oudejaarsrede

’t Is 12 uur als een merel m’n tuin in hupt. Dat doen merels wel vaker. & Ik ben er ook wel vaker getuige van. Ik zit immers de hele dag in een stoel, misschien op de bank, & om m’n benen te strekken, om m’n gedachten even te laten gaan, sta ik wel ‘ns op & loop naar de tuindeuren.
Ik bewonder dan de vogels die vrijelijk tussen de takken door manoeuvreren. Benoem ze 1 voor 1.
Daar gaat een koolmeesje, dit is een mus, kijk: een winterkoning, & hier komt weer ‘ns een roodborstje voorbij gevlogen.
Een verantwoordelijke taak. Iemand moet in de gaten houden wat er zoal op die paar 4-kante meters achter m’n huis leeft.
Om 12 uur dus komt die merel aanzetten. Op zoek naar voedsel. Da’s hun enige drijfveer momenteel. Ze weten dat ergens tussen die pakken sneeuw hun voer verborgen zit.
Hij trippelt & snuffelt over ’t graf van de kat.
De kat van m’n bovenburen. Een paar maanden dood.
M’n tuin herbergt een herinnering. Een herinnering die wat zwaarder beladen is dan de planten die elk jaar weer afsterven.
Niet dat ik ‘m persoonlijk gekend heb; wel ‘ns gezien, wel ‘ns geaaid, terwijl ik over de vloer was twee etages hoger.
Maar hij ligt daar toch & ik weet dat-ie daar ligt.
Ik wilde dat m’n buren naar buiten konden kijken & konden weten dat daar hun poes lag. Ligt, lag.
Misschien is daar wel extra veel voedsel te vinden voor de merel. Of hij stampt de aarde op ’t graf nog even aan.
12 Uur & de klok tikt verder.
De dooi is ingezet & ’t verleden komt weer boven.
& Straks is wat na dit ‘nu’ gaat gebeuren ook alweer voorbij. Leven is een opeenstapeling van voltooide verleden tijden, maar ergens zoeken we een breuk, een overgang.
Straks neem ik een slok. De slok, noemen ze ’t wel. Hoewel ’t tegenwoordig een capsule is. Nog 20 nachtjes slapen.
Ik was al eerder genezen. Of, m’n lichaam had een poging ondernomen genezen te zijn, te blijven. ’t Hield ’t echter niet vol.
Dat was anders. Dat was een geleidelijke breuk. Een lange tocht & uiteindelijk moest ik beter zijn. Toen was ik minder, daarna werd ik beter. Bovendien heeft ’t niet geholpen, die methode. Ik ben nog steeds minder.
Dus gaan we over op een meer drastische scheiding tussen toen & later.
Binnen een paar minuten zullen de stoffen op de plek in m’n lichaam terecht zijn gekomen waar ze hun werk moeten doen. Ook dat zal niet lang op zich laten wachten. Binnen enkele tellen zou ik genezen kunnen zijn, bij wijze van spreken.
Een redelijke mate van efficiency.
Ik moet alleen nog een weekje thuis zitten bezinnen, wachten tot de radioactiviteit m’n lichaam heeft verlaten.
Ik zie ’t voor ‘t gemak als resten sneeuw, die traag verdwijnen bij dooi.
Als ik m’n tuin in zou lopen zou ik ’t trippeltrappelen van de merel waarschijnlijk kunnen volgen, als sporen van ’t verleden in de sneeuw. Maar ik denk dat die momenten van daarnet, de merel is alweer eventjes weg, verdwenen zijn voordat ’t nieuwe jaar is ingezet.
De kat, die blijft nog wel even. Die zullen we nooit meer zien, maar die blijft nog wel even. Ook als ik er niet meer aan denk, zullen m’n buren wel eens op hun balkon gaan staan.

Eigenlijk is alles in Zijperspace niets meer dan herinnering, ook dat wat later is.

baliemedewerker

Daar is-ie weer, denk ik als ik de lift uitstap. Ik zie ‘m op z’n rug, maar herken ‘m onmiddellijk aan de stand van z’n schouders. Schijnbaar ongeïnteresseerd, laconiek misschien, maar met z’n lach erboven weet je dat de ironie in z’n lichaam is gekropen. Elke klant een kwinkslag, een conversatie op de 4-kante cm van tijdelijk contact.
Cd uitlenen ondertussen: kaart aannemen, cd-beveiliging afkoppelen, registreren, geld incasseren, aanslaan, wisselgeld overhandigen. Bonnetje mee?
De dame voor hem, ze is net aan de beurt als ik de afdeling op kom lopen, ziet er niet onaardig uit. Ik zie van achteren z’n keurende ogen al onopvallend langs de lijnen van haar kaken trekken. Een blik op haar taille, een schatting van haar leeftijd, een glimlach om te kijken hoe haar lippen kunnen glimmen.
Ze bevochtigt ze, licht terugschrikkend van de aandacht als hij vraagt of zij werkelijk aan de beurt is. Ze bevochtigt ze om zich te wapenen, weerstand te kunnen bieden. Er staat immers nog niemand die haar aanwezigheid tot ’t begin van een rij kan vormen.
‘Daar ben ik heel blij om,’ lacht hij haar ontwapenend tegemoet, ‘want dan kan ik even de tijd nemen voor u.’
Haar schouder hangt af, ze ontspant, ze vormt haar mond tot een flirtend antwoord. Er hangt nog een gespreide druppel vocht overheen.
‘Maar zoveel tijd heb ik niet,’ reageert ze.
‘Mevrouw, ik zal alles doen wat ik kan voor u,’ zegt-ie vol overgave.
Niet meer dan 2 cd’s van hun omhulsel ontdoen, da’s alles. & Die kleine extra handelingetjes. Meer is ’t niet. Maar hij maakt ’t tot een zwierend geheel waarbij z’n handen & mond niet stilstaan. ’t Zingt uit z’n mond, ’t lacht, ’t spreekt.
‘Mevrouw, ik ben hier immers om u te dienen,’ vertelt-ie. ‘Dat kost u dan echter wel € 3,-.’
Zij zwicht, zij speelt met haar lichaam ’t spel mee, & wroet haar portemonnee uit haar binnenjaszak. De panden wijd uiteen slaand, zodat hij bewonderend, maar stil & stiekem, haar omvang kan zien.

