toeschouwers

’t Merkwaardige verschijnsel doet zich voor dat er in gezelschap meer jeuk is dan in eenzaamheid. Zonder ’t woord eenzaamheid een negatieve bijklank te willen geven. Geenszins, ik vermaak me prima in stilte.
’t Zou ook kunnen zijn dat ik zonder toeschouwers me niet bewust ben van m’n eigen gedrag. Ik blijk niet op een podium te staan, dus ontstaat er geen hyperrealiteit. Een realiteit die bevestigd wordt door de blik, die ergens rondzwerft in de kamer waar ik & gezelschap ons bevinden.
Ik wip uit bed, ga rechtop staan & begin met m’n hand over m’n lichaam te wrijven. Nagels van 2 mm. Precies goed. Ik trek ze in zogauw ik over de bobbeltjes van moedervlekken denk te gaan. Ik kan ze meestal niet zien, want de meeste ochtendkriebel heb ik op m’n rug. Bovendien wordt ’t krabben onnadenkend ervaren.
Dan mompel ik dingen, mezelf realiserend dat ik gewoonlijk in de ochtend niets pleeg te zeggen, daaraan herinnerd door de raspende geluiden die m’n keel produceren; dan mompel ik dingen over thee, koffie, suiker, ontbijt, douchen & dat de kamer naar seks ruikt.
Bij dat laatste herinner ik me vroegere toekomstige schoonpapa’s. Die plots de deur openden om dezelfde info in te winnen. Over koffie, thee, suiker, ontbijt.
& Terwijl ik mompel ondernemen m’n vingers hun ontdekkingstocht. Ik trek onderwijl een t-shirt eroverheen, om de kriebel op te warmen. De kachel zo snel mogelijk aan, de deuren dicht; ’t huis moet zo lang mogelijk blijven zoals ’t is, maar dan nog aangenamer, nog meer van mezelf.

Dat alles gebeurt slechts zelden. Geen toeschouwers meestentijds. Minder jeuk, misschien. De enige toeschouwers zijn de buren aan de achterkant. 3 Gezinnen, verschillende etages, achterkant van ’t huis kijkt op mij uit.
Van de week zat ik ongegeneerd in m’n neus te pulken. In de veronderstelling dat ik als altijd alleen was. Geen muziek, geen radio, geen tv, niets aan. Ik las een boek. & Pulkte gedachteloos in m’n neus.
Een ex-vriendin die ’t kon weten vertelde ooit dat ’t in Zwitserland hartstikke normaal was. Midden in de klas kon iemand uit z’n neus eten. Niemand die er iets van zei.
Als je ’t dan doet, doe ’t dan stiekem. Een mens mag met zijn gedrag mijn wereld niet ontsieren. Datzelfde geldt voor mij andersom.
M’n gordijnen staan ’s ochtends ½ open. Of ½ dicht. De manier waarop je dat pleegt te zeggen schijnt iets te zeggen over hoe positief je in ’t leven staat.
In die toestand van ½ gesloten / ½ open gordijnen kan niemand mij zien, behalve de buurvrouw hiernaast die op haar tenen over de schutting wil gluren. Daar zou ze moeite voor moeten doen.
Ik kan naakt door m’n huis lopen. Of in m’n onderbroek. Of met slechts een t-shirt aan. Ik heb ’t zelf voor ’t kiezen. Als ik nog geen beslissing heb genomen over of ik al uitgeslapen ben. Als ik misschien nog terug wil kruipen bedwaarts.
Maar van de week was ik die fase alweer voorbij. Ik had m’n beslissing definitief genomen. Bovendien had ik licht nodig om m’n boek te lezen.
& Waar anders altijd gordijnen hangen, ’t is immers de achterkant voor de families met uitzicht op mij, ’t leven voor hun begint aan de voorkant, stond plots een man. De rug van een man. Geleund tegen ’t raam.
De vinger verdween uit m’n neus. Ik woonde niet meer alleen.

& Vanochtend, ik had de beslissing opnieuw nog niet genomen, liep ik in de keuken rond. Nadenkend over thee, suiker, ontbijt. Verder niks. T-shirt aan, onderbroek ook, vanwege ’t gebrek aan gordijnen daar, & sloffen voor bescherming tegen de koude ondergrond.
Ik dacht letterlijk over een theezakje na. & Over wanneer ’t water zou gaan koken. Ik verlangde daarnaast alweer terug naar ’t warme dekbed, ‘t wentelen in reeds gecreëerde warmte, & trilde bij ’t aanschouwen van rondzwiepende takken in de herfstkleurige tuin.
Ik stond kortom in gedachten. & Dacht nooit te krabben, te kriebelen zonder gezelschap, zonder toeschouwers.
Tot ik m’n hand terugvond bij ’t schrapen over m’n rechterbil. Die toegekeerd stond richting achterburen.
Ik dacht aan de kinderen, & hun kinderkamers aan de achterkant van de huizen hier tegenover me. & Besloot voortaan maar een broek te dragen in de keuken.

& De nagels worden voortaan gemillimeterd in Zijperspace.

