ontziend

Dit is alles wat ik zie (III)

Dit is alles wat ik zie, maar het wordt steeds een beetje meer.

Ondertussen hoop ik op dooi.
Nog nooit eerder bestond die hoop bij mij in ‘t geval er sneeuw op de wegen lag.
Dat heb ik aan mijn krantenwijk te danken. Dat ‘t tot voor kort niet bestond, bedoel ik dan.

Ik was altijd een held. Door velen onopgemerkt, wat de heroïek nog ietwat vergrootte.
Ik was slechts een krantenbezorger. 1tje Die, ondanks de sneeuwstorm, stug door bleef ploeteren.
Ik hoopte weliswaar dat men mij door ‘t keukenraam voorbij zag glibberen & lijden (hoofdletter ‘L’), maar wilde tegelijkertijd dat de grote hoeveelheid onopmerkzamen mijn naam voor eeuwig aan ‘t hemels firmament van niets-ontziende krantenbezorgers zouden doen kerven.
Want waar je goede daden onopgemerkt blijven, word je later beloond.

Zelfs nadat ik ‘t geloof van m’n ouders had afgezworen, bleef ik trouw aan dat idee.

Nu ben ik ontrouw aan ‘t dubbeltje dat ik ooit per bezorgde krant ontving. Ik wil weer naar buiten.
Ik wil mijn voeten laf & onbezorgd neerzetten op een van ‘t wit ontdane, maar o zo overzichtelijke straat.

Ja, ik heb mijzelf verraden toen ik even niet oplette op de fiets & onderuit ging. Ik zie mijn hoofd steeds weer stuiteren tegen ‘t asfalt. Ik voel mijn stuur in m’n borstkas staan als ik van schaamte diep ademhaal.

Waar was u toen de klokken klonken in Zijperspace?

zie

Dit is alles wat ik zie (I)

Dit is alles wat ik zie.

Plus nog een beetje meer.
Maar daar moet ik dan wel moeite voor doen. 1st Door m’n knieën. Met m’n rechterhand alvast steun zoekend. Daarbij angstig vermijdend dat ik links gebruik.
Vervolgens moet ik me op m’n rechterzij laten zakken. Om dan langzaam ook links te laten zijgen.
Vergeet ik erbij te vertellen dat ik dan wel de tuindeuren heb moeten openen.

Dit is ‘t, denk ik dan. Meer is er niet.
& Ik probeer zo goed & zo kwaad als ‘t gaat ‘t mooie ervan in te zien, ‘t te vangen, zodat ook dát niet wegloopt.

‘t Was de 3e dag, in m’n eigen kleine universum. Er waren geen voorbijgangers, er waren geen geruchten. Er was slechts ‘t muisstille roffelen van de sneeuwvlokken op de aarde.

& Ik, ik genees langzaam. Weet dat ‘t op een mensenleven niet al te lang duurt.
Maar ik wil er nog niet aan denken dat straks mijn indrukken definitief nauwer & benauwder zullen raken.

Een piepklein Zijperspaceje met niet meer dan 1 ruit om ver te zien.

prik

‘Waarom krijg jij dan een prik?’ wordt er gevraagd.
‘Oh, vanwege m’n hart,’ probeer ik laconiek.
Waarbij meteen een corrigerende vinger zich van binnen opheft. Want je kan tenslotte ook doen alsof er niet al te veel aan de hand is.
‘Te brede aortawortel,’ verduidelijk ik dus maar. ‘Voor de rest kan ik alles doen. ’t Beperkt m’n activiteiten niet.’
‘Iets in de familie?’ vraagt ze verder.
Waarom stelt ze die vraag nou, flitst er door m’n hoofd. Trek ik een gezicht alsof ik veel familie heb? Spreken mijn ogen een verlangen uit ’t over hun te willen hebben?
Ik kan er links omheen laveren. ’t Zal haar niet opvallen. Ze kent m’n familie niet. Noch de doden.
Of gewoon m’n mond houden. Zoals velen zouden doen. ‘Zoiets’ zouden dat soort mensen zeggen, om vervolgens weer in hun boek te duiken.
Maar ‘hun’, de mensen die ‘dat soort mensen’ zijn, zouden die boeken lezen over tobbende, binnenvettende zweedse dominee’s?
Ik heb een slecht voorbeeld voor me liggen. Bovendien erger ik me al 100 blz aan de zielenroerselen van die godsprediker. ’t Zijn wel vaker zweden die aangenomen vaste waarden in traag tempo op hun grondvesten kunnen doen wankelen. Daar hoef je niet voor in god te geloven. Twijfel heerst alom & heeft overal dezelfde smaak.
‘Ja, m’n broer is overleden.’
Ik zeg ’t op zo’n manier dat niemand er aanstoot aan zou hoeven geven. Ook de andere tafeltjes niet. ’t Moet een mix zijn van nonchalance, van herinnering, van vergeten verdriet & van nu-met-de-schouders-eronder, weet ik ondertussen.
Terwijl ik tegelijkertijd denk: ‘Ach, ’t is alweer bijna 4 jaar geleden.’
Laatst had ik de verkeerde toon. Ik maakte er een grap van (Ja, m’n broer is dood, hahaha). Alsof dat nog niet erg genoeg was stond ik naast m’n gesprekspartner in een pisbak bier te lozen. We praatten verder tijdens ’t handen wassen, ’t verlaten van ’t toilet & ’t opnieuw beklimmen van de trap. & Die 2 minuten extra waren niet genoeg om de nare smaak van de verkeerde woorden weg te spoelen.
Ik probeer al de nevenonderwerpen door m’n hoofd te laten gaan die ik nu moet vermijden. Ik zit hier niet in een wachtkamer waar ik als oude kletsmajoor de dood van andere familieleden de revue moet laten passeren, de overige kwaaltjes alvast met m’n buurvrouw dien te bespreken of met m’n leeftijd te koop mag lopen. Er hangt geen scorebord in deze kroeg.
Ik doe ’t angstvallig. Ik weet dat als ik die onderwerpen in gedachten passeer, ik onderweg ook kan bedenken dat er iets tussen zou kunnen zitten dat rechtstreeks te maken heeft met de huidige situatie. & Dan kost ’t moeite m’n mond er over te houden.
Haar lippen trekken kort samen. Alsof ze haar vinger aan een speld heeft bezeerd & ze in deze omstandigheid niet mag gillen daarbij.
Hoe krijg ik die stomme broer nou weggemoffeld die te vroeg is doodgegaan, vraag ik me ondertussen af.
‘Maar goed dat je er over begint,’ zo stop ik Carel diep onder de grond, ‘ik was bijna vergeten dat ik die 2e prik nog moest halen.’
‘Ja, we mogen weer in de rij gaan staan om ons door de overheid te laten vergiftigen,’ lacht ze.
Ik heb haar de speldenprik doen vergeten.
‘Oh, maar als je niet aan ’t begin van de middag gaat & ook niet aan ’t einde, dan is er een grote kans dat ’t niet al te druk is.’
Zo wisselen we nog enkele tips uit over hoe je op een efficiënte manier langer kan blijven leven. We hebben een positieve inslag, denken we beiden. Dat hoort bij bier.

De rest is voor de wachtkamer van Zijperspace.