Ik bekijk de voorstelling terwijl ik ’t rondje om de balie loop. De poortjes tollen van m’n vaart. De klant die dacht ’t juiste moment gekozen te hebben ziet mij schielijk voor glippen.
Hij zwaait een onschuldig handje vanuit z’n heupen naar ’t nog nagloeiende dametje. De koontjes nog van de kou buiten verhullen ’t effect van de conversatie.
Ik bereid me voor. Hij zal z’n zegje doen, wat ik er ook tegenover stel. Z’n rol is bepaald, heeft-ie al jaren geleden ingestudeerd, zo weet-ie ’t werk te overleven.
Ik weet ‘t, ik ken ‘t.
‘Goedendag, heer,’ is zijn begroeting.
Als er maar 1 woord tussen zit die niet op zijn plaats lijkt, in elke mededeling die hij doet. Kijken hoe lang ik met ’t spel mee kan gaan.
‘Een heerlijke dag,’ groet ik terug. ‘Ik kom hier om dit materiaal te mogen lenen.’
‘Ah, u heeft iets kunnen uitkiezen, zie ik. Dat doet mij genoegen.’
Hij pakt ’t aan. Haalt ’t wat dichter naar z’n ogen, zodat-ie alle letters lezen kan.
‘Aha,’ roept-ie uit, ‘842-a! Da’s pas interessant.’
Niet meer dan een code. ’t Verheugt me dat ik ‘m kan verblijden met een code.
Maar dat zeg ik niet. Dat zou overdreven zijn. Hij heeft tenslotte de rol. Ik hoef me er slechts in te voegen.
Hij zoekt. & Vindt niet.
‘Hé Jacques,’ roept-ie naar de collega van de infobalie, ‘weet jij hoe ik deze kan vinden?’
& Naast Jacques komt de man van de reparaties er ook meteen bij staan. Ze kijken beiden mee over z’n schouder, hem bijstaand met raad & daad.
‘’t Is ’t systeem,’ suggereer ik zachtjes, terwijl ze met moeite iets te voorschijn weten te halen.
‘Ah, meneer heeft er verstand van,’ lacht-ie m’n bemoeizuchtige lekenblik toe.
‘Ja, ach,’ doe ik luchtig, ‘ik heb jarenlang ‘tzelfde werk gedaan.’
Hij kijkt me aan, schat me in. & Herkent een oud-baliemedewerker in me. Dat zeg je niet zomaar, zie ik ‘m denken.
‘Maar nu niet meer?’ vraagt-ie. ‘Nu doe je iets veel interessanters?’
‘Ja, bier.’
‘Een carrièreswitch!’ constateert-ie enthousiast.
Hij haalt de cd’s uit ’t zakje, legt ze in de map, reikt me die tegelijk met de bon van uitleen aan.
‘Weet je ook niet een ander baantje voor mij?’ stelt-ie smekend de vraag waar geen antwoord op verwacht wordt.
’t Volgende moment lacht-ie alweer z’n brede grijns. Ik geef als beloning ’t inmiddels verfrommelde bonnetje aan hem terug.
‘& Bonnnetjes,’ zeg ik, ‘daar weet ik meestal geen raad mee. Zeker niet als ik geen prullenmand in m’n buurt zie.’
Met een vrolijk verrast ‘Hartelijk bedankt’ neemt-ie ‘m van me aan & zwaait-ie ‘m in 1 moeite door achter z’n rug langs in de prullenmand, voor mij verborgen achter de balie waar hij in gevangen staat.

& We sluiten met een even vrolijke groet we de voorstelling af in Zijperspace.

meeliften

Ik stuur een meeltje:
Zeg hé, buren, ik hoor nog wat gerommel hierboven. Dus dacht ik: laat ik maar ff vragen hoe & wat jullie doen. Gaan jullie met de trein of met de auto? Is er een mogelijkheid om gezamenlijk naar R’dam te reizen?
Nico belt met de mededeling dat ’t wel krap kan worden. Er gaan al 2 anderen mee. Plus 2 honden.
‘Maar ik kan ook met de trein,’ zeg ik.
Dat meel ik vervolgens ook aan Suze, die dezelfde reactie als Nico had, maar dan vanachter de computer.

Even later krijg ik nog een meeltje van Suze:
1 Hond heeft afgezegd.
Ik reageer:
Op honden kun je ook niet bouwen.
Hoeveel ruimte geeft dat? & Hoe laat?

Suze:
Achterbak leeg, wel nog steeds 2 andere mensen op achterbank (steve + een vrouw). Steve komt om 14.15 maar is meestal te laat.
Ik krijg vervolgens weer een telefoontje van Nico. Of ik nou nog meega.
‘Ja, als ’t kan graag. Hoe laat?’
‘Over een paar minuten.’
‘Kan ik nog naar de wc?’
‘Hoe lang?’
‘Paar minuten.’
‘Goed.’

Er wordt 10 minuten later aangebeld. Ik trek snel m’n broek omhoog, m’n jas aan, de deur open. Ik kan achterin bijschuiven.

‘Zit iedereen veilig in de riemen, behalve de bestuurder zelf,’ constateer ik vanaf de achterbank.
‘O ja, ken je die theorie niet?’ reageert Nico.
‘Theorie? Dat mensen als jij beter opletten?’
‘Nee, nee. Je hebt mensen die meteen bij binnenstappen hun riem omdoen & mensen die dat onderweg doen. Die 1e groep blijft ook altijd 1st even zitten voordat ze wegrijden. Laten de motor warm worden of zo.’
Nico bevestigt tijdens z’n verhaal alsnog z’n riem.
‘Hun auto gaat ook langer mee?’ vraag ik.
‘Nee, daar gaat ’t niet om. Maar mensen die de riem niet meteen omdoen, weten dat hun auto niet raar zal bewegen. Ze rijden vaak in duurdere auto’s die een goede wegligging hebben.’
‘Ja?’ reageer ik niet-begrijpend.
‘Wij zijn gewend om in dure auto’s te rijden. Dat kun je dus aan ’t riemgebruik zien.’
‘Ah, kijk! Daar hebben we tenminste wat aan.’
‘Ja, hè.’
‘Nu weten we in ’t vervolg wat we aan de grote ongelijkheid op de wereld moeten doen. Deze theorie zal ons verder op weg helpen naar een betere samenleving.’

‘Misschien kan ik beter achterin gaan zitten,’ zegt Suze.
Nico is Marie halen. Ik ben al uitgestapt om ruimte te maken.
‘Dan kan Marie in ’t midden.’
‘Nee, laat mij maar,’ zegt Suze. ‘Ik ben wat smaller dan Marie.’
‘Als je maar op de zelfde plek gaat zitten. Ik wil niet in ’t midden.’
Nico stapt weer in. Even later volgt Marie.
‘Ga jij maar hier,’ zegt Suze.
Ze stapt uit & neemt achterin plaats. Marie stelt zich ondertussen voor.
Nico geeft gas.
‘Ah Nico, laat nog ‘ns zien dat je gewend bent een nog veel geliktere wagen te rijden dan deze,’ sneer ik van achter z’n rug.
Via de achteruitkijkspiegel kijkt-ie me 1st ietwat verbaasd aan, maar trekt dan snel de riem om.

