cheeta’s

‘Meneer de Wit kan zo hard lopen als een paard,’ zei Carel.
Ik wist dat ’t niet waar was. Ging nonchalant door met de ene steen bovenop de andere te plaatsen.
‘Dat kan helemaal niet,’ zei ik toch maar. ‘Meneer de Wit kan niet zo snel als een paard.’
Carel bouwde z’n eigen kasteel, aan de overkant van de tafel. Vanuit ’t midden pakten we om beurten de stenen die we nodig hadden. Alles lag door elkaar. Wij ordenden door te bouwen.
‘Jawel, dat kan-ie wel,’ was Carel z’n eenvoudige weerwoord.
‘Hans is sneller,’ zei ik, ‘Hans van mijn klas.’
‘Dat kan jij helemaal niet weten,’ zei Carel.
Ik brak een stuk van m’n muur af, zodat ik ruimte had om een toren te maken. Carel keek vol belangstelling naar de vrijkomende stukken steen. Ik schoof ze zo dicht mogelijk tegen me aan.
‘Jawel, want meneer Brugman was ziek,’ zei ik schijnbaar in gedachten.
Daarmee was wel alles verklaard. Dat Hans sneller was dan een paard, omdat meneer Brugman ziek was. Ik stelde ’t me even voor. Hans die voor school door de Korvetstraat ging rennen, met naast zich een paard, die ’t op een gegeven moment uitgeput op moest geven.
‘Hoe snel loopt een paard?’ vroeg ik voor me uit.
Ik pakte wat blauwe stenen uit ’t midden van de tafel. Dat zou beter bij de toren passen.
‘Wel 50 km,’ zei Carel.
‘Dan loopt Hans zo snel als een luipaard.’
‘Da’s ook niet snel.’
Hij veegde alle gele stenen naar zich toe. Die leek Carel nodig te hebben voor de poort.
‘Jawel,’ weersprak ik hem, want van luipaarden wist ik alles. ‘Meneer Brugman heeft van de week verteld over cheeta’s. Dat zijn de snelste dieren op aarde.’
Carel zette in ’t midden van z’n bord enkele gele stenen. Ik keek even mee. Op zich wel handig, dacht ik. Dan kunnen de mensen ook ’t kasteel binnenkomen.
‘Cheeta’s zijn apen,’ zei Carel. ‘Apen zijn niet snel. Die kunnen alleen heel goed slingeren aan bomen.’
Ik stopte even. Keek verontwaardigd naar Carel. Zocht vervolgens met m’n blik naar die van m’n vader. Die zat voorovergebogen over z’n papieren.
‘Pap,’ zei ik, wat harder, om ‘m uit z’n concentratie te halen. ‘Wat zijn cheeta’s?’
‘Hm, ja,’ zei m’n vader.
Carel haalde stiekem een blauwe steen bij me vandaan. Ik kon me er even niet druk om maken. ’t Antwoord van m’n vader was belangrijker.
‘Pap,’ herhaalde ik. ‘Wat zijn cheeta’s? Dat zijn toch luipaarden?’
‘Ja,’ zei Pa zonder op te kijken. ‘Straks.’
Ik wist niet wat dat ‘straks’ moest betekenen. Maar hij had in ieder geval ‘ja’ gezegd.
‘Zie je wel,’ zei ik voldaan tegen Carel. ‘Cheeta’s zijn de snelste dieren op de wereld.’
Ik pakte een rode steen uit ’t midden. Ik wist dat Carel ze zo direct hard nodig zou hebben.
‘Pappa luistert helemaal niet,’ zei Carel.
Z’n toegangspoort begon te stijgen. Was bijna net zo hoog als de rest van ’t kasteel. Alleen de torens aan weerskanten staken er nog bovenuit.
‘Jachtluipaard,’ klonk vanuit de voorkamer ’t brommen van een geconcentreerde vader.
We hielden even onze monden. Hadden alleen aandacht voor ’t bouwen. & Voor de stenen waar we niet bij konden. Maar dat lieten we zo min mogelijk merken. Slechts slinks kijken of een steen per ongeluk een tikje kreeg, zodat-ie binnen handbereik kwam. & Dan snel grissen.
‘Hoe weet je dan dat Hans sneller is dan meneer de Wit?’ vroeg Carel na een lange stilte.
Hij was ’t niet vergeten.
‘Een cheeta loopt 60 km per uur,’ ontweek ik ‘m. ‘Heeft meneer Brugman verteld.’
Ik merkte dat er geen blauwe stenen meer waren om m’n toren af te maken. Daarom brak ik maar wat stenen van de muur af. Kon ik daar een groene poort maken. Groene stenen zat. Ik pakte er alvast een paar.
‘Hans kan helemaal geen 60 km per uur lopen,’ zei Carel.
Hij griste ook groene stenen van de tafel weg.
‘Jawel,’ zei ik fel, ‘want meneer de Wit kon hem niet tikken tijdens de gymles.’
Meneer de Wit was immers een paard. Had-ie zelf gezegd.
Carel legde een groen veld aan rond zijn kasteel.
‘Ik vind tikkertje maar stom,’ zei hij ondertussen.
‘Jij hebt die groene stenen helemaal niet nodig,’ zei ik verontwaardigd.
‘Jawel, want dan kunnen mijn paarden op de groene wei rond ’t kasteel grazen.’
Ik bouwde snel verder aan m’n poort. Voordat groen op was.
‘Ik vind Hans stom,’ zei ik. ‘Hij prikt altijd met z’n pen in m’n arm.’

We bouwden nog vele kastelen in Zijperspace, & lang & gelukkig ook.

overgang

’s Nachts om 3 uur keek ik om over m’n schouder. ’t Moet daaromtrent zijn geweest. De computer was vlak ervoor al versprongen, dus leefden we weer in een andere tijd.
Ik wilde ’t knopje van ’t licht zoeken. Niet nog een keer met ’t licht aan in slaap vallen. & Toen ’t licht onder m’n gebiedende vingers uitfloepte, doemden de cijfers van de wekker op.
‘O ja, die ook,’ dacht ik.
Ik moest 2 knopjes indrukken, wist ik nog. Hoewel ’t een handeling is die veel te weinig plaatsvindt om een gewoonte te worden. Ik heb eens een jaar lang in zomertijd geslapen, omdat ik geen zin had de combinatie van knoppen te achterhalen.
Nu was ’t donker, waardoor ’t nog meer gokken werd. M’n enige licht was ’t licht dat ik wilde veranderen. Bovendien lag ik in een kronkel op m’n schouder.
Een minuut later was ’t toch gelukt. Zonder ’t klokje rond te hoeven gaan.