nieuwmarkt

Ik had ‘m binnen zien komen. Ik stond op dat moment op ’t punt m’n mond open te doen, maar z’n blik verdween. Dan maar niet, dacht ik.
Nu ging-ie aan ’t tafeltje voor me zitten. In dezelfde richting als ik. Uitzicht op de Nieuwmarkt.
Iedereen gaat zo zitten, bedacht ik. Men wil niets missen. Als iemand andersom gaat zitten is-ie gek, of moet-ie zich concentreren. Maar daar hoor je ’t café niet voor in te gaan.
Hij vouwde de krant uit. Dacht na. Z’n schouder wendde zich kort. & Toen nogmaals.
Ik keek zoals je kijkt naar beweging die plots plaatsvindt. Afgeleid uit ‘tgeen ik las.
Hij keek me nu aan met ogen die herkenden.
‘Ben jij niet barman bij ..’
‘Ja, dat ben ik,’ zei ik voordat-ie z’n zin kon afmaken. ‘Ik probeerde je daarnet al gedag te zeggen.’
Ik heb er 100-en. 100-en Klanten. & Zij hebben slechts enkele barmensen. Toch blijk ik steeds weer degene te zijn die ze herkent. Niet andersom.
‘Ja, sorry,’ zei hij, ‘ik ben gewend je ergens anders ..’
& Weer was ik ‘m te snel af: ‘Dissociatie. Dissociatie heet dat.’
Hoewel ’t niet helemaal klopt, dacht ik. Maar ’t klinkt goed. Mensen laten zich erdoor aftroeven. & De rest van hun leven blijven ze er in geloven. Straks heb ik ervoor gezorgd dat de betekenisomschrijving in de van Dale moet worden aangepast. Heb ik toch nog iets bereikt.
‘Wat kom jij hier doen? Woon je in de buurt?’
Met verwondering. Anders had-ie me wel eerder hier aangetroffen, bedoelde hij te zeggen.
‘Ik fietste rond. & Ik had trek in een biertje.’
‘Mooie plek, hè. 1 Van de mooiste plekjes van Amsterdam. Prachtig uitzicht.’
Hij wendde z’n hand. Een vlakke hand die een korte rondleiding geeft. Kijk eens wat ik u voorschotel.
Maar ik ben in Amsterdam komen wonen toen de Nieuwmarkt nog niet mooi was. Ik vermeed ‘t. Ik kreeg altijd ’t gevoel dat ik achtervolgd werd. Tot er meer ruimte kwam. De zon ging schijnen op de Nieuwmarkt. Maar ’t oude beeld had zich al genesteld in m’n hoofd.
Ik knikte: ‘Ik hou er wel van dat er altijd mensen voorbij lopen.’
Verder kon ik niet gaan. Dit was ’t enige dat ik wilde toegeven.
‘Bij jullie is ’t ook altijd druk,’ zei de man met een kleine vraagteken.
‘Ja, wij zitten blijkbaar ook op 1 van de mooiste plekjes van Amsterdam. In ieder geval als we terras hebben.’
‘Is dat ’t enige werk dat je doet?’
Ik had een man die kon rekenen tegenover me. Meestal denkt men dat je van barwerk alleen kan rondkomen. Men ziet zelden dat ik er soms niet ben.
‘Ik werk ook in een bierwinkel, hier verderop.’
‘Oh, naast die galerie?’
‘Ja, maar daar kom ik nooit.’
Ik probeerde ’t te laten klinken als understatement. Wie had er nog wel een goed verhouding met de galeriehouder?
‘Daar heb ik 3 werkjes hangen.’
Oja, kunstenaars & passanten. M’n vraag was beantwoord.
‘Oh?’
‘Ja, ze hangen aan de muur. Of eigenlijk hangen er nog maar 2.’
‘Verkocht?’
‘Nee, 1tje is gestolen. Ik kreeg vanochtend een telefoontje. ’t Was weg.’
‘Krijg je dan evengoed je geld van de galeriehouder?’
‘Ja, de galeriehouder neemt de verantwoordelijkheid op zich zogauw hij iets van iemand ophangt.’
‘Oh, dat valt mee.’
Van die vent, bedoelde ik. Van die vent waar niemand een goede verhouding mee heeft. Of niemand, behalve enkele kunstenaars & passanten.
‘Maar nou weet ik eigenlijk niet of ik ’t moet zien als compliment, dat ’t gestolen is, of niet.’
Erkenning, erkenning is belangrijker, dacht ik. & Die vraag was een vraag voor hemzelf. Ik hoefde niet te reageren.
We keerden ons beiden een beetje af. Verdiepten onze blik in datgene dat we kort ervoor nog lazen. ’t Gesprek was voorbij.

De stroom mensen zette zich voort in Zijperspace.

pleister

Haar huid strekte zich uit tot boven haar broek. Zoals bij wel meer meisjes tegenwoordig, maar bij haar stond ‘t daar een beetje bol. Vooral aan de achterkant. Niet zo bol van ‘ik ben dik’, maar meer een bol van ‘ik ben jong & vrouw & ik vind dat ’t daar hoort of in ieder geval mag zitten’.
Ik was ’t volledig met haar eens. Ik was ’t ook eens met ’t feit dat zoiets best getoond mag worden. Ik kijk er graag naar. Tenzij ik betrapt wordt. Dan kijk ik niet meer graag. Kijken naar iemand moet je doen zonder dat je die persoon daarbij stoort.
Ze had haar truitje afgestemd op haar gevoel over wat mocht. Wat esthetisch verantwoord was. Precies tot daar waar ’t bol werd. Een reep van 10 cm tussen broek & truitje was daardoor zichtbaar.
Als ze achter de bar stond, ik was gezeten op een stoel 1½ meter verwijderd van de bar, dan zag ik nog net een randje van haar broek, dit als kader voor de reep buik & rug. Bovenkader was truitje. Stiekem gluurde linksachter een streepje slip. Een blauwe, scheef opgetrokken, want rechtsachter was niets te zien.
Haar buik plat. Ik zag dat ’t zich ter hoogte van haar bekkens alvast naar beneden schuin aan ’t invoegen was. Vooraankondiging van de verborgen 3-hoek. Een subtiele schaduw van links viel over dat reliëf van wegglijdende lijnen als ik m’n bestelling aan de bar deed.
Maar meer dan haar buik (ik hou meer van vrouwenbuikjes, ‘t vrouwenbuikje dat elke vrouw noodzakelijk moet hebben, maar vrouwen wanhopig door diëten proberen te ontkennen, die een ophoping vormen van alles dat vrouw is, dat geurt & zo zacht donzig is dat ik er m’n oren op moet leggen om te horen of ’t klopt, dat ik een vrouw hier onder m’n oor heb liggen, & dat dat anders hoort dan wat zich binnen in mij afspeelt), was haar rug, vanuit haar dij, degene die de juiste toon had weten te vinden door zich op te hopen in een zachte glooiing.

Ter vergelijking: de bedrijfsleidster (ik kwam iets later achter haar functie toen een troep jonge meiden aan kwam lopen om te melden dat ze de horecacursus met welslagen hadden voltooid & zij daar erg tevreden over was, zelfs zo tevreden dat ze er een rondje drank tegenover stelde) had 2 shirtjes aan. Over elkaar heen. Als er 1tje ook maar iets zou onthullen, verhulde de ander dat. Beiden shirtjes waren schijnbaar ondoorzichtig groen, beiden waren kort, maar net lang genoeg om haar buik & rug te bedekken. Van onder tot boven. Zij had geen bolvormig lichaam, zij had geen golf, geen slag, of ook maar iets dat sensueel zacht een bocht maakte ten opzichte van alles dat zich daarnaast of daaronder bevond, geen enkel klein onderdeel van haar lichaam was geneigd tot enigszins bol. De billen van de bedrijfsleidster vielen weg in een alles verhullende kreukel aan de achterkant van de spijkerbroek.

