moderniteiten

‘Heb je een stofzuiger?’ vroeg Bas.
‘Mijn huishouden is van allerlei moderniteiten voorzien,’ zei ik. ‘Ik gebruik ‘m zelfs bij tijd & wijle.’
‘Wanneer heb je die stofzuiger dan voor ’t laatst gebruikt?’ vroeg Quint, toen-ie me 10 minuten later dikke lagen stof zag wegzuigen van bovenop 1 van mijn boekenkasten.
‘2 Weken geleden. Maar ’t is niet m’n gewoonte bovenop de boekenkasten te zuigen.’

‘’t Ruikt hier muf,’ had Quint gezegd bij binnenkomst.
‘Ja, je denkt toch niet dat ik voor niks die tuindeuren zo wijd open heb gezet?’ was mijn reactie.
‘& Je moet ‘ns die gordijnen opengooien.’
Waarop hij ’t zelf meteen ging uitvoeren. Aan de voorkant liet-ie de wereld meekijken wat er vandaag te gebeuren stond.

Quint was langsgekomen om nou eindelijk eens de boxen op te hangen. Ik had een volledige geluidsinstallatie van een vaste klant gekregen, slechts een kratje bier had er tegenover gestaan, maar ik was niet handig genoeg om de 4 begeleidende boxen op te hangen. Of 2 eigenlijk: de 2 grote konden op de grond staan, de kleintjes moesten aan de muur gehangen worden.
Quint had er een klein personeelsuitje van gemaakt, had z’n kok Bas meegenomen, om later voor z’n zaak nog wat inkopen te kunnen doen bij Ikea, & aan ’t eind van de dag enkele biertjes te kunnen consumeren in een café.
‘Waar wil je ze hebben?’ vroeg Quint.
‘Wat is de beste plek?’ was mijn wedervraag.
‘Volgens mij kan je die kleintjes ’t beste hier hangen,’ wees Bas naar de zijkanten van de doorgang richting slaapkamer.
‘& Die andere 2 bij de tuindeuren,’ vulde Quint aan. ‘Je moet trouwens ‘ns wat meer je troep opruimen.’
‘Man, je lijkt je moeder wel. Dat is toch niets,’ zei ik terwijl ik de richting op keek waar Quint op doelde. ‘’t Zijn alleen maar boeken die terug naar Ma moeten. Wat erachter ligt, zijn allemaal spullen die daar altijd liggen. Heb ik geen ruimte voor in m’n kasten.’

‘Wil er iemand thee?’ vroeg ik.
Ik had nog een kan vol van ’t ontbijt.
‘Bier,’ zei Quint.
‘Ja, lekker,’ zei Bas.
‘Lekker thee? Of lekker bier?’
‘Bier. We zijn wel op een uitstapje.’
‘Dan kan ik er zelf beter ook 1 nemen,’ zei ik. ‘Voordat jullie m’n hele voorraad hebben opgedronken, heb ik dan in ieder geval er zelf ook nog een beetje van genoten.’

‘Heb je wel speakersnoer?’ vroeg Quint wantrouwend.
Iets waar ik vast niet aan gedacht had, zag ik ‘m kijken. Uit een verborgen hoekje haalde ik echter een bos wit snoer tevoorschijn.
‘Kijk ‘ns. 20 Meter.’
‘Haal er dan nog maar 20 meter bij.’
Terwijl ik m’n fiets achteruit ’t huis uitreed, hoorde ik Quint weer een opmerking tegen Bas maken.
‘Hé, ik hoor heus wel dat je zegt dat ’t de komende 10 jaar hier niet verandert,’ schreeuwde ik ’t huis in & vertrok.

‘Heb je van die haakjes?’ vroeg Quint bij terugkomst. ‘Van die haakjes waarmee je snoer vast kan zetten.’
Ik kon meteen weer vertrekken voor de volgende boodschap.
‘Nog een biertje?’ vroeg ik 1st.
Ik moest ze tenslotte tevreden houden. Bas had de 2 kleine boxen opgehangen & was nu bezig ’t snoer af te meten richting versterker. Quint testte de muziek op de reeds geïnstalleerde boxen uit.
‘& Als ik weg ben geen opmerkingen maken over dat ’t hier de komende 10 jaar niet verandert.’
‘Ik zei alleen maar tegen Bas dat-ie ’t beter goed kon afwerken, omdat ’t anders de komende 10 jaar niet zou veranderen.’

‘We moeten naar Ikea,’ zei Quint, ‘als we straks nog een biertje in een café willen pakken.’
‘Hoelang ga je daar over doen?’ vroeg ik.
‘2 Uur ongeveer.’
‘Zullen we dan om om & nabij ½ 5 in ’t centrum afspreken?’
‘Als we dan al klaar zijn. We moeten wel ’t centrum weer in rijden.’
We namen ’t laatste slokje bier. Ik stopte de lege flesjes in ’t krat. Zij vertrokken naar Ikea, ik ging een nieuw kratje bier halen.

Ik stopte een cd in de speler. Play. Keek vervolgens naar de opgehangen boxen. Alsof ik ’t geluid er uit kon trekken. Of er uit tevoorschijn kon zien komen.
Uit alle hoeken kwam geluid. Alsof de ruimte geheel er mee gevuld was. Geen hoekje werd vergeten door ’t geluid. ’t Drong overal door, kwam overal vandaan.
Ik dacht: ‘Elke molecuul hier, elke atoom, geeft op dit moment een trilling door. Er wordt geen enkele overgeslagen. Ik wist niet dat mijn huis daartoe in staat was.’
Ik stopte de flesjes bier in de koelkast. Pakte de thermoskan thee. Schonk mezelf een mok vol in.
Ik ging midden in de kamer zitten. Keek beduusd voor me uit. M’n ogen op die hangende boxen gericht.