De volgende ochtend passeerde ik de videorecorder. Ik boog een beetje, hield daarbij even stil. Alles was goed, zag ik.

‘De klok staat nog verkeerd,’ zei Janna op m’n werk.
Ik dacht dat ze ’t over ’t klokje achter de bar had. Keek voor de zekerheid met een snelle blik naar de klok midden in ’t proeflokaal. Die tijd wilde niet tot me doordringen. Keek snel weer naar de digitaal aangestuurde cijfers.
‘Ik ben geloof ik de enige die nog weet hoe die te corrigeren,’ zei ik.
Janna stond er wat onwennig bij, terwijl ik ’t kapje verwijderde om bij de knopjes te kunnen. De functie van telefoontikker had ’t ding al jaren geleden verloren. Des te definitiever was de tijd geworden. ¼ Voor 8, & geen seconde later, daar waren mensen hier van afhankelijk, 5 dagen in de week. Geen andere tijdsbron had meer gelijk dan deze ½ overleden telefoontikker.

‘Mag ik even op de tafel staan?’ vroeg ik.
Boven de tafel hing de klok. Op mijn verzoek schoven de mensen weg van de tafel. 1 Persoon stond zelfs op. Om mij de gelegenheid te geven via de stoel op de tafel te komen.
Ik rekte me uit. Met m’n wijsvinger ging ik achter de grote wijzer staan. Draaide een rondje. Tot ik bedacht dat ik niet goed had gekeken welk tijdstip ’t was voordat ik begon met draaien. Op goed geluk stopte ik ergens. Hopend dat ’t een vol uur zou blijken te zijn.
‘Ach, anders heeft de telefoontikker toch altijd gelijk,’ bedacht ik.

Ik was de klok thuis vergeten. Ik bemerkte ’t vlak na de maaltijd. De klok boven de schouw van de kachel. De meest belangrijke, ook al gebruik ik ‘m misschien ’t minst.
Ik schoof m’n stoel naar de kachel, ging er op staan.
Voordat ik iets ondernam keek ik 1st eens goed. Er lag stof op de wijzers. Vooral op de kleine. De secondewijzer viel nog wel mee.
Terwijl de secondewijzer voorbijraasde, probeerde ik de 2 andere met m’n vinger enigszins op te schonen. Ik haalde m’n vinger weg als ik gepasseerd moest worden.
‘Heb ik dat vorig jaar ook al niet geprobeerd?’ bedacht ik & blies zo hard mogelijk met m’n mond naar ’t stof.
Vergeefs.
‘Volgend jaar weer proberen. Of met de komende wintertijd.’

’t Was weer 3 uur in de nacht. Ik bracht ’t lege bierflesje naar de keuken. Daar rook ’t naar brand. Maar verontrustender vond ik ’t vogelgezang van enkele spreeuwen.
Ik deed de deur open. Keek naar de rode gloed die boven de daken hing. Een gewone rode gloed van een grote stad met lichten. De spreeuwen wisselden elkaar echter af in hun zorgelijk tjilpen.
Ik overwoog om op de fiets te stappen, om te kijken waar de vogels van in de war waren geraakt. Van de week waren ze om 5 uur begonnen, maar toen was ’t zelfs nog wintertijd.
Ik dronk nog een extra biertje om de onrust te verjagen, zodat ik toch nog makkelijk in slaap zou kunnen vallen.

’t Zal wel weer even wennen worden aan nieuwe tijden in Zijperspace.

cassette

Er was een artikel.
’t Waren er 2.
Ik kwam 1st die in de Volkskrant tegen, waardoor ik dacht dat ’t artikel in ’t NRC dezelfde was. Toen ik ’t uitscheurde bleken ’t dus 2 artikelen te zijn. Ik zag ’t aan ’t lettertype.
Ik stond net op ’t punt om een glas in de krant te wikkelen.
‘Dat gaat over de favoriete schrijver uit m’n jeugd,’ zei ik tegen de klant.
‘Nou, dan moet je dat niet laten gaan,’ zei de vrouw begrijpend.
Ze lachte me aanmoedigend toe. Daar wilde ze wel wat langer voor blijven staan, een ander stukje krant ter bescherming om haar zojuist aangeschafte glas hebben.

5 Minuten later had ik ook ’t artikel uit de Volkskrant.
Ik boog me er over heen. Tussen 2 klanten door. Probeerde de letters te voegen tot woorden tot zinnen. Maar meer dan koppen werden de letters niet.
‘Verhalen van een alleenstaande’, ‘het mooiste raadsel van de Nederlandse literatuur’.
Ik wilde dieper duiken, maar dat ging hier niet.

‘Ik zou zo naar een boekhandel willen gaan om ‘m te kopen,’ liet ik Thomas zien.
Ik wees naar de 2 artikelen in m’n hand. Wees ook naar ’t prijsje onderaan 1 van de artikelen. Dat maakte de uitdaging groter. Wie koopt er nog zo’n boek? 3 Boeken, in cassette. Wie koopt dat nog?
Ik begon met m’n handen & armen te bewegen. M’n schouders kronkelen mee van hebzucht om dit boek. 3 boeken. In cassette.
Thomas lachte. Hij vond mij op dat moment wel een grappig verschijnsel.
‘Dan doe je dat toch,’ zei hij.
Daar had ik nog niet aan gedacht.

