abcoude-breukelen

Ik was m’n richtinggevoel aan ’t aftasten of ik wel de goede weg zou nemen als ik linksaf zou slaan. Ik herkende ’t café-restaurant wel (‘Hier heb ik ooit gevraagd of ik naar de wc mocht, heb een gulden neergelegd uit dank voor de welwillendheid & er aan toegevoegd dat de barman ook ‘nee’ had kunnen antwoorden op m’n vraag.’), maar wist ’t vervolg van m’n geplande route niet zeker. Je weet niet wat zich om de hoek bevindt. ’t Is alleen zeker dat zich daar ook weer een hoek zal voordoen die ’t zicht op verdere voortgang belemmert.
In die twijfel werd ik gedag gezegd.
‘Hoi, Ton.’
‘Wie kent mij hier?’ vroeg ik me onmiddellijk af & keek op.
Regina. Maar haar naam wilde me in die flits niet meteen te binnen schieten. Wel dat ik verrast was haar hier te zien. Op de fiets, in ‘tzelfde sukkeldrafje als ik haar eens een brug had zien beklimmen.
‘’t Wil allemaal niet zo snel meer,’ had ze me naar aanleiding daarvan uitgelegd.
& Nu helemaal in Abcoude.
‘Hoi, jij ook hier?’ zei ik snel, vlak voordat ze me alweer gepasseerd was.
& Ik sloeg de bocht om. Resoluut nu. Ik mag nooit laten merken dat ik de route niet weet van de wandeling die ik maak. Ik keek nog even bij ’t café-restaurant naar binnen. Of ik de barman zou herkennen van 2 jaar geleden. Die enkele secondes dat ik nodig naar de wc moest, toen.

Bij Baambrugge nam ik ’t zand- & jaagpad langs de Angstel. Liever dan dat ik ’t verkeer langs me door moest laten razen. Voorbij ’t terras van ’t pannenkoekenhuis, ogen van koffiedametjes in m’n rug gepriemd, zicht op een pannenkoek als middagmaal bij 2 motoristen, maar volledige anonimiteit. Verder keek ik gratis de ramen van de mensen thuis in. Maar ze waren er niet. Slechts interieurs.
Een auto passeerde over ’t smalle pad, een fietser, de motors die hun pannenkoekenlunch er op hadden zitten, maar pas bij ’t inhalen van de 2 oude dames die kinderwagens voortduwden, gevuld met kennelijk hun kleinkinderen, wordt ik gezien.
‘Goedemiddag,’ zei 1 dame tijdens mijn voorbijgaan.
‘Goedendag,’ zei ik gedragen.
Eerbied voor de rust in ’t dorp moest er uit klinken.
Nog 2 vrouwen kwamen me tegemoet, maar ze sloegen me over bij ’t groeten. De oma’s die zich inmiddels achter mij bevonden niet.

Een lange rechte weg.
Van over de brug bij Loenersloot, voorbij Loenen, ginder aan de linkerkant gelegen, & rechts ’t Amsterdam-Rijnkanaal, tot aan Nieuwersluis. Een weg die alleen maar horizon is.
Af & toe een flikkering van de zon in de verte, alsof een auto me tegemoet komt, maar ’t blijft daar waar m’n oog nog niet kan komen.
Dit zijn de grote uitdagingen: wegen die doorgaan, doorgaan, doorgaan, nimmer lijken te eindigen. Zelfs op de kaart lijkt de rechte lijn z’n einde niet te kennen. Je moet steeds iets anders bedenken, je laten meevoeren door de stroom van je gedachten, om ’t gebrek aan bochten, de continue aanvoer van bomen die op afgepaste afstand van elkaar geplaatst zijn, te kunnen negeren.
Op een gegeven moment is de enige afleiding ’t stukje extra asfalt dat aan de rand van ’t pad geplakt is. Ik vroeg me af waarom ik juist daar díe boom moest kiezen om tegenaan te plassen. De enige ‘mark’, aan ’t randje van wat extra asfalt.
Ik ontmoette fietsers. & In die desolaatheid van een weg die z’n eigen einde niet schijnt te kennen, genegeerd door de meeste dagjesmensen omdat almaar rechtdoor niet ’t karakter heeft van even een blokje om, een dagje uit; in die omstandigheid zeggen mensen elkaar plots wél gedag.
‘Hallo.’
Ik probeerde ook nog te knikken naar vissers, 200 meter voordat ’t pad toch richting Nieuwersluis afboog, maar deze lichaamsbeweging kon als verspilde moeite worden beschouwd. Ik zag ’t raam van hun auto in de zon staan schitteren. Ik had de horizon bereikt.

