carel is dood

‘Ben je alleen?’ vraagt Jan.
‘Ja, ik ben alleen,’ antwoord ik.
Hij begint sneller adem te halen. ’t Is iets ergs, dat voel ik. Dat weet ik ook. Anders belt-ie niet om 3 uur ’s nachts.
Is er een scheiding? Iemand in ’t ziekenhuis?
‘Ik ben nu bij Carel thuis,’ begint Jan.
Hij gaat een paar tonen omhoog met z’n stem.
Ik wil ’t er uit slepen. Kom nu maar to the point, Jan. Maak er geen lang verhaal van. Ik kan ’t nieuws heus wel aan.
‘D’r is iets ergs,’ gaat-ie verder. ‘Ik werd daarnet gebeld dat er iets ergs met Carel was. Dus ik ben meteen deze kant op gekomen. De ambulance stond er al. Maar ik was te laat. Ik ga daarnet, 10 minuten geleden, naar boven & toen lag Carel daar dood in bed.’
‘Wat?’
‘Carel is dood. Hij had een hartstilstand.’
‘Dat kan toch niet?’
‘Nee, dat kan niet.’
Jan huilt.
Ik denk aan ’t stapelbed. Carel sliep boven. Ik sliep onder. We hebben ’t een tijdje ook nog andersom gedaan. Maar meestal sliep Carel boven.
Hij was 1 jaar ouder. We hebben altijd bij elkaar op de slaapkamer gelegen. We zijn met z’n 2-en naar zolder verhuisd, toen de 2 oudsten de deur uitgingen. Niet meer in stapelbedden, maar nog steeds bij elkaar. Tot ook hij de deur uitging. Ik hield de pick-upinstallatie die we van ons spaargeld samen gekocht hadden. Die heb ik vorig jaar pas weggeven aan m’n neefje.
Hij was 1 jaar ouder. Ik hoor mezelf al ‘was’ zeggen. Een paar minuten geleden was-ie nog ‘is’.

Ik huil pas als ik Roswitha wakker heb gebeld. Ik kan mezelf niet meer verstaan.

M’n broer is dood, Zijperspace wordt kleiner.

mike

1st Dronk-ie Bush. Daarna ging-ie over naar 8.6.
Ik vertaalde formulieren voor ‘m. Van de sociale dienst. Of een andere instelling. ’t Had altijd met geld te maken.
Hij legde ’t met trillende handen voor me neer. Je wist niet of ’t van de spanning of van de alcohol kwam.
‘O, Ton, you’re such a great help.’
& Hij floot mooie dames na. Vooral als-ie er net er even 1 te veel op had.
Dan stapte ik naar buiten.
‘Ok Mike, it’s alright when you drink a beer here, but don’t annoy other people.’
Nee, nee, nee, nee.
Waarna hij opnieuw begon zogauw hij mij vergeten was.
‘Oh, you know, you are such a beautiful lady.’
Hij hield z’n rechterhand daarbij omhoog. Om ’t aanprijzen nog wat extra kracht bij te zetten.
Ik kreeg een keer ruzie met ‘m omdat ik ‘m te weinig statiegeld berekende. ’t Bleek een misverstand. Mijn schuld. Joe heeft ’t me uitgelegd. Mike wilde me een week lang niet aankijken. Ik liep ‘m op straat voorbij, maar hij wilde me niet zien.
Een week later hielp ik ‘m weer een formulier te vertalen. Nadat Joe 1st m’n hulp had ingeroepen. ’t Ging om een zelfde soort telefoonrekening.
Hij wilde niet aangeraakt worden. Volledig van slag toen een andere straatjongen ‘m zat te stangen & ‘m daarbij op de schouder sloeg.
Toen liep-ie weg.
Hij liep wel vaker weg. Hij wist inmiddels dat je problemen uit de weg moest gaan. Langzaam, op z’n eigen tempo. Knieën een beetje doorzakkend. Z’n handen neigden naar voren, om een beter evenwicht te houden.
Z’n knieën waren slecht.
‘Oh, Ton, I’ve worked so hard in my life. You don’t wanna know.’
Hij heeft een keer met een jong vrouwtje in bed gelegen.
‘Man, she is horny. She just WANTS!’
& Ze zag er ook helemaal niet gek uit. Maar iedereen wist dat ze niet helemaal lekker was. Maar dat was straatcultuur. Je overleeft. Je beleeft wat je kan beleven. Mike maakte niet al te veel meer mee. Mike overleefde. Dat was wat-ie beleefde.
‘This man is great!’
Dan probeerde ik z’n enthousiasme te temperen.
Hij wees daarbij naar mij. Speciaal voor amerikaanse toeristen. Stelden ze een vraag. & Ik had antwoord.
‘This man is such a nice guy!’
Hij had veel uitroeptekens in z’n taal.
Richie is ook overleden. Da’s alweer een paar jaar geleden. Die waren ze snel vergeten. Dat moest ook wel.
‘He came to my place. And he wanted to stay in there. Just to have a shower, he said. But Richie, I said, you just can’t stand on your feet anymore. And than I gotta wait for you to come out again. You’re probably asleep while standing under the shower.’
Da’s alweer een paar jaar geleden, ja.
Op een gegeven moment weet je dat ze doodgaan. We zeiden ’t over Richie. Een paar maanden ervoor. We zeiden over Mike. Alweer een jaar geleden.
Plotseling stond-ie voor me. Of-ie naar de wc mocht.
‘Just for once, Ton. Just for once.’
Toen-ie van de wc af kwam, zei hij dat ’t allemaal gas was, allemaal gas.
‘Oh, man, I was so worried.’
Toen werd ik ziek. & Toen werd hij ziek. Hij werd ziek waar hij al ziek van was. Maar dat hoorde ik allemaal achteraf.
Hij was een ‘great salesman’, zei hij. Hij kon alles verkopen. Joe was ’t met ‘m eens. Dus verkochten ze beiden een tijdlang de Z, de daklozenkrant.
Anders hadden ze ’t al een paar jaar geleden opgegeven.
Joe liep altijd voor ‘m uit. Hij kon dat langzame tempo niet aan.
Maar Joe gaat. Verder. Die hoopt over 3 maanden eindelijk in Canada te zitten. Mike wordt in India verstrooid.