‘Ik doe er 10 minuten over,’ zei ik. ‘Ik heb m’n mobiel bij me voor ’t geval er iets gebeurt.’
‘Is goed,’ zei Thomas.
Hij keek naar de klanten in de winkel. Ik zette m’n pet op. Liet ’t kijken aan hem over. Deed nog even een extra t-shirt aan.
‘Waar ga je ’t halen?’ vroeg Thomas nog even.
‘In de Utrechtsestraat,’ antwoordde ik, alsof ’t een vanzelfsprekendheid betreft.
‘Daar helemaal?’
Toen voelde ik me even schuldig. Dat gevoel stopte ik weg door hard te fietsen. Niet over ’t fietspad; dat zou alleen maar extra tijd kosten.

‘Zeg ’t maar,’ zei de dame.
‘Albert Alberts,’ zei ik.
‘Ah,’ zei ze, lopend naar de etalage aan de Singelkant, ‘ik was al bang dat je wéér iets ging vragen wat ik niet zou hebben.’
Ik lachte met haar mee.
Ze pakte de cassette uit de etalage. Gehuld in plastic. Kleiner dan ik dacht.
Maar zo groot waren de boekjes van Alberts ook altijd, dacht ik.
‘Nee, als je zo iets duurs wilt aanschaffen, dan moet ’t wel aanwezig zijn,’ zei ik.
Een logica van niks, bedacht ik tijdens ‘t pinnen, maar hij klopte wel.

Thuis haalde ik eindelijk 1 van de delen uit de cassette. ’t Plastic had ik op m’n werk al verwijderd. Om kort te voelen, te kijken hoeveel bladzijdes ‘t 1e deel had, & te zoeken naar een inleiding die niet bestaat.
Nu sloeg ik bladzijdes om. Bekeek de laatste pagina’s van ‘t 2e deel. Colofon. Paginanummers. Inhoudsopgave. Ik liet enkele pagina’s langs de toppen van m’n vingers fluisteren.
Ik ging op de bank liggen. Woog ’t boek dat ik voor nadere bestudering bij me heb genomen. Ik haalde de omhullende kaft er af. Ik voelde de soepelheid.
Net zo soepel als de bijbel in de kerk. Als we in de misbanken zaten. & Flinterdun papier. Ook net als. ’t Is een wonder dat er zoveel pagina’s in zo’n dun boek passen.
Terwijl ik de 1e pagina’s las viel ik in slaap.

Ik vond mezelf later terug met een boek op m’n borst. Blijkbaar nog net dichtgeslagen.
Ik wist me nog te herinneren dat ik omhoog had gekeken. Naar de boekenkast. Naar de plek in de boekenkast. Vooraan. Bij de A.
Alleen al voor dat plekje was-ie ’t geld waard, had ik gedacht.

Voorlopig is dat plekje echter nog leeg in Zijperspace.

paddenweek

‘Zit je lekker in de tuin?’ vraagt Rachel.
‘Nou, lekker,’ reageer ik twijfelend.
‘Nu ophouden, hoor,’ zegt Rachel. ‘Wil je dan met mij ruilen? Dat doe ik zo, hoor.’
‘Nee, ruilen doe ik niet. Want ’t is wel lekker evengoed.’
‘Af & toe ben ik zo jaloers op je. Ik wou dat ik zulke buren als jij had. Zoals je van de week vertelde over hoe je weer voor ‘t 1st in de tuin werkte. Dat zou ik ook wel willen.’
‘Ja, dat snap ik ook wel,’ geef ik nurks toe. ‘Ik heb erg prettige buren.’
Ik heb m’n bromtoon opgezet. Ik schud m’n lijf een beetje heen & weer, zoals beren in ’t echt ook zouden doen, voorovergebogen m’n tuin beschouwend. M’n linkerarm gooi ik om m’n hals heen, om van achterop even te kunnen krabben. Krabben op niks af, want er is geen jeuk.
Een paar meter verderop zie ik wat bewegen.
‘D’r zitten verderop weer een stelletje padden op een tak,’ zeg ik.
‘Op een tak?’ vraagt Rachel verbaasd.
‘Ja, die heb ik daar ooit neergezet. Ik vond ‘m mooi.’
Ik kijk naar de grillige structuur. ’t Moet oorspronkelijk een wortel zijn geweest. Weet niet meer waar ik ’t weggetrokken heb. ’t Stond echter goed, rechtop tegen de schutting aan. Er moest alleen nog wat mos op groeien & ’t plaatje zou kompleet zijn.
‘Ik heb nog nooit een pad op een tak gezien,’ gaat Rachel verbaasd verder.
Ik begin door te krijgen waarom ze zo klinkt. Ze stelt zich aan de andere kant van de lijn een tak in een boom voor. Ik probeer me in te denken welk beeld zij zichzelf heeft voorgeschoteld, of wat ik eigenlijk bij haar heb gecreëerd. Ziet er wel eng uit. Kleine padden die meters hoog kunnen springen. & Daar bovenin een tak wachten tot er iemand voorbij komt lopen, om vervolgens die persoon in ’t kapsel aan te vallen. Ze kijken daarbij heel gemeen. Daar vanuit die tak.
‘Nee, die tak is heel dicht bij de grond,’ leg ik snel aan Rachel uit.
Om m’n eigen fantasie ook wat in te tomen door me de realiteit van ’t moment weer voor te spiegelen.
‘Daar zitten nu 2 padden me heel vies aan te kijken,’ ga ik verder. ‘Ze waren van plan om een lekker potje te gaan neuken.’
Rachel begint te lachen. Vast m’n droge stem die daar aan toe bijdraagt. Ik besluit quasi-serieus door te gaan met m’n beschrijving van de situatie.
‘Ze proberen de hele tijd bovenop elkaar te kruipen. Dat is hun manier van neuken. Eigenlijk ’t meest gore gezicht van een pad. Als ze met z’n 2-en aan elkaar verklonken zitten. Als een soortement siamese tweeling.’
‘Een lichaam met 2 koppen,’ vult Rachel aan.
‘Ja, & dat wil dan helemaal niet los.’
Ik zie ’t stel van vorig jaar voor me. Vol afschuw had ik ze bij de 1e mooie lentedag verstopt onder oude takken gevonden, m’n aanwezige visite erbij roepend door een net niet onderdrukte gil. Met een emmer werd ’t door de visite opgepakt & met 4 poten spartelend, vooral de springpoten aan de achterkant waren indrukwekkend, 2 koppen wanhopig kijkend naar wat ze te wachten stond, & 2 lichamen die daartussenin bungelden, naar de buren aan de andere kant van de schutting gesmeten.
‘Dat is pas goor,’ probeer ik m’n emoties te beschrijven. ‘& ’t Enige waar ze in deze tijd van ’t jaar aan denken is neuken.’
‘Maar wat denk je dat die beesten wel niet van jou moeten denken?’ vraagt Rachel relativerend.
O ja, de manier om mijn angsten te beteugelen: een beetje realiteitszin bijbrengen. Angst is niet iets reëels, heeft daar ook geen behoefte aan & des te meer ware, échte denkbeelden mij worden bijgebracht, des te meer ik me ga bezinnen over hoe die andere beelden toch in mijn hoofd terecht kunnen komen. Waardoor ik me ze juist extra voor de geest ga halen. Nee, de waarheid helpt niet bij mij, bedenk ik me.
‘Ze zullen wel denken dat ik groot ben,’ zeg ik.
Voor heel eventjes voel ik me ook groot. God, wat stijg ik boven hun nietige verschijning uit. Maar ’t zijn er wel 2, schiet me vlak daarop te binnen. & Ze zijn lelijk. & Glibberig. & Ze kunnen plots jouw kant op komen springen.
‘Maar ’t nadeel is ook dat ik na kan denken,’ voeg ik er meteen aan toe.
‘Ja, dan kan jij tenminste bedenken dat zij veel te klein zijn om jou iets te doen.’
‘Dat ook,’ geef ik kort toe, ‘maar daarnaast zorgt dat nadenken er ook voor dat ik mijn angst veel groter dan die van hen kan maken.’
Ik heb ’t voor mezelf verklaard. Ik had eigenlijk wat dommer moeten zijn.
‘Pf, je bent wel erg bezig met die beesten,’ verzucht Rachel.
‘Ja, ik zou van deze week de paddenweek moeten maken,’ zeg ik. ‘Ik kan er de hele tijd over doorgaan. Schrijf ik elke dag een stukje over padden. & Wat ze met me doen. O, ik zie nu dat die ene op de andere wil schuiven. Ze gaan beginnen. Gaan ze onder mijn neus er voor zorgen dat ik volgend jaar wéér last van die padden heb, want dan zijn hun kleintjes groot.’