Dit wederom in tegenstelling tot mijn tijdelijke oogappel. ’t Kon niet anders of zij had billen. ’t Schuin rechtop staande notitieboekje & de tegengesteld gerichte pen ernaast, beiden ½ de achterbroekzak ontduikend, wezen duidelijk aan dat daaronder zich iets bolde, wat de vrijheidsdrang van ’t schrijfgerei dreigde te stimuleren, doordat ’t de broek telkenmale strak deed staan zogauw zij alleen maar ’t lichaam lichtelijk voorover boog.

Ik mocht weer ‘ns niet kijken van mezelf. Want zij keek na zo’n buiging rond of er toch nog misschien iemand was die wilde bestellen. Om vervolgens weer door te gaan met ’t vullen van haar dienblad met vieze kopjes.
Ik nam een slokje van m’n bier & las woordeloze regels in m’n boek.

Maar stiekem, elke keer probeerde ik tersluiks, de glimp van de pleister op haar rug op te vangen. Als ze zich ½ had afgewend van mij. Zo van de zijkant in de verte, ’t witte bijna doorzichtig plakkertje achter op haar rug te registreren. Of als ze de andere kant opstond, van dichtbij, maar toch nog in de diepte verdwijnend.

Ik vroeg me af wat de pleister er deed.
Om dat onmiddellijk weer te willen vergeten. Ik wilde geen oorzaak. De pleister behoefde geen verklaring.
De pleister was er, stak onder ’t truitje uit, & accentueerde precies de golf van huid die achter op haar rug de noodzakelijkheid van korte truitjes voor mij verklaarde. De pleister hobbelde mee op haar bewegingen, ’t bukken, ’t zijwaarts bewegen, ’t luisteren naar klanten, ’t opbergen van glazen & ’t volschenken van een glas wijn. Ritmisch wist de pleister elke beweging te beantwoorden door te deinen op haar huid. Af & toe hakend achter ’t truitje, linksboven was een hoekje losgeraakt, om zich vervolgens weer geheel te bevrijden & te genieten van de ogen die ’t naar zich toetrok.
Nog nooit heeft een pleister zoveel belangstelling weten te trekken.

De man die binnenkwam leek al te lachen bij ’t vooruitzicht. Hoewel hij niet op de hoogte kon zijn. Maar ik verweet ‘m bij voorbaat die glimlach.

Ik wilde ‘m afpulken. ’t Losse hoekje pakken & langzaam trekken. Zodat ze voelde waar ’t zat. Dat ze zich weer zou herinneren dat er vanochtend een reden was een pleister daar te plakken. & Dan na langzaam zou ik snel doen. Een ruk. Weg. & Haar ’t kleinood voorhouden.

Maar ik durfde hooguit aan de andere kant van de bar, de klantenkant, nog een biertje te bestellen & ademloos te kijken, net zo de stamgasten op de krukken naast mij op een rij, als zij ’t te vorderen bedrag met de pleister naar ons toe aansloeg op de kassa. We zagen tegelijkertijd een lichte trilling in de kadrering tussen broek & trui, dat was ’t subtotaal, & nog 1 voor ’t totaal, waarna de kassa zich opende & onze dagdroom ruw verstoord werd door een blik recht in onze ogen.

Maar ’t beeld van de pleister had zich vastgenageld in Zijperspace.

tapenadelog

– Men neme een fiets.
Waarvan wel de banden zijn opgepompt, daar moet ik nog even rekening mee houden. Fiets is zwaar noodzakelijk, want de afstanden naar de bewuste specialiteitenwinkels zijn dermate groot, ook al is in Amsterdam van alles te vinden & hoef je meestal niet lang te zoeken, dat je toch gauw een ½ uur tot 3 kwartier onderweg bent om alles bij elkaar te vergaren.
Gelukkig duurt de bereiding van ’t gerecht niet al te lang. Dat maakt veel goed.
– Men neme een blender.
Ikzelf heb zo’n milkshakeding. Ook handig. Lekker fijn. Niet te grof. & Als je dat niet wil, dan laat je ’t er gewoon niet al te lang in zitten.
– Men neme een klein koekenpannetje.
Die heb ik al jaren. Waarschijnlijk voor sinterklaas gekregen al voordat ik ’t ouderlijk huis verlaten had. Hoe nadenkend & opjuttend ouders bij tijd & wijle kunnen zijn.

De rest volgt vanzelf wel gedurende ’t verslag van de bereiding.

Ten 1e heb je natuurlijk olijven nodig. Kostte me enige moeite om uit te vinden waar je die redelijk goedkoop, redelijke kwaliteit, au naturel, kon verkrijgen. Maar Theo zat op een gegeven moment aan de bar.
Theo houdt van praten. Van enthousiast iets aanprijzen. Hij heeft een kinderlijk naïef enthousiasme. Bewonderenswaardig, op zijn leeftijd. Hij blijft verwonderd de wereld in kijken, gecharmeerd van ’t feit dat ’t elke keer weer anders kan.
‘Zo heb ik laatst een Turk ontdekt,’ vertelde hij, we hadden ’t over ’t bereiden van maaltijden & wisselden elkaar tips uit, ‘echt fantastisch. Die heeft alles. Moet je natuurlijk niet doorvertellen, want dan gaat iedereen er heen. Maar je kan daar gewoon, als je er naar vraagt, anders zie je ’t nergens, grote zakken pepers kopen. Doe je jaren mee. & Pepers die bederven niet zo snel.’

Een Turk in de Pretoriusstraat. Voor mij om de hoek. De man achter de kassa kijkt altijd lichtelijk chagrijnig. ’t Heeft me 3 maanden gekost om ‘m mij terug te laten groeten.
Hij slaat altijd de boodschappen aan & stopt ze dan eigenhandig in een plastic zakje. Tenzij je zelf al initiatieven daartoe ontplooit. Dan schuift-ie ze nonchalant achterwaarts. Af & toe kijkend of je ‘m wel kan bijhouden.
Daar haal ik dus de olijven vandaan. Groene olijven moeten dat zijn. De laatste keer per ongeluk zwarte olijven. Had ik meteen geen zin meer om ’t te bereiden. Ik wist niet of ’t resultaat wel naar behoren zou zijn. & Ik was lui natuurlijk. Maar daar hoor je ’t niet over te hebben in een kookrubriek.
‘Entkernte Oliven’. Staat op ’t blik. ‘t Blik zwarte, die nu de hele tijd in de weg staat, vermeldt: ‘Olives noires dénoyautées’ & ‘Pitted black olives’, met respectieve ondertitels ‘confites en saummures’ & ‘in brine’.
Niet echt belangrijk natuurlijk, maar ik heb dat blik groene olijven om mijn verhaal beter te kunnen omlijsten nog niet in huis.

