bergman is dood


Hij is dood. De man waarvan ik bijna alle films heb gezien. Wiens films ook bijna allemaal, zo’n 3 kwart van z’n gehele oeuvre, in m’n kast staan. M’n videobandkast. Waarvan ik waarschijnlijk niets meer zal kunnen bekijken, want ze zijn inmiddels alweer 15 jaar oud. Vergaan. Zoals z’n maker weg is gegaan, vergeten zal worden, onbekeken ook, omdat er niets meer aan hem te bekijken valt.

Ik wilde ooit nog naar z’n eiland. Fårö. Een klein eilandje boven Öland.
Ik wilde ook ooit nog de film zien die hij over ’t eiland had gemaakt. Zo’n beetje de enige docu die hij heeft gemaakt.
Beide plannen, dromen, zijn niet gelukt.

Hij was m’n held. 1 Van de weinige helden die ik mezelf kon bedenken. Een sjachrijnige man, gevoelig, snel uit z’n humeur, maar iemand die alles bij anderen voor elkaar wist te krijgen. & Iemand die gevoelens naar ’t witte doek wist te vertalen.

Ik zat uren in de filmzaal van ’t Filmmuseum. Ik moest zo snel mogelijk al z’n films hebben gezien. Ze hadden me afgewezen bij Kriterion, als filmprogrammeringmedewerker. Ik nam wraak door alles over films te weten te komen. Meer te weten dan zij die mij afgewezen hadden. & Ik begon bij Bergman.
Film is daarna niet meer wat ’t geweest is, mijn filmbeleving in ieder geval. Er was niemand die zoveel verborgen tranen in een film wist te stoppen als hij. Ik bewonderde hem om die verborgenheid.

Hij is dood, 1 van de laatste helden van Zijperspace.

stroomloos

Al snel schiet me te binnen dat ik poepen in ’t donker niet prettig vind.
Geen boek, geen afleiding, geen ontspanning. & Een mens moet dan tasten naar de wc-rol. Ook al weet ik dat ik ’t op gevoel zou kunnen doen.

Er is haast geboden. Over minder dan 3 kwartier gaat ’t gebeuren. Alles wat ik moet doen, zal voor die tijd moeten plaatsvinden.
O nee, wacht even. Voor ’t bakken van een hamburger heb ik geen elektriciteit nodig.
Ik zou zelfs stiekem muziek kunnen spelen, met m’n 2 boxjes die ik altijd voor m’n mp-3speler gebruik. Keihard, da’s leuk, de buren jaloers maken.

Snel nog even de bankzaken afhandelen.
Als ik daar niet aan begonnen was, was ik er nooit achter gekomen. Dan had ik bij m’n buren aangebeld.
‘Is ’t bij jullie ook uitgevallen?’
& Zij zouden me uitgelachen hebben.
‘Ton, lees jij je post dan niet?’
Ja, maar ik was op vakantie.
Juist dan moet je je post snel openen.
Ik zou met m’n mond vol tanden hebben gestaan.
Ik ben blij dat ik net op tijd ben.

Verdomme, wat gaat die overgebleven tijd snel. Ik heb net op bevestigen van de transacties gedrukt & ’t blijkt dat ik nauwelijks nog een ½ uur over heb.
Soms blijkt de aangekondigde periode vaak iets korter te zijn, maar je zal zien dat dit in dit geval niet opgaat. Ergens in de hoofdcentrale zetten ze gewoon, middels een computer, de hendel om. Sector 329 wordt uitgeschakeld, van exact 10.00 – 14.00, luidt de opdracht die de computer geeft. & Geen mens die daar dan nog invloed op heeft.
Maakt niet uit of ze na een kwartiertje al klaar zijn met de werkzaamheden. Zo’n computer heeft geen menselijk mededogen.
Trouwens, een computer kent niet eens een uitdrukking als exact. Elk gegeven is al exact. Dan hoef je iets dergelijks ook niet als zodanig te omschrijven.

Geen muziek. Ook niet.
Zelfs niet van de ouderwetse installatie, die ik nog slechts zelden gebruik.
Geen films.
Er worden geen uitzonderingen gemaakt.
Alles is tegenwoordig afhankelijk van dat verdomde elektrieke systeem.

Ik kan m’n ontbijt natuurlijk nog een ½ uurtje uitstellen. Tijd optimaliseren. Ik heb nu tenslotte nog stroom. Even uitgebreid genieten van dat wat ik straks mis.

Ik begin te twijfelen. Kan ik wel ontbijt bereiden zonder gebruik te maken van ’t elektriciteitsnetwerk?
O ja, thee. Dat maak ik ook alweer jaren zonder fluitketel.
Maar de thee zit al een uur in de thermoskan.
Fiets pompen dan?
Ik ga voor de zekerheid alles maar na. Ik ben al dermate aan vanzelfsprekendheden gewend dat ik vast iets over ’t hoofd ga zien.