& Zijperspace weer een stukje kleiner, ’t krimpen van ’t heelal is al begonnen.

correspondentiepublicatie

(slaap je?)
(op de bank?)

(Ja, ik sliep)
(op de bank)
Tot nu net geleden.
& Dat zeg ik omdat ’t zo mooi klinkt, bedenk ik terwijl ik ’t opschrijf. ‘Nu’ & ‘net geleden’ zit ik voor me uit te mijmeren. ’t Zal wel slaapdronkenschap zijn. Om ’t kompleet te maken, & om straks weer opnieuw te kunnen slapen, heb ik mezelf een biertje voorgeschoteld. ’t Is altijd beroerd om midden in de nacht die nog geen nacht had mogen zijn wakker te worden. Alsof er een kaasschaaf over je heen is gegleden, een botte, die niet weet waar de aanleg voor een ferme plak moet zijn.

Sylke is overigens echt een naam voor een vrouw die wel op een gegeven moment zóu moeten verdwijnen. Een echte immigrantennaam. Later zal er een roman over verschijnen, of een autobiografie, waarin verteld wordt hoe alles zo vanzelfsprekend ver weg werd, nooit meer terug kwam. Lief evengoed dat ze aan je denkt. Zo in den verre. Beste vriendinnen mogen eigenlijk niet weg gaan, daar zijn ze niet voor opgericht, net zoals beste vriendinnen geen vriendje horen te krijgen, of anders niet ziek mogen zijn, als jij (oeps, ik) ’t aan je hart hebt, padden ziet, weliswaar niet regenend zoals in een zekere film, maar ’t zou er wel van kunnen komen als beste vriendinnen zomaar verdwijnen naar dat ver wegge, onherroepelijke, richting vriendske, altijd belangrijkere dan je eigene ikske, gehecht aan vriendinske.
Ik heb gehuild toen m’n broer besloot in een stad anders dan Den Helder te gaan wonen. Ik woonde weliswaar samen met Tineke, maar ik kreeg ’t gevoel dat er niemand meer over bleef. Daar, in Den Helder. Toen ’t eindelijk definitief beter ging met mij, dat lag niet aan m’n broer, ben ik zelf ook vertrokken. Om Den Helder buiten familiebezoek nooit meer terug te zien.
Ik ben een ouwehoer als ik zo wakker word. Ik praat over niks & alles tegelijk. Associatief schrijven zal ’t wel heten. Ik hoop dat ’t je niet stoort.
Ik moet maar verder lezen. Want ’t boek is nog niet uit dat moet gaan winnen.

Ton.
(’t zal niet de 1e keer zijn dat juist dat boek wint dat ik als enige nog niet volledig gelezen heb, een goed graadmeter ondertussen om te weten wie ’t wordt)

Eigenlijk een voorpublicatie van wat ooit nog moet komen in Zijperspace.