Bij de Turk haal ik ook de rucola. Een grote bak. Ik kan er desnoods 2 keer mee doen. Maar dan moet ik mezelf er aan dood eten. Visite helpt in deze.
Alsook de pijnboompitten. Waarbij aangetekend moet worden dat je ze niet te lang moet laten staan. Want zoals eerder via deze weg vermeld: ze gaan dan lopen, krioelen in ’t pannetje. Dan zit er zogezegd iets te veel leven in; zeer onsmakelijk.
Daarnaast de witte uien. Als ik dan toch specialistisch bezig ben, vind ik altijd, dan kan ik net zo goed bijzondere uien in huis halen. Ik gebruik er 2. Die bak ik glazig in ’tzelfde koekenpannetje als waarin ik de pijnboompitten heb laten bruinen. Ditmaal echter wél met olie. Gewone slaolie om mee te bakken.
Olijfolie komt ook bij de Turk vandaan. Extravirgine. Een paar goede scheuten in de blender. ’t Moet vet zien.
Knoflook. 2 Teentjes, niet uitknijpen, niet bakken, gewoon hele tenen. Ze worden vanzelf vermalen.
Basilicum. Een heerlijk potje nog groeiende basilicum, die je op de vensterbank kan laten staan, zodat de buren denken dat je toch nog wat groens in huis hebt. Waag ’t niet gedroogde basilicum te gebruiken. Gij zult vanwege heiligschennis de toppen van ’t paradijselijk genot nimmer bereiken.
Dat was de Turk. Hij zit in ’t begin van de Pretoriusstraat aan de rechterkant als je er vanaf de Linnaeusstraat in gaat.

Verder heb je ook nog kappertjes nodig. Die zou je ook bij de Turk kunnen halen, ware ’t niet dat kappertjes op zeezout stukken lekkerder zijn dan kappertjes uit zo’n glazen potje. Neem dat maar van mij aan. Dat geldt ‘tzelfde voor ansjovis, maar aangezien ’t dan wel héél erg zout zal gaan smaken, gebruik ik daarvoor een blikje uit de supermarkt. De kappertjes op zout haal ik weg bij Jeroen van Berkhout.
Die moest ik nog even noemen. Die heeft mij nl de inspiratie gegeven om tot dit recept te komen (ik ben er stukken populairder van geworden). & De kappertjes dus ook. Hoewel ik voor dat laatste natuurlijk wel heb moeten betalen. Berkhout zit in de Sumatrastraat (niet in de Molukkenstraat). In de Indische buurt. Neem niet alleen uw kappertjes daarvan weg. Dat zou zonde zijn.
Even ’t zout een beetje van de kappertjes afwassen. Dan kunnen zij in de blender worden gedumpt. Alsook 5-6 stukjes ansjovisfilet. & De rest. Een beetje naar eigen inzicht de hoeveelheden bepalen. Ook van de gemalen peper.

Blender aan & men heeft al snel tapenade á la Zijperspace.

toiletpapier (7)

Ik moet er niet over beginnen. Gewoon accepteren dat ik ’t van hun heb gekregen. Of geleend. Niet belerend gaan doen.
Toch zou ik wat graag even naar boven willen lopen. Onder ’t mom van een gezellig gesprek.
‘Hoe gaat ’t nou?’
‘Ja, met mij gaat alles goed.’
‘& De hond?’
‘Ja, ook. Jij verder geen angsten meer?’
‘Nee, ik heb de laatste tijd geen enge beesten meer gezien. Noch van ze gedroomd.’
Dat laatste lieg ik dan natuurlijk. Maar voor een prettig gesprek met de buren hoor je niet zomaar alles op tafel te gooien.
& Terwijl ’t gesprek vordert komt ’t moment ook nader, een ontspannen moment, ’t evenwicht van ’t converseren met elkaar wordt bereikt, zodat elke weg ingeslagen kan worden, je hebt elkaar zienswijze, manier van doen, weer volledig geaccepteerd & bent blij dat je ’t zo getroffen hebt met al die mensen onder datzelfde dak, met ‘tzelfde huisnr; dan komt ’t moment dus nader dat je best wel wat mag zeggen over ‘tgeen je geleend hebt. Dat je daar toch eigenlijk wel een mening over hebt.

Als ik naar de supermarkt ga om inkopen te doen, dan zal ik juist bij bewuste schap wat extra aandacht besteden aan de verschillende keuzemogelijkheden. Je hebt ze tenslotte in allerlei soorten & maten. Zacht, dubbelwandig, teder, recyclebaar, met kussentjes, milieuvriendelijk, met opdruk, extra stevig, met nieuwe scheurstrip, hartstikke handig verpakt, met revolutionair nieuw afscheurmogelijkheid, & soms zelfs met korting als men tenminste in ’t bezit is van de bonuskaart.
Zoveel keus dat ik elke keer weer twijfel.
Wat had ik de vorige keer? Zitten er echt geen plaatjes op? Durf ik hiermee over straat? Blijft deze niet aan m’n billen plakken? Dit is wel heel goedkoop; moet ik niet vertrouwen. Hoe zal mogelijke visite zich voelen onder ’t genot van deze tissues aan de gat?
Om al deze motivaties & argumenten voor de juiste keuze op een rijtje te zetten loop ik vaak nog even een extra rondje. Even naar de suiker, daar heb ik ook nog een pak van nodig. Wat zakdoekjes voor als ik weer een keer verkouden raak. Dan valt ’t ook niet zo op dat ik geen beslissing kan nemen.
(Wat doet die vent met die lange jas toch de hele tijd bij ’t wc-papier? Hij heeft ook nog een petje op, zeker om z’n gezichtsuitdrukking af te schermen. Hij zit daar nu al 5 minuten voor zichzelf uit te mijmeren, je kan z’n lippen zien prevelen. Is ’t een toiletpapierfetisjist?)
’t Vergt moeite. Aandacht. Maar ik vind dan ook dat je er de tijd voor moet nemen. ’t Is tenslotte een artikel waarmee je een groot deel van ’t dagelijks comfort kan binnen halen. & Als die uiteindelijke visite gebruik moet maken van ’t toilet, zien ze aan ’t toiletpapier ook onmiddellijk waar je voor staat.
Degelijkheid. Kracht. Geen overbodige luxe. Geen poespas. Direct. Kwaliteit, niet bereikt door kwantiteit.
’t Heeft aandacht nodig. Toiletpapier hoort bij je persoonlijkheid te passen. Men moet kunnen zien dat men niet op de pot zit van Tante Truus in de Jordaan.