We gaan ook maar weer verder, nog even wat sneller in Zijperspace.

staperachteraan

Of alles dan nog wel ‘tzelfde is. Dat vraag ik me af.
Kijk, die schoenen staan er nog steeds. Een vreemde, iemand die zomaar even op bezoek is, dit voor ‘t 1st ziet, die zal denken: waarom staat dat daar? Al die schoenen. Sloffen desnoods. Veters onder de stoel uit krullend.
Bij m’n moeder thuis, toen m’n vader er nog was, of eigenlijk nog steeds, had ik de veters weggemoffeld, onder de tafel. Zodat ze vooral geen aandacht zouden trekken. Want dan moesten ze ergens anders naar toegebracht worden.
‘Schoenen niet onder de tafel,’ hoorde ik dan vanuit de keuken roepen.
‘Maar Pa……’
Verder kwam je soms niet. Want voor Pa was ’t altijd anders. Die mocht de schoenen onder de tafel zetten.
Voor Pa was ’t anders.
Nu staan m’n schoenen daar. In m’n eigen huis. Maar krullen de veters nu net even anders vanonder de stoel vandaan? Dat vraag ik me af.

De suikerpot. Ik plaats ‘m de laatste tijd in ’t theekopje. Dan nemen ze samen minder ruimte in beslag.
Dat ik ‘m op ’t Waterlooplein heb gekocht heeft er niets mee te maken. Ogenschijnlijk. Dat ik ook nog vroeg of ’t niet een gulden goedkoper mocht. Omdat ’t tuitje beschadigd was.
‘Nee, kom op joh,’ werd er gereageerd, ‘hij is al goedkoop.’
Ik heb ‘m toch meegenomen. Daarom staat-ie hier nu. & Omdat-ie groen is. Dat tuitje dan. De rest van glas.
Omdat-ie groen is, & ik ‘m heb meegenomen, daarom staat-ie hier nu.
Omdat-ie minder ruimte in beslag neemt, tezamen met ’t kopje, staat-ie tegenwoordig vaak in ’t kopje.
Maar dat laatste is pas sinds afgelopen zaterdag.
Ik weet ’t niet, maar ’t zou kunnen.

’t Valt me ook op dat ’t microfoontje, die van de hele goedkope soort, maar net goed genoeg om doorheen te praten als ik via internet met Roswitha bel, dat dat microfoontje veel dichter bij me staat. Hij kijkt me aan.
Als ik ‘m een oplawaai verkoop, dan ligt-ie.

Ik zou wel een hele rondleiding kunnen geven. Mezelf incluis. De rondleider leidt zichzelf, aan de hand van de toeschouwer, rond.

Ik ga midden in de kamer staan & doe m’n ogen dicht. Dat alles voor een moment nog steeds helemaal ‘tzelfde is. Ik leid me rond. Laat me de dingen zien. Ik zoek ’t verhaal, & stap naar ’t volgende voorwerp dat zich voordoet aan m’n gesloten ogen.
Ik doe voorzichtig een stapje, m’n ene voet dwars op de andere voet, de 2e er achter aan, ook een kwart slag gedraaid, weer een stapje, er achter aan, stapje, achter aan, stapjeachteraan, stapachteraan, staperaan, stapraan, straan, staan, tot de draaiing zo hard doorgaat dat ik de beweging niet meer voel. De verandering niet meer ervaar.
Alles verandert & blijft ‘tzelfde tegelijkertijd. Niets meer, nooit meer, alles, de hele tijd, ‘tzelfde.
Dat ik niet meer weet wat 1st was, & wat nu.
Staan.
Een continu.

Ik verlies m’n evenwicht & brand m’n linkerhand aan de gloeiend hete kachel.

Zie je, denk ik, starend naar de witte plek op m’n hand die langzaam rood begon te schijnen, ik ben niet veranderd.
Alles staat op dezelfde plek.
Alles heeft ‘tzelfde resultaat.
Ik had gister, vorige week, een maand geleden, ook m’n hand gebrand.
& M’n vader is dood; die zet z’n schoen niet meer onder de tafel. Toch mag ’t nog steeds niet van m’n moeder.
Ik maak niets mee. Dat betekent niet dat ik gestopt ben adem te halen.
Ik haal de theepot van de kachel & schenk mezelf een kopje thee in. Straks bel ik nog even Roswitha.