Alles tolde, maar stond tegelijkertijd stil in Zijperspace.

fun

Hij lijkt wel een beetje op die turk van Kees van Kooten. Muts in ieder geval. Terwijl ’t net warmer begint te worden. Geen lange jas, maar dat zou de turk van toen in de huidige tijd niet dragen. Daarvoor heeft-ie een dikke sportjas in de plaats gevonden. Geschikt voor skiën. Met ingewikkelde knopjes & ritsen, maar daarover later meer.
Hij stapt met een zucht binnen. Ik herken z’n gezicht, maar ga met m’n gedachtes de verkeerde kant op. Ik dacht ‘m te kennen van een vroegere snackbar in de Damstraat. Nachtsnackbar. Die man was altijd vrolijk, loste alles op met een lach. Deze man zucht. Met z’n zucht kijkt-ie de koelkast in. & Fronst-ie z’n wenkbrauwen.

‘Hoeveel kost deze?’ vraagt-ie.
Hij heeft een schijnbaar willekeurige fles in z’n handen. De meeste mensen grijpen naar pils, weten dat bijna meteen te herkennen. Hij grijpt naar de meest onbekende biersoorten.
‘Weet ik niet,’ gaat m’n standaard antwoord, ‘dan zou ik ‘m 1st moeten scannen.’
Daar heeft-ie echter niet ’t geduld voor. Hij kijkt naar de prijslijst die aan de deur van de koelkast hangt.
‘Waar staat-ie?’
Hij wijst met z’n vinger.
‘Nee, die staat er niet op. Niet alle bieren in de koelkast staan op die lijst. & Niet alles van de lijst staat in de koelkast.’
Ik zeg ’t langzaam, zodat ik zeker weet dat-ie mij verstaat.
Toch blijft-ie naar de lijst staren. Hij heeft z’n bril opgezet. Met gouden montuur.
Ik had de prijslijst er allang van de koelkastdeur moeten scheuren. Schept alleen maar verwarring.
‘Hier,’ zegt-ie. ‘Deze.’
Hij begint langzaam te spellen: ‘Co ro na ..’
‘Nee, die staat er niet in.’
‘Staat wel op lijst.’
‘Niet alles op de lijst staat in de koelkast.’
‘Wat kost deze?’
Hij haalt weer een fles uit de koelkast.
‘Dan moet ik ‘m even scannen. Ik weet de prijzen niet uit m’n hoofd.’
Hij zet ‘m echter al terug. Tuit z’n lippen. Zucht. ’t Kan spaans zijn, wat-ie zegt, ook Turks. Ik versta z’n verzuchting in ieder geval niet.

Hij loopt naar boven. Zoekt langs de schappen. Een schijnbaar willekeurig biertje pakt-ie vast. Bestudeert ’t etiket. Zet ’t terug.
Ik word moe van ‘m. Weet niet of ik ‘m in de gaten moet houden of dat ik straks een vraag krijg. Bovendien zucht-ie. Toch zeker 1 keer in de minuut. Alsof ik te moeilijk ben.
‘Wat kost deze fles?’
Hij heeft weer iets willekeurigs te pakken.
‘Als je ‘m even aangeeft,’ zeg ik, ‘dan kan ik ‘m scannen.’
‘Geen prijs.’
‘Nee, ’t is een seizoensbier. Hij staat er nog maar net.’
Hij plaatst de fles terug.
‘Zoek je iets bijzonders?’ probeer ik.
Ik wil van ‘m af. ’t Duurt te lang. Z’n zuchten zuigen de energie weg.
‘Wil lekker bier.’
‘De winkel staat vol van lekker bier.’
‘Dit bier lauw.’
‘Ja, boven is ’t minder koud. Daarom hebben we die in de koelkast gezet.’
‘Ik zoek Mexicaans bier.’
Ik loop naar boven. Gebaar ‘m mij te volgen.
‘Hier staat ’t mexicaanse bier. Corona & Sol. Meer niet.’
‘Nee, zoek mexicaans bier. Hoe heet ‘t?’
‘Als ik ’t zou hebben, zou ’t hier staan.’
Zucht. Enkele prevelende woordjes. Rimpels in z’n voorhoofd.
‘Ik zoek bepaald mexicaans bier.’
Ik loop weer naar beneden. Geef ’t op.

Hij komt weer voor de koelkast staan. Pakt na lang beraad een flesje.
‘Is dit goed?’
‘Dat is een zoetzuur biertje. Fris van smaak.’
Ik ga geen waardeoordeel eraan verbinden. Dat wordt later alleen maar tegen me gebruikt.
‘Is goed?’
‘Al ’t bier dat in de koelkast staat is goed.’
Toch maar toegegeven. Ik wil van ‘m af. Dan moet je opportuun handelen.
‘Hoe duur?’
‘Dan moet ik ‘m scannen.’
Ik probeer m’n gezicht niet vermoeid te laten kijken.
‘Staat niet op lijst?’
‘Nee, ik moet ‘m scannen. Staat niet op de lijst.’
Ik reik naar ’t flesje. Hij laat ‘m los.
‘€ 1,30,’ zeg ik, als ik terug kom lopen van de kassa.
‘Goed.’
We lopen beiden richting kassa. Hij betaalt. Zucht onderwijl.
‘Mag open?’ vraagt-ie terwijl hij de rits van z’n jas probeert te vinden.
‘Ja, maar je mag niet binnen drinken.’
Ik leun een beetje achterover. Wacht tot-ie klaar is. Hij knoeit met z’n rits. Krijgt ‘m niet te pakken. Als-ie eindelijk omhoog is gekomen, begint-ie aan z’n knoopjes. 1 Voor 1 moeizaam.
‘Hoe laat?’
‘6 Uur.’
‘Is al laat.’
‘Time flies when you’re having fun.’
‘Wat?’ vraagt-ie als-ie eindelijk ’t laatste knoopje te pakken heeft.
‘Time flies when you’re having fun. Dat is engels.’
‘Geen engels.’
‘De tijd vliegt wanneer je lol hebt.’
Hij zucht. Begint weer te prevelen. Reikt naar z’n flesje.
‘Open?’
‘De fles is al open.’
Hij pakt de fles op. Loopt langzaam naar buiten. Prevelend nog steeds. Of is ’t een zucht?

Er is in ieder geval weer lucht in Zijperspace.

cornelis

Cornelis Vreeswijk is dood, & dat is-ie al een tijdje. Ik geloof dat m’n vader ’t toentertijd meldde. Hij zette vervolgens een plaat van ‘m aan. We konden ’t hebben. ’t Was zondag, dan mocht-ie.