Daarom wil ik even naar boven lopen. Om toch even serieus te praten. Eigenlijk in de hoop dat ik een rol in m’n handen kreeg gedrukt van de week, dat zij node konden missen. Ze hadden ’t eigenlijk al een hele tijd verstopt, weggemoffeld, was toch ’t slechte merk, maar je gooit nooit zomaar iets weg, misschien bewaren voor als we gaan papier-machéen met ’t neefje.
& Misschien, dat hoop ik dan te horen, was ’t zo diep weggemoffeld, weg voor elke per ongeluk aanwezige vreemde blik, in de buurt van een warmtebron, dat ’t daardoor is gaan uitdrogen, ietwat ruw is geworden, onbruikbaar bijna, & ’t daardoor moeilijk is geworden de tissues van elkaar te scheiden, vanwege spontane scheuren elders op ’t vel.

Nee, ik moet m’n mond houden. ’t Er niet over hebben. Ik moet gewoon een kopje suiker brengen, uit dankbaarheid, of een pak zakdoekjes als 1 van hen snotverkouden is of aan de griep, dan van die hele stevige, kwaliteitszakdoekjes, die niet gaan scheuren, & geen verschraling veroorzaken aan de randen van de neus, hoe vaak je ’t ook gebruikt.

Want verschraling dient voorkomen te worden in Zijperspace.

bockbierfestival

‘Kijk, daar staan we dan met z’n 5-en op een rijtje,’ begon ik plots, ik verbaasde mezelf er over, maar terwijl ik doorging met praten deed ik alsof er niks aan de hand was, ‘& niemand zegt wat.’
Ik zag de mannen kijken. Even snel een zijwaartse blik naar wie er wel wat te zeggen had.
‘We hadden best een leuke tijd met elkaar kunnen hebben,’ ging ik verder. ‘Ik bedoel: we zijn nu al met z’n 6-en, & als we met z’n allen een leuk onderwerp hadden gehad, dan hadden we dit noodzakelijk bezoekje aan ’t toilet tot een feest kunnen laten uitgroeien, zeker vergeleken met al die andere keren dat we in ons 1tje, afgezonderd op ons eigen wc thuis, ’t hebben moeten doen.’
Er glimlachten een paar. M’n buurman rechts begon al te grinniken.
‘Al hadden we ’t alleen maar gehad over ’t weer, of wat je schoonmoeder gister allemaal heeft gezegd door de telefoon; ’t had iets kunnen zijn waar we met z’n allen lekker boers & onbeholpen om hadden kunnen lachen. Kom op, we drinken met z’n allen bier, daarvoor zijn we hier gekomen, & dit soort malle praatjes moeten gewoon gemaakt worden op zo’n bijeenkomst. Waarom dan niet als we naar onze eigen leuters staan te staren? Dit had ’t hoogtepunt van ’t festival kunnen zijn, hadden we met z’n 6-en, kijk, daar komt nr 7, misschien wil die zodirect jullie vermaken; ’t hoogtepunt dus, hadden we met z’n 6-en onze ervaringen uitgewisseld, een beetje gecommuniceerd, maar nu blijkt toch weer dat ik de enige ben die de concentratie kan opbrengen er enige reuring in te brengen.’
Ik keek nog even om me heen. M’n buurman grinnikte nog steeds. Ik sloot m’n gulp.
‘’t Had zo leuk kunnen zijn.’
Ik liep de hoek om & gaf de toiletdame 30 cent.

Er kwam een dame achter me staan. In de rij voor de Utrechtse bock. Ik keek om.
‘Hé,’ zei ik, ‘jij bent klein zeg.’
‘Ja, lekker toch?’
‘Nou, dat zal best. Maar ik keek achterom & dacht dat ik tegen borsten aan zou kijken, maar toen bleek ’t je neus te zijn.’
‘Die lijken nogal op elkaar,’ zei ze ironisch.
‘Dat dacht ik ook meteen. Maar ik ben zo vrij om niet te verzoeken dat aan te tonen. Dat heb ik liever niet. Hoewel ik er heus in m’n dagelijks leven gerust naar kijk, naar dat soort manifestaties van ’t vrouwelijk lichaam. Maar ik vind ’t eigenlijk momenteel niet erg gepast, snap je, nu ik in de rij voor een glas bockbier sta. Ik vind dat ik me daar even op moet concentreren.’
‘Er is toch niks mis met m’n neus?’
‘Nee, absoluut niet. Vooral niet, omdat-ie in geen velden of wegen op een stel borsten lijkt. & Hij is perfect in balans met de rest van je lichaam, waarbij ik natuurlijk doel op de lengte ervan. De juiste proporties, zogezegd. Maar nu ik er overigens wat beter naar kijk: er zit wel een puistje aan te komen. Precies bovenop.’
Ze bracht automatisch haar vinger naar haar neus.
‘Ja, daar,’ gaf ik aanwijzingen, ‘& dan ietsjes opzij. Op ’t puntje. Als je neus nou op je borsten had geleken, dan had je ’t waarschijnlijk meteen kunnen zien.’
Maar ik was aan de beurt. Ik kon niet verder helpen. Bij inlevering van een fiche kreeg ik een Utrechtse bock overhandigd.

Met m’n gevulde glas in de hand kwam ik iemand van de organisatie tegen. We wisselden wat korte gebaren. Lachten om de grap die achter de gebaren zaten. & Weer moest ik denken aan de openingstoespraak. Dat er iemand moest zijn die ‘t festival officieel zou openen.
Maar opnieuw durfde ik mezelf niet voor te dragen.

Toen ik vanochtend voor de 1e maal vandaag in de spiegel keek, ontwaarde ik een witte punt tussen de haren die zich tot een snor aan ’t vormen waren. Van een andere soort dan ‘t meisje op haar neus had. Ik wilde nog niet er aan denken hem te moeten verwijderen. Dat was iets voor later op de dag.

