verantwoording

‘Zeg, Kaspar,’ zei ik.
We stonden aan de bar een biertje te drinken. Eind van de woensdagmiddag, eind van mijn zogenaamde weekend, eind van zijn werkdag.
‘Dat van 2 weken geleden,’ ging ik verder, ‘toen ik ziek was, ik weet niet of je dat hebt meegekregen, maar dat lag aan m’n darmen.’
Kaspar knikte. Hoofd wat voorover om me beter te kunnen horen.
‘Nou ben ik gister naar m’n internist geweest,’ zei ik.
‘Jij hebt een internist?’
Zo’n opmerking blijkt dan 1 van z’n grapjes te zijn. Dat weet je pas als je z’n gezicht erbij ziet. Ik moet altijd naar ‘m kijken.
‘Ik heb er een beetje over gepraat met haar,’ vervolgde ik onverstoord. ‘Maar ’t is heel waarschijnlijk dat dat van die darmen ligt aan de ziekte van Graves. Vooral ook omdat ik er verschrikkelijk moe bij was.’
Kaspar knikte weer.
‘’t Ligt er aan dat m’n schildklier wel is uitgeschakeld, maar de hormonen die ik via een andere pil binnen krijg zijn niet voldoende. ’t Is nog niet op elkaar afgesteld. De ‘tuning’ is nog niet juist. Ik krijg nu wel meer van die hormonen, zeg maar, maar ’t kan voorkomen dat ik de komende tijd wat vaker niet in staat ben om te werken. Ik dacht: ik vertel ’t je maar even, dan weet je ’t tenminste, als ik me plots weer ziek meld.’
‘Weet je dat die ziekte van jou best wel vaak voorkomt?’ merkte Kaspar plots op.
‘Vooral bij vrouwen, geloof ik. Ik meen zelfs gelezen te hebben tot 4 % bij vrouwen.’
‘Ik ken naast jou 3 mensen die die ziekte hebben of hebben gehad.’
‘Maar vast niet bij mannen. Dus ben ik best nog wel een beetje speciaal.’
‘Jij blijft speciaal, Ton,’ zei Kaspar weer met z’n grappengrijns.

‘Hoi, Ton,’ zei Jos. ‘Wat is er?’
Ik belde ‘m in ieder geval niet wakker dit keer. Hij klonk opgewekt, ondanks z’n laatste vraag.
‘Hoi, Jos,’ zei ik. ‘Ik moet ’t je misschien toch maar even uitleggen. Ik heb dat van de week ook bij Kaspar gedaan. Ik heb je verteld over die schildklier van mij, toch?’
‘Ja, dat weet ik me nog wel te herinneren.’
‘Die is nu zeg maar op 0 gezet. Geen activiteit meer. Maar er moeten dus hormonen m’n lichaam ingebracht worden die anders door de schildklier geproduceerd zouden worden. Nou ben ik van de week bij m’n internist geweest. Ze zei dat ’t goed was met de schildklier, maar dat de hoeveelheid hormonen niet gelijk op loopt. Moet nog even wat beter afgesteld worden. Dat is dus waarschijnlijk de reden waarom ik ’t de laatste tijd vaak aan m’n darmen heb. & Waarom ik dan gelijk verschrikkelijk moe ben. Nu kan ik ook geen pap meer zeggen.’
‘Maar krijg je dan niet andere medicatie?’ vroeg Jos.
‘Ja, vanaf dat bezoek moet ik meer slikken. Zodat ’t beter op elkaar afgesteld raakt. Dat wil niet zeggen dat dat meteen gebeurd is.’
‘Goed. Maar vandaag lukt dus niet?’
‘Nee, ik duik weer m’n bed in. ’t Kan de komende tijd vaker gebeuren. Ik dacht: ik vertel ’t je maar even. Er wordt aan gewerkt, maar ’t kan vaker gebeuren.’
‘Die pillen zullen hun werk wel doen,’ zei Jos ter afsluiting, enigszins hoopvol.

& Daarom, waarde lezer, dat ik ook verantwoording tegenover u afleg.
Ik sta elke ochtend op, een ietwat vroeger dan strikt noodzakelijk, zodat ik in ieder geval de tijd heb om na te denken over, vervolgens een poging te wagen een stuk te schrijven. Ik vind ’t vaak nog veel belangrijker dan daadwerkelijk naar m’n werk te gaan. In plaats van ’t vroegere 9 uur sta ik zodoende vaak om ½ 9, of soms zelfs 8 uur op. Voor anderen totaal geen moeite, dagelijkse kost, voor mij een stap uit m’n dagelijkse ritme. Zwaar noodzakelijk, daarentegen, want geschreven díent er te worden.
De laatste tijd overkomt ’t me echter steeds vaker, zo ook hedenochtend, dat ik, 1maal bezig met mijn ochtendrituelen, bevangen word door een onnoemelijke vermoeidheid, een terugverlangen naar bed, & me derhalve op de bank te rusten leg.
Resultaat: verschrikkelijk weinig tijd om een stuk tekst te produceren.
Voor de rest stelt die ziekte geen reet voor. Bijna geen last van. Ik hoop alleen dat ’t me de komende tijd niet al te veel verstoord in m’n dagelijkse bezigheden. Want slapen vreet tijd, heb ik ondertussen gemerkt.

Tijd die ik gaarne had besteed aan ’t verzinnen & schrijven van vulling voor Zijperspace.
(Moet ik ook nog de klus van deel 5 van de cursus Lijfloggen zien te klaren)

