hier (1)

Ik stap uit de trein & herken ’t plaatsje weer.
Hier liepen Fret & ik toen. & Daar liep ’t zichzelf bewuste groepje duitsers van middelbare leeftijd. Veel langzamer dan wij, maar zij wisten toen tenminste waar ze waren & waar dat toe zou leiden.
Ik moet nu de andere kant op, onder ’t spoor door. Ik heb ’t kaartje al vele malen bekeken, m’n eigen plattegrond, maar ook de hybrid-versie van googlemaps. Ik weet precies hoe de weg zal gaan richting m’n appartement, waar de bochten in de weg zitten, maar door hier te zijn, hier waar ik wilde zijn, doet alles er anders uitzien.
Ik ben geen god die alles van bovenaf kan regisseren & redigeren.
’t Enige waar ik op kan vertrouwen is de ervaring hier ooit de andere kant op te zijn gelopen.

Ik trek m’n rugzak strak & pak ’t handvat van m’n sporttas op wieltjes (slechts € 16,95 bij Blokker; als-ie deze 1e vakantie overleeft, heb ik m’n geld er al aan terugverdiend) andersom in m’n hand.
Een truc onderweg al geleerd: ‘m niet vanzelfsprekend met de duim rechts (rechterhand) pakken, maar ‘m in de handpalm laten liggen, duim links, zodat-ie rust & de arm niet ongemakkelijk in een draaiing zit.
Ik doe enkele stappen over de kasseien. Kasseien waar gemeentebesturen trots op zijn & reizigers zich ongemakkelijk van gaan voelen. De 1e 20 meter van aankomst kiepert geheid 1 van de tassen op wieltjes op z’n zij. Niet lachen, want 2 meter later ben jij waarschijnlijk aan de beurt.

Ik loop.
Ik loop in de plattegrond die ik aan de overkant van ‘t station al niet meer herken. & Dan moet ik ’t spoor nog onderdoor. Dus pak ik ‘m er maar bij.
Ja, hij ziet er nog steeds ‘tzelfde uit als in A’dam. Op m’n 4-kante kamer. Die van hieraf nog 4-kanter lijkt. Me er eigenlijk helemaal niet van bewust zit ik naar mezelf te kijken, hoe ik als huiskamergeleerde de reis bestudeerde die ik zou ga maken. De reis van ’t station in ’t kleine stadje naar ’t appartement in ’t nog veel kleiner dorpje.
Om de hoek, vlak voor ik de tunnel betreed, besluit ik te stoppen met lopen. ’t Is niet zoals ik dacht dat ’t was. Dat is ’t enige wat ik nu zeker weet.

& Als niemand kijkt, écht niemand kijkt, de medereizigers allemaal hun bestemming of anders in ieder geval hun weg hebben gevonden, als ik hooguit in de gaten gehouden kan worden door passerende auto’s & ik in de juiste blinde hoek sta tov de enkele huizen die op ’t spoor uitkijken, dán, op dat moment haal ik de kaart te voorschijn.
Ze mogen, zelfs met rugzak & sporttas op wieltjes, niet zien dat ik hier een vreemde ben.

Ik zie dat ik verkeerd ga.
Ik moet 1st ’t stadje een stukje in. Dan een wijde boog, om aldus over ’t spoor op de weg richting dorp terecht te komen. Met z’n bochten die ik van thuis ken.
Ik loop terug. Richting weg die ik ooit met Fret achter de middelbare-leeftijd-duitsers aan betreden heb, in een zelfde soort onzekerheid.
Maar dat was een onzekerheid voor 2.

Voor de 2e keer neem ik de stoep tegenover ’t station. Zij die om zich heen kijken, zullen me nu gaan herkennen. Die taxichauffeur bijv. Die de pech had geen passagiers te kunnen oppikken toen de trein, míjn trein, hier halt hield.
Hij staat daar, midden op de kasseien. Een veld van kasseien omgeeft z’n wagen.
Ik loop recht op ‘m af. Doelbewust. Ik zou nog onderweg richting station kunnen zijn, zal-ie denken, maar naarmate ik dichterbij ‘m kom, zal-ie zich meer gaan realiseren dat er geld aan mij te verdienen is.

Hij opent z’n portier, stapt uit & zorgt ervoor dat ik m’n tassen achterin kan leggen.
‘Can I speak english to you?’ vraag ik ‘m.
‘Wass?’ antwoordt-ie.
‘Kein engelsch?’ zeg ik dus maar.
‘Nein. Nicht möglich.’
& Totaal onzinnig zeg ik tegen de man: ‘Mein deutsch ist ganz schlecht. Ich habe schwedisch gelernt und das deutsch bin ich vergessen.’
‘Wohin?’ vraagt de man.
Ik geef ‘m ’t bierviltje waar ik ’t adres van m’n vakantieverblijf heb geschreven.

We vertrekken naar ’t andere hier in Zijperspace.