Ik keek naar de documentaire. Ik viel er in nadat ’t al 10 minuten bezig was. Ik keek onmiddellijk naar de klok: hoeveel heb ik gemist?
Een buik wordt me voorgeschoteld. Hangende borsten met haren ertussen. Lichtjes ging de camera omhoog & liet een sik zien, die boven de borst uitstak. Ik wist waar ik was. Ik hoefde slechts te weten wanneer ’t begonnen was.

Een persoon die zweeds spreekt. ’t Raakt me in de borst. Ik ben onderweg iets kwijt geraakt, maar weet dat ik er zelf schuld aan heb.
Ik hoor m’n vader de vraag stellen: ‘Vraag gelijk even aan de docent of er iets bekend is over de pelgrimsroute naar Santiago de Compostella.’
Ik had m’n 1e les in de zweedse taal nog niet achter de rug.

Victor Jara, Evert Taube, Carl Michael Bellman.
Ik weet dat van de 1000en mensen die kijken slechts een enkeling weet waar ’t over gaat. Ik krijg de 1e tranen aan de achterkant van m’n oogkassen.

Somliga går med trasiga skor, säg vad beror det på….’
Ik zie mezelf fluitend langs de kant van de zweedse weg staan liften. Onbekommerd, de moed er in houdend, ziek van heimwee, een zweeds liedje, waar geen enkele toerist de zweedse woorden van kent. Ik hoop dat men ’t herkent, de enkele voorbijganger te voet, & dat ik antwoord zal krijgen met een volgende regel.
Ik voel me eenzaam, ben onderweg naar huis, droom van contact.
Een auto stopt, een echtpaar gebaart, ik stap in & krijg pas geplukte wilde aardbeien om in ieder geval aan te sterken. Vakantie kost al zoveel energie, zegt de vrouw. Ze weet ‘t van haar zoon.
Ondertussen worden op tv willekeurige voorbijgangers aan ’t zingen gezet. In camera zetten ze blindelings in met ‘somliga går…..’. ’t Galmt in de metro van Stockholm. Ik zwijmel in herinnering.

Ik zie geen Cornelis. Ik zie herinnering. Proef ’t aan een wijsje.
Medestudenten, Scandinavische taal & letterkunde, waarvoor ik interesse wil opbrengen, maar waar ik me door afgewezen voel.
Geen belangstelling van hun kant.
Ik verbeter de docente literatuurgeschiedenis. Ze reageert verontwaardigd, verbaasd, wil van niks weten.
Niemand geeft een kick. Ze weten niet waar ’t over gaat.
Ik had ’t boek te vroeg uit. Zij gaf al jaren dezelfde les, waar studenten pas begonnen te lezen als de colleges voorbij waren.

Ik breng bandjes mee naar huis. Cassettes met Cornelis. Nu eens in ’t zweeds. Om m’n vader te plezieren.
Hij luistert een keer. Vindt z’n jazz belangrijker. ’t Is tenslotte zondag. & In ‘t nederlands begrijpt-ie Cornelis tenminste.

Ik fluit mee met tv. & Tranen lopen over m’n wang. Ik ben onderweg iets kwijt geraakt, maar weet niet meer of ik er zelf schuld aan heb.
Ik kan me herinneren dat de aardbeien in m’n rugzak platgedrukt werden bij de volgende lift.

Er liep een rode streep door Zijperspace.

elders

Gingen we vandaag ons mond houden.
Zo fluisterend stil zitten zijn, zoals we deden als de bedden, de stapelbedden met dekens bekleed, knijpers de bindende elementen, kieren die licht naar binnen schenen, tot wigwammen hadden omgebouwd. Wij de indianen. Alleen op zondag kon dat nog. De stilte, de tijd.
De zondag was een uitgerekt uur van god aanbidden, psalmen zingen, stijfjes zitten, stootjes ontvangen, verwijten klonken, ogen boorden, koren galmden, hostie eten, op knieën weesgegroetje, of onze vader, boekje lezen, pastor aanhoren, kerk verlaten, koffie drinken.
De zondag was er mee gevuld, stond ervan in ’t teken, waardoor je vergat dat je ook nog vrije tijd, een stille vrije tijd, had. Niet zo schreeuwen, doe ‘ns zachtjes, Mama hoofdpijn, Papa eindelijk vrij, de buren klagen, & straks naar Oma.

De tent was ’t bed. Of andersom. Hing ervan af wie er won.
‘Nee, ik speel niet meer met jou,’ klonk vaak.
Waarop de rechtmatige eigenaar van ’t bed, ’t onderste bed, zich de tent toeeigende, of ’t bed. Hing er ditmaal van af hoever de ruzie voerde. Wanneer moeder ingreep.
Je kon de vredespijp roken in de tent. Of Woeste Uil spelen, die in wijsheid de stilte had ontdekt. Waar op zondag toch niet aan te ontsnappen viel. Met ’t kierende licht een boekje lezen. Dan maar in je 1tje.
De zondag verzonk in zichzelf. Er was niets te doen dan rust.
Totdat moeder boven kwam om aan te sporen, we gaan zo, maak je klaar, nee, je moet ook mee, iedereen gaat, kom op, we gaan naar Oma.

Zo’n zondag is ‘t. Een dag om m’n mond te houden. Aandacht voor elders. Ik laat de wereld van buiten door een kiertje binnen, de kier is er nog steeds, & lees. Er zijn nog genoeg werelden buiten de mijne waarvan ik geen weet had.
U ook nog niet.

Dus lees ‘ns iets anders dan Zijperspace, volg Rachel (een vriendin om te koesteren, een vriendin om te verhalen, een vriendin die nu zelf verhaalt) die pas begonnen is, hier.

exit berkhout

De deur was dicht, maar werd op een kier gezet terwijl ik m’n fiets op slot aan ’t zetten was. Ik zag een vrouw op een stoel zitten toen ik binnen kwam.
‘Moet de deur open blijven?’ vroeg ik.
De vrouw gaf mijn vraag door aan Jeroen, die blijkbaar om ’t hoekje stond.
‘Nee, die heb ik voor hem opengedaan,’ hoorde ik ‘m antwoorden.
‘Dan doe ik ‘m dicht.’
Ik duwde de deur weer toe.
‘Ik heb trouwens wat voor je,’ riep ik naar Jeroen.
‘Bedankt voor je meeltje,’ zei hij tegelijkertijd, terwijl hij water in ’t koffiezetapparaat schonk. ‘Ik wilde gisteravond wel reageren, maar ik kon me er niet toe zetten.’

