tulp III

Tulp III

Ze zijn nu open. Volgende week is ’t dus alweer afgelopen.
De weg er naar toe is mooier dan wat er op volgt.

Niet dat de bollen er mooi uitzagen. Of dat ’t prachtig werk was om te doen. Je vingers deden pijn. Je huid sleet de 1e dagen snel, waardoor je aan ’t eind van ’t seizoen een eeltlaag daarvoor in de plaats had. Daarnaast gingen ze al snel bruin zien. ‘t Duurde tot enkele weken na de bollenpeltijd voordat die kleur verdwenen was. Ook al waste je je handen met bleek.

Maar ’t leven was duidelijker. De rollen in de bollenschuur waren scherper uitgezet dan dat ze op school waren.
Men had op school zichzelf al bepaalde rollen aangemeten. De tijd in de bollenschuur was te kort om dat ook daar te laten gebeuren. Je was binnen een dag al een bepaald persoon in andermans ogen; men kon in die korte tijd beter niet afwijken van dat beeld.

Dus was ik in ’t laatste jaar dat ik de bollenschuur betrad rijp voor wat moest komen ná de kalverliefde.
Vonden de meisjes blijkbaar.

Misschien dat ’t hielp dat lange Ton er niet meer bij was. Met altijd scherp commentaar & ontnuchterende analyses. Hij was er niet meer om me te doen beseffen dat ’t de hormonen waren die door m’n keel gierden. Ik hoefde me niet meer te meten met hem, door ook afstand te nemen van die té biologisch gemotiveerde drijfveren.

Dus liet ik ’t toe dat de meisjes langskwamen. Ze mochten een praatje met me maken terwijl ik m’n bak bleef vullen met gepelde tulpenbollen. Ik zei wat tegen ze terug. & Er zat zomaar ‘ns niemand naast me die met sarcasme hun tienerdroom teniet deed.
Nee, ik was in die kleine gemeenschap van hooguit 50 jongeren plots ’t ideaal van enkele onschuldige meisjesharten.

Marjan probeerde ik af te poeieren.
Ze had de uitstraling van een hamster. Met die bolle wangen van haar & de continue pogingen alles wat ik zei leuk te vinden. Daar gingen haar wangen nog meer van bollen. Alsof ze haar lunch daar de hele dag verborgen hield.
Maar ’t zou nog tot ver na de vakantie duren voordat ze begreep dat ’t haar nooit zou lukken.

Didi was leuker. Ze lachte weliswaar ook om alles wat ik zei, maar daarbij gebruikte ze niet haar wangen. Zo’n klein pietepeuterig aspectje maakt soms een wereld van verschil.
Ze zei ook minder. Ze durfde bijna niet in mijn nabijheid. Dat maakte haar menselijk in mijn ogen, dacht ik vroegwijs.

Na afloop van de werkweek, de laatste dag van ’t bollenpelseizoen, nam ik haar mee naar huis. Die was leeg. Niemand die nog in Nederland was. Broers niet, ouders niet.
Voor ‘t 1st alleen.
Voor ‘t 1st met iemand anders alleen.

’t Duurde een uur voordat we elkaar zoenden. Maar daarna ging ’t snel.
Ik friemelde m’n hand naar ergens in de richting van haar buik & zij stelde voor haar shirt meteen maar uit te trekken.
Nee, ze stelde niets voor, ze humpfte, deed een korte giechel & vervolgens verdween dat shirt over haar hoofd.
& Ik besloot dat ik dan maar ‘tzelfde moest doen.

Ik vroeg me af hoe ’t verder moest toen we allebei in onze onderbroek bovenop elkaar lagen. Tussen ’t smachten van onze monden door probeerde ik 1 van m’n handen in haar broekje te wurmen.
Dat liet ze nog toe. Maar toen ik er aan begon te trekken, de rest was immers ook makkelijk uitgegaan, schudde ze haar hoofd.

‘Waarom?’ vroeg ik haar zacht.
Onzeker.
& Zij schudde net zo onzeker haar hoofd. Ze lachte haar lach & deed even haar ogen dicht.
Ik pulkte nog even voorzichtig aan haar borsten & legde me vervolgens op m’n zij.

Toen was ’t voorbij.
We zijn elkaar nog 1 keer tegengekomen. Van een afstand. Ik weet niet of ze mij wel zag.
We hadden elkaar geen telefoonnrs gegeven, geen adressen ook. Ik wist slechts op welke school ze zat.

