morgenstond

Je begint de ochtend van de volgende dag met je moeder bellen. Zacht fluisterend, omdat ’t mevrouwtje nog in bed ligt, met de gordijnen tussen de beide kamers gesloten, vertel je ’t relaas.
Je vertelt van nu. Je vertelt van gister. & Je vertelt van toen. Waar de adem tekort schiet & gedachten zich gedragen als stormen over laagland. Je vertelt over hoe 17 jaren verglijden & hoe die 17 jaren toch dezelfde onrust met zich mee kunnen blijven dragen.
Pandora’s doos bleef gewoon tijdelijk gesloten. Iemand heeft ’t deksel weer hervonden. Als er daar van binnen een iemand extra bestaat.
Alsof je moeder van niets wist, zo vertel je, van die 17 jaren die voorbij gegaan waren & jullie brachten waar jullie nu zijn.
Maar je vertelt in korte zinnen. Met soms de verkeerde woorden. Want gister heeft ’t vocabulaire tijdelijk ontregelt. Angst heeft enkele woorden op de vlucht doen slaan. Maar je praat tenminste weer, je praat weer volledige zinnen. Die foute synoniemen krijg je er gratis bij. De foute synoniemen lijken in ieder geval een beetje op dat wat je eigenlijk zeggen wilt.

Je voelt je moeders vingers in je nek. Je hoofd voorovergebogen, haar duim & wijsvinger de adem bedwingend, tot kalmte wrijvend.
‘Rustig maar,’ zegt ze zalvend, ‘laat ’t maar gaan.’
Waar je nog niet weet wat rustig gegaan moet laten worden. Zijn ’t je handen die verkrampen, of de maag die je longen verknelt, is ’t je hoofd, waar de huid een steeds strakker trekkend masker lijkt, zijn ’t de tranen die zich angstvallig achter de oogkassen verschuilen?
Je kent elke porie van de bank waar je op zit. Je weet hoe hij zweet, hoe hij ademt, zich rustig houdt. Dat weet je wel.
& De 2 vingers van je moeder. Met een enkele keer de vinger van net naast de wijzende. Haar andere hand ook die zich op je voorhoofd legt.

Zouden die handen 17 jaar later nog steeds die schilvers van ’t vele wassen & boenen in de huid hebben staan?

Eigenlijk fluister je niet. Zo erg is ’t niet als ’t slapend vrouwtje ervan wakker wordt. Wakker worden is tijdelijk & kan straks wel weer worden gecorrigeerd.
Bovendien zijn moeders oren slechter gaan horen.
Je lacht om je eigen grapje, toen je moeder van de week haar gehoorapparaten liet zien, onzichtbaar achter lokken haar.
‘Nou, Ma, ik ben BLIJ DAT JE besloten hebt om ze DAN TOCH EEN keertje aan te schaffen. Ze geven TOCH WEL de hele tijd de zelfde sterkte?’
Je lacht weer. & Draait speciaal voor moeder aan de volumeknop van je eigen stem. ’t Verhaal wordt dan vanzelf luchtig. Er is speciaal voor Ma niet al te veel meer aan de hand. Ze hoeft niet te komen om haar hand in de nek van haar zoon te leggen.

& Je geeft de korte samenvatting van wat je nu gaat doen.
Niet naar werk.
Rustig aan.
Weekenddienst van huisartsen bellen.
Overleggen.
Van toen vertellen.
Kalmeringspillen vragen.
Rustig blijven.
Geen aandacht vragen.
Geen pillen slikken, of slechts dan als nodig.
& Dat alles wel in orde komt.

Je moeder vindt ’t goed. Je moeder vindt alles goed.
Je moeder vindt dat je de groeten moet doen aan mevrouwtje. Laat ‘r maar lekker slapen.
& Rustig aan. Er kan niets gebeuren.
Dag.

Nee, er kan vast niets gebeuren in Zijperspace.

terug

Ik heb ze weer langsgekregen. M’n vrienden van jaren her. Ze waren er gewoon opeens. Ik heb ze verwelkomd, ik heb ze begroet. & Toen bleven ze net te lang hangen.

Ze wilden mee toen ik ’s avonds laat de straat op moest. Toen ik langs tochtige flats m’n vriendin af wilde halen van de trein.
Daar waren opeens nog steeds aanwezig de donkere man, de man op de hoek, de wind uit de verkeerde hoek, de lantaarnpaal die niet scheen, de oversteekplaats zonder stoplicht, die met werkende lichten ook, de politieagent verstopt achter de paal, de anderen verstopt achter de andere palen, de palen zelf, de bomen, de bladeren die ruisten, ’t verkeer dat raasde, de stereotypen, de kachel die aan was blijven staan, de komende uren, de komende minuut, de adem die zou stokken, de adem van de man die me in zou kunnen halen, de vrouw die jaloers was, de blik van haar, de patat die vet om de hoek kwam walmen, de wapperende haren waardoor een persoon van achter niet herkenbaar was, de herinnering aan andere avonden, de keel die zich dicht klemde, de vriendin die wegging, weg bleef ook, de zwoele stem, die bedrieglijk door de nacht klonk, de brievenbus, de post, de enveloppe die niet open ging, de brief zonder boodschap, de trap, de afgrond van bovenaf, de trede, die erna, boven, onder, de gelijkvloersheid, een kelder, een zolder, niveau & ’t gemis daaraan tegelijkertijd, de tegenstelling, de gelijkheid, de achterdocht, ’t vertrouwen, een verhaal & ’t niet willen luisteren daarnaar, ’t te vele praten, ’t geroezemoes, ’t gebrek aan geluid, ’t niet kunnen verstaan, ’t overzicht, maar dat slechts visueel, alles wat minder is, de grap, ’t niet kunnen snappen, ’t zelf vertellen, een te lang verhaal, mensen die niet luisteren, de donkere man, opnieuw, de straat, de Zeedijk, ’t verkeer dat voorbij suist, de junk, de toerist, de taxichauffeur, de alcoholist, de dief, de neger, de turk, de marokkaan, de controleur, de brede man, de magere, de blonde dame met grote tieten, haar vriend die loert, de blik die ziet, de stoep, de argwaan, de tram, de bus, de auto, de bocht, maar vooral al die hoeken, de hoeken waar je niet omheen kunt kijken van wat er aan komt, wat er nog meer staat te gebeuren, waarom er straks een verandering plaats kan vinden.