Verdomme Jeroen, ik schrik ervan. Ik had ‘t toch niet verwacht. & Ik baal er stevig van, want Berkhout was toch wel de winkel waar ik elke week mijn meest vaste boodschappen bij deed, ook al wist ik dat m’n portemonnee ‘t niet altijd kon dragen. Ik was er zwaar van afhankelijk, ‘t gaf me lust in eten, lust in ontdekken wat nog meer lekker was. Ik zal proberen morgenochtend langs te komen, voordat ik naar mijn werk ga. Niet alleen om nog in ieder geval 1 week van je spullen te kunnen genieten. Vooral om te laten zien dat ik je zal missen, dat je mijn steun hebt bij deze wellicht zeer moeilijke beslissing. Bedankt in ieder geval voor alles dat je voor mij gedaan hebt. Je weet niet half hoe belangrijk jij & je spullen (& daarvoor Berkhout natuurlijk) waren voor mij. ‘t Heeft me veel zin gegeven, veel trek, veel lust, zoals ik al eerder zei, ‘t deed me beseffen dat ik leefde, dat ik genoot. Op een simpele wijze, die ik voor ik kennis maakte met je zaak niet kende, dmv een lekker ontbijt, een lekkere lunch, kwaliteit in m’n leven. Ik hoop dat je in ieder geval beseft dat je dat voor elkaar hebt gekregen. Ik voor mij ben je er dankbaar voor. Ik hoor later wel wat er de oorzaak van is, maar wil voor nu in ieder geval m’n deelneming betonen met je moeilijke beslissing Berkhout Continental Store te moeten laten loslaten. Sterkte de komende tijd & succes met hierna volgende stappen.

Ton Zijp.

Ps: Ik zal je nimmer aflatende neiging tot ‘t tonen van een goed humeur minstens zo erg missen als al die etenswaren waarvoor ik oorspronkelijk naar je toe kwam.

‘Ach, dat was niet belangrijk,’ zei ik. ‘Ik heb trouwens wat voor je.’
Ik haalde een grote fles XX-bitter uit m’n rugzak.
‘Voor de extra extra bittere pil die we moeten slikken,’ voegde ik er aan toe. ‘Ik zal je missen.’
Hij nam ‘m aan. Zette ‘m op een plankje achterin de winkel. Hij had zich niet geschoren vandaag, zag ik. Z’n ogen stonden moe.
Ik keek wat om me heen. ’t Grootste gedeelte van de schappen was leeg. Hier & daar nog een bak tapenade. Blikken met soep in ’t wand, een grote pot mosterd & enkele stapels diverse soorten italiaanse deegwaren. De lege patébakken stonden hoog weggestopt in de kasten. Slechts enkelen bevonden zich nog in de vitrine.
‘& Hoe komt ’t nou?’ vroeg ik toch maar.
’t Had niet in ’t meeltje gestaan dat ik gisteravond in m’n meelbox had aangetroffen.
Jeroen vertelde. Ondertussen sneed-ie m’n laatste plakken paté aan.
‘Doe van alles maar 3,’ zei ik.
‘Je weet dat je paté in kan vriezen?’ zei Jeroen.
‘Ja, tuurlijk,’ zei ik. ‘Dat doe ik immers al jaren.’
‘1½ Kilo,’ zei Jeroen toen-ie klaar was.
De vrouw achterin lachte.
‘Da’s ook weer ‘ns wat anders,’ zei ik, m’n blik op haar gericht. ‘Ik heb nog nooit op zo’n manier paté gekocht.’
‘Totaal is ‘t € 17,73.’
We laadden m’n rugzak vol. Ik gaf ‘m een briefje van € 50,-. Jeroen ging zoeken naar wisselgeld.
‘Voortaan hoef je ook niet meer op zoek naar wisselgeld,’ probeerde ik de stemming op te monteren.
Ik gaf ‘m een hand.
‘Sterkte nog de komende tijd,’ zei ik.
‘Dank je.’
‘Maak er aan ’t einde van de dag nog een klein feestje van,’ zei ik, ‘met die fles.’
Buiten haalde ik m’n fiets van slot. Ik stapte op. Durfde niet naar binnen te kijken voor de laatste keer.

De weekenden gaan veranderen in Zijperspace, de maaltijden ook.

verjaring

Binnenkort ben ik weer jarig. Slechts 15 nachtjes slapen.
Tijdens visite bij m’n buurvrouw van de week vroeg iemand hoe lang ik al wist hoeveel nachtjes ik nog moest slapen voordat ’t zover was.
Ik dacht even na & antwoordde toen: ‘Vanaf 1 December.’
Hartstikke logisch voor mij, want ’t is makkelijk uitrekenen als je op de 100e dag van ’t jaar jarig bent (behalve in een schrikkeljaar, dan is ’t de 101e dag, maar dat is nog leuker). Toen ik dat probeerde uit te leggen, vroeg m’n buurvrouw of ik misschien lichtelijk autistisch was (men moet mij niet verkeerd begrijpen: ze bedoelde ’t goed & er zat geheel geen kwaadaardigheid achter ’t stellen van deze vraag, maar zo plat opgeschreven zou dat natuurlijk wel zo over kunnen komen), omdat ik zo met die getalletjes bezig was.
Ik zei: ‘Nee, ik ben helemaal niet zo erg met die getalletjes bezig. Ik lig gewoon op een gegeven moment in m’n bed, kan niet slapen & reken per ongeluk dan uit op hoeveelste dag van ’t jaar ik jarig ben. Dat heb ik lang geleden gedaan, waarop ik dat natuurlijk nooit vergeten ben.’
Zo heb ik ook ooit, vertelde ik verder aan mijn gehoor, uitgerekend hoeveel dagen ik oud was. Dat moet rond m’n 27e verjaardag zijn geweest. ’t Getal dat daar uit kwam was dermate dicht bij de 10.000 dat ik dacht: dan kan ik net zo goed uitrekenen wanneer ik daadwerkelijk de 10.000 dagen haal.
Ik heb ’t die dag gevierd. ’t Was een dag in Augustus 1991. Van te voren enkele mensen op de hoogte gesteld. Maar niemand die ’t nog wist toen ’t eenmaal zover was.
Later las ik de romancyclus ‘De tandeloze tijd’ van A.F.Th. van der Heijden, waar in 1 van de delen de hoofdpersoon ook op de hoogte wordt gebracht van z’n 10.000e verdagdag. Hij besluit ’t die nacht te gaan vieren, maar doordat de dingen lopen zoals ze lopen, ’t is tenslotte een roman, raakt-ie juist daardoor aan de drogerende middelen verslaafd. Dat wijt-ie later aan ’t feit dat degene die ’t voor ‘m uitgerekend heeft, vergeten heeft de schrikkeldagen mee te rekenen. Hij had ‘t 6 dagen later moeten vieren.
Natuurlijk is dit gebeuren onderdeel van een roman, maar achteraf was ik toch blij dat ik niet zo achterlijk was de schrikkeldagen te vergeten. ’t Is met mij nog redelijk goed afgelopen.