Nog slechts enkele dagen van eenzame opsluiting in Zijperspace.

berouw

Speciaal voor de dokter had ik me nog eens geschoren. De dag voordat ik naar ‘m toe ging om van hem te mogen ontvangen wat in enige mate m’n leven zou veranderen.
Je zou er bijna godsdienstig van worden.
Hij haalde ’t ook uit een speciaal kastje, zoals de pastor dat altijd deed. & Ik had zelf ook weer ‘ns een broek aangetrokken waar geen vlekken op zaten. ‘Zondagse kleren’, zoals m’n moeder ons op die dagen wilde zien.
Je wilt er toch iets aparts van maken. Er staat iets te veranderen, dan moet je zorgen dat alle aspecten daarop ingesteld zijn.
Daarom vond ik ook dat daarna ook alles anders moest zijn. Er is een voor, & er is een na.
Ik zei ‘ns tegen een leeftijdgenoot, we hadden ’t kroegleven nog maar net ontdekt, de kerk achter ons gelaten: ‘Zondag is de dag na de zondeval. Dan moet ik berouw hebben. Dus duurt ’t uren voor ik me ga verschonen. Ik zal moeten voelen wat ik mezelf heb aangedaan.’
Op die zondagen stonk ik. Ik kon mezelf ruiken als ik m’n neus even m’n shirt in dreef. Rook, zweet, alcohol. ’t Moest ’t tegendeel van de dagen ervoor zijn. Anders kon ik niet voelen dat wat ik had gedaan eigenlijk een fout was. Tegelijk met de kater in m’n hoofd, moest de rest van m’n lichaam voelen, ruiken, plakken naar dat wat ik niet had moeten doen.
Niet dat ’t slikken van de capsule radioactiviteit tegen de wil van god zou zijn ingegaan, als deze in m’n gedachten nog had bestaan. Maar er was een voor, & er was een na, zoals ik al zei.
Er zijn dingen veranderd, neem ik voor ’t gemak aan.
Ik moet mezelf in ieder geval laten merken dat er dingen anders zijn.
Goed, een hele week thuis, geen bezoek van, geen bezoek aan anderen.
Je moet jezelf ontpoppen. Uit de cocon. Jezelf duidelijk maken dat er een vroeger was van toen & een nu van straks.
Met die onderbroeken wil dat echter niet al te goed lukken. Die sla ik dan maar over, minstens 1 keer per dag een nieuwe schone. & De traditie van elke dag een t-shirt zit er te veel ingebakken ondertussen.
Maar ik doe in ieder geval m’n best met m’n sokken. Gister voor ‘t 1st in 2 dagen m’n sokken vervangen. Die beginnen behoorlijk nat te voelen als ze zo’n tijd in sloffen gestoken hebben gezeten.
Ik heb wel ‘ns richting trein achter een man aan moeten lopen. Hij zag er ogenschijnlijk heel gewoon uit. Als ik ‘m niet had geroken, dan was-ie me nooit opgevallen. Opeens stonk ’t hele station naar hem. 1st Wist ik ’t niet zeker, maar toen er een mededeling via de luidsprekers over ’t perron schalde & iedereen zich haastte om via de roltrappen elders de bewuste trein te halen, zag ik mensen achteruit deinen, afstand nemen, zoals ik me even tevoren had afgevraagd waar die rioollucht vandaan kwam op ’t moment dat-ie me toevallig passeerde.
’t Was een gewone man. Maar hij droeg óf een lekke stoma óf had al weken z’n onderbroek niet gewassen.
Dat experiment wilde ik aan. Zo ver komen dat ik ’t zelf niet meer door zou hebben.
Op die zondagen van toen rook ik mezelf nog wel. Ik wist waar ’t vandaan kwam, dus herkende ik de geur. Iets waarvan je weet dat ’t er is, kun je ook zien; iets waar je ’t bestaan niet van kent, kun je moeilijker identificeren.
Er zijn nog heel veel dingen voor ons mensen onzichtbaar, gewoon omdat we ’t bestaan ervan nog niet hebben kunnen onderkennen.
Ik wil vies worden zonder dat ik ’t weet. Maar toch op ’t moment dat ik weer naar buiten mag nog even m’n neus in m’n t-shirt douwen. Eigenlijk een soort tussenvorm op beide variaties.
Een berouw zonder berouw tot ik weet dat ik ’t berouw van me af kan schudden. Want ik ben al anders. Er was vroeger, er is nu. Nog steeds.
Maar nu zit ik in dat andere heden. Nog ergens tussenin. & ’t Wil me maar niet lukken.
Na 2 dagen toch maar andere sokken, omdat ik anders uit m’n sloffen sop; da’s geen teken van doorzettingsvermogen. Daar word je geen doorgewinterde kluizenaar van.
Dus scheer ik me niet. Ter compensatie. De dokter zou me moeten zien. Een 5-daagse baard. Van niet langer dan een mm.
Maar goed, ik probeer ’t tenminste. Ik ben in ontwikkeling.
Alleen niemand die me ruikt. Ook ik zelf niet.

Maar ik heb ’t best gezellig met mezelf in Zijperspace.