Nieuwersluis-Breukelen. Kronkeltjes langs de Vecht. Een vrachtwagenchauffeur kwam langzaam naast me rijden, stelde een vraag.
‘Ik kan je niet verstaan,’ riep ik tegen ’t lawaai van de motor in.
‘Weet jij of dit de weg naar ……(onverstaanbaar) is?’ herhaalde hij.
‘Ik weet dat ik straks in Breukelen aankom. Voor de rest ben ik hier niet bekend.’
Somber legde hij z’n blik weer op de weg. Ik bestond alweer niet meer.
Enkele bochten verder kwamen 2 meisjes me tegemoet. Wandelschoenen. De 1e naast die van mezelf.
’t Verkeer probeerde steeds eerbiedig afstand te bewaren van de 2 jongedames, maar de meisjes konden niet zien wat er van achterop aankwam.
Dus deed ik een stap opzij, liet de meisjes passeren, zodat de auto van achteren ook nog genoeg ruimte over had.
‘Dankuwel,’ zeiden ze, vrolijk naar me opkijkend, & zich vervolgens weer in hun gesprek verdiepend.
‘Er zit inmiddels een ‘u’ in dit lichaam,’ dacht ik.
Ik stapte de brug over om in Breukelen ’t station richting huis te vinden.

De trein leidde me daarvandaan, richting Zijperspace.

ziekenbezoek

‘Wil je de wonden zien?’ vroeg ze.
‘Brrrr,’ deed ik.
M’n schouders schudden. M’n hoofd trok zich een stukje terug m’n romp in. & Waarschijnlijk trok ik een huiverend gezicht.
‘Ach, ja, doe maar,’ gaf ik toe.
Zo eng kon ’t ook weer niet zijn.
Rachel trok haar shirt omhoog. 3 Plekken met pleisters toonden zich.
‘Is dat nou alles?’ dacht ik. ‘Zit ik me daar over op te winden?’
Toch keek ik verbaasd.
‘Ze hebben op 3 plekken gesneden?’ vroeg ik.
‘Ja, op 1 plek gaat de camera naar binnen. Op een andere plek kunnen ze met een tang aan de gang. & Vlak onder de navel zit ’t gat waar ze de galblaas naar buiten hebben getrokken.’
Hm.
Ik liet ’t even tot me doordringen.
‘Ik had een hele dikke buik,’ ging Rachel onverstoord verder. ‘Ze stoppen je vol met koolzuurgas, je wordt een beetje opgeblazen. Want dan hebben ze meer ruimte.’
Nog meer om me voor te stellen. Een dikke buik, opgeblazen door koolzuur. Tangetjes & camera die tussen de daardoor ontstane leemtes manoeuvreerden. Ik liet me ondertussen naast haar op bed neerzakken.
‘M’n galblaas zat ½ vol. Met 1 grote steen. Maar ik heb ’t niet gezien. Dat mocht in dat ziekenhuis niet. Die chirurg wilde van wel, maar in dat ziekenhuis vonden ze dat onhygiënisch.’
‘Wat lullig,’ zei ik terwijl ik me een juiste houding ordende, rug tegen kussen, lichaam schuin, schoenen buitenboord, ‘dat is nou juist een manier om zo’n operatie te verwerken, lijkt me. Kan je afscheid nemen van iets wat je tijden heeft dwars gezeten.’
‘Ik had medisch psycholoog moeten worden,’ dacht ik.
‘Precies,’ zei Rachel.
‘Zie je,’ dacht ik.

‘& Nou ben je de hele dag blaadjes aan ’t lezen?’ vroeg ik.
‘Nou, ik slaap vooral.’
Ik pakte de Elle onder de Flair vandaan.
‘’t Zijn allemaal plaatjes,’ constateerde ik.
‘Toch vind ik de Elle prettiger,’ zei Rachel.
Snel pakte ik de Flair erbij. Kijken waarom.
‘Flair is meer vrouwengebabbel,’ legde Rachel uit. ‘Staan meer verhaaltjes over problemen bij vrouwen in. Elle neemt de vrouwen wat serieuzer.’
‘Maar ’t zijn van die nietszeggende plaatjes,’ bracht ik er tegenin. ‘’t Gaat alleen maar om de mooi.’
‘Da’s leuk om in te bladeren. Ik kan me nu toch niet concentreren.’
‘Oh, kijk! Een test.’