Voorlopig 1st de mond een tijdlang gesloten houden in Zijperspace.

toiletpapier (6)

‘Gaat ’t weer een beetje?’ werd er naar binnen geroepen.
Ik had de deur openstaan. Net in de deuropening m’n band geplakt. Ik verzamelde de nodige spulletjes die ik nodig had om ’t Bockbierfestival door te komen. 3 Repen Kitkat Crunch, 2 boterhammen, 1 zakdoek, lippenzalf. Je weet maar nooit. & Een zooitje lege flessen die ik onderweg ergens zou dumpen, zodat ik bij thuiskomst na afloop toch ’t idee zou hebben dat ’t huis er niet zo wanordelijk & alcoholisch erbij lag als m’n hoofd waarschijnlijk op dat moment zou zijn.
Buurvrouw Suze stond naar haar deur voorovergebogen. Met een fiets volgeladen met boodschappen. Ik zag ‘r in de verte, ik heb de langste gang van Nederland, nog net lachen.
‘Ja, ’t gaat wel weer,’ antwoordde ik.
De avond ervoor had ik aangebeld. Nico, haar vriend, deed open. Z’n hond stond zich bij z’n benen nieuwsgierig op te dringen.
‘Misschien een rare vraag,’ begon ik toen.
’t Was helemaal geen rare vraag, dacht ik tegelijkertijd. Ik wist alleen niet hoe ik anders moest beginnen. Hoewel je nog geen 20 meter van elkaar vandaan woont, zie je elkaar lang niet elke dag, kan je weken achter elkaar geen woord met je buren wisselen, gewoon omdat je andere ritmes hebt, op een ander tijdstip ’t huis verlaat, waardoor je, als ’t dan zover is, je toch een zinnetje moet zeggen die de rest van ’t gesprek moet introduceren. Alle begin is moeilijk, zou m’n Oma gezegd hebben.
Bovendien had ik nog nooit een kopje suiker van m’n buren geleend.
‘Ik zit al de hele dag thuis,’ ging ik verder, ‘want ik heb een beetje diarree.’
Een “beetje”. Een pars pro toto zou je dat kunnen noemen.
‘Maar nou is m’n wc-papier op.’
Vindt dan maar ‘ns een buur die niet spontaan een rol te voorschijn haalt.
Ik moet toegeven: ’t verhaal was natuurlijk perfect. Niemand die bij zo’n verzoek de tranen droog houdt.
Nico gaf me een rol aan.
‘Had je ons binnen horen komen?’
Dat was de reden waarom ik er op gekomen was even aan te bellen. ’t Gestommel van man & hond op trap verried wie van de buren ’t huis was binnengetreden.
‘Ja, ik zal je maar niet vertellen waar ik zat op ’t moment dat ik jullie hoorde.’
Understatement. Is leuk om je eigen toiletgedrag even op de korrel te nemen. Nooit jezelf te zielig doen voorkomen. Altijd er om kunnen lachen. Ook al is ’t met een flauw grapje.

Suze dus. De volgende dag. Ik beter. Zij belangstellend. Daar was is gebleven.
‘Want ’t was best wel erg,’ zei ik.
Ik liep wat meer naar de deur. Op een afstand van meer dan 10 meter vond ik een beetje raar praten.
‘Ik stond hier gisterochtend,’ wijzend naar de wc-deur die ik ondertussen passeerde, ‘& ik kon niet beslissen of ik nou op de wc-bril zou gaan zitten of m’n hoofd boven de pot zou houden.’
Vond ik mooi om ’t zo te vertellen. Eigenlijk zou een mens alleen maar verhalen moeten vertellen die meteen tot de verbeelding spreken. Waarbij men onmiddellijk een beeld voor de geest krijgt.
‘Heb jij dan geen wasbak voor je wc-pot staan?’ vroeg Suze.
‘Jawel, maar die staat net te hoog. & Ik dacht dat-ie mogelijk te klein zou zijn.’
‘Maar dan had je er toch een teiltje bij gepakt. Je hebt toch wel een teiltje of een emmer.’
‘Dat wilde ik ook wel, maar ik durfde me niet te verroeren. Ik was bang dat als ik van de wc weg zou lopen, dat ’t dan zou beginnen. Dan zou ik in die zieke toestand m’n huis moeten gaan schoonmaken. M’n lichaam stond onder hoogspanning. Uiteindelijk ben ik toch maar gaan zitten.’
Ik lachte er een beetje bij.
‘Ach, dan was je best wel zielig,’ zei Suze. ‘Ik stond daarnet in de supermarkt & toen dacht ik helemaal schuldig: “Ik had even bij Ton moeten aanbellen om te vragen of hij ook nog wat nodig had.” Maar gelukkig ben je al helemaal beter.’
Lief, hè. Zulke buren heb ik dus. Midden in Amsterdam.
‘Mwah, ’t rommelt nog een beetje,’ zei ik vergoelijkend, om toch nog iets te vergoelijken te hebben, ook al was er niets te vergoelijken, ‘maar ik vond dat ’t maar ‘ns afgelopen moest zijn.’

Volgende keer dient men uit te zieken, ook al is er niks uit te zieken in Zijperspace.