onderbroekenvariatie

’t Is helemaal geen onderwerp waar je zomaar over begint. Dus vereiste ’t enige omwegen om er toch te kunnen belanden. Maar de uiteindelijke vraag aan de dokter klonk ong zo:
‘’t Wil wel ‘ns voorkomen dat ik wat ná-lek.’
Dat was eigenlijk geen vraag. Voor de dokter echter wel aanleiding genoeg om te reageren.
‘Ach, ’t gaat er om dat je je bewust bent dat je radioactief bent. Als je je onderbroek in de was doet, dan is ’t goeddeels verholpen.’
Ik dacht niet dat dit afdoende was. Ik moest toch duidelijker zijn. ’t Was zaak meer van m’n gewoontes te onthullen.
‘Maar ik slaap altijd naakt, zie je. Als ik dan midden in de nacht in ’t donker naar de wc ga, zie ik niet altijd of ik uitgedrupt ben. Dan wil ’t wel ‘ns voorkomen dat ik een druppel voel nalekken op m’n bovenbeen als ik me van ’t toilet wil verwijderen.’
Een kwestie waar ik me al weken over druk had gemaakt, vanaf ’t moment dat ik te horen had gekregen dat ik een week lang geen mensen in de nabijheid van een meter mocht hebben.
Na die extra bekentenis trok de man een bedenkelijk gezicht. Dat kon natuurlijk komen doordat naast de 2 verpleegsters die ons plots in ’t kamertje waren komen vergezellen er nu ook een computertechneut z’n aanwezigheid aan ons wilde opdringen. Hij zat al ineengedoken onder ’t bureau van de dokter, terwijl er 1 verpleegster in een la zat te wroeten & de ander uit een kastje een spuit te voorschijn haalde.
‘Neem me niet kwalijk,’ keek de dokter me ineens niet meer aan, ‘maar ik ben hier bezig met een patiënt.’
M’n bekentenis was blijkbaar hard aangekomen.
De computertechneut stoof vanonder ’t bureau omhoog. Met een rode boei van duidelijk engelse oorsprong & een gelijksoortige tongval boodt-ie z’n excuses aan & verliet-ie de kamer. ’t Meisje met de spuit er snel op volgend. Zonder echter dat er bij haar echter iets van gêne te ontdekken viel. De laatste bleef nog een tijdje doorgaan met wroeten, zonder dat de dokter daar nog aanstoot van nam. Hij ging er hooguit zachter van praten.
Ik schoof wat dichter naar ‘m toe. Dat we nog net elkanders knieën niet raakten. Ik moest ‘m immers kunnen verstaan.
‘Dan is ’t misschien toch beter dat je een onderbroek draagt.’
Waarop hij grappige anekdotes vertelde over vergeten druppels op deze zelfde vloer waar we ons nu boven bevonden & hoe ze door ’t hele ziekenhuis verspreid waren geraakt.
‘Uit je onderbroek krijg je ’t wel weg, maar als zo’n druppel de grond raakt….’
Een understatement, na ’t vertellen van zijn verhaal, begreep ik.

Dus volg ik de leefregels nauwgezet. & Doe er nog een schepje bovenop.
Ik was m’n handen. Bovendien met zeep.
Ik spoel de wc. & Gooi er een teil opgevangen douchewater achteraan.
Ik ga voortaan zittend plassen. & Lees ’t hoofdstuk van ’t boek dat ik daarbij voorhanden heb uit voordat ik opsta.
Als ik vergeten ben te gaan zitten. Maak ik sop om de douche geheel & al te verschonen.
Ik vermijd de aanwezigheid van mensen. & Doe boodschappen om 8 uur ’s ochtends.
Ik doe onderbroeken snel in de was. & Heb er zodoende te kort.

Nou ja, ik heb er nog een heleboel die ik al jaren niet meer van dichtbij bekeken heb. Die gaan niet mee met de wekelijkse ronde van wasmand, wasmachine, waslijn. & Van die waslijn haal ik ze af om ze schoon aan m’n billen te trekken.
Zo heb ik 7 onderbroeken. Als ze per ongeluk in ’t onderbroekenrekje in de kast belanden, komen ze zelden nog in aanmerking mij op m’n dagelijkse avonturen te vergezellen.

& Nu, nog maar op de 3e dag, is ’t al tijd voor maatregelen. Ik ben te gulzig.
Ik heb smetvrees. Radioactiviteitsmetvrees, & helegaar geen kwalijke smetvrees, ook al denk ik dat als ik met dezelfde vinger aan m’n neus pulk als waarmee ik m’n plasser volgens weer diezelfde leefregels met een wc-papiertje heb verschoond, ik een uur later extra jeuk aan die kokkert lijk te hebben, maar toch smetvrees die z’n weerga in m’n leven tot dusver niet kent.

’t Eind van m’n onderbroeken kwam in zicht. ’t Waslijntje werd te leeg.
Dus besloot ik ’t onderbroekenrekje te gaan inspecteren.
Eigenlijk was van inspectie in 1e instantie niet eens sprake, ik trok gewoon de 1e de beste onderbroek aan die zich door op goed geluk graaien in de grote hoop toevallig aanbood. Waardoor ik er enkele uren later achter kwam dat ik nog maar enkele jaren geleden een maat droeg die mij tegenwoordig al snel noopt een toontje hoger te gaan zingen.

Waarmee ik maar bedoel te zeggen dat ’t ook wel voordelen heeft. Ik heb eindelijk m’n verzameling onderbroeken tot overzichtelijke proporties teruggebracht. Van alle maatjes 4 heb ik nu eindelijk besloten dat ’t niet de moeite waard loont om hen op enig nageslacht te laten wachten. Van grappig bedoelde cadeaus heb ik ook afstand durven nemen & ’t niet wenselijk geacht die, zoals een groot gedeelte van de nederlandse bevolking schijnt te doen met allerhande verrassingen verkregen tijdens verjaringen ed, heb ik laatst gelezen, aan een volgend slachtoffer te offreren. Geen Armani’s, America Today’s, Björn Borg’s of andersoortige polonaises aan m’n lichaam.
& Evenzogoed blijf ik zitten, zeker nu ik zo frequent mijzelf voorzie van een schoon exemplaar verbaast mij dit ten zeerste, met een zo grote verscheidenheid dat ik dagelijks kan kiezen of ik nu een blauwe dan wel een zwarte dag zal doormaken.