Hoewel, afgelopen? Zover ben ik nog lang niet.
1st Nog even m’n 40e verjaardag vieren. Die valt dit jaar op m’n 14.610e verdagdag.
Dat laatste heb ik vanochtend uitgerekend. Ik was weer ‘ns veel te vroeg wakker & aangezien ik al meermaals had berekend hoeveel nachtjes slapen ik nog te gaan had, ben ik de verdagdagen maar weer ‘ns wezen tellen.
De oplettende lezer zal nu waarschijnlijk al bedacht hebben: 14.610 is helemaal niet zo ver weg van 15.000!
Dat klopt. Om precies te zijn is dat een jaar & 25 dagen verwijderd van m’n 40e verjaardag. Waaruit afgeleid kan worden dat ’t volgende grote feest (ervan uitgaande dat eenieder die ik dit meeltje stuur aanwezig zal zijn op m’n 40e) ter ere van mijn bestaan zal plaatsvinden op 05-05-05.
Ook een mooie datum. Weliswaar de 125e dag van dat jaar, maar dat mag de pret niet drukken.

Goed, groot feest dus. Ter ere van m’n 40e. Ik heb ’t allemaal zelf georganiseerd. De enigen waar ik van afhankelijk ben zijn degenen die mij ’t bier komen leveren & zij die bereid zijn wat extra hapjes te verzorgen, alsook natuurlijk al die mensen die bereidwillig genoeg zijn hun vrije zaterdag op te offeren om ’t heuglijke feit met mij te vieren; voor de rest doe ik ’t allemaal zelf (ook dit meeltje heb ik eigenhandig opgesteld).
Iedereen is uitgenodigd (zeg niet dat je ’t niet wist omdat je geen uitnodiging hebt ontvangen; uitnodigingen zijn eigenlijk nl niet nodig indien ’t feit zich voordoet dat iedereen welkom is; dit is dus eigenlijk een aankondiging, een aankondiging die middels de ontvanger verder verbreid kan worden), dus neem iedereen maar mee. Bedenk er echter wel bij dat des te meer mensen je meeneemt des te minder bier er over zal blijven om jouw eigen persoon te voeren tot dat gelukzalig punt dat de alcoholische versnapering als doel heeft. Dat zou dan weer als nadeel beschouwd kunnen worden. Men kan derhalve niet zeggen dat ik u niet gewaarschuwd heb.

Even voor alle duidelijkheid: ik stuur dit meeltje aan eenieder waarvan ik ’t i-meel-adres in bezit heb, wiens i-meel-adres ik wijselijk heb opgeslagen, moet ik eigenlijk zeggen, & plaats ’t verders ook op m’n weblog. Dit laatste echter zonder daarbij m’n adres te vermelden. Mocht iemand van m’n vaste lezers (ik noem een ikke, een Novecento, een Sanne, & zo zijn er nog wel enkele anderen die ik gaarne in levende lijve op mijn verjaardag zou zien verschijnen) dit lezen & behoefte hebben naar ’t Amsterdamse af te reizen, gelieve dan in contact te treden met ondergetekende. Ik ben dan gaarne bereid ’t adres te doen toekomen.

’t Is nu dag 14.595 van mijn leven. Op dag 14.610, zijnde 10 April 2004, vier ik mijn 40e levensjaar, sluit die zogezegd af, om feestelijk aan mijn 41e te beginnen. Ik geef gelegenheid om dit met mij te doen tussen 15.00 22.00 uur. Waarbij ik met klem wil verzoeken vooral zo vroeg mogelijk te komen; dat vind ik nl leuk. Dan ziet men m’n moeder ook eens. Of m’n broers, met schoonzussen & hun kinders. Best wel een mooi stel met z’n allen. Zij zullen naar verwachting weer vroeg in de dag mij moeten verlaten, aangezien zij allen buiten de Grootstad wonen & hun eigen familiale verplichtingen hebben.

Komt, kan ik hier nog slechts aan toevoegen.

Met vriendelijke groet & in volle verwachting verblijf ik in Zijperspace.

PS: In mijn huiskamer zal er niet gerookt mogen worden (vanwege brandvlekken in ’t tapijt ontstaan op eerdere partijtjes), maar daarvoor bied ik wel ruim gelegenheid in de gang, de keuken, alsook m’n tuin (waarbij men echter niet buiten de paadjes dient te treden).
PS: ’t Is absoluut onnoodzakelijk cadeautjes mee te brengen. Ik weet hoeveel moeite dat mensen elke keer weer kost, ik heb er zelf ook de grootst mogelijke kopzorgen mee gehad op festiviteiten georganiseerd door andere jarigen, dus wil ik ’t gemakkelijk houden & niemand ’t idee geven dat ik iets als tegenprestatie voor mijn verjaring verwacht. Komt allen relaxed & vooral ook zonder schuldgevoel.

lente

Ik graaf een kuil, dacht ik op een gegeven moment.
Daar had ik 1st meermaals dromerig m’n tuin voor in moeten kijken.
De buren zullen wel door de kieren van hun gordijnen naar me hebben gekeken & tegen elkaar hebben gezegd: ‘De buurman staat weer voor zich uit te staren in de tuin.’
Misschien zagen ze me ook wel achter m’n computer zitten, m’n hoofd naar rechts gewend, vingers weliswaar aan ’t toetsenbord, maar m’n blik op de tuin gericht. Of staand voor ’t raam, ogenschijnlijk de vogeltjes & hun geluiden tracerend. Ik weet niet wat de buren zien. Hun gordijnen lijken aan de achterkant van hun huis gesloten voor wat er buiten de deur gebeurt.