Dan rijden we verder, verder weg van Zijperspace.

huis-tuin-en-keukenvliegbezinningen

Nu zijn m’n ramen niet al te schoon, maar ik kon ‘m toch gemakkelijk ontwaren. Zo erg is ’t nu ook weer niet met de doorzichtigheid gesteld, hoewel m’n moeder anders zou beweren.
Eerlijk gezegd, ik was net aan ’t kijken hoe ’t er mee voorstond. Er kon best een emmertje water overheen. Spiritus & een krant erbij doen wonderen, heb ik inmiddels als levenswijsheid meegenomen. Die vlek in de hoek weg, ’t rag aan de keukenkant, de veeg onderaan.
Dat was ik aan ’t overdenken, toen ik plots de vlieg zag. Een huis-tuin-en-keukenvlieg.
& Kerst dan, vroeg ik me onwillekeurig af.
Niet dat ik in beestenkerst geloof. Dat daar iets van tot hen doordringt. Die dieren liggen allemaal op 1 oor, maffen zichzelf de koude winter door.
Maar ik had met ‘m te doen, dat toch wel. Op de achtergrond drong inderdaad de kerstgedachte zich aan me op, dat iedereen warm & gelukzalig in de nabijheid van naasten & geliefden moest zijn. & Tegelijkertijd was ik me ervan bewust dat de winter, we zijn immers alweer een paar dagen zo ver in de opeenvolgende seizoenen gevorderd, toch niets was voor een alleenstaande vlieg.
Nou hoorde ik van de week iemand de opmerking maken dat je van vragen stellen jong blijft. Fris in gedachten. Mensen die tot op hoge leeftijd jong blijven overkomen, hebben zich hun leven lang afgevraagd hoe de dingen in elkaar zitten. Waarom, hoe, hoezo, waartoe, wat, welk, wiens, waar.
Ik werd bij aanschouwing van die vlieg, die huis-tuin-en-keukenvlieg, zoals ik ‘m vlak ervoor nog pleegde te betitelen, pardoes enkele lichtjaren jonger van geest. Ik trok mezelf de spirituele luier aan. Zo oorverdovend veel vragen attaqueerden op dat moment m’n brein dat m’n denkraam ze niet meer onder woorden konden brengen. Ik wist niet eens meer waar ik m’n vragen moest aanvangen, bang als ik was dat in elke vraag al een vooronderstelling terecht zou komen die ’t stellen ervan op losse schroeven zou zetten.
Waar zou die vlieg bijv eigenlijk z’n kerstmaal moeten meemaken? Zat-ie normaliter rond deze tijd van ’t jaar wel bij anderen tezamen in familieverband? Is een huis-tuin-en-keukenvlieg een zwermdier, zoals de mens een kuddedier is? In hoeverre lijkt 1 zo’n vlieg op dat andere vliegje naast ‘m, dat de gehele herfst al met z’n 6e elleboog in z’n zij zat de douwen? Slaapt zo’n beest, of zijn ’t slechts de eitjes die de winter overleven? & Hoe heeft deze vlieg ’t voor elkaar gekregen nu nog vrijelijk rond te vliegen? Waar komt-ie vandaan, hoeveel kms heeft-ie afgelegd & spreekt-ie misschien eigenlijk alleen maar russisch?
God, wat voelde ik me 35 jaar jonger & wat had ik als 6-jarig jongetje plots een verschrikkelijke behoefte om languit op de bank te liggen.
Ik bleef echter nog even naar ’t getrappel van de poten van ’t vliegje op m’n raam kijken, bestudeerde of ’t diertje inmiddels al wat magerder was dan z’n zomerse soortgenoten, besloot me een voorstelling te maken van de trillingen die ’t gestamp zou veroorzaken op de ruit & ontleedde tegelijkertijd de stand der dingen van datgene dat men wel ‘t vliegenlichaam noemt.
’t Bewoog zich onderwijl een ietwat uit beeld, ik moest m’n stilstaande stand verschuiven & door die plotse manoeuvre schrok ’t beestje van die massale grootsheid dat mijn lichaam toch voor hem zal moeten betekenen & vloog weg.
Plots. In een oogwenk.
Ik kon niet eens zien welke kant ’t op vloog. Verdwenen in de anonimiteit van een grauwgrijze alles gelijkschakelende vlak-voor-de-kerst-dag.
Ondertussen was voor mij niets meer wat ’t was, alles scheen van z’n voetstuk geduikeld, er bestond geen vanzelfsprekend meer, & bovenal zat er een vlieg diep van binnen in mij bestorven. Alsof er een geest aan mij verschenen was, een scroogeïaanse boetedoening zou mij ten deel vallen & voortaan zou ik geen vliegen, muggen, spinnen meer tot een plat dubbeltje mogen meppen.
’t Enige waar ik me tot op dat moment écht druk over had gemaakt, aangaande de dierenwereld & de vergankelijkheid ervan zogauw ’t zich enigszins storend aan me voordeed, was hoe ’t toch kwam dat ik die genoemde geleedpotigen wel tot een geringe hoeveelheid van een minimale egaliteit durfde te drukken, maar een lieveheersbeestje, met z’n grappige bolle omhulsel waar beschuldigende vingers uit leken te wijzen in de vorm van zwarte vlekken op een rode ondergrond, niet.
Nu, na ’t mezelf stellen van al die onoplosbare vragen, was ik juist door ’t ontbreken van antwoorden veel rijker geworden, zo kwam ’t me voor, en trok ik voor mezelf een welluidende conclusie, in alle naïviteit, een zelfbewuste onwetendheid ook, een gebrek aan taal om vanuit de schijnbare wieg van m’n pietluttig aardse bestaan te kunnen benoemen dat de dingen om me heen wel iets zouden kunnen zijn zonder dat ’t onder woorden, ik zat eigenlijk zonder, te brengen was: bij de 1st komende lentebries zou ik met de televisiegids (bij gebrek aan een krantenabonnement) in de bleke brekende zon klaar zitten om die in de vrije lucht overwinterende lastpak een opdonder te verkopen om ‘m zodoende alsnog naar ’t hiernamaals te verzenden.