Ze kwamen allemaal tegelijk langs. Er waren mogelijkheden te over om me even lastig te komen vallen. Er was geen bescherming meer in m’n hoofd. Ik had geen helm meer op.

Ik vergeet nog de tuin. De tuin waar ik geen stap in zet. De tuin die er niet is voor mij, behalve om te zien of-ie er nog staat.
De planten rijzen, doen nog net geen aanval, maar dwingen mij om terughoudend te zijn.

Ik sta hier.

Ik hou de deuren dicht.
Zo hou ik nog net overzicht.

M’n broer is dood. Dat besef ik me nu wel.
Ik denk er alleen niet al te vaak aan.
Ik zet nl geen stap meer in de tuin waar woeste gedachten m’n veiligheid lijken te bedreigen.

Ik fiets om Roswitha zo snel mogelijk bij me te hebben. Ik fiets over ’t pad, een rechte weg. Ik zou er niet aan moeten denken een hoek om te moeten gaan. Waar donkere mannen…..

& Dan sta ik hier, niet zo heel veel later, voor ’t station. M’n vrienden m’n vijanden zwermen om me heen.
& Ik moet me straks veilig gaan voelen. Met m’n vriendin achterop.

Langs dezelfde weg terug naar Zijperspace.

herbeginnen

Ik begin weer, ik kan pas weer beginnen, als ik een beetje van die schrijversangst af ben.
Tot die tijd ben ik even stil.

Hoewel ik denk dat zoiets niet lang kan duren in Zijperspace.

retorisch (dl 1)

Waarom ik de tuindeuren niet open…….

Nu heb ik ’t wel gedaan. Enkele uren geleden. Ik twijfelde aan de warmte buiten & moest die controleren. Ik zou er bij gaan zitten, achter ’t beeldscherm, terwijl de buitenlucht naar binnen zou stromen, om af te wachten wat de temperatuur zou worden. Maar ik voelde onmiddellijk dat ik de kachel niet meer nodig zou hebben.

Zonder kachel zou m’n huis een koelkast zijn, een grot, diep in een berg verborgen. Ik kom wel ‘ns thuis van hete dagen elders & laat me dan weldadig omwikkelen door de koele lucht die door de vloer uit de onderliggende aarde lijkt omhoog geborreld. Ik geniet daar een ½ uur van, om dan te besluiten dat ’t me te veel kleren kost om de lichaamstemperatuur constant te houden. Ik lijd een kleine nederlaag tegen de zomerhitte die ik via de tuindeuren moet laten binnen komen.

Roswitha zegt dat je frisse lucht nodig hebt. In ieder geval 1 raam moet open, dan kan een mens gezonde buitenlucht inademen. Men zal er vast langer van blijven leven.
Maar ’t is zo koud, vaak, ’t kost zo veel moeite om ’t huis weer op orde te krijgen. ’s Ochtends is de 1e handeling ’t sluiten van ’t raam, ’t afsluiten van de slaapkamer waar Roswitha nog ligt, de kachel in de woonkamer aan. Vervolgens zoveel mogelijk kleren aan, shirt, sweater, sokken, sloffen, de 4 s-en van ochtendlijk gerief, om ’t effect van de kachel af te wachten. Hete thee moet er zo snel mogelijk bijkomen, om ’t lichamelijk welbehagen een ietwat te stimuleren.

Daarnet de deuren dus opengegooid. De wereld laten binnen komen.
Gelijk wordt je overdonderd door wat er nog meer aan de hand is. Dat de vogels fluiten, dat wist ik wel, maar ze zijn me plots zo dicht genaderd. ’t Worden conversaties die ik kan meebeleven.
Om ’t niet over de monologen van blaffende keffers te hebben, enkele deuren verder. Of ’t ontwaken van ’t huis enkele deuren verderop, waar gister de barbecue plaats vond, gedeeltelijk door mij afgeluisterd bij ’t laat in de avond vullen van de vuilnisbak.
Dat wakker worden daar kondigt zich aan als een licht ruisen, als van een nachtpon die langs de bladeren van de planten strijkt, dat allengs verandert in ’t onmiskenbare geluid van menselijk handelen: de messen, de borden worden opgeruimd, de klaptafel opgevouwen, ’t plaatsje bijgeveegd. & Geleidelijk aan wordt ook dat op zijn beurt weer overstemd door de werkzaamheden aan ’t spoor, officieel aangekondigd middels ’t schrijven huis-aan-huis verspreid onder de bewoners van deze straat.
Slechts de bladeren die reageren op de vlagen van de wind kunnen nog akoestisch tegengas geven aan al die menselijke activiteit. Ze zuchten bij tijd & wijle vermoeid van zoveel overbodigheid.