Niet dat ook maar iemand dat zal opmerken in Zijperspace.

wachtkamerloos

Ik dacht: dat heeft vast nog niemand gedaan.
Tijdens ’t gesprek, vlak voor de capsule, vroeg ik de dokter: ‘Zijn er nou veel die dezelfde behandeling krijgen?’
‘Oh ja.’
‘Ja, dat vraag ik me af als ik in de wachtkamer zit. Wie ziet er nou ‘tzelfde uit? Wie komt er nou voor ‘tzelfde euvel?’
‘We doen ’t altijd op vrijdag of dinsdag. Vandaag hadden we er een stuk of 10.’
10. ’t Is allemaal niet zo bijzonder, blijkt.

Maar wat ik deed, heeft vast nog niemand gedaan.
& Ik zette de volgende stap.

Of ik even in de wachtkamer wilde wachten tot een uur voorbij was.
Hij zei dat dit nodig was om je 1e plas kwijt te raken.
Voor mij was ’t afscheid nemen.
Niet dat ik er vaak had gezeten. Maar waar maak je wachtkamers mee zoals deze? Waar de stap die je zet net zo belangrijk is als andermans huwelijk.

Normaal nam ik de metro. Zoals op de heenweg. Snel. & Meteen weg uit de wereld.
Ze zijn even leeg, de metro & ’t ziekenhuis, mensen zijn er net zo zwijgzaam, maar daar houden de vergelijkingen op.

Nu stapte ik onder de metro door. Hij passeerde op ’t moment dat ik onderdoor de baan ging.
Dan kon ik ‘m in ieder geval niet meer missen.
Ik verwijderde me in een bijna rechte lijn van ’t ziekenhuis af, m’n weg vormde met de metro een kruising.

Je lichaam moet reinigen.
Je geest moet vrij.
Ik geloof niet in die onzin. Niet altijd. Maar nu kwam ’t goed uit.
Ik wilde kapot zijn als ik thuis was. Ik wilde weten wat m’n lichaam kon.

‘Zit je er nu nog?’ vroeg Sylvia.
Ik vertelde dat ik op leefregels zat te wachten. Maar dat ik officieel ook nog 3 minuten moest.
Ik voelde me betrapt. Nooit afscheid kunnen nemen van omgevingen. Altijd heimwee naar plaatsen waar alles altijd ‘tzelfde blijft.
‘Leefregels? Heb je die niet gehad?’
‘Nee, hij moest ze nog uitprinten.’
& Op de minuut nauwkeurig leverde Sylvia ze toen bij me af. Op de seconde eigenlijk.
‘Nu mag ik gaan,’ wees ik naar de klok. ‘Precies een uur.’
Ik zei ‘Tot ziens’, omdat ik ‘Tot de volgende keer’ niet durfde.

Roswitha luisterde naar m’n verhaal, terwijl ik tussen ’t afgestorven landschap van Gaasperplas liep. Nog net binnen de wereld waar mobieltjes nog bereikbaar zijn.
Bankjes verlaten, met uitzicht op donker water, in een plas die zich door de regenbui nog iets meer liet vullen.
‘’t Lijkt wel of ik iets voel,’ vertelde ik, ‘maar ik weet niet of ’t werkelijk dat is wat ik voel.’
& Ik liep door richting Diemen, richting Amsterdam-Rijnkanaal. Roswitha deed haar lunch met mij. Toen ging zij weer aan ’t werk & liep ik verder. Mobiel in m’n achterzak, want ’t regende te hard.
Dit heeft nog nooit iemand gedaan, dacht ik, lopend naar huis.

& De radioactiviteit vervloog in Zijperspace.
(thuisgekomen stortte ik in)

wachtkamer (dl 3)

& Terwijl de rest wacht, doorgaat met wachten, ’t enige waar ze goed in zijn, ’t enige waarvoor ze in de wachtkamer zijn neergezet, wachten wordt op een gegeven moment ’t doel, ’t opgehaald worden een verlossing; terwijl de rest wacht, wordt je naam genoemd.
Een hoofd dat opeens om de hoek van de deur verschijnt & luidkeels roept.
’t Is zo oorverdovend in een ruimte waar niets lijkt te veranderen. Er passeren wel personen in lange witte jassen, er vinden wel gefluisterde gesprekken plaats, maar beweging is er niet. Alles lijkt constant & gedoemd nog wel een tijdje op dezelfde manier door te zullen gaan.
Als op een toverberg waar niemand nog z’n oorspronkelijke doel lijkt te weten.
& Naast die passerende witte jassen komen er ook steeds wel nieuwe wachtenden bij, vallen er wachtenden af, maar je weet dat ’t allemaal tijdelijk is, dat ze slechts even zijn weggeweest of straks weer terug zullen komen. Je ziet ’t aan de gelatenheid waarmee ze hun lot aanvaard hebben, hoe ze zich voorbereid hebben door een bezigheid, een niet te vermoeiende bezigheid mee te nemen. Hoe ze zich aanpassen door te pakken wat ze pakken kunnen, een tijdschrift, een formulier, een kruiswoordraadsel. Hoe ’t zwijgen als een zonsondergang invalt, traag, ingetogen, onomkeerbaar. Een glimp van een toekomst valt door de kier van de deur die straks open zal gaan.

Dus de stem die roept.
‘De heer Zijp!’