Die middag hebben we met de ruggen naar elkaar toe, niet opzettelijk, onze broeken & shirts weer aangetrokken. Ik heb haar op blote voeten naar de voordeur gebracht. We gaven elkaar een lange laatste zoen & zeiden tegelijkertijd: ‘Zien we elkaar weer?’
We hadden er geen van beiden een antwoord op.
We haalden onze schouders op als antwoord. We dachten dat we dat allebei wel zouden begrijpen.

Ze pakte de fiets uit de voortuin & reed weg uit Zijperspace.

smeerwortel

Smeerwortel

Ik zag wat wits schijnen tussen ’t groen door. ’t Kon een aangewaaid stukje papier zijn, maar ik ben voor de zekerheid maar even gaan kijken.
Ik vond dit plantje. 3 Exemplaren zelfs. Weg gepropt onder een kleine struik.

Zouden we in Zwitserland hebben gezeten, dan zou m’n vader z’n zakmes uit z’n broekzak hebben gehaald. Een klein zakmesje, al enigszins bot. ’t Ging waarschijnlijk mee sinds zijn 1e reis. We hebben nooit meegemaakt dat hij ‘t niet bij zich had.
Zijn pen, ook al zo’n kostbaar kleinood, was ‘m net zo dierbaar. Maar daarvan had je een kans dat je die kort mocht gebruiken.
Gebruiken. Niet lenen.
‘In mijn handen terug.’
Hij zei ’t op zo’n manier dat je je elke keer besefte dat ‘t ‘m serieus was. Met zekere klem.
Ik kan me niet herinneren dat ik ooit niet heb voldaan aan die eis.

Maar dat mesje, dat kreeg je niet.
Ik vraag me af wie dat heeft geërfd.

Ik heb m’n mobieltje gepakt & heb de foto genomen.
Meermaals door de knieën gegaan, m’n handen gestrekt, nog net kunnen zien of ’t object zuiver in beeld kwam.

Mijn vader zou gekeken hebben of er misschien nog wat van dezelfde plantjes in de buurt stonden. Ook of er iemand in de buurt was. Hoewel hij dat zeer onopvallend kon.
Hij gaf ons soms de opdracht mensen die voorbij zouden komen af te leiden.
‘Maar hoe moet ik dat dan doen?’
‘Dan vraag je of ze misschien wc-papier bij zich hebben.’
‘Wat is wc-papier in ’t duits, pap?’
& Carel zei dat hij niet moest poepen, dus dat ík ’t daarom moest doen.

Ik koppelde m’n mobiel aan de computer & haalde de nieuwe foto’s binnen. Ik stuurde een mailtje naar m’n oudste broer, die de kennis van plantjes van m’n vader overgenomen heeft. & Voor de zekerheid plaatste ik een plaatje met vraag op een forum voor onbekende planten.

Hij sneed ’t plantje af, zorgvuldig. Er voor zorgend dat alle specifieke kenmerken voor verdere determinatie meegenomen werden.
Plots moest-ie niezen. Snel haalde hij zijn zakdoek uit z’n rechterbroekzak & brulde een voor ons wel zeer duidelijke nepnies uit zijn neus.
’t Volgende moment was ’t plantje verdwenen & frommelde Pa de zakdoek heel voorzichtig in z’n zak.

‘Jan, zou jij weten wat voor plantje dit is?’ schreef ik in m’n mailtje.
‘Ja, ik denk het te weten,’ stuurde Jan terug. ‘Dat is volgens mij smeerwortel. Alleen in een witte variant, normaal is hij paars. Het is echt een bijen- en hommelplant. Zeker op dit moment zal hij bezocht worden door koninginnen van de aard- of van de steenhommels. Tot zover deze kleine lezing.’

In de caravan ging ’t plantje na wat pogingen de identiteit te achterhalen in een boek. De blaadjes zorgvuldig gespreid, zodat alle kenmerken zichtbaar zouden blijven.
’t Ging mee naar Nederland.
Bij ’t passeren van de grens zeiden we van achteruit de auto dat hij moest bukken voor de douane, want dat hij gearresteerd kon worden voor ’t doen uitsterven van een zeer zeldzaam alpenplantje.

Jan schreef ook nog: ‘Hoe is het met je? Waar ben je mee bezig? Doe je nog wat met je verjaardag?’

Maar verjaardagen bestaan niet meer in Zijperspace.

tulp II

Tulp II

Ze worden langzaam roder. De onschuld laten ze achter zich.

We letten vroeger niet op wat er in de tuin gebeurde. Pa hield bij welke planten groeiden of bloeiden. Wij hadden daar geen oog voor.