Ik ga voor me uit staren, luister de hoorspelen af, ’t geluidsbehang, & laat me meevoeren met mededelingen waar ik geen deel van uit maak. Terwijl ik weet dat ik liever een boek lees. ’t Lijkt zo zinloos als er geen verhaal in zit. Begin noch einde, behalve dan dat ook deze dag ooit weer voorbij is gegaan nadat ’t zo ootmoedig aan iets begon waar een horizon aan de nochtans onzichtbare einder leek te liggen.
Ik heb liever de structuur van een speciaal voor mij geregisseerd verhaal. Als ik mij niet af wil laten leiden moeten de deuren weer dicht.

Het is controle. Alles moet mij ten dienste staan. De juiste condities, de ideale condities. De activiteit in m’n hoofd zo laag mogelijk. Of anders slechts in de roes waarvan ik weet dat ik me er comfortabel & vertrouwd in voel. De kachel aan, dan weet ik hoe ’t wordt, dat ’t op peil gehouden wordt door de thermostaat.

Geen invloeden van buitenaf werken door in Zijperspace.

pindavelletje

Ik ben gaan bellen. Meteen toen ik er over las. Nou ja, nadat ik ‘t tot me door had laten dringen. Toen de vragen bleven komen.
‘t Is misschien helemaal niet niks. Misschien is ‘t wel iets groots. Een kleine stap voor de mensheid, een reuzenstap voor ‘t universum. & Dan zouden wij zomaar ‘ns vergeten zijn ‘t te boek te stellen.
Dus ben ik gaan bellen. 1st Met iemand die verstand had van de zwaartekracht & alles wat daarmee zou kunnen samenhangen. Hoe snel valt ‘t harde velletje van zo’n pelpinda, vroeg ik ‘m. Erbij aangetekend dat er waarschijnlijk windkracht 4 staat & ‘t 1 meter moet dalen voor ‘‘t ‘’t wateroppervlak raakt.
Die man wist niet waar ik ‘t over had. Daar hield-ie zich niet mee bezig, zei hij. Dus vroeg ik ‘m hoe ik dat zelf kon berekenen.
Hij droeg me diagonaalberekeningen aan, rotatiesnelheden, bracht me Pythagoras in herinnering, vertelde over een appel die van een boom viel, over de maan, de zon & andere hemellichamen die invloed op onze gesteldheid hebben & eindigde met een kort college over de cohesie van watermoleculen.
‘t Lijkt zo onbelangrijk, maar ‘t moet toch een effect hebben. Ze hebben toch ook zo’n zinnetje dat de vleugelslag van een vlinder ergens ter wereld ervoor gezorgd kan hebben dat wij hier een depressie hebben. Waarom zou ik me dan niet om iets anders druk mogen maken?
Lees je wel ‘ns over hoe iemand naar de wc gaat? Wat-ie daar doet? Heb je een realistische roman in je handen, maar de hoofdpersonen weigeren om gebruik te maken van ‘t toilet. Stel dat ‘t enige wat overblijft van de mensheid onze romans zijn, de verliterarisering van ’t menselijk leven, & een buitenaards wezen weet dat te ontcijferen, dan komt-ie nooit te weten dat we ook nog af & toe in een klein kamertje ons terugtrokken om vanuit onze achterste overwegend bruine derrie af te scheiden.
Ja, ik vind ‘t zelf ook eigenlijk wel te vies om over te praten, ik zal zeker niet de 1e zijn die deze materie voor ‘t nageslacht vast zal leggen, maar ‘t is wel juist die omissie die me aan ‘t denken heeft gezet toen ik dat boekje las.
Dus die man staat op een veerpont, tussen Amsterdam Noord & Amsterdam Centrum waarschijnlijk, & onderweg gooit-ie de pindavelletjes overboord. Waar gaan die harde pindavelletjes heen? & Waar blijft ‘t & voor hoe lang?
Ik heb een bioloog aan de lijn gehad. Ik heb ‘‘m laten vertellen over vleeseters, krabben, algen, biotopen & oost-europese import, alles wat ‘’m maar te binnen schoot. Wie zou zo’n voormalig hulsel van een exotische vrucht tegen kunnen komen, droeg ik ‘m aan, wie zou ‘’t interessant vinden om er even aan te snuffelen? & Als ‘’t dan op de bodem van ‘’t IJ blijft liggen, welke microscopische cultuur zal ‘’m dan gaan overdekken, zal-ie groen gaan zien, of grijs, zal-ie haren krijgen, of binnen de kortste keren uiteen vallen & met de stroom wegvlieden als niet meer te herkennen onderdelen van een voormalig buitenwandig skelet.
Skelet moet ik niet gebruiken, zei de man, dat moest ik toch in een ander perspectief zien, wist-ie, hoewel de pinda niet bepaald zijn vakgebied te noemen was.
Maar een pindaschil valt, legde ik ‘‘m nogmaals uit, komt in ’’t water terecht, zal op een gegeven moment zinken, als-ie al niet door een nieuwsgierig al dan niet inheems beest op ’t wateroppervlak is aangetroffen & zal gedurende de tijd uiteen vallen, geleidelijk aan opgegeten worden, misschien wel door kolonies van microscopisch klein ongedierte, wederom uitgepoept door ‘‘tzelfde ras, kunt u mij ’t einde van ’t verhaal vertellen misschien?

