Wil je volgend jaar ook lekker veel voortplanting in je tuin, schaf jezelf naast wat nestkastjes een appel aan. Of een vogelkers. Of een meidoorn. Etcetera…
Je wordt een instant-vogelliefhebber als je voor het eerst in je leven naast een nestkast koolmezen hebt gestaan waar de jonge kuikens beginnen te piepen als een van hun ouders lijkt aan te komen vliegen met broodnodig voer. Je hart slaat een keertje over en je mondhoeken krullen onbedwingbaar omhoog tot hun gelukstand bij het zien van vader of moeder met een pietepeuterig rupsje in de snavel. Dat zou dan op een niet grotere afstand dan vier meter moeten zijn, wil je dat daadwerkelijk ontwaren, maar gelukkig is mensenfantasie zo toeschietelijk om die details als vanzelf in te vullen.
Hordes koolmezen (plus nog wat andere beesten) zijn in de meimaand afhankelijk van stippelmotten. Die hebben hun interne agenda zo ingesteld dat ze in dezelfde tijd groeien als het koolmezenjong. Zelfs de klimaatverandering heeft daar nog niet significant invloed op.
En die vogeltjes boffen maar: de stippelmotten hebben zich onderverdeeld in diverse soorten met verschillende smaken. Wereldwijd zijn dat er zo’n 72 en in Amstelveen zou je daar acht van moeten kunnen vinden. Acht met zes verschillende voedselvoorkeuren, want de kardinaalsmuts is populair bij drie verschillende stippelmotten.
Wetenschappers hebben recentelijk de stamboom van deze motjes uitgezocht. Eén van de conclusies daarbij was dat de oervoorvader al voorkeur voor de kardinaalsmuts had, maar gedurende miljoenen jaren zijn enkele nakomelingen op andere bomen terechtgekomen. Een verre nazaat later is als spijtoptant teruggekeerd naar de kardinaalsmuts.
Voor de rest lijken ze allemaal sprekend op elkaar: allemaal zwarte stippeltjes op een witte ondergrond. Meestal heb je de boom nodig om het motje goed op naam te kunnen brengen. Slechts eentje heeft een grotere vlek op z’n vleugels. Die heeft dan ook geen boom in zijn naam nodig, maar heet gewoon grootvlekstippelmot.
Niet bang zijn dat je boom of de volledige oogst door de motjes eraan zal gaan. Met z’n allen bij elkaar hebben ze verschrikkelijke honger, die een kardinaalmuts bijvoorbeeld kaal kan scheren. Maar de kardinaalsmuts heeft daar een trucje voor verzonnen: zo gauw de rups is uitgegeten en onderweg is van pop tot mot te worden, maakt hij nieuwe bladeren aan. De meeste andere stippelmotten schijnen vooral een voorkeur voor bladeren aan twee- tot vierjarige takken te hebben.
Het koolmeesjong maakt zich overigens niet druk om het dieet van de stippelmot, laat staan om zijn naam, en eet zich, hooguit piepend, met honderden rupsjes groot.
Droomt zichzelf bij ieder maal een eigen uitbreidend Zijperspace.
(Column namens IVN geschreven voor Amstelveens Nieuwsblad)