Andersom wist m’n vader niet wat er in de bollenschuur gaande was. Dat was dan weer onze wereld. Hij kwam ons hoogstens een keertje ophalen. Vlak voordat we op vakantie gingen bijv. Dan was ’t handig als we vroeg thuis waren. Konden we helpen inpakken en werden we 3 weken lang 1 familie. Dag & nacht.

Nee, hij wist niets. M’n moeder ook niet. Hooguit kregen ze verhalen te horen als we met de auto onderweg waren richting vakantiebestemming. 3 Weken bollenpelleed in samenvatting. Verliefdheden, mooie ogen, radioprogramma’s, salarissen, slootkanten.

Je was een stuk verder in je leven gekomen als je de slootkant deelde met iemand van ’t vrouwelijk geslacht. Een meisje.
Maar dat laatste zei je niet. Daar was je te veel ‘jongen’ voor. Je noemde dingen niet bij de naam. Hooguit háár naam.

We maakten kennis met Denise. Een mollig ding.
Ze had haar moeder op jeugdige leeftijd verloren. Daarom had zij de verantwoordelijkheid over haar jongere broers & zussen gekregen. Vader werkte veel. Zij maakte ’t eten klaar & stuurde de kinderen naar school. Daarbij misschien vergetend dat ze dat zelf ook nog was.

Ze beet van zich af. Wij maakten een grapje, zij ging er keihard overheen.
Je won niet van haar met woorden.
Alleen lange Ton wilde ’t nog wel ‘ns lukken.
We vroegen ons af of die 2 misschien verliefd op elkaar waren. Ze hielden hun mond niet. Ze kruisten de degens zogauw ze aan de slootkant arriveerden & lieten geen ruimte voor ons broertjes om iets te zeggen.
Wij gingen dus maar door met ’t happen in ons brood.

‘Ik kwam laatst een jongen tegen…’ begon Denise aan een verhaal.
‘& Je wist meteen dat ’t er 1tje was?’ kwam lange Ton er meteen sarcastisch tussendoor.
Als wij al iets wilden zeggen dan hadden we er toch niet de gelegenheid voor. De conversatie van Denise & lange Ton ging te snel. ’t Leek wel of ze reageerden op de woorden die bij de ander nog te voorschijn moesten komen.
‘Ja, want hij zag er niet zo uit als jij,’ spoot uit Denise’s mond.
‘Dan was ’t misschien toch een ander wezen.’
‘Nee, want ik vond ‘m nl wél aantrekkelijk.’
‘Maar een persoon als jij kan alles wel aantrekkelijk vinden.’
‘Da’s waar. Hoewel ik nu naar iets kijk dat daar niet aan voldoet.’
‘Weet je dan echt wel zeker dat ’t een jongen was?’
‘Ja, ’t had iets niet wat ik wel heb.’

‘Komt dat dan niet doordat jij een ander lichaam hebt?’

Oeps.
Dat laatste, dat zei ik.
’t Was er per ongeluk tussendoor geschoten. Tussen 2 happen, tussen hun spervuur van zinnen door.

Voordat ik ‘Oeps’ kon denken zat Denise bovenop me. Met haar zware gewicht. Klaar om me te laten sterven aan de kieteldood.
‘Neenee, nee!’ kon ik alleen nog uitbrengen, rollend in ’t gras, angstig om van de kade, de sloot in te rollen.
Maar Denise ging door. Overal staken haar vingers. In m’n zij, in m’n buik, onder m’n oksels, aan m’n oren.
Ik probeerde me af te weren, probeerde met m’n handen haar weg te duwen.

& Raakte daarbij haar rechterborst.

Ze schrok op & ging onmiddellijk weer rechtovereind zitten.

Ik weet nog precies welk gedeelte van m’n rechterhand plots wegzonk in dat zachte vlees. & Hoe verbaasd ik was dat je in zoiets niet terugveerde.
Ik ging ook rechtop zitten & haalde m’n volgende boterham uit een plastic zakje.

Zijperspace kleurde als bij een ondergaande zon.

tulp

Tulp

Wij hadden geen tulpen. Er stonden er waarschijnlijk al te veel in de omgeving. Velden vol.
& ’s Zomers hielpen we die velden voor ’t volgende seizoen opnieuw vol te krijgen. Schoolgaand Den Helder zat dan enkele weken buiten de stad in bollenpelschuren.

We zagen ze niet in bloei. We zagen slechts waar ze uit voortgekomen waren.
We draaiden alles er af wat volgens de boer niet meer aan de bol mocht hangen. De haren, de kluiten, de babybollen. In een handomdraai. Of liefst nog sneller. We willen immers veel geld verdienen.