Ik moet overigens wel vaart maken, want Zijperspace kan nu elk moment

canterbury

De Tour moest nog gekeken worden.
& Tussen de Tour door nog even naar de cardioloog. Om te weten te komen hoe ’t er voor staat.
& Daarvoor moest ik nog boodschappen doen. Om eten te kunnen maken, zodat ik vanavond nog wat had. & Als ik terug kom.
De diverse onderdelen tijdens ’t tv kijken, Tourcommentaar luid aan, gesneden. Champignons, paprika, olijven, knoflook, ansjovis.
Water ook alvast opgewarmd. Er viel immers geen tijd te verliezen.
Waarom, dat weet ik eigenlijk niet. Dat gevoel zit nou 1maal in m’n lichaam.

Telefoon gaat.
‘Meneer Zijp, bel ik gelegen?’
‘Oh, nou ja, ik ga zo dadelijk op vakantie.’
‘Ah, heerlijk, ik wou dat ik mee kon.’
‘Ik ben bang dat dat niet gaat.’
‘Nee, dat dacht ik al. Maar waar ik voor bel: ik heb hier een papiertje voor me liggen met uw polissen. Wat daar aan mist is ’t papier waar al die polissen op staan.’
‘Oh, god, ja. Ik heb ’t ook zo lang uitgesteld dat ik helemaal vergeten ben wat er allemaal in de envelop gestopt moest worden. Klopt ’t dat ’t een papier is waar ‘Verzekeringsbewijs pakket’ op staat?’
‘Ja, ik denk ’t wel. Waar alle gegevens van de polissen op staan. Vervaldatum ed.’
‘Stom zeg.’
‘Zal ik u ons antwoordnr geven. Dan kunt u ’t zo in orde maken.’
‘Maar ik sta echt op ’t punt om nu te vertrekken. Over 5 min moet ik de deur uit zijn. Is ’t ook mogelijk dat je een mailtje stuurt.’
‘Oh, da’s ook geen probleem. Wat is uw adres?’

’t Eten ging goed. Alles stond klaar. De Tour was ten einde. Ik had alles tot na de finish gezien. ’t Enige wat ik nu nog hoefde te doen was ’t gas aanzetten & om beurten de ingrediënten in de pan gooien. De deegwaren koken ook.
Ansjovis als laatste. Die mocht niet te veel uitdrogen. Die stopte ik in een theekopje. De rest was al in gebruik.
Theekopje was niet genoeg. Want een theekopje heeft een open bovenkant.
Ik zocht naar een ander theekopje.
Daar stond er 1. Dooie vlieg er in.
Maar dat gaf niets. Ik zette ’t gewoon met de onderkant erbovenop.
Sloot ook niet goed af.
Toch maar ondersteboven.
Vlieg tussen de ansjovis. Dood. Maar ingepekeld.
Ik tuurde de ansjovis in. Op zoek naar dode ingepekelde vlieg. Nergens.
Gaf niets. Tijdens de vakantie eet je toch altijd anders. Je weet niet wat je binnen krijgt. ’t Is al een geluk als je levend weer thuis komt.

We hebben een doorlopende reisverzekering in Zijperspace.

poseren

Ik heb niet de meest mooie foto van de serie uitgezocht. Ik wilde m’n onderkinnen laten zien. Geërfd van de Komen-kant, de oma die met een Zijp trouwde. De 2 zussen van m’n vader hebben er net zo 1, maar dan wat verder ontwikkeld.

Als ik m’n moeder vroeg waarom ze me Ton hadden genoemd, zei ze altijd dat ik bij m’n geboorte zo rond als een tonnetje was.
Ik heb ’t jarenlang geloofd. Hoewel er niets van waar leek als ik naar m’n lichaam keek.
Ja, die vroege-jeugd-foto’s, die herinnerden nog aan tijden dat er wat meer vlees aan m’n lijf hing.

Ik kijk ernstig. Ik kijk naar elders. Naar wolken die door te vervormen plaatjes maken & verhalen vertellen.
Maar eigenlijk was ’t m’n vader die me de opdracht gaf m’n kin wat op te tillen.
‘Zo heb ik beter licht,’ zei hij.
‘Mag ik alweer terug?’ vroeg ik vrij snel daarop ongeduldig.
Want ik wist nog niet hoe lang een mens stil moest blijven voor een mooie foto.
M’n moeder is nog op me afgesneld. Om de kraagjes van m’n blouse netjes over de trui te draperen. Ook in de nek netjes recht. Een paar kreuken in m’n trui rechtgetrokken.
Ik bofte dat ik zomaar eens redelijk schone oren had. Anders had ze haar zakdoek uit haar bh te voorschijn gefrommeld & met wat speeksel ’t vuil er uit zitten poeren.
Daar gaat een kind niet vrolijk van lachen, moet ze zich zomaar ‘ns beseft hebben.