Ik was ondertussen aan ’t overwegen waar ik een kuil kon graven. Ik probeerde te bedenken welke plantjes er vorig jaar op de verschillende plekken groeiden. Ik kon van de gelegenheid gebruik maken door ’t juist daar te doen waar vorig jaar bepaald groen woekerde.
& Terwijl ik de tuin inkeek, zag ik de mussen kleine stokjes verzamelen. Hun snavel vol schoten ze rakelings langs de muur van de flat omhoog, om zich richting nest naast de regenpijp te begeven. Spreeuwen kwamen langs om ’t grotere tuinafval te verzamelen. Ik zag zelfs, door de opgehangen pas gewassen was heen, een ekster pogingen doen nestmateriaal te verzamelen. Enkele malen heb ik merels moeten verjagen die bezig waren m’n plantenbakken leeg te roven van stevige kleiige aarde. Vorig jaar hadden ze van enkele potten slechts de kluiten van de plantjes overgelaten.

Ik ben achter de tulp begonnen die net ontloken was, tussen 2 activiteiten in. Een verloren kwartiertje, dacht ik. Maar na enkele scheppen wist ik dat ’t wel wat langer zou duren. Ik voelde m’n rug al na de 5 keer diep insteken.
Zorgvuldig probeerde ik de aanraking met ’t bosje tulpen te vermijden, ook al vond ik ’t niet echt passen in mijn tuin. Maar wat spontaan komt mag blijven zolang ‘t niet de boventoon dreigt te gaan voeren. Ik plaatste m’n voeten op een afstand van 10 cm, zwaaide de schop met een wijde boog eromheen. Behalve ’t longkruid & de dovenetel was de tulp ’t enige dat reeds bloeiend was.
Hier woekerde de winde, schoot me te binnen van vorig jaar, hier vluchtte de muis naartoe, hier deed de pad de bladeren bewegen, terwijl er gestaag een gat ontstond.

Toen ’t diep & breed genoeg was, mijn zelf gegraven gat, ben ik ’t tuinafval dat ik 2 weken ervoor verzameld had er in gaan storten. ‘t Tuinafval dat bestond uit resten van vorig jaar. Te lange takken heb ik dubbel gevouwen, geknakt, verkleind. Kluiten aarde eroverheen, bladeren, & kleinere takjes, de mus zou er tevreden mee zijn geweest. Ik stampte ’t met m’n voeten plat, dieper weg, & gooide vervolgens de eerder verwijderde aarde eroverheen. Een kale heuvel ontstond.

Er is niet veel veranderd. M’n tuin is nog steeds m’n tuin, waar sommige planten reeds druk bezig zijn hun aanwezigheid kenbaar te maken. Er is nu alleen een kaal bergje bijgekomen. Een heuveltje dat de komende tijd licht zal slinken. Voor de rest kijk ik nog steeds over m’n schouder naar rechts, om te kijken of er nog wat gebeurt.
Al die gebeurtenissen zullen zo langzaam plaatsvinden dat ik de verandering niet onmiddellijk zal waarnemen. Maar ik zal naar buiten blijven kijken.

Me afvragend waar ‘t naartoe gaat met Zijperspace.

flügzeug

De 1e avond al:
Met een hand bewoog ik voor m’n voorhoofd langs. De wijsvinger gekromd uitstekend. Beetje dwaas keek ik erbij.
‘Ben niet gek,’ zei ik.
Armen wijd, beetje vleugellam hangend om ’t nog zotter te laten lijken.
‘Ben vliegtuig.’
& Voor de niet begrijpende hongaarse ogen een vertaling in ’t duits.
‘Ich bin nicht krank. Ich bin ein Flügzeug.’
Met nog een keer dezelfde gebaren.

’t Overblijfsel van de uitgaansavonden in Den Helder doet Agnes lachen.
‘Was meinst du?’ vroeg ze.
‘Nichts,’ zeg ik.
Dat deden we gewoon altijd als we aangeschoten waren. Maar dat zeg ik er niet bij.

Ze wachten, Agnes & Godo. Of misschien vermaken ze zich. Ze moeten de nacht zien door te komen & ik weet nog wel een plek waar we zeker 2 uur kunnen blijven.
Sluitingstijd van de Winston halen we echter niet. We vallen bijna om van de slaap.
‘Dan kunnen jullie ook bij mij slapen,’ stel ik voor. ‘Op de bank.’
Heel fatsoenlijk allemaal. Ze moeten vooral niet denken dat ik niet betrouwbaar ben.
Een paar uurtjes maar, legt Agnes uit in haar gebrekkig duits. Ze hoeven alleen maar te wachten op de 1e bus richting IJmuiden. Tot die tijd willen ze graag slapen.
Ze maakt een opmerking tegen Godo, waarop hij in ’t engels naar mij reageert. We hebben vanaf ‘t begin af aan een 3-hoeksverhouding in talen. Godo zegt dat-ie ’t hartstikke aardig van me vindt.

Ik laat ze ’t huis zien. Haal nog een biertje uit de koelkast. Zij hoeven niet meer. Of hooguit nog een slokje voor de dorst. Ik geef m’n flesje door. Geniet ondertussen van hun blikken die m’n woning aftasten.
‘Een sloopwoning,’ probeer ik in ’t engels uit te leggen. ‘Over een ½ jaar moet ik er waarschijnlijk uit.’
In ’t duits lukt me dat niet. Godo zegt iets in ’t hongaars. Ik kruip tegen de luisterende Agnes aan. Zij kijkt nog ‘ns rond.
‘Wo schlaffst du?’
Ik wijs naar de gesloten deuren.
Als ik even later door die deuren stap, loopt ze achter me aan.