Waar begint ’’t volgende hoofdstuk in hemelsnaam van Zijperspace?

ruzie

Degenen die nog komen zijn de jongens van vroeger. Even afgedwaald uit de buurt waar ze tegenwoordig normaliter verblijven komen ze snel een blikje leeuw uit de koelkast halen, uit de gewoonte die ze destijds hadden opgebouwd. ’t Zijn net zulke gewoontedieren als de rest der mensheid.
Vaak hebben ze inmiddels een andere partner waarmee ze zich op straat begeven. De turk bijv loopt tegenwoordig op met een doorgaans paniekerige vrouw, 1tje die het vak nog moet leren. Ze heeft al meermaals geprobeerd een blikje te kopen met een biljet van € 50,-. Zwaar verontwaardigd als ik zeg dat ik dat niet kan wisselen.
Als ze wat langer rondlopen weten ze dat ook ik m’n eigen, kleine, rol speel. Als ze zich niet aan die rol voegen, dan mogen ze op een gegeven moment niet meer komen.

De chagrijnige surinamer probeerde ’t nog een paar keer, dacht dat ik ondertussen wel verdwenen zou zijn.
‘Nee,’ zei ik, ‘jij komt er niet meer in.’
‘Waarom niet?’ vroeg-ie doodonschuldig, maar nog steeds met dat chagrijn in z’n gezicht.
‘Omdat we ruzie hadden.’
Ik heb zo vaak ruzie. ’t Enige wat ik heb te doen is onthouden met wie. De details zijn me vaak ontschoten, maar dat is bij hen ook ’t geval. Nog iets meer zelfs.
‘Ik heb nog nooit ruzie met je gehad.’
‘Dat heb je wel. Dus je krijgt niets van me.’
‘Wanneer dan?’
‘Een paar jaar geleden. & Geen discussie; ik wil je hier niet hebben.’
‘Waarom doe je zo moeilijk?’
‘Omdat je schreeuwt & gilt. Nu ook weer. Zo jaag je elke keer al m’n klanten weg. Dus wegwezen.’
‘Maar…’
‘Niks. Wegwezen. Ik praat niet met je.’

& Als zo’n persoon met z’n partner is binnengekomen kan ik die ’t beste tegen ‘m uitspelen.
‘Sorry, hoor,’ begin ik dan, ‘maar ik hoef die gozer niet in de winkel. Dan kan ik deze zaak wel opdoeken. Als jij wat wil kopen vind ik ’t goed. Zolang je maar niets voor hem koopt. Want dan krijg jij ook ruzie met me.’
De chagrijnige surinamer stond even verderop op z’n partner te wachten. Aan hun handgebaren kon ik zien dat de partner z’n blikje bier niet wilde delen. Zwaaiende, wegwuivende handen, ten teken dat ik de pot op kon. Afwerende hand dat ’t biertje alleen voor de ander bestemd was. Een traag weglopen & toch ’t delen van wat wisselgeld, slinks, zodat niemand ’t zou kunnen zien.
Maar daar ga ik me niet druk om maken. Ik ben ‘m weer voor een paar jaar kwijt.

Met een ander heb ik na een jaar de handen geschud. Om ’t goed te maken.
Nadat-ie de deur uit was ben ik snel naar ’t toilet gegaan om m’n handen te wassen. Die van hem waren nat geweest, & opgezwollen. Ik had ’t gevoel gehad dat ik door met een naald te prikken ze had kunnen laten leeglopen.
Hij wist van niets meer, van onze ruzie.
‘Je schreeuwde terwijl je in de rij stond,’ hielp ik ‘m herinneren.
Ik wist me ’t voorval nog goed voor de geest te halen.
‘Ik ben hier jaren niet geweest,’ zei hij.
‘Jawel, je was hier met een vriend. Die had een blik in z’n jaszak gestopt omdat ik wat over dat gegil van jullie had gezegd.’
‘Ja, ik ging wel met de verkeerde mensen om.’
We hebben ’t uitgepraat. Maar dat was vooral omdat er niemand op dat moment in de winkel stond, ik had even tijd.
Hij vertelde wat er daarna met z’n maat, die geen maat meer van ‘m was, gebeurd was. Steken, klappen, enz.
‘Altijd maar ruzie, ’t was hartstikke gevaarlijk om bij ‘m te zijn.’
‘Ruzie moet je met mij niet hebben,’ zei ik. ‘Daar hebben we allebei niets aan.’
‘Nee, joh.’
& We schudden elkaar de hand, waarop ik die van mij snel ging wassen. Ik was blij dat ik niet te hard in z’n hand geknepen had.

Dan had Zijperspace nu nog ondergezeten.

frank

’t Worden er minder. Slechts een enkele keer komen ze langs om een blikje bier te halen. Steeds minder vaak met ’t doel hun papiergeld te wisselen.

‘Ze jagen je op, hè. Ze willen gewoon niet dat je overlast bezorgt. Dus moet je steeds onderweg zijn. Kijk, & ik ben gids. Als ik een toerist tegenkom die wat wil gebruiken, dan neem ik zo’n knul mee. Dan zit de dealer even verderop, daar heb ik een afspraak mee gemaakt. Ik breng ze tot de hoek & een paar minuten later krijg ik een bepaald percentage. Daar moet ik dan van leven. Ik kan ’t in smack krijgen, maar ook in geld. Ik vind dat wel belangrijk, want zo blijf ik onafhankelijk. & Als dealer word je vroeg of laat toch opgepakt. Dat ga ik die jongens natuurlijk niet vertellen. Ze blijven ’t proberen. Maar ik ken niemand die niet binnen een paar weken, misschien maanden is opgepakt.’