Achteraf weet ik niet of ik ’t wel voor ’t geld deed. ’t Was een belangrijke bijkomstigheid.
Je beleefde veel in de bollenschuur. Er waren andere leeftijdgenoten dan op school. In de pauzes met z’n allen langs de waterkant, als de zon scheen.

Voor de meisjes was ’t belangrijk om in de buurt van de schuurknecht te zitten. Dat was de meest aantrekkelijke jongen, want net even ouder dan de rest.
Maar er was er uiteindelijk altijd maar 1tje die werkelijk aandacht van ‘m kreeg. Die was vóór ’t bollenpelseizoen al uitgekozen. Die zat in de schuur mee te pellen om de hele zomer bij ‘m te zijn.

Hij had een dag op ’t land moeten werken. 1 Van de landknechten was ziek.
Toen hij tijdens de middagpauze terug in de schuur kwam had hij een bos bloemen bij zich. Rechtstreeks van ’t land.
We wisten opeens waarom bloemen zo belangrijk waren. ’t Vriendinnetje keek zo verliefd. Iedereen keek naar haar. Ze was ’t gelukkigste meisje van de schuur, beseften we.

Of wij ook bloemen mee naar huis konden nemen, moest ik op aandringen van anderen vragen. Dat waren meisjes die wilden dat ik de schuurknecht aan zou spreken.
Ik was immers de snelste peller van de schuur, na al die jaren. Snelle pellers hebben altijd een goede relatie met de boeren & hun knechten.
Misschien komt dat door al die jaren.
De schuurknecht legde me uit waar hij ze vandaan had.
Pad volgen, 500 meter ’t land in, bochtje naar links, 2e bed.
‘Maar wel 1st aan Nico vragen.’

De dames hadden meegeluisterd. Ze snapten waar ze moesten zijn.
Mooi, hadden ze nog net voor ’t weekend een bosje bloemen voor mee naar huis. Moeders vroegen altijd waarom er nooit bloemen naar huis genomen konden worden. ’t Barstte er toch van, daar in ’t bollenbedrijf?

Ze sprongen van hun fiets & begonnen te plukken. Ze gingen er gewoon mee door toen Nico op z’n tractor aankwam zetten.
Ik zat langs de waterkant te wachten tot ze eindelijk ‘ns klaar waren. Ik keek naar Nico die uit z’n tractor sprong.

Nico schreeuwde. De meisjes verbleekten. De meesten lieten pardoes de bloemen uit hun handen vallen.
Hij had ’t over velden van de buren. Hoeveel 1 bloem wel niet moest kosten. Hoe achterlijk we wel niet waren.
& Vooral ik!
Vooral ik? Ik trok een vraagteken in m’n voorhoofd.
‘Jij zou beter moeten weten, Ton,’ zei Nico.

Ik vroeg me af waarom ik beter zou moeten weten. Ik was slechts een spreekbuis geweest. Ik wilde alleen maar tijdens de pauzes aan de slootkant naast de leukste meisjes zitten.
Ik had niet eens bloemen in m’n hand gehad. M’n handen zagen nog bruin van ’t bollenpellen, ook al had ik m’n handen met Jif gewassen.
‘& Nou ga je direct naar m’n broer & vertelt wat je gedaan hebt,’ liet Nico zich niet door m’n vraagrimpels tegenhouden te zeggen.

We fietsten terug over ’t hobbelige pad. Aan de overkant van de sloot kwam een lange trein voorbij. Daardoor konden we elkaar niet horen zwijgen.

Ik heb m’n salaris opgehaald bij de broer van Nico. & Ben er niet meer teruggeweest. ’t Jaar daarna was er nl geen ruimte voor me in de schuur.

Tulpen kwamen Zijperspace voorlopig niet meer binnen.

mos II

Mos II

Zie je, deze is anders.
Ik weet niet wat er anders aan is, maar ik zie wel een klein verschil.
Die bioloog zal echter waarschijnlijk zeggen dat ’t precies dezelfde soort mos is. Maar ’t ziet anders.

Zo wilde ik er heel veel van in m’n tuin hebben.
M’n vader begreep dat.

We kwamen tijdens een wandeling in een bos diverse soorten tegen.
Ik was gefascineerd. Hoeveel kleine dingen in hun kleinheid nog van elkaar kunnen verschillen. Dat werd me op dat moment duidelijk.

M’n moeder nam m’n vader een beetje op sleeptouw. Dat was toen al noodzakelijk.
Maar ’t was een geluk dat we ‘m nog zover hadden gekregen dat-ie mee ’t bos in wou.
’t Grootste gedeelte van de rondgang had hij zijn arm in die van m’n moeder gestoken.