stoerigheid

’t Mogen tegenwoordig alleen maar Bert & Ernie-pleisters zijn. Of die van Jip & Janneke. Onder ’t mom van we hebben ze hier liggen voor de kinderen, sieren de volwassenen zich ermee in geval ze denken dat ze voor hun eigen imago van volgroeide mens die geen behoefte heeft aan bedekking van een plekje waar toevallig een beetje pijn achter schuilt beter geen pleister hadden kunnen gebruiken. Dat geeft zo’n extra cachet van: ik heb alleen maar een pleister om weer ‘ns lekker kinderachtig te doen, om toe te geven aan de oerdriften die ik sinds m’n jeugd heb verbannen uit m’n emotionele beleving.
Je moet er dus goed over nadenken voordat je er 1 gebruikt. Ik bof nog dat ik achter de bar sta. Dan vinden mensen ’t hygiënisch in geval van bloed. Komt doordat we nog steeds in ’t Aids-tijdperk leven. Alles wat rood kleurt mag niet in contact komen met de andere mens. Een barman met een wondje mag geen glazen spoelen.
Maar als je bijvoorbeeld een stukje huid bij de nagel hebt, dat lastig uitsteekt & overal achter blijft hangen, dan vinden mensen ’t kinderachtigheidgehalte van ’t omdoen van een pleister te hoog.
Van de week zat er een jongen aan de bar de hele tijd z’n wang met een stukje zakdoek te deppen. Hij had blijkbaar z’n vingers niet kunnen weerhouden van ’t openkrabben van een puistje. ’t Doekje zag redelijk rood. Hij was al op de wc geweest om de ergste schade te verdoezelen. ’t Mocht echter niet baten, bleek bij terugkomst.
Nou had die jongen ook een litteken in z’n gezicht, waardoor ik onbewust minder medelijden met ‘m kreeg. Dat lijkt toch mee te werken. Was ’t een schone dame geweest, dan had ik waarschijnlijk de ganse avond ’t doekje voor haar vastgehouden & meermaals verschoond bovendien.
Ik stond op een gegeven moment op ’t punt de jongen te vragen of-ie misschien een pleister behoefde. Daar hebben wij genoeg van immers. Zwaar noodzakelijk materiaal in onze professie. Maar toen ik bedacht dat-ie ’t dan schuin onder z’n mond moest plakken, ongeveer rechtsonder de mondhoek, op ongeveer 1 cm afstand ervan, & daar vervolgens toch een uur mee rond zou moeten lopen, dat ‘m dat dan geheel geen contact op zou leveren, wat aardig zielig zou zijn, omdat tot op dat moment de barman de enige was die enkele woorden met hem gewisseld had (‘Zeg ’t maar.’ ‘Doe maar een pilsje.’ ‘Alsjeblieft. € 1,50, Alsjeblieft.’ ‘Dankjewel.’ ‘Dankjewel.’), want hij had al een litteken & nu zou ook nog zo’n oubollig vleeskleurige, doch duidelijk zichtbare, pleister op z’n aangezicht moeten prijken, daar versier je geen vrouwen mee, zeker niet gezien ’t feit dat er onder een pleister, zoals eenieder weet, zich bloed bevindt.
Men weet dat reeds onder de huid bloed zich begeeft door meterslange kanalen die men wel aders noemt; een dun laagje huid schermt ’t menselijk lichaam af van leeglopen, maar een pleister geeft aan dat er reeds een beschadiging heeft plaatsgevonden & o wee, als dat beschermend laagje zich voordoet op ’t moment dat men in contact met een ander komt. Zeker als ’t materiaal zich bevindt op een in ’t oog springende plek als ’t vooraanzicht, dichtbij een plek dat bij ’t contact tussen elkander, de communicatie zogezegd, de hele tijd de aandacht trekt, omdat ’t een voorwaarde is dat deze beweegt om ’t contact te bewerkstelligen.
Volgt men mij nog? Kort gezegd: men kan beter geen pleister gebruiken bij wonden in ’t gelaat. Dat staat niet.
Dus heb ik de jongen, hoewel hij een beetje onbeholpen met z’n inmiddels rode zakdoek pogingen deed te deppen & te stelpen, geen pleister aangeboden.
Lijden mag wel, maar dan moet ’t met een grote ‘L’ van een kinderachtige pleister met tekeningetjes van Bert, Ernie, Jip, dan wel Janneke.
Zeer eigenwijs, deze morgen, ik had er genoeg van, maar voelde toch enige irritatie jegens alle vooroordelen, gedragscodes, stevige-hollandse-jongen-boerenstoerigheid, ben ik toch maar gezwicht voor mijn eigen ingeving over wat op dat moment beter zou zijn. Waar ik me lekkerder bij zou voelen. Wat me minder ongemak zou opleveren.
Dus pakte ik expres de stevige desinfecterende pleisters uit mijn medicijnkastje (onder m’n wasbak in de keuken; dit in geval men bij bezoek aan mijn huis voor een zelfde soort opgedrongen gevoel van schaamte komt te staan, maar toch zwaar behoefte heeft maatregelen te nemen, aangezien men ’t niet meer houdt van eigen kleinzerigheid), die bij nadere inspectie nog nooit eerder door mij gebruikt bleek te zijn, wat te merken was aan ’t feit dat alle strookjes pleister verzameld in ’t doosje geheel volledig tot aan ’t randje van de verpakking staken, trok m’n broek naar beneden (natuurlijk buiten ’t zicht van de achterburen)(maar nu ik ’t heb over ’t naar beneden trekken van m’n broek, bedenk ik me tevens dat ik ook nog een heel ander verhaal moet vertellen, wil men zo vriendelijk zijn mij hier ter zijner tijd aan te herinneren?), probeerde ’t irritante puistje (als ik m’n hand in m’n broekzak stak, voelde ’t alsof naaldjes vanuit die broekzak m’n been in staken) nog enigszins tussen nagels te pletten, zonder resultaat, & plakte een strookje pleister eroverheen.
Nu zal men zeggen: dit is een stukje leukoplast dat geheel buiten ’t waarnemingsvermogen van derden valt, aangezien de broek er waarschijnlijk weer overheen is gedrapeerd zo gauw jij de deur verlaat, maar toch vind ik zelf deze maatregel van een dergelijk gehalte dat ’t voorbij de stoerigheid & opgedrongen stevige hollandse jongensmentaliteit gaat waarmee men hier in ’t ondermaanse wordt opgevoed, dat ik ’t toch niet onvermeld mocht laten.

’t Zij gezegd, alhier in Zijperspace (gelieve ’t niet te willen controleren).