trek

‘Ik wist niet wat ’t was. Dus dan ga ik me zorgen maken.’
(…)
‘Ja, dat weet ik.’
(…)
‘Ja, inderdaad. Dat weet ik al jaren. Dat probeerde ik me ook in m’n hoofd te prenten. Als er iets aan de hand is, dan ga ik meteen ’t ergste denken. & Doordat ik over ’t ergste na ga denken, worden de verschijnselen vanzelf erger. Ik slinger ’t als ’t ware aan. Daar heb ik geen extra energie voor nodig. Dat gebeurt vanzelf.’
(…)
‘Weet ik ook wel.’
(…)
‘Ja.’
(…)
‘Maar ja, je zit in je 1tje thuis. Niemand die even tegen je komt zeggen dat ’t absoluut niet ’t hart kan zijn. Daar moet ik allemaal zelf achter zien te komen. & Als je met spoed naar de huisarts gaat, dan loop je ’t risico op de zwarte lijst van hypochonders te komen. Want dan blijken ’t toch de darmen te zijn geweest ipv ‘t hart.’
(…)
‘Ik vind ’t lullige altijd dat je blijkbaar niet je eigen lichaam kent. Alles lijkt er voor geschapen je op een prettige manier door ’t leven te laten wandelen, maar hapert er iets, dan weet je niet als vanzelfsprekend welk onderdeel dat is. Daarvoor zijn we te ver van ons instinct afgedreven. Vind ik best wel jammer. Dat als je linkerpink pijn doet, dat je dan weet dat je een beetje aarde in je mond moet stoppen. Zo’n vanzelfsprekendheid.’
(…)
‘Ja, maar ontspannen is dan juist ’t laatste wat ik kan.’
(…)
‘Ja.’
(…)
‘Ja, maar…’
(…)
‘Ja, maar ’t enige waar ik aan denk is dus dat m’n hart ’t zodirect gaat begeven. & Ik weet heus wel dat ik er niet uitzie als iemand bij wie dat zomaar kan gebeuren, dat ik daar genoeg voor beweeg & te weinig lijd aan obesitas, maar iets wat tussen m’n oren is gaan nestelen wil dat warme huisje met weinig tochtgaten niet snel weer verlaten. Dat is ‘t! Dat is ‘t! Ik heb te weinig tochtgaten.’
(…)
‘Weet ik. Weet ik. Tuurlijk is ’t mooi weer. Ik zat ook de hele tijd buiten. Tenminste, ik was van plan de hele tijd buiten te gaan zitten. Ik had me net geïnstalleerd.’
(…)
‘Ja, de zon is heerlijk in mijn tuin. Maar ik had me dus net geïnstalleerd, boek erbij, pet op om niet verblind te worden, krukje voor m’n voeten, toen ik wat zag bewegen.’
(…)
‘In de tuin, ja, maar geen vogel. Ja, die waren er ook wel. Daar genoot ik ook wel van. Er kwam nog een stelletje staartmezen voorbij, dat was wel leuk. Maar er bewoog iets anders. Dus ik ging staren naar de plek waar ik in m’n ooghoek iets had waargenomen. & Tegelijkertijd zie ik in m’n andere ooghoek weer wat bewegen.’
(…)
‘Nee, ’t waren padden. 1tje Kwam steeds verder naar me toe.’
(…)
‘Ja. Dus ik pak de stok van de bezemsteel. Probeer ‘m weg te jagen. Gooi ook nog een lege plastic bloempot op ‘m af. Maar juist daardoor komt-ie nog dichter naar me toe. Kijkt me echt zo aan van: ‘Hé, met jou zou ik wel een nachtje willen doorbrengen.’ Zo zijn padden. Lees ik dus later ook op een website: ’t enige waar die padden in deze tijd van ’t jaar aan denken is zich zo snel mogelijk voort te planten. & Met die pukkel op m’n neus zag ik er reuze-aantrekkelijk uit natuurlijk. Dus dat beest wilde me bespringen. Ik zag ’t al voor me. Toen heb ik snel de plantenspuit gepakt. Dat hielp. Toen droop-ie af, letterlijk. Vond me blijkbaar geen aardig mannetje dat ik ‘r ondergespoten had.’
(…)
‘Nee, toen heb ik de deuren dichtgedaan natuurlijk. Maar goed ook, want om de paar minuten kwam er weer een pad langs om voorbij te trekken. Dat bedacht ik me ook opeens: dat ze aan ’t trekken waren. De grote paddentrek was begonnen. Ik heb ’t gelijk gecontroleerd op die website & m’n vermoeden bleek te kloppen. ’t Geile-padden-seizoen was aangebroken. & De grootste trek vond plaats in mijn tuin. Nou gingen ze er natuurlijk van uit dat ik ze in een emmertje op zou vangen, zodat ze goedkoop & snel verplaatst konden worden. De luie donders. Nee, zo ben ik niet.’
(…)
‘Nee, ik ben geen held. Ik durfde gelijk ook niet meer naar de aarde in de tuin te reiken om een beetje in de mond te stoppen, zodat ik m’n linkerpink niet meer zou voelen. Nee, dat hele instinct van mij was gelijk teniet gedaan. Dus ik heb die deuren gesloten & m’n hart begon gelijk nóg onregelmatiger te kloppen. Kwam doordat ik m’n eigen ruimte had ingeperkt, dacht ik.’
(…)
‘Ja.’
(…)
‘Ja. Goed, als ik er straks niet meer ben, dan laat ik ’t je wel weten. Ok. Doei.’

& We begonnen weer met staren naar alles dat voorbijkwam aan Zijperspace.

uitbraak

‘’t Is er weer tijd voor, hè,’ hoor ik van rechts komen.
De buren van hiernaast lezen in de zon een boek. Ze hebben er in ieder geval beiden 1 op de schoot liggen. Nu kijken ze naar mij. Tussen de gaten van ’t gaas in de schutting door. & De dode oude kronkelende takken van vorig jaar.
Ik richt me op, terwijl ik nog net even een takje losruk.
‘Ja, de zon schijnt om te zeggen dat ’t weer moet gebeuren,’ reageer ik.
‘Dan weten we in ieder geval dat je er weer bent,’ zegt 1 van de meisjes.
Even denken hoe zij ook alweer heet. ’t Is de kleinste van de 2.
Ze doelt op die ene keer dat we verbaasd waren dat we elkaar weer ‘ns tegenkwamen.
‘We dachten al dat je verhuisd was,’ zei ze toen.
‘Ja, hoor,’ zeg ik, ‘ik was er evengoed al die tijd.’
‘Wij waren er ook, hoor.’
O ja, de 1 heette Johanneke, de ander Dorien. Precies als 2 meisjes die ik al jaren ken & ook bij elkaar woonden. Alleen passen de namen bij hun verkeerd.
Ik buk weer voorover om ’t volgende takje op te rapen.
‘Kunnen jullie hier nog lang blijven wonen?’ vraag ik ondertussen.
‘Ja, nog tot november,’ zegt Dorien.
Dan moet ik ze maar weer voor m’n feestje uitnodigen, bedenk ik me. Maar nu nog niet. Er komen nog genoeg mooie dagen voor die tijd.