Tot we ’t mos gingen bestuderen, langs de kant van ’t pad.
‘Hm, dat is…’ zei hij.
Hij maakte z’n zinnen al een tijdje niet meer af. Hij was al veel woorden kwijt. Nou ja, de verbindingen van woorden met andere woorden. Van plaatjes & hoe je ze kon duiden.
Hij was er nog niet aan gewend. Hij keek vragend z’n eigen hoofd in. In afwachting van ’t moment dat de naam van ’t soort mos te voorschijn zou komen.

’t Bleef bij ‘dat is’. Meer kwam er niet. We moesten genoegen nemen met ’t feit dat de dingen waren. Overal om ons heen. Zonder naam.
Want m’n moeder & ik hadden nooit geleerd ze te onthouden.

‘Ik wil wel zulk mos bij mij in de tuin hebben,’ zei ik.
‘Nee, dat is verboden,’ zei m’n moeder. ‘Aan ’t begin van ’t bos staat een bord.’
’t Was beschermd gebied. We waren niet voor niets hier terecht gekomen. Met onze pasjes van de natuurbeschermingsorganisatie hadden we ’t bos mogen betreden.
‘Niet buiten de paden treden’, had ‘t 2e bord gezegd.

‘Pa, waar blijf je?’ riep m’n moeder, verbaasd dat m’n vader haar losgelaten had.
Hij keek mij ondeugend aan. Er zat zomaar weer emotie in z’n gezicht.
Z’n hand reikte naar mij, terwijl m’n moeder 20 meter verder stond te wachten tot wij weer genegen waren zich bij haar te voegen.
Ik hield zijn dunne vingers vast terwijl hij traag door de knieën ging. Hij pakte een stuk hout & schraapte ’t mos er af. Dat stopte hij in z’n jaszak.
’t Stuk hout zwaaide hij zo goed als ’t ging dieper ’t bos in.

‘Ze moeten me bij de uitgang maar gaan fouilleren,’ zei hij.
M’n moeder hield haar arm weer klaar, zodat hij z’n hand er weer in kon laten steunen.

’t Mos is uiteindelijk niet lang daarna overleden in Zijperspace.

mos

Mos

Zo groen als m’n tegels zien.

Er was een keertje een bioloog langs. ’t Was geloof ik op m’n verjaardag. Bijna rond dezelfde tijd van ’t jaar dus.
Hij zei dat ik daar zuinig op moest zijn, op dat mos. Dat ’t niet vaak gebeurde dat er zo veel verschillende soorten mos in een tuin groeiden.

Ik was me nergens van bewust tot op dat moment. & Eigenlijk ben ik dat nog steeds niet.
Ik laat alles gewoon maar groeien. Ik plant er wel ‘ns wat bij & een enkel stukje woeker probeer ik elk jaar weer uit m’n tuin te bannen. Maar zogauw ik weer zo’n uit z’n winterslaap ontwaakte pad tegenkom, dat zal binnenkort wel weer gebeuren, geef ik de moed op.

Soms zie ik m’n eigen voetstappen terug in ’t mos op de tegels.
Zou de bioloog bedoeld hebben dat ik ook voorzichtig met m’n stappen moet zijn? Ik kan toch moeilijk door de tuin zelf gaan lopen, denk ik dan.
‘Ach, een tuin is sterker dan je denkt,’ zei m’n buuv van 3-hoog. ‘Voor je ’t weet is alles weer aaneen gegroeid.’
‘Ja, maar dan hoeft zij van 2-hoog er toch niet opzettelijk doorheen te banjeren,’ wou ik reageren.
Maar ’t was toch al te laat.
Ik kan achteraf bedenken dat ‘t mos daardoor langer heeft geleefd.

Zogauw ik mos zelf probeer te planten, op stukjes hout of een platte steen in een apart hoekje probeer te cultiveren, gaat ’t mis. ’t Gaat hooguit 1 seizoen goed. Met moeite komt er 1 bloemetje te voorschijn.
Ik kan ook maar beter de natuur zijn gang laten gaan.
Hoewel dat dan weer niet voor de hele tuin geldt. Maar daarover vast later meer.

’t Is zo klein, mos.
Ik weet eigenlijk niet zo goed wat ik zie bij mos.

Ik bekijk de laatste tijd veel schilderijen. Meesters uit de Gouden Eeuw & wat impressionisten.
Elke keer weer word ik gefascineerd door witte puntjes. Een schilderij vol kleuren & bovenop de neus van ’t jongetje zit een wit puntje.
Als je van veraf kijkt denk je alleen maar dat z’n neus ’t licht van de zon weerspiegelt. Van heel dichtbij zie je een tipje verf tot leven komen.
’t Dunste kwastje. Zonder trilling in de hand. Zorgvuldig gepland.
& Alle diagonalen in ’t schilderij lijken naar die ene witte aanraking te wijzen.