zuchten

‘Ik kwam net JP al tegen,’ zegt Alan tegen Wieger. ‘’t Is niet goed.’
Wieger trekt een gezicht van ‘Oh?’ & wendt zich vervolgens snel naar een klant die al even aan de bar staat te wachten.
Ik tast. Zoek in gedachten naar wat niet goed schijnt te zijn. Wat JP daarover heeft te zeggen. Ondertussen zie ik OG aan de overkant de sigarenhandel inlopen. Trage stappen, z’n benen slingeren zich naar binnen, alsof ze eigenlijk geen zin hebben, maar er toe gedwongen worden.
‘Nee,’ gaat Alan verder als Wieger klaar is met de klant, ‘hij moet geopereerd worden. Hebben ze vanochtend gehoord.’
Een zwijgzame OG komt van achter Alan binnen. Ik heb ruim zicht op wat er gebeurt in ‘t café, want ik sta aan de uiterste hoek van de bar. Ik zie ’t gezicht dat OG trekt. Hoofd voorover, geen blik naar de mensen die aan de tafeltjes zitten, zoals gewoonlijk, geen luidruchtig ‘Zo! Mensen van ’t goede leven!’, een rustige pas richting bar, da’s alles, een schouderklop aan Alan.
Met een zucht neemt-ie plaats op een barkruk naast Alan.
‘Je moet onder ’t mes,’ constateert Alan.
‘Ja, binnen nu & 3 weken kan ik opgeroepen worden,’ zegt OG.
‘Wat gaan ze doen?’ vraag ik.
‘Ach,’ zucht OG.
Een hele lange ‘ach’. Z’n hand waait er even bij. Hij keert kort z’n hoofd af.
Ik had beter even kunnen wachten, bedenk ik. ’t Gesprek z’n gang laten gaan. Zo dicht sta ik niet bij hun.
Ze praten verder. Ik hou me wat meer afzijdig. Af & toe dringt er wat informatie tot mijn oren door. Maar ik probeer niet doelgericht te luisteren.
Aan de overkant is ondertussen JP aan de beurt de sigarenzaak te betreden. Enkele minuten later stapt ook hij binnen.
Ook een hand op de schouder. Die van OG ditmaal. Achter de rug van Alan langs zegt-ie mij gedag.
’t Gesprek kabbelt voort. Over de details. Welk gedeelte van de kaak van OG onder ’t mes moet. Wat de risico’s zijn. Alan & JP zitten aan weerskanten van OG. Achter OG langs geeft JP toelichtingen.
‘We hebben ’t hele ziekenhuis gehad,’ zegt OG. ‘Aan ’t eind kwamen we bij de an.., bij de anès , bij de… Hoe heet die vent van de verdovingen?’
‘Anesthesist,’ bemoei ik me ermee.
‘Ja, precies. Anesthesist. Geschikte kerel was dat, niet JP?’
‘Ja, was een leuke vent,’ zegt JP. ‘Die moest weten of-ie veel dronk. Wat-ie zoal at.’
‘Waarvoor?’ vraag ik.
‘’t Kan zijn dat-ie zwaar alcoholisch is,’ legt Alan uit. ‘Als OG dan bewusteloos ligt, na afloop van de operatie, dan kan ’t zijn dat-ie op een gegeven moment ontwenningsverschijnselen krijgt.’
‘Maar dat valt wel mee, toch?’ wendt-ie zich tot OG. ‘Je drinkt niet elke dag.’
Sander komt binnen. Z’n gezicht een glunderende lach.
‘Hoi,’ zegt-ie.
‘Alles goed?’ vraagt Alan, zich even afwendend van OG.
‘Ja,’ zegt Sander, ‘ik ben afgestudeerd.’
‘Eindelijk dan,’ zegt Alan. ‘Gefeliciteerd.’
Sander komt naast me staan. Ik feliciteer ‘m ook.
‘Dat heeft lang geduurd,’ zeg ik.
‘Ja, blij dat ’t voorbij is. Wieger,’ gaat-ie meteen verder, ‘ik lust wel een biertje.’
Maar 1st krijgt-ie een hand van de barman.
‘Hoe weet je dan meteen dat je geslaagd bent?’ vraag ik nieuwsgierig.
‘’t Was een mondeling. Zo!’ zucht-ie. ‘Wat een opluchting. ’t Begint langzaam tot me door te dringen.’
‘Hoe laat had je ‘t?’ vraagt Wieger.
‘2 Uur geleden. Binnenkort even m’n bul ophalen & dan heb ik niks meer te maken met de universiteit. Mag ik trouwens even bellen, Wieger?’
’t Gesprek van OG, JP & Alan zet zich ondertussen voort. Alan & JP leunen meestentijds een beetje achterover, om achter de rug van OG te overleggen wat er moet gebeuren mocht de operatie verkeerd aflopen. Of eigenlijk: wat er van tevoren geregeld moet zijn.
‘Er moet op papier komen te staan onder welke voorwaarden,’ zegt Alan, ‘onder welke levensomstandigheden OG niet meer wenst door te gaan met leven.’
OG kijkt voor zich uit. Roodomrande ogen.
‘Ja,’ zegt-ie plots hard. ‘Want een kasplantje: over mijn lijk! Over my dead body!’
‘Zeg, Ton,’ hoor ik Wieger naast me zeggen.
Ik kijk om.
‘Heb jij dat ook wel ‘ns,’ zegt Wieger, ‘dat je heel kort adem kan halen? Een soortement hyperventilatie. Alsof er iets dwars zit, iets m’n adem tegenhoudt. Dan moet ik diep ademhalen, m’n borst indrukken, & soms gaat ’t dan weg.’
‘Hyperventilatie heb ik wel ‘ns gehad,’ zeg ik.
‘Ik heb ’t wel vaker. Als ik te veel op stap ben geweest. Of als ik weer ‘ns gestopt ben met roken.’
‘Zeg, Barman,’ roept OG naar Wieger. ‘Geef me hier ‘ns een rondje. Nu ’t nog kan. Geef die heren ‘ns allemaal wat te drinken.’
‘Nee, ik niet,’ zegt Alan, ‘ik moet nog rijden.’
Wieger gaat aan de gang.
‘Wat een toestand,’ verzucht OG weer. ‘Ik ben nooit ziek geweest, & dan dit.’
‘Ja, je mankeerde nooit wat,’ zegt Alan, ‘& dan krijg je opeens de jackpot.’
OG barst in lachen uit. Er wordt wat mee gehinnikt.
‘Ha,’ schreeuwt-ie bijna. ‘Maar ik heb nog precies genoeg de tijd om dit weekend nog ‘ns snel naar de Zeedijk te gaan. ’t Laatste geld gaat mooi op aan de hoeren!’
Hij lacht & wijst aan Wieger wie er nog meer te drinken moet krijgen.
’t Volgende moment is-ie weer stil & staart-ie voor zich uit.
‘Nou is ’t opeens weg,’ zegt Wieger tegen mij.
Hij zucht een paar maal diep terwijl hij mijn consumptie voor me neerzet, & wrijft over z’n borst. Achter hem legt Sander de telefoon neer.
‘Komen jullie vanavond even wat drinken?’ vraagt-ie. ‘Om ’t te vieren.’

We zijn die avond thuis gebleven, in Zijperspace.

vragen

Ik keek op & zag dat ’t wit de wereld bedekte. M’n eigen kleine wereld. M’n beperkte zicht.
Ik kon zien hoe de wind stroomde. De vlokken lieten zich de weg wijzen door de wendingen van de luchtstroom. Ze leken bijna horizontaal over de schutting van de buurvrouw te komen, verloren plots vaart & dwarrelden in bochtjes op de bodem van m’n tuin. ’t Volgende moment leek de wind te zijn gaan liggen & kwam de massa van hoog boven via een wat meer rechtstreekse route verticaal op de aarde aanzetten.
Ik tuurde door de vlokken heen. Zoals ik als kind pleegde te doen. Kijken in de onmetelijke oneindigheid; ergens moest een eind komen aan die grote hoeveelheid die zich boven mijn hoofd bevond, die onafgebroken val van kleine deeltjes, die allemaal op weg naar mij leken. Ik probeerde voor mezelf ver in de diepte van die grote hoeveelheid een vlokje apart te nemen, me te concentreren op ‘t verst waarneembare pluisje, & die helemaal te volgen tot aan de grond. Om te weten welke route ’t volgde, om ’t z’n anonimiteit te ontnemen, om ’t te laten voelen dat ’t niet voor niets die grote reis had ondernomen: ik had ‘m immers waargenomen.
Stel dat ’t niet alleen maar vlokken waren, besloot ik te denken, dat ’t niet slechts ijskristallen waren die daar met miljarden tegelijk aan mijn aandacht voorbij gingen, maar dat ‘t elk een wezen, een ziel bezat, waren ze dan nu niet bezig als lemmingen zichzelf de afgrond in te storten? Ter meerdere eer en glorie slechts van de tijdelijke witte aankleding van de wereld. Een deken over de dingen, de meubels van de natuur ingepakt, zodat deze niet zouden beschadigen, onder ’t stof zouden raken, vooraleer ze opnieuw gebruikt gingen worden in ’t volgende seizoen. Stel dat ze allemaal een eigen opdracht hadden, elk klein entiteitje dat nu op weg was, jij gaat daar liggen, & jij moet daar, wisten ze dan allemaal de weg & hoe die te bewandelen mbv die schijnbaar wispelturige wind?
Ik weet dat ik als kind met die gedachtes in m’n hoofd plots werd opgeschrikt door een vlok die pardoes in m’n linkeroog terechtkwam. Een plots verwijt voelde ik, alsof ik niet mocht kijken, alsof ik niet op de hoogte van ’t grote plan achter deze tijdelijke schepping mocht komen.