Die nacht legt ze me de betekenis van ‘nem’ ‘igen’ & ‘jo’ uit.

Ze willen nog wel een paar nachten blijven, zeggen ze de volgende ochtend. Als ik ’t écht niet bezwaarlijk vind.
Nee, ga vooral je gang.
Dan weer in ’t duits, dan weer in ’t engels.
Als de volgende nacht maar wel de slaapkamerdeuren dicht mogen, verzoekt Agnes. Dan heeft Godo ook een beetje rust.
Graag, reageer ik, vond ’t al zo vreemd dat zij de deuren niet achter haar had dichtgetrokken.

Ik werk overdag. Of studeer een beetje in de bieb van de universiteit. Zij trekken rond. Langs kennissen in andere steden, soms in Amsterdam. Ze halen hun spullen op van hun vorige logeerplek, blijven er eten, & komen met de reservesleutel weer m’n huis in.
’s Avonds drinken we. Of zit ik alleen thuis tot zij van visite terugkomen. In de nacht gaan we weer naar Korsakov, waar we elkaar zijn tegengekomen. & Liggen daarna bij elkaar in bed. Godo in de woonkamer. Met de deuren voortaan gesloten.

Veel ‘jo’.

De laatste volle dag, een druilerige zondag, maken Agnes & ik een wandeling door ’t Vondelpark. We maken een bankje met onze mouwen droog & gaan zitten. Een stil gesprek van stuntelend duits. We zijn ’t ondertussen gewend.
We kijken voor ons uit & wijzen af & toe naar voorbijschuivende kinderwagens & eenden.
Dan vraagt ze of ze 100 gulden kunnen lenen, Godo & zij. Voor de terugreis.
Is goed, zeg ik. & We lopen terug naar huis.

Die nacht weer veel ‘jo’.
Fluisterend vertelt Agnes dat ze ‘t 1 keer heeft meegemaakt dat er in 1 nacht wel 16 keer ‘jo’ klonk.
Wij komen er die nacht dicht bij.

Ik moet de volgende ochtend vroeg naar m’n werk. Een kus op de wang van slapende Agnes. Sluip zacht voorbij Godo op de bank. In de keuken smeer ik 2 boterhammen. Dan sluit ik zacht de deur achter me.

Op tafel ligt er ’s middags onder m’n reservesleutels een papiertje met kleine tekeningetjes.
Een mannetje. Daarachter een rennend mannetje. Nog een mannetje, dat loskomt van de grond. & Een vliegtuig.
‘Du bist nicht krank. Flügzeug.’
Ik beweeg m’n armen automatisch lichtjes uit elkaar.
& Onderaan ‘t papiertje staan nog ‘ns 10 kruisjes.

Een maand later staat er 100 gulden op m’n rekening bijgeschreven. Omschrijving: Flügzeug.
Ik lach & zeg: ‘Jo.’

Niemand die ’t verstaat in Zijperspace.

gewicht

De kapper zei: ‘Zo zie je er weer veel dunner uit. Dat kan je zien.’
Ik keek naar waar hij op doelde. De spiegel zag m’n gezicht.
‘Nou?’ twijfelde ik.
‘Dat zie je toch?’ zei de kapper. ‘Je kijkt toch wel ‘ns in de spiegel?’
‘Ja, 1 keer per dag. Als ik m’n tanden poets.’

Voor de zekerheid ging ik thuis nog maar ‘ns kijken. Ik stond stil in ’t toilet. Keek mezelf bedenkelijk aan. Zoals ik hoopte dat ik keek als ik mooie vrouwen zag. Op die manier dat m’n wenkbrauwen ’t beste uitkwamen, m’n groenblauwe ogen ’t beste uitstaken, m’n serieuze blik de harten zou doen smelten. Zo keek ik ’t liefst tegen mezelf aan.
Zonder tandpasta lekkend langs m’n wangen ook.

‘Hoeveel zouden schoenen & kleren wegen totaal?’ vroeg ik aan m’n moeder.
Ik riep ’t van haar slaapkamer naar de kinderkamer, logeerkamer, de naaimachinekamer, waar m’n moeder bezig was. Ik woog me op haar weegschaal terwijl zij bezig was ’t t-shirtje te herstellen dat ik net had uitgetrokken.
‘2 Kilo ongeveer,’ zei m’n moeder, ‘zeker met jouw wandelschoenen.’
Voor ik stopte met roken was m’n maximaal gewicht 64 kilo, bedacht ik. Daarna werd 66 normaal, soms 67. Nu gaf de weegschaal 74 aan. 74½, Als ik goed keek.
Je schakelt de schildklier uit & komt 6 kilo aan. Da’s ongeveer 10%, zoals de literatuur me voorspeld had.
Ik liet m’n blik op de grote spiegel voor de weegschaal vallen. Mezelf in vol ornaat. Een kapsel van 1 dag oud.
Ik voelde m’n billen. Daar zaten ook kuilen, vroeger. Aan de zijkanten. Nu zou een vrouw 1 helft in 1 hand kunnen nemen & dan nog overhouden.
Ik waagde te denken dat ze dat lekkerder zouden vinden.

Ik heb ’t er al een tijd niet over gehad, bedacht ik. Ik denk er slechts in stilte aan. Als ik op de fiets de wind probeer te overmeesteren. Een brug versla. De tour naar huis win.
Dan dijen m’n dijen. Er valt iets over m’n riem, een klein rolletje, dat omgekeerd de longen in m’n borstkas naar binnen toe afklemt, zodat er net wat minder adem overblijft. & M’n benen voelen als lood, willen niet omhoog komen, wel naar beneden, maar niet omhoog.
Ik ben laatst door een medeweggebruiker ingehaald. Hij gebruikte ‘tzelfde vervoermiddel & was geen koerier.

‘’t Lukt me de laatste tijd steeds minder,’ vertelde ik m’n buurvrouw, ‘om hard door de stad te rijden.’
M’n andere buurvrouw deed met haar handen m’n wapperende jas na. Ze lachte erbij.
‘M’n benen doen pijn, & ik lijk steeds minder adem te kunnen halen.’
‘Ja,’ zei Nienke van 3-hoog, ‘je lichaam moet ook die extra kilo’s meenemen.’