Dat zou ‘m leren ongekende onrust in Zijperspace te willen veroorzaken.

persbericht

De vaste lezers van Zijperspace zullen dit wellicht niet verwachten, maar aangezien ik afgelopen tijd, zittend in m’n stoel achter de computer, vooral druk ben geweest in ‘t organiseren van ‘tgeen hier onder zal staan vermeld & zodoende m’n bijdrage heb geleverd aan de de bewuste tekst, waarbij ik er aan toe moet voegen dat elke publiciteit die ik, middels dit openbaar maken, kan genereren meegenomen is, leek ‘t me gepast, nee, zelfs een noodzaak, ‘t persbericht alhier te plaatsen, zonder afsluiting weliswaar met een regel waarin Zijperspace genoemd, zelfs die traditie wordt zowaar eens niet nageleefd, maar waarbij het wel geïntroduceerd met een ouderwetse, soepel lopende, maar o zo kenmerkende ellenlange volzin.

Op 1 januari gaan de verkiezingen voor de beste weblogs in Nederland, de Dutch Bloggies, van start. Vanaf die datum kan het Nederlandse publiek drie weken lang over vijftien verschillende categorieën zijn nominaties aandragen op dutchbloggies.nl. Naar aanleiding van die eerste ronde krijgen enerzijds het publiek, anderzijds een deskundige jury vanaf 1 februari de mogelijkheid uit de lijsten van meest genoemde nominaties de uiteindelijke winnaars te bepalen. De Dutch Bloggies 2006 worden georganiseerd door het online weblogmagazine About:Blank.

Het publiek kan zijn stem uitbrengen in de drie belangrijkste categorieën: Best Geschreven Weblog, Best Vormgegeven Weblog en Beste Weblog. De jury zal zich buigen over álle veertien categorieën. Door middel van de keuze voor veertien categorieën probeert de organisatie een zo groot mogelijke variëteit aan weblogs onder de aandacht te brengen. Een van de doelstellingen van het organiseren van de Dutch Bloggies is om zo veel mogelijk mensen kennis te laten maken met het fenomeen webloggen, dat inmiddels niet alleen maar een medium voor computertechneuten en internetfreaks is. In 2005 heeft het gebruik van weblogs een grote vlucht genomen. Tegenwoordig worden weblogs
onderhouden door mensen van diverse pluimage, waardoor er een grote diversiteit aan weblogs is ontstaan; het kan een communicatiemiddel voor iedereen zijn, jong en oud, en het biedt de mogelijkheid op zeer uiteenlopende terreinen te berichten over al dan niet belangwekkend
nieuws.

Categorieën zullen dit jaar, naast de reeds genoemde, onder meer ‘Beste Linklog’, ‘Beste Lijflog’ en ‘Beste Fotolog’ zijn. Dit zijn categorieën die de afgelopen zes edities van de Dutch Bloggies al meermaals gebruikt zijn. Daarnaast zal er dit jaar echter ook sprake zijn van nieuwe categorieën als ‘Beste Post’ (beste artikel op een weblog) en ‘Beste WBN’ (beste Weblog van Bekende Nederlander).

Bekendmaking en uitreiking
Op zaterdag 11 maart 2006 zullen de uiteindelijke winnaars van de Dutch Bloggies bekend gemaakt worden. Net als voorgaande jaren zal dit plaatsvinden in het Museum voor Communicatie in Den Haag. Vanwege een nauwere samenwerking van de Dutch Bloggies-organisatie met het museum zal de award voor “Beste Weblog” dit jaar ‘Muscom Beste Weblog Award’ gaan heten.

Over About:Blank
About:Blank is een weblog, tegelijkertijd een e-zine, voor en door webloggers. Het is de vierde keer dat de redactie hiervan de Dutch Bloggies organiseert.