Ik trok m’n jas aan. Deed m’n pet op, trok ‘m iets verder over m’n voorhoofd, zodat m’n bril niet onder zou sneeuwen. Ik keek nog een laatste maal door mijn eigen kleine venster op de wereld om te zien of ik wel de bui mee zou krijgen & besloot daarop lopend te gaan. Geen slippartijen met de fiets, rustig kunnen genieten van ’t tafereel, de tijdelijkheid, & ervan overtuigd dat ik evengoed wel op tijd zou komen, want ’t was toch maar om de hoek.
Buiten gekomen liep ik zo veel mogelijk over de voetstappen van de dame 100 meter voor me, om ’t witte doek dat zich had uitgespreid zo min mogelijk te beschadigen. Haar puntige laarsafdrukken veranderden in een wat breder wandelschoenprofiel.

In ’t ziekenhuis maakten m’n schoenen een piepend geluid op de stenen ondergrond. Elke stap was te horen. Terwijl de mensen in stilte elkaar passeerden, elke ziekte anoniem, leek ’t alsof mijn schoenen zich wilden opdringen.
’t Heeft gesneeuwd, leken m’n schoenen te willen zeggen. Hoor! ’t Heeft gesneeuwd. ’t Smeltend sneeuw druipt van ons af.

‘God, wat maken mijn schoenen een lawaai,’ was mijn 1e opmerking richting internist.
Ze lachte. Daarna werden we serieuzer.
‘Heb je nog opmerkingen?’ vroeg ze.
‘Ja, eigenlijk wel,’ antwoordde ik. ‘Ik had ’t een week geleden aan m’n darmen. Ongeveer dezelfde problemen, ongeveer op dezelfde plek, als toen ik voor ‘t 1st naar de huisarts ging. Toen hij voor ‘t 1st m’n bloed liet onderzoeken.’
Ik wees. Probeerde m’n darmen te visualiseren. Mijn duim & wijsvinger gaven de dikte van ’n darmen aan. De dikte zoals ik die beleefde.
‘Pijn daarbij?’ vroeg ze.
‘Ja, wel een beetje pijn. Nou, eigenlijk vooral veel borrelen, van die kronkelingen in m’n darmen. & Ik was gedurende 2 dagen verschrikkelijk moe. & Daarvan dacht ik, ik had ’t op internet gelezen, herinnerde ik me toen plots, dat dat een verschijnsel kon zijn bij mensen wiens schildklier op een gegeven moment is uitgeschakeld.’
‘Ja, dat kan inderdaad. Hoeft niet, maar er is een grote kans. Heel erg verschillend bij de diverse mensen. Sommigen kunnen wat zwaarmoedig worden. Anderen moe. Of allebei. Maar last van darmen komt ook vaak voor. Vooral als ’t nog niet helemaal in balans is. Jouw schildklier staat nu helemaal op nul, maar naar aanleiding van ’t bloedonderzoek van vorige week lijkt ‘t of dat proces iets te voorspoedig gaat. Je zal wat meer hormonen binnen moeten krijgen. Dus verhogen we de dosering. Dan komt ’t weer in balans. De meeste mensen hebben geen last meer zogauw alles weer in balans is.’
Ze schreef een recept uit.
‘Heb je nog meer vragen?’ vroeg ze ondertussen.
Ik keek bedenkelijk. Ik probeerde alles tevoorschijn te halen van wat ik afgelopen weken had bedacht.
‘Ja, ik had aardig wat vragen, maar daar kan ik weer ‘ns niet opkomen.’
‘’t Is altijd handig om meteen een vraag op te schrijven, zogauw je iets bedenkt,’ lachte ze me toe.
‘Ja, ik weet ‘t.’

Ik ging door de draaiende schuifdeuren naar buiten. Naast me een meisje dat door ’t enthousiasme over de sneeuw tegen de ruit van de deuren liep. Ze botste haar hoofd hard, maar dat mocht niet deren.
Achter me verzuchtte een vrouw: ‘Ach, schatje, kindje toch!’
Maar ’t meisje rende onverstoord verder door de inmiddels open deuren.
Ik zag slechts modder. De witte deken vertoonde in mijn ogen enkel zwarte gaten. Bij elke stap spetterde ’t water onder m’n schoenen vandaan.

Er waren geen vragen meer te stellen in Zijperspace.

tijdelijk (vervolg van hieronder)

We zaten in een ½e kring. Op banken met zachte kussens. Op sommige plekken de brandgaten reeds, van kruimels brandende stuff. De wanden werden traag vergeeld van de walmen rook.
Naast me zat Wemmeke, tegenover me haar vriendin. Die laatste lachte. Ze vond alles grappig wat ik zei. Ik had ‘t idee dat ik kon zien dat ze ’t buiten onze ontmoetingen over me hadden. Ik werd besproken, & achteraf getoetst.
Ik wist alleen niet waar m’n rol op neer kwam. Welke rol had ik? Op de achtergrond speelde er iets, wat verzwegen werd; naar ik vermoedde, niet bewust, een man.
Als de toon van zorgen te veel boven kwam drijven, ik m’n vraag mocht stellen over hoe ’t ging, werd er ’t zwakzinnige broertje bijgehaald. Agressie, geweld, vermoeide ouders, & geen oplossing voor opvang. Hoe ‘t kleinere zusje Wemmeke de grotere broer moest opvoeden.
Er werd verzwegen door de verkeerde verhalen te vertellen. Ik kon ’t ook aflezen aan de glimlach van de vriendin. Die stond anders.

In de loop van de avond kwam er wel ‘ns iemand aanzitten. Z’n eigen bakje thee meenemend. Een joint een enkele keer.
Ik mocht niet te veel roken. Ik moest overzicht zien te houden. Uitkijken voor de paranoia die ik nog maar net deels van me afgeschud had. Bovendien was ik in afwachting van behandeling. Bij ’t Riagg was men druk aan ’t overleggen waar ik naartoe gestuurd moest worden.
Maar een joint sloeg je niet af. Als ’t zich aandeed als iemand die gezellig aan kwam zitten. Een praatje, een jointje, een bakje thee van je eigen geld, koekjes voor de vriendin.
Dick vertelde over platen, net aangeschaft.
Oud-klasgenoten over hun nieuwe studieplannen.
Vreemden over hun laatste trip.
Theo over z’n nieuwe coffeeshop.
Mark over Julianadorp.