De trui is van de hand van Oma. De andere Oma dan, van moeders kant.
Die deed niets anders in die dagen dan breien. Voor al haar kleinkinderen, truien & sokken. Ze is er mee gestopt toen ’t kleinkindertal opliep tot tegen de 40.
Mijn moeder heeft ’t ook nog wel van haar geleerd. Maar haar truien waren niet altijd een succes. & Ze kreeg de uiteinden van de sokken, waar je tenen zaten, niet kloppend.
Je moest onder een trui altijd iets anders dragen. Wol ging jeuken. Bij mij in ieder geval. Aan ’t eind van de dag zagen m’n armen rood.
Dan moest ik niet zeuren. Als ik er niet aan zou denken, ging ’t vanzelf wel weer weg.
Maar ’t ging nooit weg. De jeuk bleef. Ook al had Ma ’t advies opgevolgd van iemand die er verstand van had & de trui een dag lang in de vriezer gelegd.

We zijn die dag allemaal op de foto gegaan. Pa had er zin in. Met de volière op de achtergrond moesten we poseren.
Jan stoer. Op een gegeven moment zelfs in bokshouding.
Theo lachend.
Carel zoet.
Quint zich nog net met z’n kleine handjes vasthoudend aan de kruk.
Ik peinzend.
’t Was waarschijnlijk een zonnige zondag in ’t voorjaar. ’t Licht glanst op onze voorhoofden & we zijn op ons paasbest gekleed.

Later maakten we grappen over elkanders oren. Wie er op die foto’s de grootste oren had.
Jan kwam er altijd goed vanaf. Die van hem stonden nog redelijk dicht tegen ’t hoofd aan. Maar Carel & Theo hebben altijd oren gehad die naar buiten toe stonden. Daar hebben we ze vaak om uitgelachen.
We lachten nog harder toen we ze zijn gaan meten. Ze stonden niet alleen verder naar buiten dan die van de andere broers, ze waren ook daadwerkelijk ’t grootst. Theo won van Carel met 1 mm.

Dan heb ik ook nog iets in m’n hand. Grassprietjes of iets dergelijks.
Ik heb wat af zitten turen om te kunnen herkennen wat ’t nou is. Maar ik kan er niet meer van maken dan 2 blaadjes die ik tussen duim & wijsvinger houd.
Ik was wat van plan. Ik wilde verder. Ik wilde doen waar ik mee bezig was. Dat gefotografeer van Pa leidde me maar onnodig af.

’t Ziet er ook niet uit, met zo’n dubbele kin in Zijperspace.

foto

Dat is ’t gezin zoals we nu nog zijn.
Over zijn.
Na 36 jaar.

Een toevallige foto. Een toevallige foto waar ik tegenaan gelopen ben.
Er waren andere, waarvan ik wilde vertellen dat m’n moeder er nog zo jong uitzag. Mooi ook. Terwijl ze al 6 jongens had gebaard. Marc, de jongste, op haar schoot. Alsof het haar lichaam geen moeite had gekost.

Ik heb me afgevraagd waarom Carel er niet op stond. Maar kon me niets herinneren.
Ach ja, ’t zal wel een afspraak bij de tandarts zijn geweest. Of een logeerpartij bij een tante.
& Wij, de overgeblevenen, deden wat we altijd deden gedurende de zomer. We gingen naar ’t strand.
Blijkbaar geen mooie zomer, zo zonder Carel. De zon scheen niet hard genoeg om een zwembroek aan te trekken. Korte broek, daar moesten we ’t mee doen.
Goh, dat moet aanzienlijk minder was voor m’n moeder hebben betekend, zo’n zomertijd. Korte broeken, shirts met korte mouwen, 1 laag dun. Dat moet de helft gescheeld hebben aan ’t einde van de dag.

Toch zo somber. Quint buigt met z’n hoofd voorover, Jan ook. Ma staart denkend voor zich uit.
Theo & ik worden afgeleid door ’t oog van de camera. & Marc is zó jong; hij weet nog van niets.

Je gaat denken dat alles een betekenis heeft.

Pa moet die foto genomen hebben. Hij deed dat altijd. Hij filmde, of nam een foto. Waardoor hij nooit aanwezig lijkt.

Voorover hangende hoofden omdat we ’t alleen moeten doen. De kaalheid van zand. De verlatenheid. De schraalheid van de duinen waar niet al te veel meer op wil groeien.

Wat een onzin, denk ik dan, om ’t verleden te vertalen in een heden die er nog niet was. Toevallig omdat er 2 gezichten op ontbreken.
Als je maar lang genoeg zoekt, vind je vanzelf er nog 1. Of 1 waar toevallig 2 andere leden van ’t gezin niet aanwezig zijn.