Ik ben echter geen kunstkenner. Net zo min als dat ik weet wat voor mos dit is.
Maar tussen al dat groen zie ik dus dat witte puntje staren.

& Ik kijk terug vanuit Zijperspace.

appelbloesem

Appelbloesem

Ze moet niet zo lang voordat ik hier introk overleden zijn.
Misschien dat er 2 maanden tussen gezeten hebben.
Haar kinderen hadden ’t huis leeggehaald. De tuin ook.

Er hadden beelden in de tuin gestaan. Haar man was beeldhouwer.
Zij heeft nog jaren na zijn dood met zijn werk geleefd. Prutsend aan de rozen en deze appel.
Een appel die je niet kunt eten.

Zelf zou ik zo’n appel niet in m’n tuin hebben gezet. Maar ik ben dan ook van een andere generatie. Een heel andere leeftijd.
Ik heb ook geen beelden in m’n tuin. Maar daar wil ik best nog wel over nadenken.

Veel van wat zij achtergelaten heeft, heb ik uit de grond getrokken. Hoewel er best nog wel wat staat.
Een berk. Een jasmijn. Wat rozen. Deze appel. Een lijsterbes. En iets ondefinieerbaars waarvan ik de naam niet kan achterhalen.

Ze moet met haar scharminkelig lijf tussen de planten hebben gesloft. Ze kon niet alles meer. Soms hebben de buren haar geholpen.
Dat hebben die laatsten me nog wel ‘ns verteld. Over een inbreker die vanuit de tuinen kwam aangesneld. Over iets wat in de weg stond. Over boodschappen die ze nog altijd droeg.
Ja, zei ze, ze was dan wel oud, maar ze kon nog alles.
De dingen die je niet meer kan, schrap je op een gegeven moment uit je systeem. Alsof ze nooit bestaan hebben. Dan overleef je ’t vast nog ietsje langer.

Daar liep ze dan, misschien met een snoeimes in haar hand. Om haar rozen bij te houden. Want mensen met beelden hebben rozen die ze zorgvuldig verzorgen, denk ik.
Over haar pad ging ze, ’t pad dat 2 tegels breed was.
Was.
Ik heb ’t pad gehalveerd. Meer tuin voor dezelfde prijs.
Als ik oud ben heb ik achter in de tuin de voorraad tegels nog liggen om ’t aan mijn strompelen aan te passen. Ze zullen tegen die tijd misschien wat groener zien.

Maar wat niet geel is, is groen in Zijperspace.

longkruid

Longkruid

Ik dacht steeds Tongkruid.
Ik stelde me vlekjes op de tong voor.
Ach, die blaadjes hebben ook wel iets van een tong.
Maar m’n vader maakte me steeds weer duidelijk dat ’t Longkruid moest zijn.

Begin me ondertussen af te vragen of je de naam van een plant wel met een hoofdletter moet schrijven.

Longkruid. ’t Begon met een kluit aarde waar longkruid in zou zitten. M’n vader had minstens een doos vol van dat soort kluiten meegenomen.
Om m’n huis, om m’n tuin in te wijden.

Paarse en blauwe bloemen.
Sommige mensen hebben me wijs proberen te maken dat dat afhankelijk is van wat er in de grond zit. Veel kalk of weinig kalk. Iets dergelijks.
& Ik weet ’t zo net nog niet. Want hier zitten er 2 verschillende kleuren aan 1 plant.
Misschien dat die regel alleen bij andere planten opgaat.

Ik stel me tegenwoordig ongezonde vlekken voor. Vlekken die een mens veelvuldig doen kuchen. Waarbij je op ’t laatst je longen er uit hoest.
& Toch zien ze er voor de rest niet ongezond uit. Maar ’t komt door de naam. & De vlekjes op de bladeren. Ze moeten een reden hebben gehad om ’t plantje die naam te geven.
Misschien dat longen vlekjes vertonen, ook al zijn ze gezond.
Maar hoe wisten mensen dat dan? Dat vraag ik me vervolgens af.
Hebben ze zo rond ’t verzinnen van de naam mensen van binnen bekeken & geconstateerd dat ‘t 1 op ’t ander leek?

Longkruid. Ik zie mezelf terug tegen m’n vader zeggen dat ’t goed met dat plantje gaat. Voor ‘t 1st me niet vergissend.
‘’t Gaat goed met ’t longkruid, Pa.’
& M’n vader kijkt me wazig aan, z’n schouders & armen hangen inmiddels al niet meer bewust aan z’n lichaam vast, want hij weet blijkbaar al niet meer wat longkruid ook alweer was.

