Tepelvocht

Kiwi is van mij afhankelijk. Aandacht van de reeds langer aanwezige katten hoeft ze niet te verwachten. Zo zijn katten niet, zeker niet als ‘t niet de natuurlijke ouders zijn.
Bovendien tonen die 2 al geduld. In beperkte mate, zeker als we ‘t over Snoet gaan hebben, maar verder doen katten ‘t gewoon niet: geduld hebben of aanhankelijkheid tonen op volwassen leeftijd als ‘t niet voor eigen gewin zou zijn.

Dat zegt de niet-katliefhebbende mens in mij. Die tegelijk wel een beetje te doen heeft met de kreten van aandachtvragen van Kiwi.
Die dan natuurlijk vooral gericht zijn op mij, al moeten we ‘t geluid dan vooral vertalen naar ronken of spinnen. Ik ben haar plaatsvervangende soortgenoot. Misschien haar plaatsvervangende moeder.
Hoewel ik ook aan dat laatste twijfel, want ik ruik doorgaans niet zo poezerig. Met bovendien een geringe dosis vrouwelijke hormonen.

Maar Kiwi doet haar best mij poezerig te laten ruiken. Ze bespringt me, ze bijt me, ze zet haar nagels in m’n huid (heus, ‘t doet allemaal niet al te zeer, tenzij ik er van schrik), zodat ze nu een reden heeft om me plaatsvervangende moeder te noemen.
& Met dat instinct, de moederzoekende met sporen van haar eigen reuk over mijn lichaam verspreid, heeft zij mijn tepel gevonden. Dwars door mijn T-shirt heen.

Ik had ‘t pas door toen ‘t te laat was: haar pootjes met elk bijbehorende 5 nagels begonnen zich te spannen, te ontspannen, uit te strekken, in te trekken, etcetera, terwijl haar mond zuigende bewegingen maakte.
Ik had dat overigens te laat door. Was druk bezig met een boek. Zoals je doet als je op vakantie bent, ook al is ‘t dan een oppasverblijfplaats (met 3 katten plus 2 konijnen), waar geen huur voor betaald hoeft te worden. Verandert niets aan ‘t concept ‘vakantie’, toch?

Maar toen ik enigszins afgeleid was door wéér die nagels in die toch ook bij mannen enigszins gevoelige zone, toch even naar beneden keek, ietwat lager dan de horizon van met letters gevulde boek, bemerkte ik dat mijn tot matige proporties geschapen tepel aan rechterzijde (kijkers links), als ik ‘t vergelijk met de vrouwen die ik zoal meegemaakt heb met naakt torso redelijk klein geschapen genoemd kan worden, doorschijnend nat omgeven was door een zuigvlek op mijn shirt.

Toen heb ik dat kleinood met 1 hand weggesmeten. Nou moest ze ophouden met haar adoraties. Ik moest ook een normaal leven kunnen leiden op dit vakantieadres, gespeend van zuigvlekken die me nog meer van straat zouden houden.

‘t Is al nat genoeg in ‘t buiten van deze tijdelijke Zijperspace.

Coachtalk

Ze zei me dat ik dat dan maar eens moest proberen.
Ik knikte amechtig, vertwijfeld, niet krachtig. Maar was vooral druk doende alles te onderdrukken dat de vorige keer bij ‘tzelfde onderwerp boven was gekomen.

Kort & goed: dat onderwerp is dít! Waar men nu naar kijkt, wat geschreven staat, & niet verloren mag gaan. Dat ‘t onherroepelijke definitief grenzeloos lang blijft. ‘t Onoverzichtelijke in mijn hoofd geordend wordt, op wat voor discutabele manier dan ook, als er maar een vorm komt, ergens ingegoten wordt & substantie krijgt.

– Hoe of ik dat dan zou doen…
– Er een vorm aan geven, een onderwerp.
– Mensen die je ontmoet… Gesprekken die je hebt…
& Nog wat meer stimulans mij te laten antwoorden, antwoorden te vinden.

Ik zei dat ik niet kon navertellen wat ik had meegemaakt, conversaties van mensen, mijzelf incluis, kon citeren. Dat ik er achter was gekomen dat mijn geheugen niet op die manier werkte, hoe graag ik ‘t ook wilde.
& Ondertussen kwam de conversatie terug na een avondje Kolonisten met mijn collega’s. Hoe ik Fret uitlegde hoe een slipje werkte dat lusjes als een tanga had. Waarom ik ‘t toen wel had gekund.
Ik liet dat achterwege. Weer uitweiden, verhalen lang maken, weg van de essentie.

Ik zei dat ik bij onbenulligheden moest beginnen. Wat me overkwam, waar ik me mee bezig hield.
Niets bijzonders. Dat niets bijzonders vanzelf zichzelf zou ontstijgen. Als je jezelf maar blijft herhalen & daar variatie in probeert aan te brengen. Niet te groot, noch klein, maar m’n denkende typevingers weer moest trainen in ‘t onverwachte, in de hoek om lopen, de trap op gaan, een slechts voor blinden zienbare glimlach tonen.

Dat alles zei ik niet. Niet zo.
Maar m’n coach lachte haar lach van begrip. Dat moest ik dan maar doen.

Ziedaar, dit is Zijperspace, waar men toch al niet meer weet welke woorden zijn gezegd.

Colditz

Ik weiger structureel Nijmegen te zeggen, hoewel er een stijgende lijn zit in ‘t gebruik van de naam van de stad. Uit angst dat men mij niet begrijpt. Dat kruipt soms in de kleine dingen. & Ik verlies mijzelf soms in me verbeelden misschien wel te weten wat andere mensen denken, weten of op prijs stellen. Wat er uiteindelijk toe leidt dat ik me conformeer.