rattenvangerinstructies

‘Als je ’t niet erg vindt dan ga ik nog even snel naar de wc,’ zeg ik tegen de rattenvanger. ‘Ik kom net uit bed.’
Zoiets vinden mensen nooit erg, dat iemand naar de wc moet. Iets natuurlijks. Men kan ’t nou 1maal niet ophouden.
‘Ik had me een beetje verslapen,’ schreeuw ik door de deur heen.
Lekker schreeuwen in ’t huis dat altijd stil is. Een mens heeft iemand nodig om lawaai te rechtvaardigen. Om ’t produceren van geluid te rechtvaardigen. Hoe vaak klinkt je lach schallend door de kamer waar niemand anders zich bevindt?
De rattenvanger murmelt iets terug. Die was hier nog niet gewoon. Dat komt straks wel als-ie wat te vertellen heeft. Hij weet over bepaalde dingen meer dan ik. Over ratten onder andere. Dan gaat hij zich zeker voelen.
Dat moet je ze ook gunnen. Dag in dag uit passeren ze drempels waar ze geen huur voor betalen. Worden ze in een interieur gezet dat vloekt bij hun kapsel. Dan is ’t zaak dat ze op hun eigen onderwerp kunnen terugvallen.
Mensen die aan de deur komen weten altijd iets wat jij niet weet.
‘Oh, dan was de vorige rattenvanger van GG&GD,’ concludeert deze rattenvanger. ‘Ik ben gestuurd door ’t Oosten.’
Ah, vandaar dat ik geen brommer aan hoorde komen snorren.
Hij begint me uit te leggen wat de verschillende instanties doen. Wat ze anders doen.
Geen kwaad woord over z’n collega met de brommer.
‘Ja, ik doe dit werk al 17 jaar,’ zegt-ie. ‘& Dan leer je die beestjes wel kennen hoor. Je moet hun intelligentie niet onderschatten.’
Nee, ’t waren geen ratten, is meteen z’n conclusie. Nadat ik uitgeplast, m’n rits dichtgetrokken, de gang weer betreden & de deur naar de kelder had opengegooid.
Dat zag-ie in 1 oogopslag.
Ik zie ’t nu zelf ook. Keutels blijken plukjes tapijt. Schimmel is ’t grijs met blauwe schijnsel ervan.
‘Nee, dan hadden hier wel keutels gelegen,’ zegt-ie.
Ik probeer uit te leggen dat ik ’t kapot geknaagd tapijt voor beschimmelde keutels had aangezien. Maar kom er niet aan toe. Niet verder dan de aanhef.
Muizen. Die hebben ’t koud. Er zit vast een opening naar de tuin. Die beesten moeten knagen. Ratten & muizen. Aan 1 stuk door. Ze eten niet. Nee, ze knagen. Anders worden hun tanden te lang. Die blijven doorgroeien. Dus hij voelde warmte vanonder de deur komen. Dan wil-ie ook die kant op. & Maar knagen.
‘Geen keutels,’ wijst de rattenvanger. ‘Dan was er ook niks te eten voor ‘m. Maar ik ga nog wel even verder kijken.’
Ja, kijk alsjeblieft nog even verder, denk ik. Overal. Ik wil dat m’n gehele huis doorgelicht wordt. Ik zal ’t niet zeggen, maar wel elke gelegenheid te baat nemen om ervoor te zorgen dat je nog een keertje goed kijkt. & Nog een keer. Gewoon een kwestie van onnozele vragen stellen.
‘Maar kan zo’n rat tussen de drempel & een deur door?’
Ik weet allang dat ’t geen rat kan zijn. Dat heeft-ie me net uitgelegd. Maar deze vraag resulteert in ’t grootste effect.
Hij heeft filmpjes gezien, vertelt-ie. Instructiefilmpjes. Ratten die eieren tegenkwamen. Vinden ze heerlijk. Maar ze eten nooit op de plek waar ze eten tegenkomen. Nee, ze nemen ’t mee richting nest. Zo’n ei dan, hè, die krult-ie dan in z’n staart. Hij legt z’n staart in een rondje & de andere rat rolt ’t ei erbovenop. Dan sleept-ie ‘m mee.
‘Daar sta je van te kijken, hoor, wat die beestjes allemaal kunnen. Muizen zijn veel minder intelligent. Die eten ’t voer meteen op waar ze ’t vinden.’
Dus pakt-ie bakjes & zakjes.
’t Is bloedverdunnend, dat gif. Kunnen zowel ratten als muizen niet tegen. De muis eet ’t hier op. De rat sleept dat zakje mee.
‘Ah, een boodschappenzakje,’ grap ik.
Wil nog wel verder gaan. Om de rattenvanger te laten merken dat ik wel een lafbek ben, maar ’t wel weet te relativeren.
’t Volgende grapje is dat er eigenlijk ook nog hengsels aan moeten komen, aan die zakjes, maar de rattenvanger praat door.
‘Kijk, ik leg 3 zakjes op duidelijk herkenbare plekken. Kijk maar even mee. Die bakjes die verstop ik. Dat vindt de muis dan weer prettig.’
Ik kijk ijverig mee. Ik begin de muis & de rat te begrijpen. De rattenvanger ook. Maar die was al mens. Die had al een voorsprong.
‘Als die zakjes nou verschoven zijn….’
Nu goed opletten. Ik hoor ’t aan z’n toon. Dit is mijn instructie. Rattenvangers kunnen niet alles zelf doen. Een beetje zelfwerkzaamheid van de bewoner is noodzakelijk. Ik weet ‘t, want daar komt ‘t.
‘…dan is er een rat.’
Ik had ’t kunnen raden.
‘Dan moet je maar weer een keertje bellen. Over een weekje of 4.’
4 Weken niet de kelder in, draag ik mezelf op.
‘& Dat muisje, die komt niet meer. Tenzij hij ’t koud heeft. Dan vreet-ie z’n buikje vol & dan zie je ‘m evengoed niet meer.’
Nooit meer muizen, droom ik weg.
‘Nou, ik hoor ’t wel. Over een week of 4. Maar waarschijnlijk zie ik je niet meer.’
Oh, wat lekker, die zelfverzekerdheid. Ik zou bijna zijn ratteninstructievideo willen bekijken. Maar in plaats van er naar te vragen zeg ik de man vriendelijk gedag.
Volgende keer krijgt-ie koffie.

Want dan ben ik zo oud dat er altijd koffie klaar staat voor mensen die langskomen in Zijperspace.

anders

Ok, groen is groen. Dat weet iedereen, dat zegt iedereen.
Ze zeggen ’t ook tegen mij. Dat ’t groen ziet.
Zeg ik ja dat klopt. Zeg ik.
Maar ik weet niet zeker. Ze kunnen me alles vertellen.
Zo zeiden ze ook dat god bestaat.
Ik heb een tijdlang gezegd ja dat klopt. Ja dat klopt, ja dat klopt.
Ik wist niet beter moet je maar denken.
Straks is er iemand die durft te zeggen dat groen geen groen is. Dat-ie iets anders ervaart.
Of moeilijker: groen blijkt bij iedereen iets anders te zijn. Niemand die dat van de ander weet. Hij of zij weet alleen dat hem of haar ooit wijs is gemaakt dat dat blaadje groen zag.
Kijk ‘s, zei mama, de groene blaadjes aan de boom.
Ik kon niet anders dan geloven.
Ja mama, ja mama, ja mama. ’t Klopt.
Maar als ik straks mijn ogen aan die ander geef, blijkt die roze voor groen te zien. & Waar ’t roze met mijn ogen voor mij is, daar ziet-ie met mijn ogen blauw.
Straks zijn de letters anders. Lijken we wel ‘tzelfde te praten, maar wat er uit komt is niet ‘tzelfde als we dezelfde oren zouden hebben.
Ook die oren zijn verschillend. Ieder oor heeft z’n eigen vertaalapparaat. Zodat alles lijkt op wat in andermans oor zit, uit andermans mond komt.
Ravian moest ooit een beestje doorslikken. Ik denk dat ’t Ravian was. Met z’n vrouw met grote tieten die bijna uit haar ruimtepakje puilden.
Dat hebben ze me ook ooit verteld. Als ze me ’t niet verteld hadden was ik misschien wel op haar knieën gevallen. Maar tot op dat moment wist ik niets van vrouwenborsten af. Wist ik niet dat ik er later aan zou willen zitten. Ook met een ruimtepakje er omheen.
Later durfde ik ’t stripboek er niet meer bij te pakken. Bang dat ze zouden zien dat ik die tieten zag. Ik had liever naar de knieën blijven kijken. Da’s veel ongevaarlijker.
’t Zal wel een babelvisje zijn geweest, die Ravian slikte. Toen sprak-ie opeens met vreemde wezens. Waren de geesten gelijkgeschakeld. & Voor mij waren de ballonnetjes ook ineens leesbaar.
Maar nooit heeft iemand mij ooit gezegd dat ik ‘tzelfde las als die anderen. Die ontelbare anderen.
Als ik op straat kwam dan zag ik steeds weer iemand die ik nog niet eerder gekend had.
We hebben ook geen discussie gevoerd. Misschien is dat ’t ook wel. We hebben gewoon alles aangenomen voor waar.
Mensen worden niet opgevoed om niet waar te zeggen tegen dingen waarvan ze verteld wordt dat ze waar zijn.
De waarheid de enige echte waarheid van wat je ziet hoort voelt ruikt. Soms praat ik waarheid omdat m’n vader ’t zo ook deed.
Alles wat je ziet is waar. & Nergens staat een leugen geschreven. Zo willen ze ons van kindsbeen af doen geloven.
Ik dacht jij bent een robot. Als ik je door snij komen de draadjes wel te voorschijn. & Die naast je zit ook.
Wie zegt dat als ik de hoek om loop, dat ik dan niet dezelfde versie van jou niet nog ‘ns tegenkom.
Dan heeft die god, die zogenaamde god, een foutje gemaakt.
Verdikkie zegt-ie, heb ik er 2 van dezelfde bij elkaar gezet. Nou gelooft Ton me straks niet meer.
Dus ik dacht ik dacht ik dacht ik ga die hoek nog sneller om. Want god kan niet de hele tijd weten wat ik denk.
Hij slim ik ook slim. Ik zal ‘m ooit een keertje verrassen. Als ik een moment even niet nadenk dat ik dan iets anders ga doen dan dat ik van tevoren heb bedacht.
Sneller de hoek om of me omkeren & teruggaan naar waar ik was.
God denkt heus niet de hele tijd aan mij. Hij moet mij af & toe ook wel ‘ns kunnen vergeten.
Misschien ziet-ie ’t vriendinnetje van Ravian wel met haar grote tieten. Want iemand moet begonnen zijn met dat mooi te vinden. Dat zal god dan wel geweest zijn.
Ik moet ’t alleen niet te opzichtig de plotse hoek omgaan. Of al te vaak. Want onvoorspelbaarheid is op gegeven moment ook te voorspellen.
Dus ik ging aan de gang met de onvoorspelbaarheidsquotiënt. Op klaarlichte dag. Tussen de mensen die op straat liepen.
Want als je in ’t donker stil ligt dan heeft god niets anders te doen. Er gebeurt dan al zo weinig dat-ie best ook wel even bij mij in ’t hoofd wil kruipen.
Zou hij wel m’n hoofd in kunnen? Is die molecuul van zijn lichaam wel de molecuul waar ik uit opgebouwd ben?
Straks zijn ze niet met elkaar te combineren. Als de 1 voorbij de ander trekt dat je dan een spontane schaafwond krijgt. Een moleculenschaaf waar een moleculenpleister op moet.
& Als je niet uitkijkt als god niet uitkijkt dan komen ineens de draadjes te voorschijn. Ben ik niet meer echt.
Ben ik van dezelfde robottenfamilie.
& Zie ik groen. Waar god alleen maar roze ziet.