Je weet dat je de 1e keer nog hoopvol keek. Er kwam een witte jas, je zag de aanzet van een oproep, een keel die uitdijde, een snelle blik nog even op ’t formulier in de hand, zoekende naar de naam, een kort schouwen van de wachtkamer & iedereen die terug keek.
Routineus bijna. We zitten hier & dat zal nog wel een tijdje zo blijven.
& Jij nog zo onervaren dat je dacht dat je geluk kon hebben. Weg in een zucht.
Maar zucht is ademhaling geworden. De berusting van de andere wachtenden is ook deel van jou uit gaan maken.
Ik is jij & wordt straks wij, zal een meervoudig zij uiteindelijk zijn.

Kalm pak je je spullen bij elkaar.
‘Ja, dat ben ik,’ deel je mee alsof je een onvermijdelijke verklaring aflegt.
’t Boek in de tas, jas op de arm. & De beweging die nou 1maal bij ’t opstaan hoort.
Sylvia staat klaar om je de hand te drukken.
‘Oh, ik had niet verwacht dat je zo dichtbij zou zitten,’ verontschuldigt ze de bruuske onderbreking van ’t wachten. ‘Ik ben Sylvia.’
& Uit de diepte haal je je eigen naam tevoorschijn.

Van ’t ene zitten brengt ze je naar ’t andere zitten. Maar neemt daarbij tegenover je plaats.
Ze vertelt je verhalen. Verhalen van de toekomst. Verhalen over andere verhalen, waarvan ze de voorspelling doet dat de dokter daar verantwoording voor zal nemen.
‘’t Is nu slechts een kwestie van wachten op de dokter,’ besluit ze.
& De kamer verwordt tot een wachtkamer voor mij alleen. Geen beweging, geen verandering, geheel & al voorzien van oneindig witte muren.
Ik weet dat ik ’t ultieme heb bereikt.

Alle voorspellingen komen uit. De tijd neemt een vlucht.
Plots moeten objecten hun oorspronkelijke functie weer in gaan nemen. Een jas, een pet, een tas.
Ik passeer de wachtkamer als ik onderweg naar buiten ga. Niemand herkent me als ik alle aanwezigen niet groet.

Ze hebben er geen weet van dat Zijperspace nog steeds bestaat.

uuuuhhhhh

We hebben 1st een kort gesprek gehouden over wie ’t dan zou doen. Remco had ’t vorig jaar gedaan, nu mocht iemand anders.
Ach, als ik ’t deze keer doe, doe jij ’t de volgende keer. Dat was ong de oplossing.
Bleek ook nog ‘ns dat ik de enige was die op dat moment beschikbaar was.
‘Ja,’ meelde ik, ‘eigenlijk heb ik een crematie, maar dan zal de dode ’t eens een keertje zonder mij moeten doen.’
Er zijn er al zoveel dood gegaan de laatste tijd. Je bent op een gegeven moment elke week aan ’t herdenken.
’t Zijn goede jongens, of dat waren ze, dat wel, maar we moeten als personeel ook afstand kunnen nemen als we iets anders te doen hebben.
Dus ik zou ’t doen. De volgende dag, om 4 uur ’s middags.
Rond dat tijdstip zit ik toch nog achter de computer thuis. M’n dagelijkse routine van de afgelopen 3 maanden. Van ’s ochtends vroeg tot zo ongeveer 4 uur. Afhankelijk van hoe lang ik me in kan houden. & Dat inhouden, dat gaat steeds beter.
Ik ben wel ‘ns pas rond 7-en de deur uitgegaan. Voor iemand met mijn onrust is dat een wereldrecord. Toen was ik dan ook wereldrecords schaatsen aan ’t kijken; die zijn in staat me lang tegen te houden.
Ik gaf m’n telefoonnrs op, Remco gaf ze door.
Om 3 uur, die bewuste dag, belde Roswitha.
‘Dag, meneertje, ik ben ‘t.’
‘Dag, mevrouwtje, ik dacht dat je Michiel al was. Dat-ie opeens een uurtje vroeger belde.’
‘Oh, dat was ik helemaal vergeten.’
‘Ik niet.’
Vervolgens hoorde ik een uur lang niets.
Helemaal niets.
Waardoor ik andere dingen ging doen. Dat gaat dan vanzelf.
Ik schreef teksten, ik schreef meeltjes, ik ordende bepaalde zaken, & ik dacht na.
Een hele bezigheid voor iemand die niet veel later iemand anders te woord moet staan.
Dat is professioneel, dacht ik, je niet af laten leiden & gewoon doorgaan. Een minuut is een minuut & daar kun je als je wilt niks in stoppen, maar een regel tekst ingeslagen vanaf je toetsenbord past er ook wel in.
& Terwijl ik dat dacht, gooide ik nog een slok bier in m’n keel.
Tegen de zenuwen. Want zie je, die waren er toch onverwachts wel. Vanaf 4 uur, om precies te zijn. Vanaf ’t moment dat ik dacht dat ’t niet door zou gaan.
Dus ik ramde op de computer, of eigenlijk ’t toetsenbord dus, wijdde uit, kortte in, voegde iets toe & schrapte dat dan ook maar weer, toen plots de telefoon ging.
‘Ja, met Ton,’ zei ik.