Toen ik een keer over de Singel fietste wist ik plots waar Westmalle ze heenbracht. Een groepje van een man of 4. Ze stonden voorovergebogen om elkaar heen. Steeds schichtig om zich heen kijkend.
1 Van hen kende ik. Ik wist niet dat die ook gebruikte. Maar snapte toen z’n vreemde gedrag de laatste tijd. Hij lette niet op. Hij leek alleen geïnteresseerd in wanneer hij z’n spul zou krijgen. Met z’n rug naar de straat toe. De rest was net zo hebberig, als een troep honden die een kluif hebben gevonden, maar ze bleven omkijken.
Waarschijnlijk herkenden ze me wel, ik stond toen al enkele jaren in de winkel, maar ze hebben nooit tijd om te herkennen.

Ik ben Westmalle ook vaak genoeg tegengekomen, op straat, in m’n vrije tijd. Ik heb wel ‘ns ‘Hoi, Frank’ tegen ‘m gezegd. Hij heet eigenlijk Frank. Maar slechts een enkele keer keek-ie terug.
Ze hebben ’t druk. Ze werken de hele dag. ’t Junkenbestaan is een vak dat je 24 uur per dag bezig houdt. Je moet je blijven concentreren. Al is ’t maar om een veilige slaapplaats te vinden.

Ik vond er 1tje in de kelder van de winkel. Tussen de voorraden bierflessen. Hij moest tussen een troep toeristen in naar binnen zijn geglipt.
Hij lag te slapen. Tussen kranten in lag z’n lichaam gekronkeld. Op de ijskoude betonnen vloer.
Ik schrok & rende de kelder uit. Boven gekomen heb ik m’n baas gebeld. Met z’n 2-en naast elkaar, enkele minuten later, durfden we tegen z’n voeten aan te schoppen. Maar er kwam geen beweging in.
Politie. Via de telefoon de situatie omschreven & razendsnel waren er 2 agenten.
Dat hadden ze nog nooit meegemaakt. Een junk slapend in de kelder van een winkel.
Wij werden naar boven gestuurd. Zij deden handschoenen aan, plastic handschoenen. Ze tilden ‘m op, schudden ‘m een beetje wakker, & ondersteunden ‘m in de tocht naar buiten. Daar hebben ze ‘m ondervraagd.
‘We hebben ‘m gezegd dat-ie ’t centrum uit moest,’ kwamen ze even later rapporteren. ‘Voor de rest kunnen we niets doen. Hij moet z’n roes uitslapen. Hij heeft verkeerde troep gekocht, dus moet-ie daar bovenop komen.’

Alleen degenen die ’t hardst zijn overleven ‘t. & Dan nog niet meer dan een paar jaar. Ik zie nog slechts een enkeling van de periode toen ik net begon. Waarschijnlijk zie ik niemand meer van toen. Maar de gezichten veranderen zo geleidelijk, dan is die er opeens niet meer, dan is er een andere verschijning aan ’t firmament, dat je op gegeven moment niet weet op welke volgorde dat is gebeurd. De kaarten worden geschud & steeds weer op een andere manier uitgedeeld.
Amsterdam is ’t hardste van ’t hardste, denk ik dan wel eens. Alleen de crème de la crème kan ’t hier nog een tijdje volhouden. De slimste, degene die ’t beste kan slaan, degene die écht terugslaat.
Frank stond er om bekend dat-ie z’n hand er niet voor omdraaide om midden op straat z’n eigen vrouw te mishandelen. Tot bloedens toe.
Ik mocht ‘m wel.
Na een korte maar hevige vechtpartij, hij had ’t over een stalen buis die hij bij zich had gehad, kwam-ie met een bebloede hand bij me. Hij had een biertje nodig om weer rustig te worden. Misschien ook wat wc-papier, want dat zakdoekje om z’n duim was al helemaal doordrenkt.
Ik gaf ‘m een hele wc-rol. Voor m’n neus behandelde hij de wonde in z’n hand. Op zo’n manier dat-ie geen bloed in de winkel lekte.
‘Ik ben weg als er klanten komen,’ zei hij.

Westmalle heeft ’t best lang volgehouden. Hij had een huis, zei hij, dat was z’n voordeel. Als je moet zwerven overleef je ’t niet.
‘Ik kan altijd rustig gaan slapen, thuis. Zonder overleef je ’t niet.’
& Hij rekte de tijd door telkens weer te stoppen. Ik denk een keer of 3. Dan vertelde hij me hoe ’t zat, waarom, & hoe ’t kwam, wat een mens nodig heeft, wat hij nodig had, &, soms, wat de politie van hem nodig had.
Dan stopte hij.
‘Als je me niet meer ziet, dan gaat ’t goed met me,’ heeft-ie ong 3 keer tegen me gezegd.

Maar de laatste keer ging ’t niet zo goed met ‘m. Ze hadden ‘m uit huis gezet.
‘Ik had 3 maanden m’n huur niet betaald,’ zei hij. ‘Dat had ik nooit moeten doen.’
Hij zag er opgezwollen uit. Dikke vingers, dikke kop, z’n ogen op een kier.
‘Nee, joh, ik ben de hele dag op zoek naar een slaapplaats. Je moet niet zomaar bij ’t Leger terecht komen. Ja, ’t stoelenproject, maar daar kan ik ook niet de hele week terecht. Dat wil je ook liever niet.’
Z’n ogen vielen bijna dicht van de slaap. Maar hij moest verder. Een biertje om wakker te blijven.
Hij verdween weer uit de winkel. Met z’n rugzak achterop. Helemaal volgepakt. Z’n laatste spullen.