Waarschijnlijk leent-ie z’n ogen ook nooit uit aan iemand in Zijperspace.

gesodemieterd

‘Hoi Fred,’ zei ik.
Dhr Dinklum stond in de deuropening. Hij wachtte altijd tot de 2e bel voor hij ’t lokaal weer inging. Alle leerlingen keek-ie in de ogen. Minzaam. Zijn manier van minzaam.
‘Beetje veel lol gehad met rugby afgelopen weekend?’ vroeg ik belangstellend.
Mijn manier van belangstellend.
Hij reageerde niet. Een korte beweging met de neus dat ik naar binnen moest.
Ik ging naast Steph zitten. Legde m’n tas op tafel. ’t Volgende moment ging de bel.
‘Jij zou ergens anders gaan zitten,’ zei Dinklum bij binnenkomst.
Hij wees daarbij met z’n vinger van mij naar een plek aan de andere kant van ‘t lokaal.
‘Ach ja, vergeten,’ zei ik al opstaand.
‘Jij kunt niets vergeten, want er gaat bij jou niets ’t hoofd in.’
‘Daar heb je misschien wel gelijk in, Fred.’
‘Meneer voor jou,’ zei Dinklum terwijl hij ’t bordkrijtje van z’n bureau pakte.
‘Vind ik ook goed, meneer Fred.’
Terwijl ik ging zitten schoot ‘t krijtje langs m’n oor.
‘Meneer Fred, je verliest een krijtje,’ bracht ik ‘m van dit euvel op de hoogte.
Ik stapte weer op & raapte ’t krijtje dat een meter achter me was neergekomen. Overijverig bracht ik ’t naar zijn bureau.
‘Dinklum,’ zei Dinklum. ‘’t Is Dinklum.’
‘Maar dat weet ik toch, Fred. Dat weet iedereen hier.’
‘& Tijdens de lessen wordt er niet gegeten.’
Ik had de appel naast m’n tas gelegd. ’t Laatste beetje. Nog een paar happen & ’t was slechts klokhuis.
‘Ach, ik heb ‘m bijna op. Tijdens de pauze had ik geen tijd.’
‘Gooi ‘m weg, of anders sodemieter je maar op.’
‘Ha, ik was al bang dat we geen gezellige les zouden krijgen, maar ik merk dat je er weer zin in hebt.’
Hij wees naar de prullenmand.
‘Ik laat ‘m hier wel liggen, meneer Fred, voor na de les. Of anders voor als je me straks er uit stuurt.’
Dinklum negeerde die laatste opmerking. Hij deed alsof hij z’n wijzende hand vergat, ook z’n dwingende opmerking van daarnet.
‘Zo, hadden jullie nog vragen over ’t huiswerk?’ ging-ie over op de schijnbare orde van de dag.
Er staken een paar handen omhoog. Hij schuifelde achter z’n bureau vandaan om midden in de klas te gaan staan.
‘Ja, waarom was ’t zo veel?’ vroeg ik zonder m’n klasgenoten af te wachten.
‘Had ik jou een beurt gegeven?’ was vervolgens de vraag van Dinklum.
‘Nee, je hebt gelijk, Fred.’
‘Meneer. Ik geef les, dus ben ik meneer.’
‘& Juffrouw Spaan dan?’
Toch stak ik m’n hand op.
Hij wees naar Jacq, achterin de klas. Jacq stelde haar vraag. Dinklum loste ’t probleem met een kort antwoord op. Daarna Joram.
‘Ga ik ’t straks over hebben,’ antwoordde Dinklum. ‘Komt in ’t volgende hoofdstuk uitgebreid ter sprake. & Steph?’
Steph liet haar schrift zien. De tabellen klopten volgens haar niet, omdat de cijfers in ’t boek niet klopten.
Dinklum pakte z’n krijtje weer op & liep naar ’t bord. In snelle bewoordingen, enkele strepen & getallen zette hij uiteen wat er door Steph fout was gedaan, waarom ’t boek gelijk had, hoe Steph ’t de volgende keer moest doen.
‘Maar goed, terug bij de les van vandaag,’ ging-ie verder.
Ik zat nog steeds met m’n hand omhoog. Dinklum had zich echter wederom naar ’t bord gekeerd. Tabellen & balansen verschenen in wit krijt op zwart schoolbordachtergrond.
‘Fred,’ zei ik.
‘Mond dicht of je sodemietert maar weer op.’
‘Ja, maar Fred,’ zei ik licht smekend, ‘je zei dat ik op m’n beurt moest wachten. & Nou was ik aan de beurt.’
Hij keek om. Ik had nog steeds m’n hand omhoog.
‘Goed, Ton,’ zei hij ingehouden rustig, ‘jij had nog een vraag over ’t huiswerk?’
‘Ja, waarom was ’t zo veel?’
Hij zuchtte, keerde zich om & stak weer alle energie in z’n boekhoudkundige kunstwerken op ’t bord.
Ik stak de appel in m’n mond. Kloof de laatste happen van ’t klokhuis. Om vervolgens op zoek te gaan naar de prullenmand. Die had Dinklum echter onder zijn bureau geplaatst. Onbereikbaar.
’t Was warm. ’t Raam stond open. Ik draaide me ½ om, gebaarde dat Steph moest bukken & gooide van de andere kant van ’t lokaal ’t klokhuis richting buitenwereld. Met een klap kwam ’t tegen ’t venster aan, viel naar beneden, stuiterde 2 maal tegen de benedensponning aan & dook toen alsnog 2 verdiepingen lager.
Alle klasgenoten hadden 1 seconde hoorbaar hun adem ingehouden. Nadat ’t kleinood ’t lokaal uiteindelijk verlaten had, zuchtten de meeste van hen opgelucht, een enkeling barstte uit in een zenuwachtige lach.
Dinklum keerde zich om.
‘Wat was dat?’
‘Dat was een moeilijke som, meneer Fred,’ zei ik. ‘Ik snap werkelijk niets van wat je nu op ’t bord geschreven hebt.’
Hij keek achterdochtig. De ingehouden-ademsfeer was nog steeds aanwezig, de giechel achterin plots gesmoord.
‘Waar is je appel?’ vroeg Dinklum.
‘Die moest ik toch weggooien?’ antwoordde ik, m’n blik op de onbereikbare prullenmand gevestigd.
‘Ach, weet je wat: sodemieter jij maar op.’
‘Ik wist dat we ’t vandaag gezellig zouden kunnen maken, Fred.’
‘Meneer Fred voor jou,’ zei Dinklum, zich meteen beseffend dat-ie zich hier vergiste. ‘Of nee, meneer Dinklum. & Nou opgesodemieterd.’
Ik pakte m’n nog altijd niet uitgeladen tas in m’n handen & stond op, keek daarbij op m’n horloge.
‘We hebben een record gevestigd, Fred. Of nee, sorry. Meneer Fred. Een record. Moet ik dat misschien gelijk even doorgeven aan de conrector?’