Er was nog iemand. Een jongen van net 18 jaar. Hij was net begonnen met blowen, vertelde hij toen-ie erbij kwam zitten. Daarvoor had-ie z’n tijd anders besteed. Hij vond ’t een fantastische ontdekking, ’t blowen. Of we de nieuwe weed al geprobeerd hadden, vroeg-ie ook.
Dat ging door. Wemmeke & ik zaten stijf achterover. Er was inbreuk gepleegd op onze poging dichter naar elkaar toe te komen. Alsof we betrapt waren. Of dat ’t elk moment zou kunnen gebeuren.
Vriendin lachte evengoed. Liet zich alle verhalen aanleunen. Af & toe een blik naar ons, waar geen contact meer uit sprak. Geen poging meer contact te maken. Handen stijf langs ’t lichaam, hooguit een vinger door ’t oor van de kop thee, geen onopzettelijke aanrakingen die stiekem plaatsvonden.
’t Kwam als een vloedgolf over ons. Een waas van de echte wereld kwam tot ons, want we waren koortsachtig bezig ‘t contact te herstellen, maar werden daar steeds in gestoord door de niet aflatende waterval van woorden van de jongen die ’t blowen net ontdekt had.
Hij had een motor, vertelde hij, van z’n vader gekregen op z’n 13e. Helemaal uit elkaar gehaald. Bleek ’t slechts een tuitje, een toetertje of een tuutje te zijn. Hij scheurde daarmee over ’t strand, politie achter ‘m aan. Besloot daarom terug te gaan naar Hypolytushoef, mooie vrouwen daar, in ’t hoogseizoen. Die vrouwen die wilden alleen maar, heel anders dan hier in Den Helder. ’t Plein in ’t midden, de patatzaak met brommers, maar dat was voor kleine jongens, wist-ie ondertussen. Hij ging liever naar de camping in de buurt. Kratje bier mee achterop, dan leerde je vanzelf wel mensen kennen. Dat deed-ie vroeger: veel drinken; sinds hij de joint had ontdekt, vooral de weed, was-ie anders geworden. Want je moest bewust met de wereld omgaan. Altijd zuiver & met geweten, had-ie pas van een nieuwe vriend geleerd. Die gozer dealde in stuff, daarom kreeg hij ’t ook goedkoop. ’t Liefst kocht-ie dan een plak. Dan kon z’n vader er ook van meegenieten. Die betaalde dan de helft, dan had-ie de hele maand geen last van hem.
Vonden wij dat ook niet? maakte hij ons wakker, dat ouderen allemaal zouden moeten blowen, dan zou ’t veel relaxter worden, weet je wel.

Hij had me wakker, ook al zat ik in de roes van 2 haaltjes. Een band had zich om m’n hoofd gevormd, zette de huid strak, deden m’n haren rechtovereind staan, m’n oren hingen ½ lui aan de onderkant van m’n wangen, m’n kin kon nog net de zwaartekracht overwinnen, zodoende m’n mond dicht te dwingen, zolang de niet-aflatende stroom woorden niet gestelpt kon worden.
‘Kan je niet even stil zijn?’ hoorde ik Wemmeke naast me zeggen.
Ik keek opzij. Verbaasd over hoe makkelijk een zinnetje kan zijn, hoe eenvoudig ’t is een boodschap over te brengen. Men hoeft slechts z’n mond open te doen & er uit te laten komen wat zich in ’t hoofd heeft gevormd.
’t Leek alleen niet tot de jongen door te dringen. Hij vertelde verder over de reizen die hij in z’n 1tje had ondernomen naar ’t buitenland, met in z’n rugzak een dikke plak stuff, die hij grotendeels verkocht had aan vet betalende spaanse jongeren.
‘Heb je niet verstaan wat zij daarnet zei?’ kwam plots uit mijn mond tevoorschijn, waarbij ik tegen z’n elleboog schudde, als om hem ook wakker te maken. ‘Heb je niet gehoord wat zij daarnet zei? We zouden ’t prettig vinden als je eens je mond hield. We zitten hier al een hele tijd, gezellig met z’n 3-en, & opeens kom jij er ongevraagd bijzitten. Om te vertellen over je vader, je stuff, je ervaringen, allemaal dingen die ons de ballen interesseren, waar we niks mee te maken willen hebben. We willen niets van je weten. We willen dat je weg bent. Eigenlijk zou ik moeten zeggen dat we zouden willen dat je nooit had bestaan, dat dat stonede gevoel dat we hadden omgekeerd is in een nachtmerrie sinds we ontdekt hebben dat er mensen als jij op de wereld bestaan. We worden doodmoe door ’t aan 1 stuk door open & dicht trekken van je mond, met ’t bijbehorende probleem dat er dan ook nog geluid uit komt, geluid die zich laat karakteriseren als spraak, maar in dit geval spraak waar wij helemaal niet gediend van zijn. Of als dat nog niet duidelijk is: we willen helemaal jouw stem niet horen. We willen hier met z’n 3-en praten, rustig, gezellig, af & toe een slokje thee nemend, maar niet die continue stroom van gebazel van jou. Dus sta op, pak ’t koekje van je schoteltje, geef dat aan haar & ga ergens in een hoek zitten grienen omdat je blijkbaar niet in staat bent een normale conversatie te voeren. Ik wil je niet meer zien.’

’t Kwam er in 1 keer uit.
& Terwijl ik sprak zag ik de schouders van de jongen dieper zakken. Hij stond uiteindelijk op, liet z’n kopje thee staan, & ging aan de bar zitten.
Bij ons was ’t stil.

We zijn nog een paar maal in de coffeeshop geweest. Vrij snel na ‘t voorval werd echter toch duidelijk dat Wemmeke een vriend had. Wonend in Amsterdam. Maar in een weekend liet-ie z’n gezicht in Den Helder zien. Ik bleek ‘m te kennen.
Ik werd doorverwezen door ’t Riagg. Durfde op een gegeven moment niet meer de straat op. Slikte pillen om die angst & nog enkele andere voor korte tijden kwijt te zijn.
Wemmeke vertrok naar Amsterdam toen zij haar avondschool af had. Korte tijd later haar vriendin ook. Die kwam ik jaren later daar op straat tegen. Wemmeke slechts 1 keer in ’t voorbijgaan. Ik had van haar vriendin gehoord dat ze met haar verleden had gebroken & daarom zichzelf een andere naam had aangemeten. Ik wist niet hoe ik haar aan moest roepen toen ik voorbijging, dus fietste ik door.

Eigenlijk had alles ‘tzelfde moeten blijven in Zijperspace, bedacht ik toen.

tijdelijk

Rond de herfst moet ‘t zijn geweest, want we trokken onze jassen uit als we binnenkwamen. Soms nat, soms droog vanwege paraplu. De avonden werden al vroeger donker. We hadden nog slechts een herinnering aan de laatste zomerdagen, een tijd waarin we onbekommerd over straat zwierven, geen dikke jassen, geen tassen met extra bagage, een toevallige ontmoeting die makkelijker mogelijk was omdat iedereen naar buiten ging vanwege de hitte. Een zweem van ’t moment dat onze monden elkaar per ongeluk ontmoetten, de hitte van buiten naar binnen sloeg.
In ’t guurdere jaargetijde probeerden we die herinnering te mijden, te koesteren tegelijkertijd. Wat geheim was, moest geheim blijven.
In de herfst moesten we onze ontmoetingen meer gaan arrangeren. Moeilijke constructies mbv vriendinnen, cursussen & nog wat drinken achteraf.
’t Was dus wel degelijk herfst, zegt m’n herinnering, want we zaten bij de verwarming, dicht bij ’t raam. We konden zien hoe laat ’t werd & wanneer ’t afgelopen zou zijn. Stiekem raakten onze vingers elkaar aan bij ’t voorbij gaan, om vooral niet op te vallen. Vriendin mocht ’t wel weten, wist ’t al, maar mocht ’t niet merken. Niet de goden verzoeken. Want als zij ’t zag, zag de rest ’t ook.
Later ben ik me pas gaan afvragen of ’t wel waar was. Of ’t wegstoppen & ’t ontkennen niet allemaal onderdeel was van een grote leugen, een spel om mij zo lang mogelijk vast te houden. Lijntje uitwerpen, lijntje intrekken, lijntje laten vieren, & op ’t juiste moment kort houden.
In die tijd heb ik mezelf ook wel vragen gesteld, maar was ik niet op zoek naar antwoorden. ’t Was prettiger ’t me te laten overkomen.
Ik kwam binnen, bestelde thee, ging zitten & wachtte. Niet te lang. Dat hoefde niet.
Wemmeke kwam vrij snel. Altijd wel iets later, maar niet al te lang na mij. Vriendin in haar gevolg. Een lach die schuin stond van overdenking: moest ’t allemaal wel gebeuren, mocht ‘t, had ze zin om mij te zien? & Aan de andere kant van haar lippen zei ’t ‘ja’. 2 Pupillen die in ’t uiterste hoekje van de oogkas mij bespiedden. Om te zien of haar lach aankwam.
Ook thee. Met ernaast een koekje. Ik bood ‘t koekje aan dat ik had laten liggen. Een zucht over haar taille. Een vriendin die alle koekjes vrolijk opat. Die konden haar niet deren. Vriendin kon niets deren.

