Dit is alles wat ik zie, maar het wordt steeds een beetje meer.
Ondertussen hoop ik op dooi.
Nog nooit eerder bestond die hoop bij mij in ’t geval er sneeuw op de wegen lag.
Dat heb ik aan mijn krantenwijk te danken. Dat ’t tot voor kort niet bestond, bedoel ik dan.
Ik was altijd een held. Door velen onopgemerkt, wat de heroïek nog ietwat vergrootte.
Ik was slechts een krantenbezorger. 1tje Die, ondanks de sneeuwstorm, stug door bleef ploeteren.
Ik hoopte weliswaar dat men mij door ’t keukenraam voorbij zag glibberen & lijden (hoofdletter ‘L’), maar wilde tegelijkertijd dat de grote hoeveelheid onopmerkzamen mijn naam voor eeuwig aan ’t hemels firmament van niets-ontziende krantenbezorgers zouden doen kerven.
Want waar je goede daden onopgemerkt blijven, word je later beloond.
Zelfs nadat ik ’t geloof van m’n ouders had afgezworen, bleef ik trouw aan dat idee.
Nu ben ik ontrouw aan ’t dubbeltje dat ik ooit per bezorgde krant ontving. Ik wil weer naar buiten.
Ik wil mijn voeten laf & onbezorgd neerzetten op een van ’t wit ontdane, maar o zo overzichtelijke straat.
Ja, ik heb mijzelf verraden toen ik even niet oplette op de fiets & onderuit ging. Ik zie mijn hoofd steeds weer stuiteren tegen ’t asfalt. Ik voel mijn stuur in m’n borstkas staan als ik van schaamte diep ademhaal.
Waar was u toen de klokken klonken in Zijperspace?