Er zijn zoveel duinen die op elkaar lijken. Ik zou zweren dat ’t de achterkant van de Donkere Duinen zijn. Ik weet echter dat ’t net zo goed Egmond kan zijn. Of Schoorl. Of op een eiland.
Ik weet niet waar we dat jaar zijn geweest.
Misschien dat Carel dat jaar wel een cursus fotografie op de hobbyclub van de kerk aan ’t volgen was & hij samen met de hulp van Pa aldoor ’t knopje aan ’t indrukken was.

Ze kijken in ieder geval. Daar, naar ons.
Pa & Carel.
Hoe wij doen wat we moeten doen. Doen alsof er niets gebeurd is. Alsof er niets gebeurd.
Want dat zijn de mooiste foto’s, waar alles normaal is, niets anders is dan in ’t echt, alles verder gaat, de actie niet stilstaat, als in een continuüm, altijd maar door, toevallig een glimp, een sneetje, een splintertje van de tijd lijkt afgepeuzeld & samengepropt in 1 moment.

We hadden ons alleen niet goed voorbereid op dat moment in Zijperspace.

communie

Ik zou zelf een jaar later pas ter communie gaan. In Nieuw Den Helder, waar ik in de 2e klas zou zitten, omdat we verhuisd waren naar de Marsdiepstraat. Carel deed ’t nog op de oude school. Met de oude pastoor. Voor de rest zullen er niet al te veel verschillen zijn geweest.

Speciaal voor de gelegenheid was Carel in een nieuw pak gehesen. Tante Wil was er wekenlang een paar avonden in de week voor langs geweest. Samen met Ma nam ze de maten op, ze legden de stof op papier waar lijnen op uitgetekend waren, ze knipten en staken er naalden in. Uiteindelijk ging Ma dan achter de naaimachine aan de gang.
Weken duurde dat. & Omdat ze toch genoeg stof hadden werd ook ik in m’n onderbroek boven op tafel gezet & na zorgvuldig meten werd ‘tzelfde pakje, 1 maatje kleiner, voor mij gemaakt.
Ik moest wel extra blij zijn, zei Tante Wil, want hoewel ik niet m’n 1e communie ging doen, kreeg ik toch nieuwe kleren.
‘Die mag je alleen op zondag aan,’ voegde m’n moeder er aan toe, om aan te geven hoe bijzonder ’t nieuwe pakje worden zou.

Carel zal ook wel wekenlang hebben geoefend. In de 2e klas kreeg je een speciaal boekje waarin ’t gebeuren op kinderniveau werd uitgelegd. Bijbelse verhalen kwamen er aan te pas. Met plaatjes, die de kinderen na de godsdienstles in mochten kleuren.
Jezus geel, gras rood, Maria paars, met toepasselijke groene haren. & Dat alles heel netjes tot buiten de lijnen.
Tijdens de les werd geleerd hoe je moest bidden. Sommige kinderen wisten immers nog niet hoe je je handen gevouwen moest houden. & Dat je je ogen dicht moest doen. De komst van de pastoor werd aangekondigd, die zou de week voor de communie in de klas langskomen. & Daarna zou er nog een keertje droog geoefend worden in de kerk.

Dat weet ik allemaal omdat ’t een jaar later bij mij ‘tzelfde ging. Alleen kleurde ik ’t gras in mijn boekje heel natuurlijk groen. Mijn juf zei altijd tegen mij dat ik kunstschilder moest gaan worden. Ik dacht dat ze dan bedoelde dat ik ’t behang van Papa kleuren mocht.

Bij de generale repetitie, een paar dagen voor de bewuste zondag, in de kerk, vroeg de pastoor wie er een gebedje opzeggen wilde.
Niemand stak z’n hand op, iedereen deed heel strak z’n armen over elkaar & de mond tot persens toe dicht. Want zo had de juf geleerd dat iedereen zich moest gedragen.
‘Wie vraagt, die wordt overgeslaagd,’ was haar devies; opgestoken vingers, daar hield ze niet van.
Dat bleef Carel steeds maar weer herhalen als we ’s avonds aan tafel voor de maaltijd zaten. Hij hoopte dat-ie dan toch de grootste gehaktbal zou krijgen.
Uiteindelijk heeft de pastoor 4 kinderen aangewezen. Daar zat Carel tussen. Ze moesten ieder om beurten een gedeelte van ’t gebed oplezen.
We hebben ‘m moeten waarschuwen dat-ie niet, zoals gewoonlijk, bij ’t lezen z’n bril bovenop z’n voorhoofd moest zetten. Dat zou maar mal staan.