& Soms, heel soms, hooguit 1 keer per week, draaide ik een joint. Al pratend & rondkijkend. Bang dat er iets verloren zou gaan als ik m’n aandacht af liet zakken. Zoekend naar de twinkeling in de ogen die een herinnering beloofden. Een afgelopen zomer; de laatste warme dagen.
Lichte haaltjes bij Wemmeke, stootjes op haar lippen die schokjes leken te veroorzaken. ’t Snelle loslaten & doorgeven. Angst geen controle te hebben.
Ik hing zelf aan ’t smalle koordje van gekte. ’t Enige wat me op de been hield was de wens verliefd te zijn, beantwoord te worden daarin. Ik zou er uitgetrokken worden als Wemmeke zou kiezen.
De vraag kwam bij me op waar ze eigenlijk uit moest kiezen, maar ik wilde ’t antwoord weer ‘ns niet weten. Liever liet ik me meesleuren in de roes van de joint & de inmiddels vertrouwde leugens, die soms niet meer waren dan zwijgen over bepaalde onderwerpen. Vriendin was er om de aandacht af te leiden, ander onderwerp aan te snijden. Een overgearrangeerd scenario, waar ik graag met beide ogen open intuinde.

Tekst is eigenlijk niet af voor Zijperspace, maar ik kan ’t niet uitstaan dat zoveel moeite iets geschreven te krijgen onderbroken moet worden door de dwang naar m’n werk te moeten (een voorpublicatie zogezegd).

ouder

‘Die ken ik ook,’ wijs ik Suze een gezicht aan op een foto aan de wand.
We staan in de slaapkamer van Dinky. Er hangt een collage van foto’s aan de muur. Kaartjes ook. Ik herken mensen van vroeger. 1 Gezicht is nu ook aanwezig, maar ik ben haar naam vergeten.
‘& Nou weet ik weer hoe Dinky er vroeger uit zag,’ ga ik verder bij een paar andere foto’s.
‘Zonde, hè,’ zegt Suze, ‘Dinky moet haar haar weer laten groeien.’
Ik bedenk me opeens dat ‘t gezicht op de 1e foto die ik aanwees ook Dinky moet zijn. Met lang haar. Niet naar achteren getrokken. Ik zie een klein tenger meisje door school lopen. Dezelfde als degene die nu haar verjaardag viert.
Snel wijs ik andere mensen aan die aan de wand hangen.
‘Zij is nu ook hier,’ wijs ik naar ’t meisje wiens naam ik kwijt ben. ‘Ze staat nu buiten. Ze heeft nog een relatie gehad met de jongen waar ik m’n 1e kamer bij huurde in Den Helder.’
‘Je kent ze echt allemaal?’ vraagt Suze.
‘Nee, niet allemaal,’ terwijl ik met m’n vinger naar ’t volgende jonge meisje ga. ‘Háár broer, haar stiefbroer eigenlijk, is in Den Helder door de politie neergeschoten.’

Ik ben niet dapper genoeg om ’t meisje haar naam te vragen. Net doen alsof ik dat wel weet. Ondertussen gewoon verder praten.
‘Ik wist niet dat jullie vriendinnen waren,’ zeg ik.
‘Al jaren,’ zegt ze.
‘Ik zag ’t in de slaapkamer. Met die pasfoto’s. Dat andere meisje staat er ook op. Haar stiefbroer was toen door de politie neergeschoten.’
‘Barry,’ vult ze aan.
Maar geen naam van de zus. Ook haar eigen naam niet per ongeluk.

‘Ik kon best goed dansen,’ zeg ik tegen Nico, m’n buurman. ‘’t Liefst op een lege dansvloer. Ik had een eigen manier van dansen & mensen keken naar me.’
‘Waarom dans je nu dan niet?’ vraagt Nico.
‘Ach, te lang niet gedaan. Ik ben ouder ondertussen. Maar er waren wel mensen die mijn manier van dansen toen overgenomen hebben. Bas bijvoorbeeld.’
Ik gebaar naar Bas. Kom eens, doe ik met m’n hand.
‘Hé, Lady Base,’ zeg ik, ‘vertel ‘ns hoe ik danste vroeger.’
‘Hij gebruikte de hele dansvloer. Niemand danste zoals Ton.’
‘Maar er werd toch ook wel gezegd dat jij mij na probeerde te doen?’ vraag ik.
‘Ach, man. Ik was een klein jochie. Iedereen deed jou na. & Ik deed de rest na.’

‘Was jij er ook toen ik Zwarte Piet speelde?’ vraag ik Dinky.
‘Wanneer?’
‘In de Bliksem. Ik denk al 8 jaar geleden. De broer van Remco speelde Sinterklaas.’
‘Jeroen.’
Daar was ik nooit opgekomen, denk ik.
‘Denk ‘t,’ beaam ik. ‘We stonden op ’t podium. Maar Sinterklaas durfde niet zoveel. Dus pakte ik heel vaak de microfoon. Ik speelde de chagrijnige Zwarte Piet. Dat mensen moesten opschieten als hun naam genoemd werd. & Later ben ik langs alle meisjes gelopen & heb tegen ze gezegd dat ze wel groot gegroeid waren, terwijl ik naar hun borsten keek. Ik was ook een oversekste Piet.’
‘Nee, daar was ik niet bij.’
‘Was leuk.’

‘Hoe komt ’t eigenlijk dat jij me Lady Base noemt, Lady Ton?’ vraagt Bas.
‘Weet je dat niet? Dat heb ik toch wel ‘ns verteld?’
Bas kan ’t zich niet herinneren.
‘Ik had die jazzfilm van Clint Eastwood gezien,’ vertel ik.
‘Bird,’ vult Bas aan. ‘Over Charlie Parker.’
‘Nee, dat kan helemaal niet. Moet een andere zijn. Van Tavernier. Over die saxofonist.’
‘Oh, Round Midnight,’ weet Bas. ‘Met Thelonius Monk.’
‘Ja, Bertrand Tavernier was de regisseur. Dat van Thelonius Monk wist ik niet. Maar die hoofdrolspeler noemt iedereen de hele tijd Lady. Ik kwam uit die film & toen ben ik iedereen ook Lady gaan noemen.’
‘& Bij mij is ’t blijven hangen.’
‘Ja, bij jou klonk ’t goed, Lady Base.’