Niet meer gezien in Zijperspace.

vrijdagochtendboodschap

‘Lekker rustig, hè, hier?’ klinkt er opeens van achter.
Ik kijk om. Een man met een kaal hoofd, enkele haren dwars over z’n kruin gedrapeerd.
Ik word nooit aangesproken in de supermarkt. Wil ook nooit aangesproken worden. ’t Kassameisje hoort me gedag te zeggen, bedankt, asjeblieft, maar voor de rest blijven ze verbaal van me af. Iedereen, behalve degene aan wie ik de weg naar de afdeling suiker vraag.
& Dat vooral op vrijdagochtend, als ik helemaal geen boodschappen wil doen. Want de wereld wordt dan opeens zo gehaast, er is geen tijd meer voor de rest. Zeker niet als ik in de rij voor de kassa moet gaan nadenken over wat er achter me gezegd wordt.
‘Ja, da’s altijd zo in de ochtend,’ reageer ik voor ik zelf door heb dat m’n mond zich heeft geopend.
Dit zijn de gevaarlijke situaties, besef ik me tegelijkertijd. Hier nodig je mensen uit verder te gaan. Waar Hansje Brinker daarnet nog de rest van z’n leven de vinger in de dijk hield, om ons te behoeden voor ’t doorbreken des zondvloeds, heb ik met m’n reactie ervoor gezorgd dat ’t gaatje van ’t praatje een stortvloed van onzinnige informatie uit de scheur van de man achter me kan worden.
‘Heel wat anders dan bij C1000,’ begint de man al.
Ik draai m’n hoofd weer naar voren. Vol van berouw. Ik had zo geduldig onbekommerd kunnen kijken naar de moeder die voor me stond. Met de ene hand de boodschappen uit ’t mandje ladend, daarbij gestoord door ’t doorrollen van de lopende band (ik wilde nog zeggen dat die alleen bestemd was voor de boodschappen, niet voor de mandjes, maar bedacht bijtijds dat ’t vrijdagochtend was & m’n mond gesnoerd moest blijven tot ik me veilig op m’n werk bevond), met de andere steeds weer proberend haar zomers hesje zorgvuldig te draperen óver de frivole randjes van haar bh.
’t Onbenul, dacht ik, om te denken dat ik überhaupt naar haar zou willen kijken, terwijl ik o zo makkelijk tot voorbij haar navel kan staren zogauw ze haar kind vooroverbuigend corrigeert dat steeds weer scheef voor mij in de kinderwagen hangt.
De man gaat echter door.
‘Ja, die C1000 is bij mij om de hoek, maar daar staan ze nu in de rij, terwijl je hier heerlijk de ruimte hebt.’
Hij praat geen punten, hij heeft hooguit komma’s in z’n zinnen, zichzelf de kans niet gunnend te horen of er gereageerd wordt, een enkele pauze inlassend om adem richting longen te voeren.
Terwijl er toch wel degelijk respons is. Want vlak voor ‘m staat de persoon tot wie hij zich gericht had, zijnde mijn persoon, te hummen, een knikje gevend, minzaam lachend, ook dat is communicatie, maar vooral met de gekeerde lichaamshouding, die eigenlijk niet in de rijvolgorde richting kassa past, zich openstellend voor de mogelijke conversatie.
‘Mogelijk’. Dat is slechts wat m’n lichaam middels z’n houding zegt. M’n geest beweert anders, maar mist de wapens om z’n mening kracht bij te zetten & de man z’n mond te snoeren. ’t Enige wat ‘m rest is m’n lichaam bij tijd & wijle te dwingen richting kassa te wenden om te kijken of ’t al tijd is de boodschappen uit te stallen. Maar ’t pontificale mandje van de moeder neemt nog altijd onnodig veel ruimte van de lopende band in beslag.
Ik sta opzij. Af & toe m’n hoofd richting woordenstroom kerend. Ik ben er bijna, bijna kan ik m’n boodschappen kwijt. De moeder hoeft alleen nog maar de lolly uit haar zoons mond te halen & ’t boodschappenmandje in de stapel onder de kassa te plaatsen. Ik sta zelfs dermate opzij dat de dame die plots van achteren roept of ze even mag passeren zonder problemen aan mij voorbijgaat. De heer die z’n mond ondertussen volheeft van de klantenkaart van C1000 & de bonuskaart van Albert Heijn heeft echter meer moeite om te begrijpen wat de plots opdoemende vrouw wil.
Hij is nog druk bezig: ‘Ja, ’t is best een leuke winkel hoor, C1000, maar hier kan je tenminste overal bij, op vrijdagochtend. Moet je wel je bonuskaart meenemen, dat is dan wel belangrijk, want zonder bonuskaart ben je niets. Anders betaal je gewoon te veel. Vindt u niet, meneer?’
‘Ik weet ’t niet,’ mompel ik, ‘ik kom nooit bij C1000,’ vlak voordat de dame van achteren zich aandient.
‘Mag ik even passeren?’
De man kijkt verbouwereerd. & Ik doe slechts een stap opzij. Minder dan een stap. M’n schouders bewegen gewoon een stukje richting kassa & ik ga dwars staan ipv recht vooruit.
‘Ha, meisje,’ klinkt er opeens uit z’n mond als ze al ver voorbij ons beiden is gedrongen, ‘je wou er langs?’
Ze keert zich om, om te kijken waar die vrolijke stem vandaan komt. Ze glimlacht alsof ze iets brutaals heeft gedaan.
‘Bij mij mag je er altijd langs, hoor, dame,’ gaat de man verder. ‘Hoe gaat ’t met je?’
Ik plaats m’n boodschappen op de band. Eindelijk. Buk voorover om m’n mandje op de juiste plaats te zetten. & Vervolg ’t uitladen vanuit een nog comfortabelere houding.
Ze lacht dat ’t goed gaat: ‘U ook?’
‘Ja, hoor,’ tettert ’t in m’n oor.
Met wat gegnuif er achteraan. In m’n ooghoeken zie ik ‘m om zich heen kijken of anderen wel gehoord hebben wat hij allemaal heeft durven zeggen.
Maar naast ’t gnuiven is-ie voor de rest stil. Ik zeg ondertussen de kassajuffrouw gedag.
‘Goedendag.’
Om weer ‘ns geen reactie terug te krijgen.