De dag ervoor, op zaterdag, kwam meneer Davids langs.
Enkele lokken van Pa werden ingekort. Z’n neusharen werden bijgewerkt.
Meneer Davids dronk vervolgens een kop koffie & de volgende klant mocht in de keuken op de kruk plaatsnemen.
1st Moest Carel natuurlijk. Om hem ging ’t tenslotte. Terwijl meneer Davids z’n scharen & messen alvast liet klinken & de politieke situatie & gelijk de hele buurt met m’n moeder doornam, ging Carel gewichtig zitten. Hij kreeg het gebruikelijke schort om, moest z’n bril af & meneer Davids ging eindelijk weer verder met z’n werk. Echter niet zonder z’n mond te houden.
Meneer Davids kende voor kinderen maar 1 kapsel. & Ondanks dat-ie een dergelijk model al 1000-en malen had geknipt, deed-ie er uren over. Waarschijnlijk omdat-ie zo veel mogelijk van de borrels van m’n vader wilde profiteren. Die fles kwam echter pas na de 2e klant te voorschijn. Dan werd-ie nóg langzamer & had-ie nóg meer te bespreken.
Helaas kwam ik na Carel.
Hoewel ’t kapsel van Carel zeer rechttoe rechtaan was geknipt, heeft m’n moeder met ‘t kammetje van Pa er op ’t laatste moment toch nog een scheiding in gekamd. Een scheiding was ‘zondags’, maar helaas was ’t model dat meneer Davids er in geknipt had daar niet op voorbereid.

Na afloop van z’n 1e communie kreeg Carel een kinderbijbel. Dat was op ’t moment dat de pastoor bij ons thuis langskwam.
‘O meneer pastoor, wil u ’t misschien aan ’t communicantje geven?’ had m’n moeder gevraagd.
Hij was er slechts voor de koffie, nou goed, misschien een borrel er achteraan, maar dat was alleen maar omdat Pa altijd de 1e lezing in de kerk voorlas.
Meneer pastoor overhandigde Carel ’t dikke zware boek, dat heel officieel verpakt zat in cadeaupapier, fluisterde Carel toe dat-ie de verhalen maar aandachtig moest gaan lezen, nam een laatste slok van z’n borrel & zei toen dat-ie maar ‘ns naar een volgend communicantje moest.
Carel was ondertussen alweer in de tuin aan ’t spelen. Ma had ‘m toegeroepen om z’n zondagse kleren te denken & niet in ’t gras te gaan rollebollen. & Ik zat verstopt in een hoekje, met op m’n schoot ’t cadeau. Met veel moeite, want nog maar 1 jaar les in lezen achter de rug, las ik daar ’t verhaal van Kaïn & Abel.

De letters hadden Zijperspace bereikt.

behanger

Dat petje kan ik me eigenlijk niet goed herinneren. De rest des te meer.
Die stoffer bijv, die is zijn leven lang meegegaan.
Er waren van die dingen waar je niet aan mocht komen. Daar was de stoffer 1 van.
& Z’n potlood.
& Z’n zakmes.
Of als ’t zomaar ‘ns wel mocht: in z’n handen terug!
Met extra veel nadruk & een strenge blik.
Ik zeg ’t wel ‘ns voor de grap tegen anderen. Maar die vatten dat niet. Dat ik een grapje maak. Dat ik m’n vader nadoe.

Ik heb wel ‘ns gedacht: waarom gaat een directeur nog ‘ns bovenop z’n toch niet kinderachtige salaris geld bijverdienen door te behangen? Een directeur van een meisjesschool. Er moeten toch zo’n 300 leerlingen op die school hebben gezeten. Dat verdient toch wel een beetje.
M’n moeder schaamde zich altijd dood als ze haar zonen helpen moest met de krantenwijk. Omdat er iemand ziek was. Dan werd de auto gebruikt. Stopte ze voor de deuren waar de krant in de bus gedaan moest worden & rende 1 van de broers van de zieke om de krant daar te deponeren.
Ma liet haar gezicht niet zien. De vrouw van de directeur deed geen krantenwijk.
Maar Pa stond wel de kamers van ’t bejaardentehuis te behangen.
‘Da’s geld voor de vakantie.’
Misschien dat we anders slechts 1 week op vakantie konden, ipv de gewoonlijke 3.

De stoffer was aan ’t eind helemaal kaal aan ’t uiteinde. Er zaten daar bijna geen haren meer op. Z’n potlood was een stompje.
Die laatste stopte hij altijd 1st in z’n mond. Een likje met z’n tong voordat-ie een lijn op ’t behang zette.
Zonder deed-ie ’t volgens mij ook wel, maar Pa was nou 1maal een man van gewoontes. Dat is mij ook niet vreemd. Misschien dat er vroeger potloden bestonden die ’t alleen deden als ze bevochtigd werden.
& Dan was er ook nog dat mesje. Een zakmesje. Ultraklein. Plat ook. Ook afgesleten tegen ’t eind.
Maar welk eind eigenlijk? Misschien bestaat ’t allemaal nog steeds. Heeft 1 van m’n broers al ’t behanggereedschap in beslag genomen na zijn dood. Wellicht voor z’n dood.