‘Hoi, buren,’ roep ik naar 3-hoog.
Ze zijn druk bezig dingen op te hangen aan ’t balkon.
‘Hoi,’ reageert Panos.
Nienke glipt net naar binnen.
‘Je hebt je thuis mooi schoongemaakt,’ wijst Panos.
Grieken maken blijkbaar hun tuin schoon, constateer ik met een glimlach. Grappig hoe taal werkt.
‘Nou, dit is nog maar ’t begin,’ zeg ik.
Nienke komt weer buiten. Ze zwaait. Ik zwaai terug.
Panos bukt weer om door te gaan met z’n activiteiten. Hij probeert een bout aan de spijlen van ’t balkon te bevestigen. Nienke showt mij ondertussen waar ze mee bezig zijn.
‘We hangen vissen op aan ons balkon,’ legt ze uit.
Platte vissen van ijzer, zo lijkt ’t van een afstand van 3 etages.
‘Ah, balkon-art,’ constateer ik.
‘Ja, we hadden nog wat kunst over,’ zegt Nienke.
Kunstenaars houden kunst over. & Ik een heleboel dode takken. Ik weet alweer niet meer waar ik ze laten moet.

‘Lekker weer, hè,’ zegt Suze van 2-hoog.
Ik kijk op.
‘Ja, heerlijk,’ reageer ik. ‘Alleen jammer dat die buurman van 1-hoog onze rust de hele tijd verstoort.’
Ze lacht. Sinds 3 weken zit haar vriend op 1-hoog. Woningruil. & Nu wonen ze zo goed als samen. Hebben evengoed allebei een appartement.
‘Erg, hè,’ speelt Suze mee. ‘Met die houten planken als vloer trilt ’t door ’t hele huis.’
‘& Hij lijkt maar niet klaar te komen met klussen. Van ’s ochtends vroeg tot ’s ochtends vroeg.’
Nico komt kijken wat we over hem te zeggen hebben.
‘Huh?’
‘Ha, we zijn er allemaal,’ zeg ik.
Nienke & Panos bukken ook nog een keertje voorover om naar onderen te kijken. Nico kijkt omhoog.
‘We gaan een huurderscommissie instellen, om te kijken of we iets tegen die overlast kunnen doen,’ zeg ik.
Suze lacht.
‘Hij moet die vloerbedekking maar weer terug leggen,’ zegt ze.
‘Nee, even serieus,’ zegt Nico. ‘Heb je veel last van me?’
‘Ach, nee hoor,’ antwoord ik.
‘Hé, Ton,’ roept Suze er tussendoor, ‘mag ik even bij je beneden komen om een cd-tje te lenen?’

De tijden van grote afzondering zijn weer voorbij voor Zijperspace.

inspiratieloze mededeling

Bij gebrek aan inspiratie deel ik u ’t volgende maar even mee. Wellicht ten overvloede.

Nog maar 21 nachtjes slapen.
& Dan vier ik ’t niet. Hoewel ik wel vrij zal zijn. Ondanks de normale zondagse arbeidsdag die de zondag doorgaans voor mij is.
Nee, ik wil niet werken op m’n verjaardag. Ik kan me de dag niet heugen dat ik m’n wél op m’n verjaardag heb gewerkt. Wel dat ik gewoon evengoed naar school moest. Ik geloof dat ik zelfs wel ‘ns een repetitie op m’n verjaardag heb moeten maken.
Schandalig. Een verjaardag moet een vanzelfsprekende vrije dag zijn. Een beetje je bezig houden ten dienste van anderen op een dag waarop je je eigen bestaan zou moeten vieren & alle plezierige aspecten daarvan. De dag dat je verjaart is méér een feestdag dan al die andere van overheidswege ingestelde vrije dagen. Dan moet je zelf kunnen kiezen wat je gaat doen. Dan moet je de vrijheid hebben om de hele dag uit je neus te eten, je ongans te zuipen aan diverse alcoholische versnaperingen in ’t gezelschap van mensen die dit ook wel kunnen waarderen, of om een blokje om ’t huis te lopen. Je verjaardag is tenslotte de leukste dag van ’t jaar (behalve dan sinterklaas & ’t bokbierfestival).
Dat zal ik dit jaar niet doen. Tenminste, ik ga ’t niet plannen zoals ik voorgaande jaren gewend was te doen.

Dit omdat, ik heb ’t al enkele keren gemeld, ik dit jaar 15.000 dagen oud zal gaan worden. Dat gebeurt een mens ook niet al te vaak. Zeggen & schrijven slechts 1 keer, & dan moet ‘t ‘m ook nog meezitten.
Nog 46 nachtjes te gaan. Vandaag ben ik zogezegd 14.954 dagen oud. ’t Duurt dus niet lang meer. Slechts 25 dagen na m’n 41e verjaring. Of eigenlijk: precies 25 dagen! Wat de 5e Mei ’05 de 125e dag van ’t jaar maakt (aangezien mijn verjaardag doorgaans, of eigenlijk: 3 maal in de 4 jaar, op de 100e dag van ’t jaar plaats heeft).
Ach, daar heb ik ’t al lang & breed over gehad. Een jaar geleden al. Ik zal de mensen daar niet nogmaals mee vermoeien. Dat doe ik in ’t dagelijks leven al meer dan genoeg.
‘Wanneer word je dan 15.000 dagen oud?’ is een vraag die nl regelmatig aan me wordt gesteld als ik ’t weer ‘ns niet kon laten te benadrukken dat ’t bijna zover is.
‘Op hemelvaartsdag, op de 125e dag van ’t jaar, op 05-05-05, op bevrijdingsdag, 25 dagen na m’n verjaardag, op de kop af 60 jaar na de bevrijding. & Jij mag ook komen.’
Men zou me moeten horen. Bij ‘t 1e gedeelte keert de gemiddelde mens zich al vermoeid om, op zoek naar een enigszins meer rustgevende gesprekspartner, waardoor ze de daadwerkelijke uitnodiging missen. Ik zal waarschijnlijk al dat reeds lang bestelde bier in m’n 1tje op moeten drinken. Me intraveneus met de 3 tapkranen moeten verbinden. & Dan maar hopen dat ’t toch nog op is, aan ’t eind van de dag. Dat die 15.000e verdagdag niet zinloos voorbij is gegaan.

