Ik ben een martelaarsgang begonnen, want ik moest immers aankomen omdat ik ’t beloofd had. De dame zat te wachten op haar geld & was waarschijnlijk blij dat ze kwijt was wat ik daarvoor in de plaats mee zou nemen.
Bij thuiskomst snapte ik ook wel waarom. Ik heb nog steeds niet alles uitgepakt om juist die reden. De vrees voor, nog meer, teleurstelling is te groot. In mezelf vooral, dat ik er geen rekening mee had gehouden, dat ’t er niet zo uit zou zien als we niet hadden afgesproken, maar op de foto’s wel zo leek dat ’t goed zou zijn.
Onderweg dacht ik dat m’n lichaam alles zou overwinnen, want zo gauw de fiets onder mij lag, z’n best deed mij te dienen, gelijk de cowboys hun horses, de ridders hun rossen, de boer z’n hengsten, wist ik dat de diensten vooral voort zouden komen uit wat m’n wilskracht haar op zou leggen.
Een held ben ik als ik tot uitputting lijk gedreven te worden. Droom gedreven te worden. Ik hoef slechts m’n zwetend hoofd te verbergen voor wat mij tegenkomt. Want roem is niet te halen met zo’n verachtelijk druipdrijvendvochtlichaam dat ik op deze tochten pleeg te etaleren.
Goed, ze zien me slechts een paar seconden aanstormen, de tegemoetkomers; de achteroppers weliswaar een ietwat meer (maar zij kijken de verkeerde kant op), maar ik zie ze zich al een behoorlijk wat verkneukelen over die zothoofd met brandend, broeiend gelaat waar alle lichaamssappen zich uit doen verdampen, net niet snel genoeg om zwaartekrachtonderhevige watervallen te kunnen verhullen.
’t Druipt, ’t druipt, schreeuwt m’n piloot, bang, bang, z’n scherm over de tegemoetkomende weg straks te zullen zien ontploffen.
Ik zou ‘m een aanstellerige lafaard willen vinden, maar heb daar ietwat te veel invoelingsvermogen voor, of anders voor alles wat ik tegenkom met ’t vermogen m’n afwijking te herkennen.
M’n lichaam overleefde ’t dus niet. Dat bepaalde onderdeel dus vooral.
’t Linkeroog begon te lekken op de terugweg, m’n linkerneusgat was daarbij zeer solidair & eiste blijkbaar ook loonsverhoging. Of iets dergelijks.
Naarmate de tranen uit beide gaten begonnen toe te nemen, mijn hoeveelheid papieren zakdoekjes allengs begon te kwijnen, gingen mijn rechter- & linkeroog steeds vaker naar dezelfde, door mijn hersens gecorrigeerde, kant te kijken. Men noemt dat ook wel loensen & door dat verschijnsel zag ik somtijds niet veel meer dan een waas van ’t fietspad.
Nog 12 kilometer te gaan.
Op 5 kilometer van m’n huisdoel ben ik afgestapt, op een pleinstoeltje gaan zitten om telefonisch te kunnen overleggen. Ondertussen was namelijk ook nog duizeligheid ingetreden, waardoor ik steeds ’t gevoel kreeg een verkeerde stuurbeweging te kunnen gaan maken.
Ik moest maar gaan lopen, of anders in een café gaan zitten, was ’t advies in wederzijds aanvullende suggesties besloten, waarbij de laatste mij in ieder geval te ongemakkelijk leek. Want thuis komen was de drive. Verwarming aan, ook al kwam ’t vocht nog steeds niet alleen uit oog & neus, maar vooral zodat thuis daadwerkelijk thuis zou zijn.
Ik heb ’t gehaald, in soms fietsetappes van niet meer dan 500 meter, zakdoeken vol smerend tijdens die wandelfases tussendoor met oog- & neusvocht, die overigens steeds meer op elkaar gingen lijken; steeds langere tochten te voet.
Mezelf vervolgens een ooglap geïmproviseerd, die 2 keer ververst & rond 10 uur ging in m’n oog een alarmbel af dat hij ’t niet meer kon verdragen. Een plotse scheut van een halve minuut lengte dwong me zo snel mogelijk de watten plus pleisters van m’n oog af te rukken.
& Binnen 15 seconden was alles voorbij.
Hoewel Zijperspace nog 15 minuten rood oogde.