Een stap terug in een tuin die er vroeger ook al was, in Zijperspace.

restless

Laatst heb ik het telefonisch kunnen afhandelen.
Ik had me er dan ook dagen op voorbereid. Vanaf het moment dat ik het op internet was tegengekomen, ben ik in gedachten zinnen gaan formuleren die ik mijn huisarts kon voorleggen.
Toen ik bedacht dat die man misschien niet nodig was, ben ik me ik efficiënt zinsgebruik in gaan prenten die ik zou kunnen aanwenden tegenover zijn assistente.
Ik dacht: vooral niet zeggen dat ik er meestal last van heb als ik achter de computer zit; dat zou het alleen maar onnodig ingewikkeld maken, mijn verhaal.
Ik zocht de termen nog eens bij elkaar, de verschijnselen ook, alles wat ik nodig zou kunnen hebben voor het gesprek en belde uiteindelijk dapper genoeg een week later op.

‘Ja, ik kwam iets op internet tegen,’ begon ik uit te leggen, ‘wat me wel heel bekend in de oren klonk. Dus ben ik eens gaan kijken wat de verschijnselen waren. En het lijkt wel heel erg op waar ik al jaren last van heb. “Onrustige benen” heette het.’
‘”Restless legs”,’ sprong de assistente er meteen tussenin.
‘Ja, en ik krijg altijd last van m’n benen als ik lang in dezelfde houding moet blijven.’
Laat die computer maar zitten, Ton. Dat hoeft ze niet te weten.
‘Ik laat de dokter vanmiddag wel even terugbellen,’ beëindigde de assistente het gesprek. ‘Die heeft vanmiddag nog wel een gaatje.’

Hij vertelde me die middag dat ik maar aan de Tonic moest.
‘Daar zit een bepaald stofje in. Helpt tegen Restless Legs.’
Baat het niet, dacht ik…
‘En als het nou niet mocht helpen,’ ging hij verder…
‘Ja, dan bel ik nog wel een keer.’

Vroeger vertelde ik nog wel dat ik dagelijks achter de computer zat. Uren. Om vooral m’n weblog gevuld te krijgen. Om te vertellen wat er gaande was. Om verhalen te vertellen. Om literatuur op internet te produceren.
Gaandeweg begon ik dat maar achterwege te laten. Ik merkte dat ik toch nog steeds een uitzondering was. Ook al bestond het medium weblog inmiddels al een paar jaar en was ik zelf ook al aan mijn tweede seizoen bezig.
Mensen verbaasden zich nog steeds dat mijn computer 24 uur per dag aan stond. Dat ik snel ging kijken zogauw ik het signaal te horen kreeg dat er een mailtje binnengekomen was. Wie weet was het immers een reactie op m’n laatste post.

Tegenwoordig heeft bijna iedereen streaming internet.
Als men dat wil.
In de praktijk komt het er op neer dat ze één keer in de drie dagen gaan kijken of ze nog een mailtje hebben ontvangen.
Of: ‘Ja, Ton, ik ben vorige maand nog op je weblog langs geweest. Je schrijft bijna niet meer.’
Ik bespaar me de moeite om te vertellen dat ik al mijn tijd stop in het schrijven over weblogs. Bloggen over blogs. Hun oren zouden gaan wapperen van het niet verstaan wat ik heb gezegd.

Ditmaal maar wel bij de huisarts langs. Ik was van de pijn de dag ervoor naar huis gegaan. In zo’n geval voel ik me dan verplicht zo snel mogelijk te laten onderzoeken waar het aan ligt.
En of ik er snel van af kan komen. Ik haat pijn. Mijn pijngrens hebben ze bij mijn geboorte te laag ingesteld.

‘Dit soort problemen komen vaak voor als je zittend werk doet,’ zei de man.
Meestal ga ik naar zijn collega. Daar heb ik een goede band mee. Die is bevriend met een nicht van me. En die nicht, die is een beetje gek. Dat is een goede reden om vertrouwen in je huisarts te krijgen.
‘Oh?’ zei ik verwonderd.
‘Ja, je zit veel tijdens je werk?’
‘Nee, bijna nooit. Ik sta achter de bar en sjouw met kratten.’
‘Hm, waarschijnlijk een verkeerde beweging,’ ging de huisarts verder. ‘Daarbij is ’t een beetje bekneld geraakt en zijn de spieren er omheen gaan verkrampen.’
Met behulp van wat kunstbotten die uitgestald stonden op zijn bureau en verkrampende bewegingen van zijn handen deed hij het voor.

