijt te liggen.
Duidelijk dood. & Dat alles in slow-motion. In ‘herhaling’ noemden we dat.
Quint deed precies ‘tzelfde, alleen wat stunteliger. Hij moest tegelijk kijken hoe Carel ’t voor elkaar kreeg om zo écht dood te gaan.

We lachten ons rot. We bleven wel 10 minuten op de grond liggen lachen.
‘Nou gaan wij dood,’ zei Erik.
De indianen gingen in de dekens liggen, hun wapens schietklaar. Wij kwamen van om de hoek waar zij daarnet verschenen waren. Zij schoten & wij werden geraakt.
Erik viel achterover, pakte mij beet & ging in z’n doodsmak bovenop me liggen. Ik brak m’n arm.
Maar ’t duurde wel even voordat Erik door had dat dat echt zo was.

Toen was ’t spel afgelopen in Zijperspace.

statie

Ze staan daar plots met z’n 2-en. Fust tussen hen in.
Ik kijk om de klant voor me heen. Even inspecteren. Een snelle blik terug naar de klant om aan te geven dat ik gewoon met hem door zal gaan. M’n handen doen in ieder geval hun best.
‘Hebben jullie een tapje gehuurd?’ vraag ik aan de jongens.
‘Nee,’ luidt ’t antwoord.
Ik frons & maak snel af waar ik mee bezig ben, neem geld in ontvangst, geef wisselgeld & kijk vervolgens hoe lang de rij nog is die nog staat te wachten.
‘Nee,’ gaat de jongen met krullen door, ‘ik kom alleen een fust terugbrengen.’
‘Heb je een bon?’ vraag ik.
‘Bon?’
‘Als we een fust verkopen zeggen we altijd dat je ’t fust alleen kunt terugbrengen als je de bon meeneemt.’
‘Hij staat al 3 jaar in m’n kelder.’
Ik kijk sluiks naar ’t fust. Inschatten of ’t bij ons vandaan kan komen. Afkomstig van brouwerij H. Daar hebben we nog nooit in gehandeld.
‘We hebben een afspraak met andere winkels hier in de buurt dat we geen fusten aannemen zonder dat de verkoopbon getoond wordt.’
‘Die heb ik nu niet meer. Maar ik heb ‘m hier wel gekocht.’
‘Maar dat moet ik zeker weten. Daarom zeggen we altijd heel duidelijk dat je die bon moet bewaren.’
Ik kijk even om me heen. 4 Klanten staan te wachten. Ik doe ze een lachje cadeau, ten teken dat dit zo voorbij is. Dat m’n ervaring zegt dat ‘t er makkelijk even snel tussendoor kan.
Vervolgens kijk ik weer naar de jongen van ’t fust. Schat ook de jongen naast ‘m in, die ‘m geholpen heeft ’t fust hiernaartoe te sjouwen.
Ze zien er keurig uit. Waarschijnlijk hebben ze ’t fust nog over van een studentenfeestje van toen ze nog tot die categorie behoorden. Maar dat studentenfeestje heeft niet dankzij ons plaatsgevonden. Dan hadden ze ander bier geschonken.
‘Zo’n bon bewaar ik natuurlijk niet 3 jaar lang in m’n portemonnee,’ zegt de jongen met de krullen. ‘& Ik heb ‘m toch echt bij jullie gekocht.’
Niet waar, denk ik bij mezelf, maar zeg ervoor in de plaats: ‘Wij hebben gewoon in ’t verleden slechte ervaringen gehad met mensen die fusten terug kwamen brengen. Daarom hebben we die afspraak gemaakt dat iedereen een bon moest laten zien.’
De jongen zucht lichtjes. Hij is een beetje moe van ’t fust deze kant op brengen, ook al had-ie assistentie. Hij is ook moe van zoveel tegenstand.
‘Hij staat een beetje in de weg bij mij. Ik ben m’n kelder een aan ’t opruimen & ik moet er gewoon vanaf.’
‘Ja, dan moet je ‘m brengen waar je ‘m vandaan hebt gehaald.’
‘Ja, da’s toch hier, zeg ik.’
‘Nee, dat kan niet,’ kom ik nu met de troef die ik achter de hand had gehouden, ‘want wij doen niet in bier van brouwerij H.’
‘Ik heb ‘m toch echt hier gekocht.’
‘Nee, want we hebben nog nooit een fust van H. verkocht,’ zeg ik nog stelliger.
Nu heb ik de klanten in de rij ook achter me, weet ik. ’t Is maar wat dapper om als enige in ’t land geen bier van H. te verkopen.
‘Ik moet er gewoon vanaf. Desnoods hoef ik er geen geld voor, als ik ‘m maar hier kan achterlaten.’
Oeps, daar boort-ie even € 30,- door m’n neus. Juist nu ik niet meer terug kan. Ik was standvastig, nu moet ik standvastig blijven. Ook al is dat ten koste van € 30,- gratis statiegeld.
‘Nee, sorry,’ zeg ik met rechte rug, me bewust van m’n heldenrol voor ’t bierliefhebbend publiek in de rij voor m’n kassa, ‘als je een bon had gehad, dan was er niets aan de hand.’
Hij geeft de moed op & reikt z’n hand naar ’t fust. De andere jongen evenzo. Ze pakken ‘m op & keren zich naar de uitgang.
‘Dan breng ik ‘m wel naar een andere winkel.’
‘Ik hoop voor je dat ’t lukt.’
Maar eigenlijk hoop ik dat niet. Ik heb plots een grote hekel aan de jongen die me even heeft weten te verleiden € 30,- met niets te laten verdienen.

