Bzzzzzz,ffffffffffffffffffffvvvvwww

Dit zou net zo goed een kist kunnen zijn, geplaatst in een veld, op een heuvel of een zwitserse alp. Een kist van redelijke proporties, ik moet er wel m’n deuren kunnen openen, de wc gebruiken, de was moeten doen.
Oja, dan de kelder nog, waar ik slechts bij noodzakelijke urgentie voorraad uit zou kunnen halen, of spullen op kan slaan die bovengronds te veel ruimte vergen.
Maar wat is ruimte nog, op genoemde zwitserse alp…

De verwarming, aangedreven door kleine ventilatoren ter verspreiding van de reeds opgewarmde lucht, zou de zelfstandig waaiende winden zijn die daar kilometers hoog de onverwachte hoeken moeten slechten van scherp kartelige rotsranden, ontsneeuwd geblazen, want zelfs vlokken houden ‘t daar niet lang uit. Geen grip.
Wel ruis.

Een hol universum, waar ik ooit heb geslapen. Nooit eerder, nooit later, meer meegemaakt dat er meer dan een eenheid van 4 – vader, broer, hütte-meisje die de boel ‘bewaakte’, & mijzelf – zich in een denkbeeldige kubus bevonden zo groot zonder een 5e mens in de wijde omtrek.
Hoogte, breedte, lengte, in kms uitgedrukt.

Hier ruist ‘t, gelijk zo op dit moment.

Dus de werkzaamheden bij de buren doen ietwat vervreemdend aan. Op dit tijdstip dat iedereen in de hütte geacht wordt te slapen. De bordjes aan de muur waren zonder duitse les goed als dusdanig te interpreteren. De instructies van ‘t hütte-meisje in ‘t reto-romaans evenzo.

Ze hebben een kind. Er zal aan een nieuw onderkomen voor dat jochie/meisje gewerkt moeten worden. Straks is ‘t groter, minder jankerig panikerend (zelfs dat dringt doorgaans niet door tot hier) vanwege honger of angst, & heeft ‘t geen constante oproepbaarheid van de ouders nodig.
Maar zij wel rust.
Dus vraag ik me, gestoord in m’n boek, af wat de bezigheden zijn om de bouw van een dergelijk zelfstandig onderkomen van de puk te realiseren.
Door de ruis klinkt wrijf, die de rust van m’n verwarming wegconcurreert.

‘t Zou een stukje zeep in een nat washandje kunnen zijn.
Spiegel ik mijn wc/douche/wastafel aan de muur naast m’n bank waar ik doorgaans boeken lees, dan is die handeling bij de buren zeker te plaatsen. Ik hoor de stromende douche nl ook regelmatig rond ‘tzelfde tijdstip.
Ik weet dat: ‘t sust als de ruis van de verwarming hier. Waarna ik een uur later wakker word, de inhoud van 2 blz geleden inmiddels vergeten.

‘t Is rustig hier. Er gebeurt niets.
Behalve dan een wrijf, een wrijven, van een kwartier geleden. Ik weet niet of ‘t me heeft doen dromen of dat ik hier daadwerkelijk typ: over wat voor geluid m’n buren zijn, hun kind incluis.
& Wie ben ik, in deze kubus, op een zwitserse alp, waar m’n vader & broer reeds slapen & de geschiedenis zich blijft voortzetten, zolang ‘t duurt.
Bzzzzzz,ffffffffffffffffffffvvvvwww…..

De thermostaat moet een tikje omhoog in Zijperspace.

Parkeerplek

Terwijl ik over de monding van een rivier lees, hoe mensen staan te kijken waar de schepen weg vlieden in oneindig horizon, of anders links, soms rechts ervan, besef ik me dat ik daarom mijn onzekerheid ben ontvlucht.
De auto’s op ‘t uitkijkpunt, diverse zelfs, op de rug van de dijk. Er is genoeg parkeergelegenheid voor de helderse burger om op de zee neer te kijken & de onstuimige wind die de golven beweegt over zich heen te laten gaan. Stilstaande auto’s, de mensen er binnenin gezeten, net zo stevig in hun stoel verankerd als de handrem die ze moet behoeden weg te waaien. Des te harder ‘t waaide (woei, woei, woei) ze minder beseften dat ze zich nimmer mee zouden laten vliegen op onstuimigheid van een passerende storm.