Ik heb ’t er niet meer over. Niet verder dan die kleine klachten. Want m’n lichaam verandert niet meer. ’t Heeft een nieuwe constante bereikt.
Maar ik kan me een 3-hoekig gezicht herinneren. Waar je ’t gehele jukbeen kon volgen. Een getekend gezicht, tanig, levend.
Nu zie ik rust. Rust in een 4-kant. Of ’t zou een rechthoek moeten heten. De wangen trekken direct naar beneden, ipv een schuine omweg.
‘Je gaat er weer dunner uitzien,’ zei de kapper.
‘Oh?’ dacht ik.
Eigenlijk zie ik nu pas wie ik ben, dacht ik verder. Alleen weet ik ’t nog niet.

We gaan niet proberen de baan van Zijperspace te voorspellen.

leuk

‘Hallo,’ zei ik om de hoek van de deur tevoorschijn komend, ‘ik ben de buurman.’
Daarbij m’n vinger, m’n rechter wijsvinger, opstekend.
Die moet dan ½ voor ’t gezicht gehouden worden, de laatste tijd. Dat voegt iets toe, denk ik terwijl ik zo’n gedag-gebaar maak. ’t Staat olijk, heb ik mezelf ingeprent.
Iedereen keek ook meteen vrolijk. & Dat kan niet zijn vanwege ’t feit dat ze wisten wie ik was. Van degenen die ik aan de tafel aantrof, wist ik me slechts 4 gezichten onmiddellijk te herinneren. Dat zal andersom ook wel zo zijn, dacht ik, & toch lachten de gezichten me gul toe. Komt door die vinger.
Ik liet ‘m meteen daarop naar beneden wijzen. Daarmee bedoelend: daar kom ik vandaan; van beneden.
Nog een extra lach rolde door ’t gezelschap. ’t Zou kunnen komen door ’t feit dat er moeilijk nog een buurman boven de 3e etage zou wonen. Men was in ieder geval vol goede bedoelingen, dat bleek, ook al was ik m’n naam bij binnentreden vergeten te melden.
Een stoel werd aangeschoven, een bord vol geschept & voor m’n neus gezet.

Bijkomend van de hevige inspanning een bord met gigantisch lekker eten tot op de kleinste kruimel van reliëf te ontdoen, onderhield ik me met 1 van de disgenoten. Per ongeluk liet ik me daarbij verleiden te spreken over de beesten.
‘Ik ben zo’n beetje voor elk beest bang,’ floepte er weer ‘ns uit. ‘Hoewel ik m’n angst voor spinnen wel een beetje overwonnen heb.’
‘D’r is toch niets bijzonders aan spinnen?’ zei de dame.
‘Nou,’ waagde ik die uitspraak te betwijfelen, ‘ik heb een spin meegemaakt, die had vrij grote poten, van die harige. Die stond bij mij voor de tuindeuren. Ik wilde ‘m wegjagen met een bezem, maar juist daardoor kwam-ie binnen. Ik was ‘m een tijdje kwijt, totdat ik ‘m een paar dagen later in m’n slaapkamer op de vensterbank tegenkwam. Die spin schrok toen zo, dat-ie zich liet vallen. Dat gaf zo’n geluid.’
Ik tikte met enkele vingers tegelijk op de tafel.
‘Tok.’
‘Da’s toch best eng: een spin die zo’n geluid maakt als-ie op de grond valt.’
‘Tok,’ deden m’n vingers weer.
Om ’t nog wat beter te illustreren.
‘Zijn dat niet van die hooiwagens?’ vroeg ze belangstellend.
‘Nee, dat dacht ik niet. Ik heb me laten uitleggen dat die spin geen web maakt. & Hij was wel zó groot.’
M’n vingers maakten een cirkel die niet gesloten kon worden; daar was de spin te groot voor.
‘Maar ik ben dus ook bang voor ratten & muizen. & Tijdens vakanties voor schapen & koeien. Oja, & paarden.’
‘Paarden doen toch helemaal niets? Dat zijn juist verschrikkelijk aardige beesten. Die doen nooit een vlieg kwaad.’
‘Ja, dat zal dan wel, maar ik hoef niet bij ze in de buurt te komen.’
‘’t Is toch geen reëel idee dat een paard je zomaar aan zal vallen.’
‘Nee, dat is ’t ook niet. Die angst is hartstikke irreëel, dat weet ik. Maar zogauw ik een koe, schaap of paard van dichtbij zie, dan denk ik daar niet meer aan. Hoewel ik tegenwoordig wel door een weiland met koeien durf te lopen. Moeten ze niet plotseling gaan bewegen.’
‘Wat leuk,’ zei m’n gesprekspartner met een belangstellende glimlach.

Even later zat Suze, buurvrouw van 2-hoog, naast me. Ik bracht haar op de hoogte van wat er tijdens mijn aanwezigheid zich had voorgedaan. Dat had zij moeten missen vanwege een etentje elders.
‘Vooral de pastei was heerlijk.’
‘Alles was lekker,’ zei de man aan mijn andere zijde.
‘Ja, maar de pastei vormde toch ’t hoogtepunt. & ’t Gesprek dat ik net met mevrouw daar had.’
Ik wees met m’n neus de dame van even daarvoor aan.
‘Ik heb ‘r verteld over m’n angst voor ratten & muizen.’
‘Oh, ja,’ zei Suze, ‘ik had je ook nooit over die rat in ’t trappenhuis moeten vertellen.’
‘Nee, dat was helemaal niet erg. Hoewel ik nog steeds er aan moet terugdenken, ’s nachts als ik een plasje moet doen, als ik de deur van de gang opendoe. Sindsdien moet ik altijd onwillekeurig aan ratten & muizen denken.’
‘Oh, god,’ verzuchtte Suze.
‘Ik heb haar net proberen uit te leggen dat naarmate je ouder wordt, je angsten groter worden. Die van mij in ieder geval. Want elke keer komt er weer een stukje fantasie bij & die krijg ik niet zomaar uit m’n hoofd. Zij vond dat in ieder geval heel leuk.’
‘Zij vond dat leuk?’
‘Ja, ik zou misschien eens een ander gezicht moeten trekken als ik dingen vertel.’

Misschien dat men dan Zijperspace ‘ns serieus gaat nemen.