Daar wil men niet rijk mee worden in Zijperspace.

verwonderingen (1)

Ipv dat-ie er gebruik van maakt, laat-ie ‘m verstoffen. & Dan zeggen ze dat spinnen schone beestjes zijn. Ik kan er weer achteraan om de resten van ’t web, met alle stofdraden er nog aan hangend, uit beeld te poetsen.
Meestal nog wel in de buurt van de kachel. Zo’n beetje de populairste plek van deze begane-grondse woning. Waar alles om draait, waar ’t hart van ’t huis klopt, zogezegd.

Een ander groot probleem is vaak dat de verantwoordelijken te klein & te doorzichtig zijn (ja, men kan spreken van meerdere gradaties in doorzichtigheid; men zou zeggen: iets is doorzichtig of iets is dat niet, maar bij een spin zijn er meer mogelijkheden; bij deze dient men te spreken van een ‘te’ doorzichtig geval van spinheid), waardoor je ze te laat betrapt, dus ook te laat vermorzeld.

Dan zou men kunnen opmerken: waarom nou meteen vermorzelen?
Dat is pure overlevingsdrang. Waar men angst voor heeft, daar moet men van af zien te komen. Waar men vanwege angst vanaf probeert te komen, vormt nl een vermeende bedreiging voor ’t voortbestaan. Een al dan niet vermeende bedreiging voor ’t voortbestaan kan men maar beter vernietigen, vermorzelen zo men wil, zodat men daar in ieder geval geen last meer van heeft.
Dus ik vermorzel.
Weliswaar vaak met een servetje, een tijdschrift (vpro-gids werkt zeer afdoende), een vaatdoekje & in hoge uitzonderingen door m’n vingers nader tot elkaar te brengen, maar plat gaan ze.
’t Vervelende met deze uitvoering spin, verantwoordelijk voor de stofnesten die mijn huis ontsieren, is dat ze kriebelig, snel, & zoals gezegd, doorzichtig zijn. Een hoge mate zelfs van dat laatste.

Enkele vragen die mij derhalve dwars blijven zitten:
– Waarom?
– Waartoe?
– Kan-ie niet wat meer rekening houden met de verlener van z’n onderdak?
– Als-ie me toch dwars zit (& gezien de snelheid van wegwezen moet-ie mijns inziens toch echt wel op de hoogte zijn van dit feit, alsook van de mogelijkheid dat ik nogal eens de neiging heb om te vermorzelen), kan-ie dan niet beter kiezen voor een minder in ’t oog springende tacktiek?
– Hoelang zou ’t duren vooraleer ik ’t ras heb uitgeroeid als ik met anderen, die te maken hebben met dezelfde problematiek, afspreek dagelijks een ½ uur te besteden aan ’t opsporen & elimineren van dergelijke elementen die uiteindelijk alleen maar uit zijn op een goedkoop & blijkbaar toch behoorlijk voedzaam onderkomen?
– Moet ik me misschien hieraan overleveren & zal ik voortaan ’t huis wat vaker van stof moeten ontdoen?
– Wie schiet er überhaupt iets op met de laatste optie?

Voorlopig ziet Zijperspace er niet uit, in bepaalde hoeken & gaten.