De behangplaktafel. Er bestond geen familie, voor zover ik wist, die een behangplaktafel in bezit had. Wij hadden er 1.
’t Bestond uit 3 delen, 3 vlakken, die samengeklapt konden worden. De poten ertussenin.
Je moest uitkijken, je niet ermee bemoeien bij dat inklappen. Mijn vinger heeft ’n keer tussen de schragende poten gezeten.
Je mocht je zowiezo nergens mee bemoeien als Pa aan ’t behangen was. Als iemand in de familie hem nodig had voor ’t behangen van een huis, dan liet-ie zich eenzaam opsluiten. Niemand die erbij betrokken mocht raken. Hij ging in z’n 1tje aan de gang.
Daarom leerden wij ’t nooit.
Pas toen hij onze woningen, onze 1e eigen zelfstandige kamertjes, ging behangen, hebben we mee mogen kijken. Daar heb ik nog een beetje geleerd hoe ’t moest.
Ja, als heel klein kind, dan werden we getolereerd. Dan fungeerde hij meteen als oppas. M’n moeder kon niet altíjd toezien op ’t volledige gezin van 6 drukke & baldadige jongens. Dan nam-ie er 1tje mee.
’t Enige wat in dat soort situaties toegestaan was, was ’t plaksel uitsmeren & de opgevouwen behang aanreiken. Daar leer je ’t behangersvak niet van. Zeker niet omdat je ’t in Pa z’n ogen toch altijd net een beetje verkeerd deed.
‘Meer uitsmeren.’
‘Je bent een hoekje vergeten.’
‘Hoger! Hou dat behang wat hoger!’

Ik heb mijn huidige huis zelf moeten behangen. Mbv enkele kennissen.
Een vage herinnering vertelde me hoe bepaalde trucs moesten. De naden tegen elkaar. Hoeken wegsnijden. Een stopcontact inkapselen. Scheve deurposten.
Maar dat was niet meer dan een vage herinnering.
Bij mijn vader zou je de naden niet hebben gezien. Maar hij was al te stram van de Parkinson om me erbij te kunnen helpen.

Toch komt die man vanzelf te voorschijn als ik naar de muren van Zijperspace ga zitten staren.

middagdutje

Er is niet veel veranderd. Al moet je goed kijken om door te kunnen hebben dat ’t zo is. Men moet op de hoogte zijn. & Durven kijken.
Hoewel ik er bij moet zeggen dat ’t Quint is die daar ligt. Maar ik was jaloers op ’t petje dat-ie droeg. Wielrenpetje.
Elke keer als ik er naar kijk, schiet mij Eddy Merckx te binnen. ’t Moet een petje van Eddy Merckx zijn geweest. Mercier, staat me vaag bij, de sponsor. Of misschien wel Miko-Mercier.
’t Is raar dat ik dat nog weet.
We hebben langs de kant van de weg gestaan, 1maal, bij de Tour de France. Er werden petjes rondgestrooid, voordat ’t peloton langskwam. Niemand die nog zal kunnen beweren dat we dat petje daar niet hebben bemachtigd. ’t Valt niet meer te achterhalen. Maar vanaf dat 1e moment, al zou ’t mogelijk een ander moment geweest kunnen zijn, is dat petje van Quint geweest.
Ik wilde ook zo’n petje.
Nu draag ik er dagelijks 1. Minstens zo smerig als die van Quint uiteindelijk werd.
Er zijn geen ouders meer in m’n nabijheid die me zeggen dat ik ‘m niet meer dragen moet.

M’n jeugd was op jaloezie gebouwd. Er waren te veel monden te voeden. Te veel strijd om de grootste gehaktbal. Elke dag.
Was er niet een petje dat ik ook wilde dragen, dan was er wel een orgel dat ik net als m’n broers wilde leren bespelen.
Theo kreeg les, Carel kreeg les. Toen ik eindelijk oud genoeg was, werd ’t instrument voor een zacht prijsje aan de kerk verkocht.
Er was geen geld meer, werd gezegd, de lessen waren te duur. & ’t Had m’n ouders teleurgesteld hoe weinig enthousiasme die beide broers hadden getoond de lessen te volgen. Ze oefenden ook niet genoeg, had de muziekleraar gezegd.
Ze wilden niet een 3e keer hun neus stoten. Dus geen lessen meer in muziek maken, slechts lessen in wat muziek was.
Ik leerde dus slechts wat muziek was & leerde daarbij noten kennen die ik niet kon gebruiken.