Daarom vier ik ’t dus niet, m’n verjaardag. ’t Zou een beetje dubbelop zijn. Maar ik kon ’t niet over m’n hart verkrijgen te gaan werken. Dat is toch ook weer te veel van ’t goede. Ik werk wel weer met kerst. & Oud & nieuw.
Maar zeker niet op 05-05-05.

Dan zijn er andere dingen te doen in Zijperspace.

namennoemen

Alex, die eigenlijk anders heet, maar wiens echte naam ik vergeten ben, staat aan de bar. Ze wil bestellen, maar stottert bij ’t noemen van mijn naam.
Buiten dat ze geen Alex heet, heeft ze bovendien de naam van de andere Alex afgenomen. Alex die eigenlijk Alexandra heet, op z’n engels, omdat ze nu 1maal van oorsprong engels is; als ik haar riep zei ik altijd ‘èlleks’, terwijl dat bij de nederlandse Alex gewoon ‘aaleks’ is. Of moet zijn. Maar omdat de ene Alex de andere Alex beïnvloedt, ben ik geneigd op een engelse manier de hollandse Alex aan te spreken.
Die andere Alex dus, de engelse, moeten we nu Lexie noemen, onder die naam schrijven we een bonnetje voor haar, want anders ontstaat er verwarring. Want de nederlandse Alex, die eigenlijk geen Alex heet, wil nu 1maal Alex genoemd worden. & Dat wilde ze nou juist in een tijd dat de andere Alex, de engelse Alex, Lexie, een tijdje niet kwam. Waardoor ze haar recht om Alex genoemd te worden, om een bonnetje onder de naam Alex te mogen hebben, verspeelde, per ongeluk verloor.
Behoorlijk verwarrend dus, als je niet weet over wie ik ’t heb helemaal, maar wij barmensen moeten er mee leven, bovendien moeten we net zo lief & aardig tegen ze zijn, geen onderscheid. ’t Zijn tenslotte klanten.
Verwarrend bovendien is dat ze nu wil bestellen, die ene Alex dus. Terwijl ze in gedachten blijkbaar zelf 2 namen door elkaar haalt, want ze stottert bij ’t noemen van m’n naam.

Zoals m’n moeder. Als we iets niet mochten. & Een woedeaanval moest bewerkstelligen dat we aan haar wil ’t niet te mogen zouden gehoorzamen. Dan ging 1st ’t hele gezin van de andere 5 zonennamen voorbij voordat ze de juiste te pakken had.
‘Quint, nee, Carel, Theo, Jan, Marc (….) TON! LAAT DAT!’
Ze werd kwader naarmate ’t duurde voordat ze de juiste naam uit haar mond kon krijgen.
Wij waren allang al geschrokken, gestopt met de handelingen die niet verricht mochten worden, geparalyseerd zaten we in onze stoel, wachtend op de grote explosie van de naam die op ons van toepassing was.
& Daarbij zeg ik ‘ons’, omdat ’t op iedereen in de familie van toepassing kon zijn. M’n moeder begon altijd bij de verkeerde naam. Waardoor alle leden van ‘t gezin, op m’n vader na, stopten met waar ze mee bezig waren. Hoe onschuldig de bezigheid ook was.
’t Huiselijk leven werd voor een korte tel stilgezet, geheel gefixeerd, niemand deed iets, was in z’n beweging blijven hangen, bang dat ‘tgeen hij deed niet veroorloofd was, vooral ervoor zorgend ’t niet erger te maken dan dat ’t al was.
Niets gebeurde, behalve m’n vader die even een andere jazzplaat opzette.

Ik kijk gewoon voor me uit. Eigenlijk een andere kant op, want ik heb wel wat anders te doen dan gewoon maar wachten tot Alex, die ene, op mijn naam komt. Zoals bijvoorbeeld de glazen, de lege glazen verspreid over de bar, te verzamelen & in de buurt van de spoelbak te zetten, oogcontact te zoeken met de klant die zojuist binnen komt lopen & onderwijl ook nog even te kijken of er wel genoeg droge viltjes op de bar liggen. Dat moet ook allemaal gebeuren. Is ook allemaal belangrijk. Alex komt morgen weer, dus ik kan heus wel een potje breken in de vorm van afwachtend zijn tot ’t moment dat zij m’n naam weet te herinneren.
Maar ze neemt een loopje met me. Ze doet net alsof. Ik zie ’t aan de grijns die ze op haar tronie tovert. & Dan een paar keer met de wijsvinger haar bril recht op haar neus duwt. Dat moet ook iets zeggen. Doe je ook niet zomaar een paar keer achter elkaar.
‘Hm, hoe heet je ook alweer?’ zegt ze lachend, tegen de man die algemeen bekend staat als de pardon-Ton (‘Pardon, hier is Ton’) als-ie met stapels glazen richting bar komt lopen, daarmee de massa opzij dirigerend.
‘Noem me maar Geileflikker,’ roep ik olijk naar haar, niet van zins haar te helpen eer zij me fatsoenlijk kan bejegenen, ondertussen alvast een bestelling opnemend van die ene klant die daarnet binnen is getreden, ‘dan kom ik zo bij je.’
Ik buig me naar de nieuwe klant, luister naar wat-ie te bestellen heeft, gooi de tap open, met daaronder een glas, & roep verder naar Alex, die ene: ‘Maar veel vrouwen noemen me eigenlijk ‘Geileflikkermagkmetjenaarbed’, dat vind ik zelf echter wel een beetje erg lang. Zeker voor een barman.’
Ik zet ’t glas bier voor de nieuwe klant neer, lach m’n breedste lach naar Alex, nog steeds die ene, ontvang wat geld in m’n rechterhand, overhandig met m’n linkerhand wat de nieuwe klant aan wisselgeld tegoed heeft & ben vervolgens bereid me naar de dame die zoveel aandacht van me vergt te wenden.
‘Zeg,’ zegt ze, ‘Geileflikkermagkmetjenaarbed…..’
Ze heeft haar mond nog open om haar bestelling er op te laten volgen als ik roep, hard, want iedereen mag ’t best wel horen: ‘Nee, ik heb vandaag niet zo’n zin. Bovendien heb ik nog wat andere dingen te doen.’
Waarop ik me naar een volgende klant keer.