Ik bleek een stuk minder vrouwelijk te zijn dan ik dacht.
‘Mijn EQ is voor mannen zelfs laag,’ liet ik Rachel zien.
‘Maar je herkent wel veel gelaatsuitdrukkingen volgens dat andere gedeelte van de test,’ zei zij. ‘Dat konden toch vooral vrouwen?’
‘Ja, dat dan weer wel. Maar m’n SQ is ook niet zo best. Wat is dat eigenlijk?’
Ik las even verder.
‘Dit is ook een test die je samen met je partner moet doen,’ las ik. ‘Dan kan je zien hoe mannelijk of vrouwelijk je partner is.’
Ik keerde m’n hoofd naar opzij.
‘Ik heb helemaal geen partner. Deze test is eigenlijk niet voor mij bestemd.’
Ik grinnikte.
‘Ze houden ook nooit rekening met vrijgezellen, die vrouwenbladen. Zeker niet met mannelijke vrijgezellen.’
‘Geen grappige opmerkingen maken,’ waarschuwde Rachel me, ‘ik mag niet lachen.’
Oja, ik was hier niet om te spelen met de spulletjes van de zieke, realiseerde ik me.
Rachel keek strak, maar ik zag haar ogen twinkelen. Ik grinnikte nog even door. Keek naar de antwoorden die ik omcirkeld had.

‘Ik moet maar weer ‘ns gaan,’ zei ik.
‘Ja, bedankt dat je even langs was.’
‘Ach, je moet maar denken: ’t was puur eigenbelang,’ grapte ik.
Ik probeerde echter m’n gezicht meteen weer glad te trekken. Rekening houden met de pijntjes van de zieke die niet mocht lachen.
‘Hoezo?’
‘Ik heb weer veel opgedaan vanmiddag.’

Ik weet nu hoe een galblaas wordt verwijderd in Zijperspace.

whoppe

In ‘t 1e veldje dood, betekent opnieuw beginnen.
‘Nog 1 keertje,’ denk ik voor de zoveelste keer, ‘want dit was niet echt.’
Ik probeer er relaxed bij te zitten, een beetje achterover; ’t moet vooral niet zo zijn dat ik stress aan dit spelletje overhoud. Dat was vroeger.

Toen speelde je 1 spelletje voor een gulden. Lang geleden. In de koffieshop. Biertje aan de linkerkant, asbak met peuk aan de rechter. Je wist precies wanneer er tijd was om een trekje te nemen.
Als Pink aan de kast had gezeten moest er meteen gepoogd worden zijn nieuwe record te breken. Pink was altijd net even eerder aan een nieuw record toe. Wij volgden hem. Over z’n schouder keken we mee, trucjes afkijkend. Om die bij de volgende gulden zelf uit te proberen.
De joystick kleddernat.
Pink leek er nooit moeite voor te doen. Hij kwam op een gegeven moment aanlopen, bleek een gulden te hebben, tilde z’n korte benen op, over de kruk heen, legde z’n peuk in de asbak (mocht niet meer op ’t beeldscherm liggen) & begon nonchalant te spelen. Pas als z’n pacman ingesloten raakte, liet-ie door een korte tik op de kast merken dat er ook bij hem sprake van spanning was.

Als ik wakker word loop ik naar de computer toe. Ik kijk even of ik meel heb, wil vervolgens thee gaan zetten, maar bedenk dat ik dan net zo goed 1st een spelletje kan spelen.
Even, 5 minuutjes.
‘’t Gaat nu vast beter,’ denk ik dan, ‘nu ik nuchter ben, niet moe.’
& Dat wil ik mezelf vervolgens bewijzen. Ik bouw theorieën op over mijn gemoedstoestand & ’t daaraan gerelateerde prestatievermogen, reactiesnelheid ook. Probeer ’t te staven.
Alleen maar om de gelegenheid te krijgen een spelletje pacman te spelen.
Terwijl ik allang al weet dat ik niet de goede versie op m’n computer heb staan. De monsters reageren niet zoals ’t hoort. Naarmate je verder komt veranderen de velden niet. De schema’s waarmee je vroeger in 1 keer ’t hele veld leeg vrat gelden bij deze versie niet.
Toch blijf ik steeds opnieuw beginnen.

Als ik thuis kom van werk.
Als ik wacht tot de magnetron klaar is met m’n eten opwarmen.
Vlak voor ’t slapen gaan.
’s Ochtends vroeg.
Als ik niet kan slapen.
Ik krijg ’t hoofdstuk niet uit.
Tijdens de rust van de voetbalwedstrijd.
De Nederlandse kampioenschappen baanrijden duren lang.
Terug van de wc.
Klaar met douchen.
Nog net even, 10 minuten voor m’n werk.
Het stukje tekst wil niet.
Als ik uit m’n stoel opsta.
Als ik de tuindeuren opengooi.
Tijdens ’t nadenken.
Na afloop van ’t nadenken.
Om niet te hoeven nadenken.