3 Weken zit ik hier. 3 Poezen, 2 konijnen.
De laatsten doen momenteel de gevangenen in Colditz na. Tenminste, die de mislukte ontsnapping via een tunnel probeerden. Ik heb de overtuiging dat ‘t de konijnen hier in Lent ook niet gaat lukken. Ik zie immers wat ze aan ‘t doen zijn. Ze doen wel stiekem, maar dat komt allerminst overtuigend over. Ook gezien de grote hoeveelheden zand waar hun verblijf ondertussen mee is opgehoogd.

Van de 3 poezen is er 1tje nog heel jong. De naam Kiwi past ook wel bij haar. Niet omdat ze er groen & fruitig uitziet (de mogelijkheid dat de normale bewoners daarom voor deze naam hebben gekozen komt me plots heel plausibel voor), maar meer omdat ‘t gevoelsmatig iets springerigs & onverwachts voor mij heeft. Woorden, namen, kunnen soms iets anders uitstralen dan waar ze oorspronkelijk voor bedoeld zijn.

Kiwi heeft dat. Ze wil bijvoorbeeld weg uit dit huis. Kijken wat de grotere wereld is waar haar 2 soortgenoten zo veel mogelijk in verblijven. Hier, in dit huis, doen ze niets anders dan eten & slapen. Maar zelfs dat proberen ze zoveel mogelijk buitenshuis te doen.
Des te meer ‘t me lukt om ze superplus voedselrijk katteneten te voeren, des te meer vogels ik hier waarschijnlijk in de buurt zal horen kwetteren.

Toch wil Kiwi ooit worden zoals zij. Ze zit nu op de smalle rugleuning van een stoel te staren naar ‘t grote hemelsblauwe luchtrijk gat dat boven ‘t schot schijnt in een poging haar te verleiden tot een leven dat ik nog niet wil laten.

Ik doe ondertussen een plantenspuit na, heb ik gister de normale bewoners laten weten. Niet erbij verteld dat dit dient om haar af te leiden van mijn dure veters in kwaliteitswandelschoenen, haar rondbanjeren over de eettafel waar ze alles interessant vindt ruiken, haar te behoeden van giftige planten & bovenal haar te weerhouden van een verder groeiend verlangen ‘t ‘buiten’ te verheerlijken. Dat gat boven ‘t schot (dat doorgang aan de grote katten geeft & haar gevangen houdt), die blauwe buitenlucht dat daarmee interessant schijnt, waar plots iets eetbaars voorbij zou kunnen vliegen, waar ze nu gelukkig nog geen weet van heeft.

Al boeken lezend wieg ik haar op m’n deinende borst straks met mijn ademhaling wel weer in slaap.

Voor de rest niets slaapverwekkends in Zijperspace.

De Roofvliegen van het insectenluchtruim


Foto: Piet de Boer

De vroege Roofvlieg was de mens ver vooruit toen hij misschien wel zo’n 120 miljoen jaar geleden de uitkijktoren uitvond. Het in Brazilië gevonden fossiele exemplaar bezat al veel van de kenmerken van de huidige vertegenwoordigers en had derhalve wel een goed uitzicht nodig om zijn maaltijd in de omgeving bij elkaar te vangen. Maar zijn nazaten, vooral diegenen die zich niet gingen specialiseren in de overzichtelijke zandgronden, hadden nog wel miljoenen jaren geduld nodig om van de schouders van mensachtigen te kunnen profiteren bij het scannen op prooien in de omgeving.

Niet dat deze insecten zich daar bewust van zijn: ze vinden zo’n boven het landschap rechtopstaand uitstekende gestalte, doodgemoedereerd druk bezig om in deze tijd van het jaar in de hitte een zonnescherm in het hete Amsterdamse Bos (de enige plek in de buurt van Amstelveen om enkele soorten te kunnen spotten) op te zetten, gewoon vanzelfsprekend handig om overzicht te krijgen over welke lekkere hapjes het niet kunnen laten in zijn nabijheid te gaan bewegen. Gewoon laten zitten die Roofvlieg, mocht het je tenminste opvallen in zo’n situatie: zo’n vlieg doet geen mens kwaad (hooguit als je hem bedreigt en mogelijk lastig gaat vallen kan het uitlopen in een akelig scherpe steek). Terwijl het beestje daar zit, vol in de zon, laadt het zich op en krijgt weer genoeg energie om een volgende vlucht te ondernemen als er een vlieg de euvele moed heeft te gaan bewegen. De onnozelaar kan in die actie plots onderbroken worden doordat de Roofvlieg het met een zekere accuratesse en timing uit de lucht plukt.

Ze houden van deze tijd van het jaar. Heet, en dan liefst nog wat heter op zonovergoten vlaktes. Vandaar dat veel soorten zich hebben gespecialiseerd in zandvlaktes. Dan hebben ze weliswaar lage oneffenheden als graspolletjes, takken of koeienvlaaien als uitzichtpost tot hun beschikking, maar weinig schaduw levert extra veel zonne-energie op. Enkele soorten gedragen zich als moderne versies van zonnepanelen: ze kantelen hun lichaam met de stand van de zon mee. Ook met die innovatie was de mens rijkelijk laat.

Roofvliegen zijn de piraten van het insectenluchtruim, waarbij het vrouwtje er ook niet onderuit komt een baard te moeten dragen. En waar je bij een zeerover een stereotiepe pijp zou verwachten, zit bij de Roofvlieg zijn steeksnuit. Daar zuigt het zijn slachtoffers helemaal mee leeg. Waarna een volgende sessie wachten volgt op zijn uitkijkpost hoog in de nok van misschien wel een onbenullig mens.

Altijd een zwak voor Roodbaard gehad in Zijperspace.
(Column namens IVN geschreven voor Amstelveens Nieuwsblad)