bockbier

We hadden strippenkaarten. Met 5 strippen. Elk nr op de strippenkaart stond voor 2 soorten bockbier. Zodat je in ieder geval 5 soorten bockbier had gedronken aan ’t eind van de middag. Met optimale korting. Mensen moesten immers gestimuleerd worden de strippenkaart te nemen. Dan hadden we de beste kans dat we alle bockbieren zouden verkopen.
Ik stond achter de bar. Vanaf 2 uur ging die open.
M’n broers hadden de vloer opgevrolijkt met herfstbladeren. Volgend jaar, spraken we elke keer af, zouden we ook een echte bock nemen. Die zouden we aan een bank vastbinden. Of we zouden de box van vroeger gebruiken. Waar we allemaal als kind nog in hadden gespeeld. Nog leuker.
Remco, Remco & Richard kwamen als 1en binnen. Dat was traditie. Die moesten laten zien dat ze toch minstens 2 strippenkaarten bockbier konden drinken. Ze waren vrolijk. Maakten de 1e flauwe grapjes. & Dronken bockbier.
De baas zelf kwam een uurtje na openingstijd. Hij dronk alleen maar Chouffebock. Dat vond-ie ’t lekkerst. ’t Enige bockbier dat lekker was, eigenlijk, vooral ook omdat ’t de enige van de tap was.
Behalve hij liep iedereen met een touwtje om z’n nek. Alle strippenkaarten waren van een touwtje voorzien. Een jeukend touwtje, sisal, zodat je zeker wist dat je ‘m nog steeds bij je had.
’t Begon tam. Mensen waren net wakker geworden. ’t Was immers weekend. Lichte kater van de dag ervoor, die weggedronken moest worden met bock. Voorzichtig nippend verdween gister.
De muziek ging harder. Voor de sfeer. & Soms juist weer niet. Zodat de volgende ronde flauwe grappen gehoord konden worden. Men had nog hangende schouders rond dat tijdstip. Ellebogen op de bar. Beiden. De lachen die weerklonken waren nog schamper.
Iemand had soep gemaakt. Bruine bonensoep. Dat hoort bij de herfst. Dat hoort bij bockbier. Met stokbrood. & Elk jaar werd er op ’t laatste moment, terwijl ’t aan de bar opgewarmd werd, de inhoud van een flesje bockbier aan toegevoegd. ’t Moest wel in stijl blijven. Bruine Bonen BockBiersoep.
Gister werd vergeten. De muziek ging nog ietsjes harder. Alleen bij echt goede nrs. Mensen schaften hun 2e strippenkaart aan. Ik hoefde niet meer achter de bar, werd vervangen, & dronk onbekommerd mee.
& ’t Was gezellig, we hadden lol, we deden aan barsurfen, een speciale sport die slechts bij ons bestond, we maakten grappen, deden stoer, maar maakten vooral grappen, & haalden iedereen die nieuw binnenkwam over ook aan ’t bockbier te gaan, maar ook weer niet te veel, want er moest wel wat voor ons overblijven, & dronken verder, een volgende strippenkaart vol, of leeg, dat wisten we op gegeven moment niet meer. & M’n broer draaide muziek die wij leuk vonden & soms ook niet.
Maar we lachten vooral, dat weet ik nog, want bockbier, dat was de leukste tijd van ’t jaar, zeiden we tegen elkaar, behalve dan je eigen verjaardag.
& Op een gegeven moment gingen we naar huis, moesten we wel naar huis, omdat we niet meer konden. ’t Was hartstikke gezellig geweest, al wisten we niet meer waarom, waarschijnlijk door ’t bockbier, we wisten dat we hadden gelachen, ieders lach werd nog even tevoorschijn gehaald, maar de werkelijke reden waren we kwijt, we moesten naar huis.
Eigenlijk wisten we alleen nog maar hoe ’t begonnen was. Tam, nog denkend aan gister. Dat zouden we de volgende dag waarschijnlijk weer doen. Denken aan gister.

De bockbiertijd is de mooiste tijd van ’t jaar in Zijperspace, behalve dan je eigen verjaardag.
(Vanmiddag gaat ’t jaarlijkse bockbierfestival beginnen, ziet u).

muren

Er zouden geen muren omheen moeten zitten. Om ’t ziek zijn. Ik zou me vrijelijk moeten kunnen bewegen. Dan zou ik ’t durven ondergaan. Dan zou ik er geen moeite mee hebben dat ik 5 minuten lang naar ’t plafond lig te kijken, onderzoekend welke gezichten, stripfiguren zijn te herkennen in de structuur van ’t systeemplafond.
Die muren bestaan niet echt. Ook al zouden ze fysiek aangewezen kunnen worden. ’t Is eerder een idee-fixe. ’t Gegeven van muren heeft zich genesteld in m’n hoofd, ooit, lang geleden, toen ik perse ‘s avonds de stad in wilde om niet te missen wat er gemist kon worden.
(Daar zou de ziekte van Graves ontstaan moeten zijn).
Ik hyperventileerde op de fiets. Ik voelde hartkloppingen. Soms dacht ik dat ik de fietstocht van hooguit 15 minuten niet zou overleven. Ik was verbaasd als m’n ademhaling weer op orde was op ’t moment dat ik de deur van ’t café opendeed, m’n vrienden tegenkwam.
Nou ja, vrienden. Was dat ook niet een concept, geschapen in m’n hoofd naar voorbeeld van anderen? Vriendinnen had ik, ben ik altijd blijven houden, maar met vrienden heb ik me nog nooit op gelijk niveau bevonden.
Ik moest de deur uit. Weten wat zich buiten afspeelde. & Als ik daar was, had ik ’t idee dat dat ’t enige universum was dat werkelijk bestond.
God was waarschijnlijk degene die de decors verwisselde. Hij liep voor me uit. Creëerde nieuwe settings, om mij te doen geloven dat ik bestond. Dat de rest ook bestond.
Tot ik achter zijn Wezen kwam, zijn Zijn. Tot ik er achter kwam dat-ie me iets voorspiegelde. Dat-ie alle decorstukken in dienst stelde van míjn bestaan.
God was overigens razendsnel. Als ik plots op m’n stappen terugkeerde, hem probeerde te verrassen, had-ie de situatie zo aangepast dat ’t leek alsof er tijd voorbij gegaan was.
Toen ik ‘m doorkreeg bestond-ie niet meer. Hij had ernaar gestreefd zichzelf op te kunnen heffen. Ik heb ‘m aanvaard, of eigenlijk z’n aan- dan wel afwezigheid me eigen gemaakt, & de boel de boel gelaten. Maar een gedeelte van z’n decors liet-ie achter.
Die muren bijvoorbeeld. Elke keer als ik ziek ben, worden ze weer neergezet. & Wil ik ze slechten. Ik wil naar buiten, zien wat die anderen doen, ook al zijn ’t er verschrikkelijk veel & weet ik inmiddels dat ik niet alles kan volgen.
Maar m’n eigen beperkte wereldje wel, denk ik dan eigenwijs.
Ik vind massa’s ook veel minder leuk dan weleer. Ik wil m’n eigen positie kunnen bepalen. Een goed uitzicht hebben. Controle. De grapjes maken die ík leuk vind. Aandacht geven als ’t vederlicht kan, als ’t geen onoverkomelijke verplichtingen met zich meebrengt.
Ik ben een beperkte barman.
Een regisseur wilde ik nooit worden. In tegenstelling tot ieders ambitie binnen m’n studie.
Toeschouwer. Dat wel. Ik wilde zuchten om, een enkele keer commentaar leveren over andermans lot. Zien hoe de decors wisselden.
Bij die massa’s, waar ik ‘t net over had, dacht ik ook toeschouwer te zijn. Ik zag iedereen, dus keek ik, zo was m’n veronderstelling. De decorstukken waren voor mij opgesteld. Dat was in de tijd dat God nog bestond.
Momenteel denk ik dat er te weinig variatie plaatsvindt. Ik weet niet waar ik ’t vandaan haal. Ik kan mezelf niet gerust stellen. Dat er morgen nog een dag is. Dat er een eind aan alles komt, dat moet ik onderhand toch wel ‘ns weten, verwijt ik me op zo’n moment.
’t Is vooral de angst dat die ene seconde zich onverhoeds gaat uitspreiden over een uur; bijvoorbeeld een uur. Dat ’t samengebalde zich uitvouwt & onoverzichtelijk, of eigenlijk overdonderend wordt. Niets ontziend, ook mijn muren niet.
Die vervelende stripfiguren aan ’t plafond. Je bent er na 5 minuten hondsmoe van (& horendol, dat vind ik nl ook een mooi woord).
Dan vind ik dat die muren er beter niet kunnen zijn. Ik hoop dan toch een reden te vinden wel ’t huis te mogen verlaten.