‘Maar je kwam ook niet heel vaak op zaterdag in de bieb?’ vraag ik Dinky.
‘Nee, bijna nooit,’ antwoordt ze. ‘Zo min mogelijk eigenlijk.’
Ik bedenk me dat ik 2 verschillende meisjes voor me heb. Dinky als klein meisje met lang haar, & een ander meisje dat altijd op zaterdag in de bieb kwam. Op de laatste was ik in de verte verliefd, herinner ik me. Expres achter de balie staan als ze haar boeken moest laten registreren. Maar waar was Dinky dan?
‘Mijn geheugen is een zeef,’ zeg ik. ‘Ik probeer dingen uit ’t verleden te achterhalen, maar ik weet ’t vaak niet meer. Quint komt elke keer aanzetten met mensen van: “Ken je die nog? Die is overleden.” Dan weet ik absoluut niet over wie hij ’t heeft.’
‘Quint kent natuurlijk 100-en mensen,’ zegt Dinky. ‘Die is er blijven wonen.’
‘Ik stond jarenlang achter de bar. & In de bieb. Ik kende toentertijd veel meer mensen dan hij. Nee, mijn geheugen is echt een zeef.’
‘Maar jij bent toch in een andere stad gaan wonen. Dan leer je zoveel andere mensen kennen dat er geen ruimte meer is voor die mensen van vroeger.’
’t Zal wel, denk ik, maar ik had toch graag dat Dinky ’t meisje was dat in de bieb kwam.

Op weg naar huis bedenk ik me ’t spelletje strippoker. Met ’t meisje van de foto, ’t meisje dat er niet was, ’t zusje van de stiefbroer.
’t Moet op oudejaarsavond zijn geweest. Met Richard & een ander meisje. Iedereen was weg & ik moest afsluiten. De lichten bijna allemaal uit & wij zaten nog aan de bar. Een spelletje strippoker werd er door iemand voorgesteld. We kregen de spelregels door Richard uitgelegd. ’t Meisje verloor. ’t Zusje van de stiefbroer. Ze zat naakt naast me.
Dat had ik moeten vertellen, denk ik terwijl ik m’n huisdeur opendoe. Dat verhaal heb ik nog aan niemand verteld.

Ooit is alles vergeten in Zijperspace.

neus

Ik & m’n spiegel communiceren. Weliswaar niet al te vaak. Hooguit 2 keer per dag. Maar we hebben ’t over elkaar, met elkaar. ’t Is jammer dat ik bijna altijd m’n mond vol met tandpasta heb zitten op zulke momenten. Ik moet ’t dan hebben van de non-verbale communicatie. M’n spiegel ook. Daar zijn de spiegel & ik beiden blijkbaar goed in.
Hij trekt z’n wenkbrauw op & ik doe ‘m na.
Ik wil daar altijd even bij nadenken.
‘Waarom doe je dat nou?’ denk ik dan door m’n mond te krullen.
‘Dat wou je toch zelf?’ is z’n antwoord.
Schamper kijk ik terug. Waarop ik m’n blik naar beneden werp. Om de schijn op te houden dat ik nog steeds druk bezig ben m’n gebit van een frisse & onderhoudende beurt te voorzien. Ik murmel & sputter wat, laat enkele witte vlokken uit m’n mond lopen richting wasbak, hef m’n hoofd weer een beetje om te kijken hoe ’t me staat, zo’n mond vol glanzend witte tanden & zet m’n mond strak. Zodat zoveel mogelijk tanden tegelijk strak in ’t gelid van de spiegel staan.
‘1, 2, 3, Strak!’ denk ik erbij.
De spiegel doet mee.
Maar trekt er helaas wel een gekke bek bij.
’t Lullige is dat-ie ’t heel stiekem doet. Onopvallend. Hij zet me voor mezelf voor aap op ’t moment dat-ie denkt dat ik ’t toch niet zie, dat ik even niet oplet. Alsof ik niet weet dat ’t topje van m’n neus niet wit hoort te zien.
Zo’n bijna 4-kant stukje vel, met ’t uiteinde van een botje er onder. ’t Eindbotje van je neus. Of in ieder geval mijn neus. Dat steekt dan opeens wat meer naar voren. ’t Zal een millimeter zijn. Misschien iets meer. Dat wil zich dan opeens naar voren dringen. Maar dan geheel op zichzelf, met achterlating van de rest van de neus.
Terwijl de rest van de neus nog rood ziet van de voorgaande dag, misschien de afgelopen nacht, laat ’t topje zich wit kleuren. In een rond tot 4-kant puntje. ’t Is geen gezicht.
Ik kijk dan streng. Waarschijnlijk nog overgehouden van ’t commando ‘Strak!’ ’t Overdonderende van de aanblik van de spiegel speelt echter ook mee. Ik ben helemaal niet gewend m’n aangezicht zo te zien spiegelen. Een gezond gezicht met een witte punt die vooruitsteekt.
’t Is eigenlijk niet ‘ns een punt. ’t Heeft vermoedelijk wel een oppervlakte van een cm². Of in ieder geval de helft ervan. Op een menselijk gezicht vind ik dat een behoorlijke proportie vergeleken tot de rest. Vooral omdat ’t een wel zeer bepalend onderdeel is van ’t aangezicht.
’t Is ook de kleur die er achter steekt, die me danig uit m’n gemoedstemming brengt. Een crème-achtig wit, waar nog net de onderhuidse dunne adertjes doorheen zijn te ontwaren. Sommige blauw, anderen roze. Bij gebrek aan bloedtoevoer worden ze tot die roze gloed veroordeeld, die kleine haardunne adertjes. Blauw wordt vermoedelijk door ‘tzelfde euvel veroorzaakt, maar ik waag me na verwijdering van ’t spiegelbeeld te geloven dat ik ’t eigenlijk niet gezien heb. ’t Was er wel, maar ’t was er niet. Ik wilde ’t blauw zien om te geloven dat ik dat uiterste puntje van m’n neus door ’t bekkentrekken aan ’t afknijpen leek. Die rozige gloed echter, tegelijk met de algehele schijn van crème, die doen mij denken aan de tijd dat ik nog mee-eters had. Van die voortijdige mee-eters. Die er om schreeuwden vooral voortijdig verwijderd te worden. Veel te vroeg bleek dan uiteindelijk. Daarom dat ik ze voortijdig noem. Die dus extra pijn deden, waarbij de actie op niets uitliep, behalve een week lang een rode put, of witte bobbels op enkele andere plaatsen, & vooral niks bijdroegen in ’t doen wegebben van de witte gloed die over mijn aangezicht hing.
Dat was in de dagen dat ik niet alleen bij ’t tandenpoetsen in de spiegel keek. Spiegel & ik moesten nog aan onze onderlinge communicatie wennen; we waren druk bezig elkaar te trainen in omgangsvormen, waarbij uiterlijke voorkomendheid een pre was. Ik ging er in die dagen vanuit dat als ik niet zou kunnen communiceren met m’n spiegel, ik dat ook niet met leeftijdgenootjes zou kunnen, zeker niet met die van ’t vrouwelijke geslacht.