‘Whoppe-whoppe-whoppe-whoppe-whoppe-whoppe-whoppe-whoppe-whoppe-whoppe-whoppe-whoppe-whoppe…….’

& Uiteindelijk gaat alles dood in Zijperspace.

trip

Tabe komt in de deuropening staan. Voor de winkel zat-ie daarnet nog een biertje te drinken. Nu gebaart-ie.
‘Ton, kom ‘ns.’
Beweegt z’n hoofd om duidelijk te maken dat ik even moet komen kijken.
Ik kom op zijn plek staan; Tabe neemt weer plaats op een leeg krat.
Ik kijk. Zie een man traag stapjes nemen. Ogen gesloten. Hij heeft een deken om zich heen geslagen. Een chileense of een argentijnse deken, iets dergelijks. Z’n haar hangt in slierten langs z’n hoofd. Een onverzorgde baard. & Hij heeft een dunne stok in z’n hand.
‘Zo loopt-ie al een hele tijd,’ zegt Tabe. ‘Hij heeft er 20 minuten over gedaan om van de hoek tot hier te komen.’
Met een beetje fantasie herken je een hippe Jezus in de man, maar dan knetterstoned.
Hij staat stil. Z’n hoofd tolt een beetje. Als-ie in slaap dreigt te vallen, schrikt-ie wakker door ’t plots verliezen van z’n evenwicht. Ogen snel op een kier. 2 Stapjes. Daarna weer deinend op de golven van z’n trip.
‘Oh, is hij dat,’ zeg ik tegen Tabe.

Hij kwam elke dag wel even voorbij. Een meisje omarmd. Zij haar arm om zijn middel. Hij de arm helemaal tot over haar schouder.
Hij was niet al te groot, liep een beetje gekromd, dus dat viel op. Alsof ze helemaal verliefd waren. Roze wolken. Liefdesavontuur.
Maar ’t was elke keer een ander meisje.
Hij voerde ’t woord. Ik luisterde mee als ik in de buurt stond.
‘Dag, meneer,’ zei hij vriendelijk tegen een willekeurige voorbijganger. ‘Heeft u misschien iets voor ons over? We moeten de trein naar huis nemen, maar iemand heeft net onze tassen gestolen.’
Heel voorkomend, netjes, beleefd, zachte stem. & Een minzame glimlach. Ook al kwam er geen reactie. Hij keek de mensen met een zoete glimlach na. Z’n vriendin niet loslatend.
Soms raakte hij wat langer aan de praat. Vriendin tegen zich aandrukkend. Een gulle lach naar de belangstellende. Hij wist dat-ie meer zou vangen als de mensen in z’n verhaal geloofden. Gestrand liefdespaar.
Met z’n buit kwam-ie even later een ½e liter bier halen. Zij hoefde niet.
De dorst van de meisjes was nimmer groot.

Voorbijgangers passeren op een ½e meter. Ze zien z’n instabiliteit. Z’n stok valt. Vlak voor de voeten van een man. Die neemt afstand. Loopt om enkele geparkeerde fietsen heen.
Hij raapt de stok op. Loopt weer een paar pasjes. Komt aan mij voorbij. Maar blijft hangen bij de stapels kratten voor de winkel. Hij leunt. Ogen dicht, zie ik van schuin achter.
‘Gaat ’t een beetje?’ vraag ik.
Hij schrikt weer wakker & kijkt om naar waar die stem vandaan komt.
‘Ja, ’t gaat.’
Nog steeds dezelfde zachte stem.
Hij wankelt zich weg uit de leuning van de stapel kratten.
‘Je bent een beetje aan ’t trippen,’ stel ik voor hem vast.
Hij mompelt wat & stommelt weer enkele stappen verder.
‘Doe voorzichtig,’ voel ik me verplicht er nog achteraan te zeggen, maar door ’t verkeer is-ie al buiten gehoorsafstand.