Maar ’t is wel vaker stil in Zijperspace.

stalken

‘Je moet iemand nemen die niets doet.’
‘Hoezo dat?’
‘Mensen die boeken lezen hebben een doel.’
‘Die ander niet?’
‘Misschien wel, maar dat valt niet meteen aan z’n gedrag af te zien.’
‘Je kan je dus meer laten verrassen, bedoel je.’
‘Ja. Zo’n persoon zit de hele tijd voor zich uit te kijken, uit ’t raam, naar z’n medereizigers, naar de conducteur. Helemaal in z’n eigen wereld. Dat is interessant.’
‘& Zogauw hij opstaat, doe jij dat ook.’
‘Kijken waar hij heen gaat.’
‘& Stel nou dat ’t begint op te vallen.’
‘Voor die tijd moet je een volgend iemand hebben gekozen. Maar je moet ’t natuurlijk wel zo lang mogelijk volhouden.’
‘Kom je in een bus terecht met allemaal oude omaatjes.’
‘Die beginnen toch meteen te kakelen zogauw de buurvrouw ook toevallig instapt. Dus die pak je niet. Nee, degene die voor zich uitstaart. Misschien heeft-ie ’t gister wel uitgemaakt met z’n vriendin, zo’n gezicht moet zo iemand trekken. Of juist niet. De kantoorklerk die thuis aan z’n spoorbaan gaat werken & zich nu alvast verheugt op ’t aanleggen van een nieuwe wissel.’
‘Maar wat heb ik er aan om zo’n persoon te volgen tot aan de saaie nieuwbouwwijk aan de rand van Purmerend?’
‘Je komt nog ‘ns ergens. In ieder geval op een plek waar je voorheen niet eerder bent geweest. Waarschijnlijk ook nooit gekomen zou zijn als je niet deze methode was gaan hanteren.’
‘Door achter de meest saaie medepassagier aan te gaan lopen.’
‘De beste geheim agenten zijn juist zij die ’t meest opgaan in de massa. Dus kijk uit met wat je zegt. Wellicht dat je achter de grootste seriemoordenaar van Nederland aan loopt.’
‘Ja, van Purmerend Overwhere west, wijk ’t Spant, als dat al bestaat, de man die laatst z’n huiskamer volgespoten heeft met een insectenbestrijdingsmiddel om van de muggen af te komen.’
‘Nou ja, ik heb wel ‘ns gelezen dat de meest succesvolle seriemoordenaars de minst opvallende mensen zijn. Vaak worden ze pas gesnapt als ze er achter komen dat-ie toch een kleine tik heeft waar-ie zich mee verraadt. Voor de rest helpen ze altijd braaf omaatjes bij ’t oversteken & geven royaal, maar toch heel gemiddeld, als er een collectebus zich aandient. Zo’n persoon wil niet opvallen, dus leest-ie niets als-ie onderweg is, ook geen boek, want dan kan-ie vragen verwachten van wat-ie nou eigenlijk van die schrijver vindt.’
‘& Dat moet leuk zijn?’
‘Je wou toch ‘ns iets anders?’
‘Maar waar moet ik dan gaan slapen?’
‘Je zorgt gewoon dat je een tentje in je rugzak hebt. & Zogauw je genoeg hebt van al die achtervolgingen de hele dag, vraag je aan de 1e voorbijganger die je tegenkomt waar de dichtstbijzijnde camping is.’
‘Ik zie me al met zo’n rugzak door zo’n vinexwijk lopen.’
‘Je moet je ook gedragen alsof je precies weet wat je doet. Je kijkt alsof je weet in welke buurt je terecht gaat komen, stelt geen vragen aan de buschauffeur, maar loopt heel gedecideerd op je doel af.’
‘Die ik dus eigenlijk niet heb.’
‘Jawel, je bent onderweg om andere dingen mee te maken dan je gewend bent.’
‘& Daar wordt een mens gelukkig van?’
‘Kijk, als je er niet open voor staat….’
‘Ik vind ’t een beetje omslachtig.’
‘Je ontwijkt de uitdaging. Je wilt gewoon doorgaan met ’t leven zoals je dat tot nu toe hebt. Jij bent eigenlijk ’t mannetje dat voor zich uit kijkt als-ie in de trein zit.’
‘Nee, hoor. Ik lees altijd een boek.’
‘Maar liefst eigenlijk niet.’
‘Waarom doe je ’t zelf niet?’
‘Ik heb geen OV-kaart.’
‘Betekent nog meer avontuur.’