Marien kwam even langs in Zijperspace.
(iets meer dan dat geluidsfragment vindt men hier)

wachtkamer (dl 2)

Dan de jongen in z’n 1tje. Lang, dun.
Zo had ik ook kunnen zijn. Als ik maar lang genoeg geweest was. De zelfde verschijnselen in ieder geval.
Ik vergelijk m’n eigen persoon met die van hem.
‘t 1e Wat opvalt is de prik in z’n arm. Gaasje er overheen.
Ik zei nog: ‘Ik ben niet zo bloederig.’
De dokter grapte mee: ‘Nee, ben je niet zo’n bloederig type?’
Deze jongen dus wel. Een vlek van 3 cm². Dan heb je meteen met zo’n persoon te doen. Alles wat-ie doet gaat mis.
Opeens is-ie ook geen jongen meer. Een man. Die dunne gestalte heeft ‘m niet doen groeien. Maar hij is ouder, grijzer dan ik.
Ik lees een boek, hij kijkt voor zich uit.
Toen-ie binnenkwam, terug van assistente Sylvia, nam-ie resoluut een beker water uit de tank die hier beschikbaar staat. Radioactiviteit vraagt om waterneutralisatie, moeten ze op deze afdeling gedacht hebben. Hij dronk ‘m in 1 teug leeg.
Hé, ik moest pas water drinken als ik voor ’t volgend onderzoek geroepen werd.
Hij kijkt nog steeds voor zich uit, ik lees een boek.

Zoon met moeder. Hij lijkt zelf ook al bijna gepensioneerd. Hij lijkt jong door de blik in z’n ogen, maar de behoefte zichzelf op z’n werk te bewijzen is er niet meer.
Hij heeft lol aan z’n moeder. Ook zorgen.
‘Nee, hoor,’ zegt-ie als ze eindelijk naast ‘m is gaan zitten, ‘je had ‘m daarnet nog.’
Zenuwachtig neemt ze haar tas door.
Een bril, een afsprakenkaart, huissleutels. Ik blijf een tijdje raden, terwijl ik eigenlijk door wil lezen.
‘Ik had ‘m net nog in m’n hand, toch?’
Zoon lacht een beetje om zich heen. Onze blikken kruizen.
Minzaam, dat is wat ik doe. Ik mag op mijn beurt mijn moeder niet afvallen, die ook altijd alles kwijt is. Verder dan minzaam mag ik niet gaan, want dan laat ik m’n moeder in de steek. Dus houd ik m’n ogen weer bij de les van m’n boek.
Uit de chaos van m’n moeder heb ik ’t systeem van nooit iets kwijtraken opgebouwd. Ik wil ’t die moeder hier schuin tegenover me wel even uitleggen, maar weet dat zij die uitleg straks ook weer kwijt raakt.
Ze oogt nog kwiek, zouden ze dan zeggen, m’n tantes, m’n moeder. & Monter kijkt ze ook zeker wel om zich heen. Jammer dat ze iets kwijt is.
Dan komt de receptiejuf onze wachtkamer binnen.
‘Hier is uw paspoort weer,’ zegt ze.
Ik mis net de blik van een opgeluchte moeder. Heb te laat opgekeken. De bedenkelijke blik van de receptiejuf zie ik echter wel.
‘U moet er om denken,’ waarschuwt ze, ‘dat-ie is verlopen.’
Als ze weg is, zegt zoon: ‘Ach, je was toch nog niet van plan op vakantie te gaan.’
Hij lacht ’t rondje van wachtkamerpatiënten. Ik ontmoet ‘m ook weer.
‘Maar bij de terugreis kan ze natuurlijk aangehouden worden voor rijden onder invloed,’ informeer ik de moeder & zoon met serieuze blik.
‘Ja, dan zal ze zich moeten identificeren,’ vult de zoon aan.
Zij begint opnieuw met zoeken. Stopt tussendoor ’t paspoort diep weg.

De dunne jongen staat op voor ’t toilet. Hij laat z’n spullen liggen.
Daar zal niets kostbaars bij zitten. Hij heeft geen dure smaak.
De jongen, die inmiddels man is, laat lang op zich wachten. Ik lees toch zeker 2 blz in de tussentijd.
Ik mis ‘m wel. Hij lijkt ’t meest. De anderen zijn ouder, dikker, hebben gezelschap.
Ik vind ‘m alleen wat onverzorgd. Ik heb me ook nog niet geschoren, er zit vast ook wel een vlek op m’n broek, maar dat moet ’t toch wel zijn. Daar houd de vergelijking op. Ik lees een boek, hij zit op de wc.
O nee, hij komt terug.
Hij wil juist gaan zitten als Mascha voor hem komt. Die had ik gister ook voor scans.
‘Meneer van Blokvoort?’
Hij lacht dat hij ’t is.
‘Komt u met mij mee?’ vraagt ze nadat ze handen hebben geschud. ‘Bent u al naar ’t toilet geweest?’
‘Ja, ik kom er net vanaf.’
Hé, dat moest ik gister niet.

Verdere vingeroefeningen in Zijperspace.

wachtkamer (dl 1)

Jitske komt weer aanlopen. Ik heb ’t haar al meermaals zien doen. Dan roept ze de naam van een vrouw die zich in de wachtkamer bevindt & neemt vervolgens tegenover haar plaats.
‘Dit is nog niet voor ’t echte onderzoek, hoor,’ excuseert ze zichzelf, om dan in ’t kort uit te gaan leggen wat ze met de vrouw in kwestie wil.
Ik kijk naar hoe ze haar schouder schuin zet, hoe de vrouw tegenover haar reageert met een vragende blik.
Ik wil niet meeluisteren, blijf ijverig de bladzijdes van m’n boek bestuderen, ’t lukt ook niet veel te horen, maar toch komen er flarden van ’t gesprek tot mij.