Bovenstaande is allemaal niet zo erg. Ik vind eigenlijk wel dat je spiegelbeeld je best op ’t verkeerde been mag zetten. Wie denk je immers zelf wel dat je bent? De imperfectie hemzelf? Of de tegenhanger ervan?
’t Is alleen zo vreemd een dergelijk onderdeel van ’t aangezicht op deze leeftijd te ontdekken.
‘Ploemp!’ door m’n schaper plompverloren midden in m’n tronie geplaatst.
Alsof ’t er daarvoor nooit was & nu pas van zich doet spreken. Of dat ik er jaren mee rondloop, in ’t dagelijks leven me begeef onder de mensen & bij bepaalde gezichtsuitdrukkingen ’t verschijnsel tevoorschijn tover, zonder dat ik daar ooit van op de hoogte ben geweest, & bovendien: zonder dat men mij daarover inlichtte. Omdat men, de mensen die dapper genoeg zijn om op- & aanmerkingen over m’n uiterlijk te durven plaatsen, dacht dat dat nu 1maal een vast onderdeel was van mijn algehele verschijning. Men nam dat puntje op de neus maar op de koop toe. Niets aan te doen, dat witte, crème stukje huid, waar een beetje flexibiliteit in lijkt doordat ’t bovenop een zwevend stukje bot zit geplakt, dat hoort nu 1maal bij Ton.

& In Zijperspace wist men al die jaren van niks.

.nl/.net

Men kan weer gerust te slapen gaan. Alles is weer in orde. Of in ieder geval bijna alles. Want als ’t aan de heren Protagonist (waarom ik dat nog met een hoofdletter schrijf is me een raadsel), dan blijf ik nog even misère houden, want ze geven me geen toegang tot de data die nog verzameld staan op hun server. Dingetjes die ik nog even in orde wilde maken. Maar dit zijn heren die je een vinger geeft & dan nemen ze alles wat ze voor handen krijgen.
Wat betekent dat de reacties van afgelopen jaren zo’n beetje allemaal verloren zijn (hoewel ik nog kan uitzoeken wat ik op m’n comp hier heb opgeslagen); m’n geselecteerde stukjes aan de zijkant kan ik opnieuw gaan uitzoeken, wat betekent dat ik van de afgelopen 3-4 maanden alle teksten moet doornemen; & er zijn nog enkele mankementjes, doordat niet de juiste bestanden zijn overgezet, of in ieder geval niet volledig.
Er valt voor de rest niet veel over te zeggen; ik moet gewoon weer m’n best gaan doen (moeten, moeten, jij moet niet de hele tijd zoveel moeten van jezelf, hoor ik iemand zeggen), teksten schrijven, kritisch blijven, diep duiken, uitweiden, nederig zijn.
Dank ben ik verschuldigd aan Luuk, Suffie, Daan & Carin, die me even wat extra aandacht gaven met verwijzing naar mijn onderkomen op zijperspace.net, alsook enkelen achter de schermen (’t is af & toe heerlijk om complimentjes te krijgen; ik dacht eigenlijk dat ik er niet zo goed tegen kon).

Als u nu slapen gaat, als u daar al niet aan begonnen bent, dan gaan wij hier nadenken, nadenken over iets zinnigs, zodat we in de ochtend weer een lap tekst te plaatsen hebben, vlak voor werk, in Zijperspace.nl (tevens .net).

brief

Hoi Mam,

Ik ben heus wel een keertje boos. Op een klant bijvoorbeeld, die zich aan de bar niet gedraagt zoals ’t hoort. Brutaal, lawaaierig, slordig, onbeleefd naar ‘t personeel, de regels van ’t spel overtredend. & Als ik boos ben krijg ik heus wel ‘ns te horen dat men ’t er niet mee eens is. Agressie tot gevolg.
Ik ben in m’n ballen getrapt, heb een glas naar m’n hoofd geworpen gekregen, een klap in m’n gezicht, uitgescholden, etcetera.
Op dat moment raar, maar binnen de horeca haast iets vanzelfsprekends. Hoort zo af & toe bij ‘t vak, niets om je zorgen over te maken.
Jij ook niet.
Ook al krijg ik er blijkbaar iets sneller mee te maken dan de anderen. Ik kan me niet herinneren dat m’n collega’s met handgemeen te stellen hebben gehad.
Ik ben ietwat impulsiever. Kan m’n mond niet houden. Moet ingrijpen.
’t Volgende moment besef ik me vaak pas dat ik zwakker sta. Ik heb geen haar op m’n borst.
Dat lijkt een raar argument, maar ’t werkt door. Ik heb er nooit bij stil gestaan of ik sterker ben dan anderen. Ik heb me nooit hoeven bewijzen. Goed, tuurlijk tegenover m’n broers. De dagelijkse strijd om de grootste gehaktbal. Maar niet tegenover de jongens op straat. Ik heb slechts zelden een gevecht hoeven leveren, ben beschermd grootgebracht. Ik heb geen haar op m’n borst.
Ik weet de consequenties niet te dragen van ’t gedrag dat ik vertoon. Ik ben verontwaardigd & dat moet zo gevoeld worden. Vooral door degene die in mijn ogen verkeerd bezig is geweest.
Er bestaat een kans dat ’t een keer daadwerkelijk uit de hand loopt. Maar daar moeten we niet aan denken. Ik gedraag me. 99 Van de 100 keer. & Omdat ik me gedraag verwacht ik dat ook van anderen.
Ik ben te idealistisch. Ik leg de lat vaak te hoog. Niemand die dat merkt, totdat er iemand is die zich laat meeslepen. & Ik m’n mond weer ‘ns niet kan houden.
Een pizzaboer die ’t portier van z’n auto plots opent, op ’t moment dat ik aan de linkerkant wil passeren omdat er rechts geen ruimte meer is.
‘Hé, klootzak,’ roep ik dan.
‘Wat klootzak?’ roept hij op zijn beurt, waarna hij op me afrent.
‘Kan je niet uitkijken?’ vraag ik nog met enige dapperheid.
Maar die trekt al snel in m’n schoenen. Een agressieve bek, die veel sterker is dan mijn verontwaardigde blik, een arm die op vernielen staat, & een argument die naar voren brengt dat híj marokkaan is & ik een blanke.
‘Man, ik kan helemaal niet met je praten,’ zegt-ie dan. ‘Jij hebt gedronken. Ik ruik ‘t.’
‘Maar ik kan me in ieder geval nog normaal gedragen in ’t verkeer,’ is de laatste opmerking die ik mezelf durf toe te laten, want hij schreeuwt de hele buurt bij elkaar.
Ik ben een zielig stilstaand fietsertje. Overdonderd door een autobezitter die met wijd uitslaande armen zijn gelijk beweert. Want ik ruik immers naar drank. Ik durf niet meer te zeggen dat drank mijn vak is.
Nietig.
Nachtenlang lig ik daarvan wakker. Ik verzin me zelf een bezitter van elke zwarte band die de oosterse vechtsport kan leveren. Met controle, met overleg, met introspectie, met onkwetsbaarheid. & Een snelle slag op z’n muil, waardoor m’n opponent spoedig op apengapen ligt.
Mam, ik ben heus wel een keertje boos. Weet ik niet waar m’n drift me heen zal leiden. Maar meestentijds voel ik me prima op m’n gemak, hier in de grote stad. Je hoeft je nergens zorgen over te maken. Zeg maar tegen Pa dat ’t goed gaat. Niemand die mij iets doet.
Ik ben een barman tenslotte. Geen brede, maar wel een barman.

Geen zorgen over alles dat langskomt in Zijperspace.