Voorlopig blijven we thuis in Zijperspace.

begeren

Ik kijk niet alleen meer naar buiten. Ik besef ’t me nu pas.

Ik tel terwijl ik dat wil vermijden. Ik leg in gedachten m’n armen wijd, de liniaal indachtig die ik op de lagere school in m’n kastje had liggen (‘Haal je rekenspullen maar te voorschijn.’) & meet de strekkende meter (toch minstens 3 keer een liniaal). Ik ga ’t alfabet af, zoek welke letter ontbreekt. Ik reken m’n bezit om in maandsalaris.
Ik besef m’n ondeugden, m’n zonden.

De 27e kwam ik bij m’n vaste boekhandel. Vroeg in de ochtend. Voordat ik naar m’n werk ging.
Ze wist waarvoor ik kwam.
‘Ja, we hebben nog geen levering gehad,’ zei ze.
Ik keek teleurgesteld.
‘Misschien dat er andere boekhandels zijn,’ legde ze uit, ‘boekhandels die wel 3 leveringen in de week krijgen. Maar door Hemelvaart hebben wij onze 2e levering deze week misgelopen.’
‘Oh, zit ’t zo?’ kon ik nog uitbrengen.
‘Je zou ’t bij Scheltema kunnen proberen.’
Ik had de opmerking niet uit mezelf durven maken. Maar gaf wel een verklaring voor deze opportune daad.
‘Ja, ik heb er wel maanden op zitten wachten.’
‘Dan heb je natuurlijk geen geduld meer,’ zei de verkoopster begrijpend.

In welke van deze boeken zal m’n wens ze bij elkaar te hebben staan, besproken worden, een thema zijn?
Gij zult niet…..
Ik zal niet…..
Maar ik heb.
& Ik voel geen schuld.
Ik mag geen schuld voelen bij zoveel moois.

Maandags erop kwam ik opnieuw bij m’n boekhandel. Ik keek 1st om me heen. Dat hoort, vond ik. Een mens hoort ook op de hoogte te zijn van wat er nog meer leeft. Al bestaat die wereld uit slechts de boeken die óók verschenen zijn.
Vervolgens liep ik naar de toonbank. ’t Hoge woord moest er uit.
Ik keek naar de kast achter de rug van de verkoopster. Daar staat altijd uitgestald wat ze van de reeks op voorraad hebben. Zij keek me aan terwijl ik langs haar heen keek. Ze moet de begerige blik vast ook van andere klanten kennen.
‘Ik had nog wat geld over,’ begon ik.
‘Oh, dan vind ik ’t toch leuk dat je toch bij me terugkomt,’ zei ze. ‘Ik had er die dag zó veel kunnen verkopen!’

Terwijl ik in al m’n boeken onmiddellijk m’n naam plaats, de datum van aanschaf erbij, kost ’t me bij deze boeken moeite. Ik denk 1st enkele ogenblikken na voordat ik me daartoe durf te zetten. ’t Komt er allemaal op dezelfde manier te staan, maar er gaat een moment van overdenking aan vooraf. Je ziet dat niet, maar ’t is wel degelijk in m’n naam aanwezig.
Door de cassettes waarin de boeken gestoken zijn weet ik niet hoe ik ze in de kast moet plaatsten. Plaats je de rug van de cassette jouw kant op? Of de rug van ’t boek? Op elke cassette staat een illustratie uit ’t bijbehorende boek, op ’t boek niet. Maar als ik de folder van de uitgeverij beschouw, zie ik de ruggen van de boeken uit de boekenkasten steken. Ik kijk liever naar de illustratie, besluit ik.

Na wat omzwervingen door ’t centrum kom ik toch bij m’n boekhandel terecht. Bij Scheltema heb ik kort prijzen zitten kijken. Gluren is eigenlijk een beter woord. Schichtig een boek uit ’t schap naar voren trekken. Vooral niet helemaal. Alleen schuins de achterkant, zodat de sticker naar voren valt.
& Toch vraag ik in m’n boekhandel: ‘Ik wil eigenlijk 1st weten hoeveel-ie kost.’
‘€ 68,-,’ antwoordt de verkoopster.
‘Oh, dan kan ’t wel.’
‘Je had toch nog wat geld gespaard?’
‘Nee, vakantietoeslag.’
Waar ik ‘vakantiegeld’ had moeten zeggen, besef ik me meteen. Om de fout te bedekken strooi ik een laagje extra informatie over haar uit.
‘M’n boekenkast is nu bijna kompleet.’
‘O, wat moet dat een mooi gezicht zijn,’ komt er bewonderend uit haar mond.
Ik schrik kort, want zij heeft toch al dat moois in de winkel uitgestald staan. Na ’t verschijnen van ’t laatste deel heeft ze zelf de etalage er op ingericht.
‘Maar enkele delen zijn niet meer te verkrijgen,’ waarschuwt ze me echter.
‘Ja, Don Quichotte inderdaad. En dat boek van Eliot.’
‘Ja, van Eliot ook,’ zucht ze ijverig met me mee terwijl ze de prijs van ’t boek afhaalt.
‘Die heb ik toen in paperback gekocht. Maar ik krijg ondertussen toch ’t idee…’
‘O jee,’ schrikt ze op uit haar kassahandelingen.

Ik kijk steeds minder naar de tuin in Zijperspace.