‘Nee, ik ben een paar jaar geleden geholpen …..’
Jitske knikt. Een begrijpende blik heeft zich van me afgekeerd, maar ik zie haar elleboog in de begripvolle houding op ‘t tafelblad hangen.
‘…. Sindsdien vertrouw ik ’t niet meer. Alles ligt zomaar op straat als je …..’
Jitske beweegt een beetje met haar pen. Ik duik schuldbewust weer in m’n boek. De vrouw in kwestie wil niet dat er meer van haar bekend wordt dan noodzakelijk & ondertussen gooit ze ’t gewoon te grabbel in onze gezamenlijke wachtkamer. Een tijdelijk verblijf, maar behoorlijk intiem.
Jitske heeft ’t allemaal begrepen. Ze stopt de pen in haar borstzak & pakt de map weer op.
‘Ik zou u natuurlijk willen overtuigen dat er dit soort dingen niet met uw gegevens zullen gebeuren ….’
Niet te ver gaan, Jitske, denk ik. Ze wil niet. Straks wordt ze nog verontwaardigd dat je ’t toch nog durft proberen.
‘Maar ’t gaat ook echt niet gebeuren.’
‘Nee, ik zou ’t in uw geval ook niet doen. Daarom wil ik niet aandringen, mevrouw.’
Ze geven elkaar de hand. De ander nog ietwat stuurs, maar Jitske doordrongen van ’t feit dat ze goed gehandeld heeft. Bij een vrouw die drie keer haar leeftijd heeft. Dus keert ze zich zwierig om, met haar witte ziekenhuisjas met vliedende panden. Ze wipt vrolijk op haar schoentjes hupsend haar hok weer in, die zich ergens buiten zicht van de wachtkamer moet bevinden.

Er bevinden zich nog meer kamers buiten zicht. Gangen ook. Aan 1 stuk zie ik ’t personeel aan de ene kant een kamer in gaan, ’t volgende moment aan de andere kant er 1tje weer verlaten. Een klucht met klappende deuren. Ze slaan ze alleen nog niet zo hard dicht.
‘Mevr Matsjoehetie?’ komt een witjas vragen.
Ze zit recht voor ‘m, met haar dochter ernaast.
Hij heeft haar eerder gezien. Waarschijnlijk nog geen 5 minuten geleden. Toen kwamen de moeder & dochter uit de zelfde richting.
Als ze opkijken herkent-ie hun beiden pas.
‘We zullen ’t nogmaals moeten proberen.’
Dochter knikt. In 1 beweging door geeft ze de knik aan haar moeder door.
‘De 1e is toch niet goed gegaan,’ verzucht-ie ’t al eerder geuite donkerbruine vermoeden. ‘Maar dan moeten we ’t weer klaar gaan zetten.’
Hij praat alleen nog met de dochter. Tegen de dochter. Ze vertaalt alles in knikken naar haar moeder. Die laatste had de bui allang al zien hangen, vertelt haar gezicht.
‘Jullie kunnen ondertussen wel even naar de kantine. Laat haar een glas chocomel drinken. & Over een kwartier kom ik jullie weer halen.’
Chocomel. Een dokter adviseert chocomel. Dat kan waarschijnlijk alleen op deze afdeling.

De zoon oogt al op z’n minst 10 jaar ouder dan ik. Ik weet eigenlijk niet eens of ’t een zoon is op ’t moment dat ik ‘m in ’t oog krijg.
Hij keurt de wachtkamer. Waar ik me inmiddels op m’n gemak begin te voelen. Ik weet wie er zijn & deels ook nog om welke misschien. Die heb ik allemaal al bij elkaar verzonnen.
Nu dus weer een zoon. Weer een andere zoon dan die andere zoon, die net z’n fles 7-up liet morsen bij ’t openen.
‘Kijk nou wat je doet!’
Dan weet je wie de moeder is.
‘Haal een doekje,’ wijst ze vervolgens resoluut naar de wc, waarop zoon schoudertrekkend die richting op vertrekt.
De rol van deze wachtkamerkeurmeester, zijn positie, herken je aan de lolletjes van hem & pa onder elkaar. Handen in z’n broekzak.
In de buurt van de receptie schuift hij met z’n voet een kurk opzij die daar op de grond ligt. Een wijnfleskurk. Elleboog raakt z’n vader bijna aan. Kijk pap wat ik nou vind pap.
‘Huh,’ reageert Pa, terwijl-ie zich omkeert.
Dan weet ik ’t ook zeker, als-ie klaar staat om de wachtkamer te betreden. Pa heeft grijzer haar dan zoon. Daar kan je ’t meteen aan zien.
Ik wil ook nog de neusgelijkenis herkennen, maar kom er niet aan toe. Want schoondochter moet de grap uitleggen. & Pa is doof. Klein beetje, niet meer, maar schoondochterlief weet de grappen van haar man nou 1maal makkelijk te duiden.
‘Je hebt zeker al een fles op.’
Lachen in ’t ziekenhuis. Tijdens ’t zoeken naar stoelen voor ’t gezin van 3. Ze hebben besloten toch weer even bij elkaar te zijn. Pa is ziek, laten we ’t vieren.
‘Zo’n hele fles wijn,’ schampert ze er nog ‘ns bovenop.
Ja, nu snapt de hele wachtkamer de grap. Terwijl de voet van zoon op zich al genoeg was.

Een vingeroefening in Zijperspace.