Dat waren de dijken, verderop heb je ‘t strand. Waarvan ‘t bijbehorende zand zich onmerkbaar traag verplaatst, tenzij je even weg bent geweest. Dat zie je pas als je terugkomt & de bikini’s, tijdens afwezigheid opnieuw geïntroduceerd, stappen dichter richting dijk zijn gekomen. Mannetjes hun ijverig volgend; die volgzaamheid is in ieder geval niet veranderd.
‘t Is bedekt dijk. Zand heeft ‘t zicht erop gedeeltelijk ontnomen.

Na bezoek nam m’n vader Opa & Oma mee, nog even voor hij ze voor hun huis afzette. Zien hoe de Lange Jaap de schuimspetters van de stormgolven deed oplichten. De koplampen van de auto gingen slechts bij mooi weer uit. Om ‘t spel mee te spelen.
Later Oma alleen. Dan waren de lichten, de flitsen, nog belangrijker. Waarschijnlijk ‘t enige wat haar staar-ogen nog van ‘t spektakel konden zien.

Je was dom als je jezelf had opgedrongen mee te rijden. Weliswaar kreeg je de plek naast chauffeur Pa toebedeeld (Opa had achterin meer ruimte voor z’n been & wandelstok, Oma – na Opa’s verscheiden – hoefde later dan niet in de riem, als ik de smoezen van Pa goed heb onthouden; de ‘s middags reeds herhaalde gesprekken werden er in ieder geval korter van), maar dat gaf je nog geen vrijbrief bovenop de dijk naar buiten te gaan.
‘We gaan zo weer verder.’
Waarbij we nagenoeg geruisloos & nachtelijk blind de wind & de golven moesten genieten. Geen wild ruizend riet, geen spetters, geen golf in oor. Slechts geflikker van een spaarzaam weerspiegelende Lange Jaap.
4 Keer kort, de pauzes, 1 keer lang. Daartussenin zat de mogelijkheid om te genieten van geweld.

Daar hoefde ik niet voor in Den Helder te blijven. De onbedekte borsten van ‘t strand waren naar elders vertrokken. Ik probeerde liever hen te volgen dan auto te leren rijden om stil te kunnen turen over onzichtbaar zee, met een toefje flikkerend schuim.

Pa & Ma achterin Zijperspace.

Ze

Ze heeft me rust gebracht, in korte tijd.
Haar ademhaling bestaat slechts uit zuchten van berusting of, 1 op 12, aandachttrekkerij. Dat ik er weer op uit moet, richting openbare toilet. Dáár waar ik haar verblijf aldaar opnieuw op moet schonen, in zoverre niet vloeiend vertaald, met plastic zakjes, wat ik al lang niet zelf heb gebruikt. Of: slechts zelden als 1e consument.

Nu ligt ze bij ‘t gordijn, vangt een vleugje wind op, ter koeling van ontwende warmteverwennerij. Terwijl ik me afvraag hoe ik zonder die luxe zou kunnen.
Ik loop de keuken in, via de gang, een weg van 2 deuren. Pak wat ik nodig heb & vind haar terug achter ‘t, voor haar, 1e obstakel.
Ze heeft een neus; ik kan me honden uit m’n jeugd herinneren die moeiteloos, zoals ik tegenwoordig routineus flesjes bier ontdop, hun weg kozen bij kierende deuren, met 1, misschien 2 wippen van hun kleinere gok.
Ik kan me niet herinneren wat haar voorgangers zochten, maar zij zoekt mij. Vertaald als verlangen van ‘vergeet mij niet’, of ‘ik moet ook’, anders ‘gaan we al?’.
Ik droom geluidloos traag naar ‘ik hou van jou’. & Berust gelijkertijd in wat dan ook voor antwoord.

Bij ‘t gordijn, waar ze nu ligt, hoor ik haar adem ruizen over ‘t tapijt. Zo mild stotend regelmatig, gelijkmoedig, als een regelmatige zucht, kalmerend ritme. Waar ik haar 1st niet hoorde, toen ze achter de boekenkasten zich verschool, onder de in onbruik zijnde lage tafel. In die lege ruimte waar nog geen boeken kunnen staan.
Ik waan me kind, van de leeftijd van hutten, geheime gangen & onzichtbaarheid; ontwikkel begrip. Ik wil daar zijn, waar zij me nu kort brengt, waar ik rust vind.
Want hoewel ik haar zwartharig lichaam moeilijk in mijn donker kan zien, slechts wat ik wil lezen schijnt, is de ruis om me heen (om haar heen) zelden in dergelijk weldadig tempo vertaald.

Een zucht klinkt. Ze draait zich om & mijmert me wakker.

Niets meer dan visite in Zijperspace.