Maar uiteindelijk blijft Zijperspace beperkt tot Zijperspace.

rudbeckia

‘Ik ben net wakker. Ik ga proberen zo snel mogelijk de trein te nemen. Maar ik weet niet of dat nou 10 voor 9 of 10 voor ½ 10 wordt.’
‘Is goed. Je kan me zeker niet bellen, want je hebt nog steeds geen mobiel, toch?. Maar je hebt toch wel een sleutel van ’t huis? Heb ik je laatst gegeven, dacht ik.’
‘Nee, kan ik me niet herinneren. Dus daar zou ik maar niet van uit gaan.’
‘Ik ga in ieder geval nu nog even douchen. & Dan om ½ 10 naar De Koogh. Ik ben waarschijnlijk wel op tijd terug.’
‘Dan zie ik je straks wel.’

‘Hoe is ‘t?’
‘Niet zo goed. Hij herkende me niet meer.’
‘Oh?’
‘& Hij hing met z’n hoofd scheef. Hij wilde bijna niks drinken. Ook niet eten. Ze hebben geprobeerd hem z’n koffie met zo’n tuitje te laten drinken, maar dat ging ook niet.’
‘Hoe kan dat zo plots?’
‘Hij heeft een ander medicijn gekregen. Ik denk dat dat ‘t is.’
‘Hoezo?’
‘Dat weet ik ook niet. Ik heb Theo geprobeerd te bellen, maar ik kreeg een rare engelse stem.’

‘Hoe heet die plant, Ma, die daar, die nog steeds bloemen heeft?’
‘God, hoe heet die ook alweer?’
‘Ik heb ‘m in mijn tuin ook staan. Ongeveer net zo veel als jullie hier hebben.’

‘Ben je nog naar De Koogh geweest?’
‘Nee, dat doe ik voorlopig nog maar niet.’
‘Huh?’
‘Na de vorige keer leek me dat beter. Toen hield ik ’t niet meer. Ik word er veel te emotioneel van.’
‘Ja, dat snap ik. Ma wel, vandaag?’
‘Ja, vanochtend. Maar ’t gaat niet zo goed.’

‘Rudbeckia!’
‘Nou! Ik denk: ik loop weer naar binnen om te zeggen dat ’t best wel ‘ns rudbeckia kon zijn. ’t Schoot me opeens te binnen toen ik z’n gele bloemen zat te bestuderen.’
‘Ja, rudbeckia moet ’t zijn. Die bloeit altijd tot ver de herfst in.’
‘Ik zal ’t straks nog even op internet controleren.’

‘’t Kan toch niet? Ze hebben gewoon een andere medicatie gegeven. Zonder dat jij ingelicht bent. Dat kunnen ze toch niet doen.’
‘Ik probeer al de hele tijd met de dokter in contact te komen. Maar hij is er steeds niet. Ze zouden me bellen als-ie er was.’
‘Dan wel zeggen dat ’t echt niet kan.’
‘Ja, ik weet ‘t. Ik zal ’t zeggen.’

‘Hij zei dat hij ook niet wist hoe ’t kwam. Waarschijnlijk komt ’t door een waarnemend arts.’
‘Maar dan nog zouden ze ’t niet zonder overleg met jou moeten doen. Dat kan toch niet zomaar?’
‘Nee, maar hij zei ook dat ’t misschien, vanwege z’n houding dacht-ie dat, hij wilde ’t toch maar zeggen zoals hij dacht dat de zaken mogelijk ervoor stonden, rechttoe rechtaan, zei hij, dat ’t misschien een lichte beroerte was. Vanwege de houding. Maar hij heeft in ieder geval ‘t oude medicijn weer gegeven. Die werd tijdens m’n bezoek gegeven.’

‘Hoe was jij er zelf onder? Toen Schendelaar er was?’
‘Ach, dat ging wel.’
‘Ik hoorde dat je ’t er zelf ook moeilijk mee had.’
‘Ja, zogauw Ma ’t moeilijk heeft, dan houd ik ’t zelf ook niet meer.’

‘Hé, Ma. Kijk ‘ns.’
‘Ja, dat lijkt er wel op, hè.’
‘Ik zal ’t plaatje even uitvergroten.’
‘Ja, dat is dezelfde.’
‘Rudbeckia.’

M’n moeder was op een gegeven moment naar De Koogh. In de hoop dat ze de dokter zou zien. Ik bleef thuis.
Als ik verder wilde moest ik dat vooral doen. Ze wist niet hoelang ’t zou duren. Of ik wel de telefoonnrs wilde programmeren in de telefoon boven. & Haar mobiel in orde wilde maken.
Ik liep door ’t huis toen ik klaar was. Alles deed ’t weer. Ik schoof gordijntjes opzij op zolder. Alle Katholieke Illustraties die in de loop der jaren verzameld waren. Ik beschouwde de opgezette vogels. Kwartels vooral. Ik bekeek de boeken. Over mensen in de oertijd. Voor ’s avonds laat, vlak voor ’t slapen gaan. Ik zie ze zo zitten in bed. In ’t schijnsel van de nachtlamp. Als ik welterusten kwam zeggen.
Foto’s ook. De hele familie. Misschien wel 4 keer. Alle kinderen afzonderlijk. Stoere blikken. Geposeerd, soms ook niet. We waren een knappe familie, dacht ik, jong vooral. Ik snapte z’n trotse zinnen als-ie weer ‘ns de behoefte had ons te showen aan vreemden.
Maar alles is dood. Nostalgie hooguit. Ik voelde rillingen op m’n rug bij ’t zien van alle boeken over vogels, planten. Ik besefte me hoe kort die beestjes leven. Ik keek nog ‘ns naar hun opgezette lichamen, op de plank bovenaan de 2e trap. Voor altijd blijven ze ‘tzelfde.
Ze hebben me nooit verteld dat ’t leven afgelopen voelt als 1 van je ouders er niet is. Als je ‘m niet durft te zien, omdat je weet dat ’t ophoudt, stopt.

Er lopen plots alleen maar oude mensen door de straten van Zijperspace.