De bank is eigenlijk ook nog steeds ‘tzelfde. Ik lig er ook dagelijks op. Met kussens om de leuning niet te hoeven voelen. Boek in de hand. Voeten nog net buitenboord.
Quint ligt daar. Marc eigenlijk ook, maar die is nog niet zichtbaar.
’t Was vaak oneerlijk.
‘Gister is Quint ook al geweest.’
Of waar ik Quint zeg, kan ook Carel ingevuld worden.
We hielden de dagen nauwgezet in de gaten. De ene dag Quint, dan Carel, dan ik. Maar soms was er wel ‘ns iemand niet aanwezig, waardoor een ander een extra beurt kreeg om in de holte van m’n moeders benen te mogen liggen.
Bij zoiets oneerlijks, kon je niet anders dan op de stoel ertegenover te gaan zitten. & Zo veel mogelijk lawaai maken, lawaai die nog net niet aan te rekenen viel. Per-ongeluk-lawaai. Dat er daardoor vooral niet in slaap gevallen kon worden.
Wraak is absolute noodzaak in geval van jaloezie. Een mens voelt zich al zo benadeeld.

Gelukkig dat Marc er aan kwam. Dat zou me afleiding gaan geven. Er was geen jonger broertje meer dat me alles afnam. Want wat ik ging missen vanwege Marc, dat werd Quint ook afgenomen.
Gedeelde leed, dat bleek geen leed. Of in ieder geval leed dat makkelijker te dragen was.
Ik kon de concurrentiestrijd met Carel aangaan. Die altijd alles eerder & beter wist. Nog sterker ook.

Dat zou de rest van m’n jeugd in Zijperspace in beslag nemen.

trappetje


Dit was nog ’t gelukzalige moment. Ik leerde m’n jongere broertje iets.
Hij moest omhoog klimmen, zonder bang te zijn, & dan naar beneden springen.
Ik had ‘t ‘m al een paar keer voorgedaan.
Carel had zich er graag mee bemoeid. We wilden altijd van alles duidelijk maken aan Quint. 2 Jaar jonger dan ik, 3 jaar verschil met Carel.
Carel was ouder, wist altijd alles beter, eerder ook. Waardoor m’n ambitie Quint nu wat wijs te maken nog groter was.
We hadden daarvoor al ruzie gemaakt over de step. Wie mocht de step? & Carel had gewonnen.
Toch was-ie jaloers. Je jongste broertje iets leren was vele malen interessanter dan op & neer met de step in onze niet al te grote tuin.
Je kon naar ’t hek. Je kon naar de keukendeur. Maar dan had je alles wel gehad. Op ’t gras steppen bekoorde niet. Dus slechts dat 3 tegels brede pad bleef over.
Een kind heeft veel fantasie nodig om daar wat uit te halen, denk ik nu. Blijkbaar hadden we dat, want elke dag was er weer de ruzie over wie de step als 1e mocht.
‘Niet door ’t hek,’ waarschuwde Ma van tevoren.
Daar stond een straf op. Waarschijnlijk dat we dan bij de arm weer naar binnen gesleurd werden. Dat kon m’n moeder goed. In de bovenarm, in een greep waar je je niet uitwurmen kon. & Met je ene voet kon je nog maar net de grond aanraken als je op die manier meegetrokken werd.
Nee, op de step in de achtertuin was als de ijsbeer in Artis. Met dan nog vaak 4 broers om je heen.
’t Was in de tijd dat Marc er nog niet was.

Quint moest dus omhoog. Treetje voor treetje.
Ik legde ‘t ‘m uit. Voetje omhoog, voetje neerzetten, kijken waar je staat, ik heb je vast.
Je kan me ook z’n been zien vasthouden. Dat vond ik blijkbaar geruststellend voor ‘m. Of misschien wel veilig. Als ik ‘m vast hield, maakte niet uit waar, dan kon er niets gebeuren.
& Carel scheurde door. Pad op, pad af.
Waarschijnlijk maakte hij ‘Vroem-vroem’-geluiden. Zo hard dat Quint me af & toe niet horen kon.
Soms verongelukte hij ook. Dan sloeg z’n stuur dubbel, liet-ie de step vallen & kukelde hij er achteraan. Altijd in ’t gras. Dat viel nou 1maal zachter, voor een verongelukte coureur.
Ik wilde me er niets van aantrekken. Carel z’n capriolen. Ik was nu bezig met iets serieus. Quint moest dit toch ‘ns leren. We konden immers allemaal ’t trapje op klimmen. ’t Werd tijd dat de jongste in huis dat ook ‘ns deed. & Dan liefst met springen dus.
Nee, niet vanaf de bovenkant, van helemaal bovenop naar beneden. Hoewel hij dan op ’t gras terecht zou komen. Lekker zacht, wisten we. Carel verongelukte er ook regelmatig & stond elke keer toch gezond weer op.
Nee, dat trappetje was al met al toch meer dan de lengte van m’n op dat moment jongste broertje. Met z’n nog dikke beentjes kon je ‘m beter niet die afstand richting aarde laten vallen.
Om eerlijk te zijn durfde ik ’t zelf ook nog niet zo goed.