Liever nog een nachtje m’n eigen naam noemen in Zijperspace.

35%

‘Er staat 35% op. Min 35%. Wat betekent dat je ’t voor 35% minder kan kopen. Omdat ’t aan ’t randje van de verkoopdatum zit. Houdbaarheidsdatum is bijna overschreden. In ’t bier zeggen we dan dat ’t bijna ‘o.d.’ is. Over Datum. Wil niet zeggen dat ’t niet meer goed is, zeker in ’t bier niet, maar je kan ’t dan bijna niet meer verkopen. Met vlees mág je ’t zelfs niet meer verkopen. Nou, dan kunnen ze ’t natuurlijk net zo goed toch nog verkopen op de laatste dag, want dan krijgen ze er in ieder geval nog een beetje geld voor, ipv helemaal niks.
Maar niet verder vertellen, hè, want volgens mij maken ze daar een denkfout. Ik profiteer ervan, ik vind ’t heerlijk, maar ze als ’t te weten komen, dan kan ik fluiten naar m’n od-vlees.

‘Je moet niet ’s ochtends vroeg langskomen. Dan hebben ze nog niet alle verpakkingen op datum gecontroleerd. & ’s Middags, als ‘t zeg maar 2 uur, 3 uur is geweest, dan zijn anderen je voorgegaan. Ik heb ‘ns een man z’n hele boodschappenwagen zien volladen met 35%-vlees. Vlak voordat ik een greep kon doen. Die was volgens mij ingeseind, van: ja, nu moet je komen! Alle schappen waren leeg toen ik aan de beurt was om iets lekkers & goedkoops te vinden. Geen 35%-stickers meer te vinden.

‘Om toch vooral te voorkomen dat de mensen gaan hamsteren hebben ze op de onderkant van de verpakking een tekst geplaatst waarin gemeld wordt dat je ’t wel in de vriezer kan bewaren (nog dezelfde dag er in stoppen), maar niet langer dan 3 maanden.
Dat wil er bij mij dan niet in, hè, dat ’t na 3 maanden diepgevroren toestand opeens bedorven kan zijn. Ze willen de consument gewoon door laten consumeren, nou ja, door laten kopen. De consument mag vooral niet stilstaan. Hij moet een reden hebben om terug te keren naar de supermarkt. Daarom die 3 maanden. Zodat-ie weer consumptiegedrag kan gaan vertonen.

‘Ja, ja, ik vertel zo wel hoe dat zit met hun denkfout.
1st Even dit: je kan écht alles met zo’n sticker tegenkomen. Er valt geen pijl op te trekken. Laatst had ik eendenborst. Kon me niet herinneren dat ooit gegeten te hebben. De week erna sparerib. Heb ik meteen bij thuiskomst als lunch bereid. Beetje vette lunch, maar ja, wanneer maak ik nou voor mezelf zo’n maaltijd klaar? Toen heb ik mezelf ’s avonds een wat bescheidener maaltijd voorgeschoteld.
Cordon bleu, van die dikke lappen, voor € 1,90. Of gemarineerde varkensfileetjes, 5 plakken, die ik als tussendoortje voor slechts € 1,85 zit op te peuzelen. Een boterhammetje erbij om in ’t sausje te dompelen. Of van die stammetjes, hoe heten die dingen ook alweer, of blinde vinken; vroeger aten we die regelmatig, m’n moeder had altijd wel wat in huis, maar ik was ze eigenlijk een beetje vergeten. Dankzij die 35% leer ik ze opnieuw kennen.

‘Anders had ik een boterham moeten eten. Nou, ik hou wel van een beetje variatie, zo 1 keer in de week. Wil ik best 5 minuutjes in de keuken staan om iets in een koekenpan aan te braden.

‘Ja, die denkfout dus. Dat is eigenlijk best wel dom. Ze denken dat ze dan op een voordelige manier van ’t product af zijn. Maar ze vergeten dat de consument alleen besteedt wat-ie kan besteden. Ipv dat-ie z’n geld aan iets anders zou spenderen, geeft-ie ’t nu uit aan iets goedkoops. Reken maar niet dat ik iets in ga kopen wat ik ipv dat 35%-vlees op woensdagmiddag zou kunnen eten. Eventjes geen boterham als middagmaal op m’n vrije dag. Daar hoef ik dan niet meer over na te denken, geld aan uit te geven evenmin.
Een week later kom ik weer terug, nieuwe wekelijkse boodschappen doen, & er ligt weer een heerlijke plak voor mij klaar, voor geen geld, ver onder ’t bedrag waar je iets dergelijks elders kan kopen.
Zij hebben er geen extra voordeel aan, hun concurrenten niet, de slager op de hoek niet, ze ondervinden evenmin schade ervan, behalve dus dat ik dat geld niet meer aan iets anders uit kan geven, maar ík profiteer wel degelijk. Zonder die sticker had ik een dergelijk product waarschijnlijk niet gekocht.
Dat vergeten ze, hè, dat ik ’t anders niet had gekocht. Waarschijnlijk wel iets anders, maar nu even niet.

‘Ik vind alleen dat de kassameisjes me zo afkeurend aankijken. Misschien omdat ’t varkensvlees is, dat mag niet van hun hoofddoek overhangen koppies, of anders omdat ik met 3 verpakkingen zonder winst voor hun baas de supermarkt verlaat.
Ja, dat gaat nog wel even moeite kosten, dat ik de kassameisjes negeer.’

Waarschijnlijk zal er van dat laatste nooit wat van komen in Zijperspace.