Handel is nooit gaan bloeien in Zijperspace.

chocolonely

‘Volgens mij hielp jij Tony,’ zeg ik tegen Sas.
‘Wie?’
‘Tony. Van Tony Chocolonely.’
Ze kijkt me vragend aan. Nog nooit van gehoord.
Ik keek hem aan, hij keek mij aan. Ik zou niet weten wat hem naar mij deed kijken, maar ik herkende ‘m ergens van.
Ondertussen schonk Sas de biertjes van hem uit.
Ik dacht nog even gedag te zeggen. Een simpel handgebaar. Da’s ’t minste wat ik kan doen als ik niet achter de bar sta. Iedereen wil je herkennen, zelf door de barman herkend worden, heb ik wel ‘ns ’t gevoel.
‘Hé, Ton. Alles goed?’
‘Ja, alles goed.’
‘Werk je niet vandaag?’
‘Nee, al 2 maanden niet.’
’t Moet er dan toch uit. Ik probeer ’t te vermijden, maar ik kan geen ½e waarheden presenteren. Ik kan ook geen zinloze informatie verschaffen.
Als: ‘Nee, vandaag werk ik niet.’
Hoewel ’t wel steeds meer gebeurt. Als ’t dreigt dat ik voor de 4e maal die dag m’n verhaal moet vertellen.
‘Nee, al 2 maanden niet.’
‘Ben je overspannen?’
‘Nee, dan zou ik hier geen biertje komen drinken.’
‘Wat heb je dan?’
Ach, ingewikkeld verhaal, denk ik dan. Daar sta je helemaal niet op te wachten. Dus ga ik ze testen. Kijken hoever de belangstelling voor de barman gaat.
‘Nou, de simpele versie dan. M’n schildklier…….’
Enzovoorts.
Als ik er een biertje aan overhoud, dan heeft ’t zin gehad. Als ik er alleen maar meer dorst van heb gekregen niet. ’t Moet wel nut hebben, zo’n ontboezeming.
Ik kijk af & toe schielijk om me heen om te kijken of ze niet zien dat ik al voor de 100e keer ‘tzelfde verhaal afsteek.
‘Tony Chocolonely?’ vraagt Sas verbaasd.
We hebben nooit beroemde mensen binnen. Wel vreemde, & heel verschillende, maar zelden beroemde. Als ze komen, dan behoren ze ook tot de 2 andere categorieën. Vreemd & verschillend. Tegelijkertijd.
‘Ja, van de slaafvrije chocola,’ leg ik zo kort mogelijk uit, ondertussen Tony in ’t oog houdend. ‘Volgens mij wil-ie nog wat bestellen. Moet je ‘t ‘m maar vragen.’
Hij draalt, daar aan de andere kant van de bar. Wil ik kaas of wil ik geen kaas. Dan trekt-ie z’n broek wat omhoog & gaat uiteindelijk toch zitten.
Sas keert haar hoofd weer om naar mij. Niks bestellen, zo staat haar hoofd. & Niks vragen bovendien.
‘Vraag dat zelf maar,’ zegt ze. ‘Ik heb nog nooit van ‘m gehoord.’
Ja, maar ik ben niet in dienst, denk ik. & Als je niet in dienst bent, dan ben je ook minder dapper. Da’s inherent aan elkaar.
Bovendien mag je je dan niet met van alles bemoeien. & ‘Van alles’, da’s best veel.
‘Wat is er aan de hand?’ vraagt Robb nieuwsgierig.
De klanten achter me laat-ie even wachten. Nieuwsgierigheid bevredigen is belangrijker. & Wij zijn nieuwsgierig. Dat hoort bij ’t vak.
‘Tony Chocolonely,’ zeg ik.
‘Tony wat?’
‘Tony Chocolonely,’ herhaal ik. ‘Van de slaafvrije chocola.’
‘Zegt me niks.’
‘Bij de productie van alle chocola in Nederland werd tot nu toe gebruik gemaakt van kinderslaafjes. Voor de cacao, geloof ik. Nu is er Tony Chocolonely. Zonder slaafjes in de reep.’
‘Oh?’
‘Hij zit daar. Maar Sas durft ’t niet te vragen.’
‘Jij durft ’t niet te vragen,’ zegt Sas.
‘Jawel, hoor.’
Dus moet ik opeens durven. Stom om altijd je mond open te willen trekken.
Aan de andere kant van de bar leun ik licht naar Tony toe, hand op z’n schouder.
‘Mag ik een misschien impertinente vraag aan je stellen.’
Hij knikt.
‘Ben jij Tony Chocolonely?’
‘Ja, dat ben ik.’
Ik richt me op. Kijk waar Sas staat.
‘HÉ, SAS!’ roep ik voluit. ‘’T IS TONY CHOCOLONELY!’
Sas lacht. Ik lach. Tony ook.
Maar achter me vaste klanten aan een tafel.
‘Ton, je bent niet in functie.’
‘O ja.’