Hier was dus alles nog in orde. Pa nam een foto van z’n vrolijk spelende & onderwijzende kroost.
Ze aarden al naar vader, die ook in ’t onderwijsvak zat.
Snel ’t fototoestel gepakt, dat altijd ergens in de buurt lag: niets mocht vergeten bewaard te worden voor ’t nageslacht. & Klik. We hadden weer een foto waar we bij latere familiebijeenkomsten hartelijk om lachen konden.

Pa keerde zich om. Liep door de keuken naar de kamer om ’t toestel weer weg te leggen.
& Carel verongelukte opnieuw.
Ditmaal stierf-ie 1st. & Vervolgens vloog de step uit z’n handen.
Hahahahaha, zouden we op een andere dag gedaan hebben. Wat een leuke vondst, 1st doodgaan & dan pas de step zelf naar de vernieling sturen.
Maar vandaag geen hahahahaha.
Want terwijl Carel lag te sterven op de zachte grasmat, schoot de step door richting ‘t trappetje. Waar ik nog druk bezig was m’n jonger broertje de les trappenlopen te geven.
& Omdat ik Quint heel handig vast had bij z’n been, vloog deze door de botsing van step met trap heel gemakkelijk eroverheen.
Als ik ‘m bij z’n hand had vastgehouden, zeiden m’n ouders later verwijtend, had-ie z’n evenwicht kunnen bewaren.
Quint huilen. Ik huilen. & Carel lag te kijken waar dat gekrijs nou toch goed voor was.

Er zijn plaatjes die pas veel later praten in Zijperspace.

hardrock

‘Waarom zijn we dan niet in Wurzbürg overgestapt?’
‘Würzburg.’
‘Hahaha! Ja, laten we afspreken dat ik alles verkeerd uitspreek & dat jij alles corrigeert.’
‘Komt door m’n vader. Alles wat we verkeerd zeiden, corrigeerde hij.’
‘Maar waarom zijn niet in Wurzbürg overgestapt?’
‘Würzburg. Dan hadden we via Bamberg moeten gaan. Daar hadden we dan ook weer moeten overstappen. Volgens mij speelt de barman bas.’
‘Hoe dat zo?’
‘Hij zit de hele tijd met z’n vingers te tokkelen.’
‘Misschien vormen ze wel een band.’
‘Vandaar die vlag daar aan de wand.’
‘Best wel harde band, zo te zien, met al die vlammen.’
‘Ik las wel dat in deze brouwerij de jeugd vooral komt.’
‘Heberdas. Brouwerij Heberdas.’
‘Hebendanz.’
‘Hahahaha. & Er waren er 3 toch?’
‘Nee, 4.’
‘Nede…. Grief…..’
‘Neder, Greif, Eichhorn, Hebendanz.’
‘& Dan is dit de zanger.’
‘Die man met dat lange haar?’
‘Nee, die man die kaal is aan de zijkanten.’
‘Nee, dat moet de bassist zijn. Met dat lange haar is de zanger.’
‘Ja, die hebben lang haar nodig.’
‘Dan is de barman de drummer.’
‘Ja, daarom mocht-ie die vlag ophangen.’
‘Bijbaantje.’
‘Precies.’
‘Dat zeg ik.’
‘& Wie speelt dan leadgitaar?’
‘Die is er nu even niet.’
‘Ja, je kan toch niet elke dag gaan drinken.’
‘Jawel, dat kan wel.’
‘O ja, we zijn op vakantie in Duitsland.’
‘In Frankenland.’
‘In Frankenland.’
‘Oberfrankenland.’
‘Oberfrankenland.’
‘Precies.’
‘Waar ligt dat eigenlijk?’
‘Hier.’
‘O ja. Voorbij Wurzbürg.’
‘Würzburg.’
‘Hahaha.’
‘Hé, m’n telefoon gaat.’
‘Dan kan je ‘m op gaan nemen.’
‘Hé, Kees.’
(…)
‘Ja, we zijn er al.’
(…)
‘Bij Hebendanz. We moeten tot 5 uur wachten. Dan hebben ze ons appartement schoongemaakt.’
(…)
‘Ja, gewoon bij de VVV geregeld. € 32,-.’
(…)
‘Oh, jij bent hier ook?’
(…)
‘Ja, is prima. Ik kom wel even naar buiten.’
‘Kees?’
‘Ja. Hij vraagt of we zin hebben om in een Keller wat te gaan drinken.’
‘Oh, hij is hier?’
‘Hij staat buiten. Reken jij even af met de plaatselijke hardrockers?’
‘Ja, maar de gitarist is er nog niet.’

We moesten ’t even een tijdje zonder gitarist doen in Zijperspace.