Maar later, hè, veel later, toen ik m’n voorgeschreven hoeveelheid paracetamolletjes had geslikt, een afspraak met een manueel therapeut genoteerd stond en ik wat rond was wezen fietsen om alle dingen te regelen die bij dit soort euvel horen, toen wilde ik weer gaan zitten. Achter de computer.
Ik wilde gaan berichten over manieren om je eigen boek te publiceren, over een nieuwe service waarmee je vrienden/niet-vrienden bij Twitter makkelijker kon schiften, ik wilde gaan bekijken wat er inmiddels op het weblog van het Witte Huis stond, ook nog even de bezoekcijfers van about:blank checken, ik moest nog een rondje langs enkele weblogs maken die vast belangwekkend nieuws te melden hadden, ik zou er vast nog wel één of twee posts uit kunnen peuren, zou ik misschien ook nog een mailtje richting redactie wijden aan hoe het nou verder moest met het nijpende redactie-tekort, of beter, nu de maandelijkse editie toch net gisteren verschenen was, aandacht besteden aan de doordeweekse inhoud, en had ik ook niet mijn feedreader vol staan met zo’n 1500 posts, moest ik me daar niet door laten afleiden en alvast een blik gaan werpen op de sites die mij elke maand voorzagen van weblogs die pasten in mijn maandelijkse artikel over de Wondere Wereld van Weirde Weblogs?

Ach, het doet een beetje pijn dat vrijwillige weblogwerk, probeerde ik tijdens de zitsessie van enkele uren als motiverende gedachte vast te houden.

Aldus schreef ik, toen ik gevraagd was iets te publiceren elders dan in Zijperspace.

knak

‘Als ik ’t vertellen mag, datgeen wat ik dan te vertellen heb,’ wilde ik gaan beginnen, ‘dan zal ik ’t wel gaan zeggen.’
Waarbij ik ’t idee kreeg dat ik mezelf zat te herhalen.
‘Kijkkijkkijk,’ ging ik verder, m’n eigen gedachten ontkennend, struikelend over m’n eigen adem, ‘ik wist dat ze een doek had opgeraapt, ergens vandaan had gehaald & ik voelde ook dat ze die gebruikte, daar achter m’n rug, maar toen dat zo tegen m’n rug aandrukte, toen wist ik dat niet meer.’
Ik bukte me kort voorover om ’t beeld weer terug te krijgen. ’t Beeld dat achter me gelegen had. Onzichtbaar, als ik geen oren & huid tot m’n beschikking had.

‘Ontspannen,’ zei ze.

Ontspannen.

Dat zit ergens halverwege.
Ook in m’n nek.
’t Bolt in m’n buik.
’t Verkrampt m’n handen & vingers tot klauwen.
’t Doet me denken aan dingen die niet mogen.
’t Is.
’t Is altijd te veel.

Maar toch liet ik iets los. Toen ze dat zei.

‘Armen los,’ zei ze.
Dus liet ik m’n armen weer hangen, terwijl ze ondertussen toch gewoon kruiselings richting schouders bleven staan.

’t Is omdat ontspannen zo tegenstrijdig is binnen in mij.

Laat ik er ook niet omheen draaien.
Ze stond achter me. Met een doek tussen ons in. Waarvan ik niet meer wist dat het ertussen zat. Ze had me te pakken.
‘Ook de buikspieren laten gaan,’ zei ze op ’t moment dat ik dat al begrepen had.
Ik voelde ’t wel, maar ’t wilde nog niet.
Ik maakte me meer druk om de doek die tussen ons in zat. Stel je voor dat er geen doek of iets andersoortigs tussen zat, dacht ik nl.

& Toen kneep ze me nog een keer.
Als knijpen zoiets is als je hele lichaam omvatten & dat dan proberen bijeen te voegen.
Ik werd gevoegd.
Ik zei alleen geen ‘krak’ van dat ’t klikte.

Ze liet me los.
‘Van de week had ik ook een vrouw waarbij ’t in 1e instantie totaal niet ging.’
‘Ja, ik merk wel vaker dat ik niet zo van loslaten ben,’ zei ik de verkeerde woorden.
De juiste dansten ergens rond in de gebieden die niet mee hadden willen werken.
‘& Bij de 2e afspraak ging ’t opeens aan 1 stuk door ‘knak, knak, knak’.’
Oh, ’t was dus ‘knak’. Geen ‘krak’.

Ik keek om. De handdoek viel tussen ons uit op de grond.
Ik was gerustgesteld.

Volgende keer zeggen we met z’n allen vast de juiste dingen in Zijperspace.