& Schielijk schuif ik terug naar m’n eigen plek in Zijperspace.

wachtkamerpauze

‘Dhr Zijp,’ klinkt van om de hoek.
Er schijnt de laatste tijd een bepaald soort mededogen met m’n vele bezoeken aan wachtkamers te zijn. Ze spelen ’t door. Ze vertellen elkaar dat ik ook al in een andere wachtkamer heb gezeten, eerder deze week. Of de apotheek geeft alle diensten in de zorg door van wie ik allemaal recepten krijg voorgeschreven & dientengevolge bij hen ben langs geweest.
Ik begin m’n grapje: ‘Zo kom ik nooit aan lezen toe,’ al een beetje afgezaagd te vinden.
Ik krijg er ditmaal bovendien geen tijd voor. De dame loopt meteen voor me uit de gang in.
‘Volg me maar,’ zegt ze met een snel schuifelende pas. ‘We moeten helemaal tot ’t einde.’
‘Ha, lekker,’ reageer ik. ‘Weg van de rest, rustig in een hoekje.’
Ze kijkt me snel aan. Aftasten, inschatten, & dan een glimlach.
‘Ja, we hadden ook nog wel verder kunnen gaan,’ wijst ze de inmiddels bereikte nooduitgang aan, tegenover de kamer die we uiteindelijk betreden, ‘maar da’s alleen voor noodgevallen.’
‘Dan moet ik voor de volgende keer misschien maar beter m’n best doen,’ lach ik haar toe.
In de kamer wijst ze me een stoel naast apparatuur aan.
‘’ns Kijken,’ zucht ze, ‘ik heb hier al wat gegevens. Ik moet ’t onderzoek een beetje voorbereiden.’
Ik bekijk snel aan welke apparaten ik blootgesteld zou kunnen worden & schat m’n ervaring daarmee in.
‘Oh, schildklier,’ zegt ze ondertussen. ‘Dat wil ik nou wel een keertje weten. Jouw schildklier werkt te snel?’
‘Ja,’ antwoord ik & voeg er ter verduidelijking toe: ‘Graves.’
‘Waar heb je dan last van?’
‘Oh, hardkloppingen, zweten, pijn in m’n benen & zo,’ zeg ik nonchalant.
Al zo vaak een opsomming gegeven. ’t Wordt routine.
‘& Wat gaan ze daar aan doen?’ vraagt ze verder.
‘Volgende maand krijg ik radioactieve jodium. Tenminste, als dit onderzoek uitwijst dat ’t kan. Als ik uitpuilende ogen blijk te hebben, dan mag ’t niet.’
‘Oh, ja.’
Ze rolt met haar stoel naar me toe.
‘Zet je kin hier maar neer,’ wijst ze. ‘Of nee, ik zet ’t apparaat ietsjes hoger.’
‘Niet mijn stoel lager?’
‘Nee, joh. Alles kan bewegen hier. De stoel kan beter altijd ‘tzelfde blijven. Zo veel verschillende maten mensen. Dan is er tenminste 1 ding altijd ‘tzelfde.’
‘Ik help graag, hoor,’ bied ik nog een laatste keer aan.
Even later kan ik m’n kin neerzetten. M’n voorhoofd leunt tegen een ander gedeelte van de stellage. De lens komt dichterbij.
Test.
‘Hoe lang heb je ’t al?’ vraagt de dame door.
‘Nou, 2½ jaar geleden is ’t ontdekt.’
‘Ja, sorry hoor, maar ik vraag ’t omdat ik ook iemand ken die iets met haar schildklier heeft. Die wordt steeds dikker.’
‘Oh, die is hypo,’ zeg ik ervaren. ‘Ik ben hyper. Ik word niet zo snel dik. Tot die behandeling in ieder geval niet.’
‘Ah, zit dat zo.’
Ondertussen volgt de volgende test.
‘Je ogen zijn niet heel slecht,’ concludeert ze. ‘Nog even de druk meten.’
Volgende apparaat komt aanglijden.
‘Soepel gaat dat,’ merk ik op.
‘Ja, ik hoef hier bijna niets te doen. Alleen maar heen & weer rollen met m’n stoel. & Notities maken.’
‘Dat kan ook heel vermoeiend zijn als je ’t veel doet,’ zeg ik op een meelevende toon.
‘De druk van je ogen is ook goed. Gaan we nog even druppelen.’
Ze haalt een tube tevoorschijn. Gelijktijdig overhandigt ze me een tissue.
‘Voor ’t morsen,’ verduidelijkt ze. ‘Dit kan misschien wat vervelend zijn. ’t Werkt ong een uur.’
‘Ja, ik ga er wat vaag van zien, geloof ik.’
‘Ah, de zon schijnt niet al te scherp,’ zegt ze naar buiten kijkend. ‘De last zal wel meevallen.’
Ze druppelt in m’n ogen.
‘Ja, uiteindelijk zal alles wel weer goed komen,’ zeg ik, ‘ik moet waarschijnlijk alleen de wachtkamer nog terug zien te vinden.’
Voor de grap tast ik rond met zoekende handen.
‘Ja, ’t is alweer voorbij met ons. De dokter komt je straks uit de wachtkamer ophalen.’
‘’t Was toch best gezellig.’
‘Nou.’
In de wachtkamer sla ik m’n boek open & zie een grijze wolk van letters.

Zonder letters duurt wachten langer in Zijperspace.