Er staat plots een gedaante in de deuropening. Tegen ’t licht van buiten zie ik z’n contouren. ’t Straalt om hem heen naar binnen. Hijzelf is een schaduw in ’t tegenlicht.
Weer die Jezus-gestalte. Naar de verkeerde tijd & plaats gebeamd.
Vanachter uit de winkel zie ik dat-ie z’n handen vooruit gestoken heeft. Z’n ogen waarschijnlijk weer dicht. Z’n stok rust ergens in z’n handen, steekt langs z’n middel omhoog.
Hij staat stil.
Thomas komt achter de kassa vandaan. Loopt op ‘m af.
‘Meneer,’ zegt-ie.
Ik wil er naartoe lopen, maar besluit dat Thomas ’t ook moet kunnen.
Hij schrikt weer wakker. Een ‘huh’ klinkt.
‘U staat midden in ’t pad,’ zegt Thomas.
Hij verdwijnt. ’t Licht achterlatend. Dat schijnt nog steeds onverminderd door de winkel in.

‘Ik heb daarnet een zwerver weggestuurd,’ zegt Thomas even later. ‘Stond midden in de deuropening.’
‘Ja, ik zag ‘t.’

Hij liet per ongeluk z’n schaduw achter in Zijperspace.

almachtig

Van de week dacht ik even dat ik muizenkeutels had weggegooid. Ik had wat zwarte korreltjes op m’n vinger laten vastplakken & vervolgens door de gootsteen weggespoeld.
Er ging een rilling door me heen toen m’n nog slaapdronken hoofd deels ontwaakte: muizen!
Terwijl ik ’t moment daarvoor ’t argeloos aan m’n vinger had laten hangen.
Ik bedacht opeens dat de zaaddoosjes van de wilde hyacint open waren gesprongen. Onder invloed van de zon, die enkele uren per dag m’n keuken beschijnt. De zwarte korreltjes, de zaadjes, waren daardoor over de vensterbank gerold.
M’n vinger bleef echter nog een tijdje vies. Besmet: ik durfde er voor even niets mee aan te raken.

M’n vader verzamelde zaad. Hij stopte ’t in overzichtelijke potjes. Zwarte potjes waar 1st fotorolletjes in hadden gezeten. Wit stickertje op de zijkant. Ik meen zelfs met datum.
‘Plastic is niet goed,’ zei m’n moeder. ‘Dat werkt in op ’t zaad. Je zou beter papieren zakjes kunnen gebruiken.’
Waarschijnlijk gaf dat m’n vader minder mogelijkheid tot systematiek.

Vorig jaar zag ik m’n moeder zaad van de koekoeksbloem verzamelen. We waren in ’t huis van m’n broer. Ik nam een klein zakje mee. Zaaide ’t uit in mijn tuin.
‘Ik heb er wat van aan Conny gegeven,’ vertelde ze. ‘Die heeft ’t verspreid in enkele bermen in Den Helder. Maar ik heb nog steeds niets tevoorschijn zien komen.’
In mijn tuin wel. Ik zou nu ook enkele boterhamzakjes kunnen vullen met ’t zaad van de koekoeksbloem.

M’n vader zou in zo’n geval een wandeling gaan maken, z’n zakken gevuld. Als-ie een geschikte plek gevonden zou hebben, zou hij z’n voorraad uit z’n broekzak halen. & Alsof-ie ’t Woord zou verkondigen, zo verspreidde hij dan zaad. Zaad van wilde bloemen. Hij wilde dat ’t ook elders groeide. Dat iets zeldzaams zich elders voort kon planten. Niet alleen maar in zijn tuin. Hij wilde dat iets voort bleef leven dankzij zijn helpende hand. De natuur minder wild, minder onafhankelijk van de mens, maar wel verrassender. Dankzij Pa, de almachtige. Dat de natuur minder wild was geworden, dat ’t gestuurd was, wist alleen hij.

M’n broer had plots knopig helmkruid in zijn eendenkooi.
Wij wisten waar ’t vandaan kwam, want alle andere broers hadden ’t ook groeien in hun tuin.

‘Postzegelzakjes!’ zei ik tegen m’n moeder, ‘ik zou ’t in postzegelzakjes kunnen verzamelen.’
‘Ja, dan kan je er op schrijven wat er in zit.’
M’n vaders systeem geperfectioneerd.

Jaloers zou hij komen kijken in Zijperspace.

‘t lied van m’n moeder

Hij had z’n moeder van de trein gehaald, haar meegetroond de Jordaan in. Daar hadden ze een kopje thee gedronken, of nee, zij een cappuccino.
‘Doe er ook maar een glaasje water bij,’ had z’n moeder gezegd.
‘& Een glaasje water voor m’n moeder,’ had hij herhaald, wijzend naar ‘t ½e pilletje dat ze uit haar tas had opgediept.
‘Ik had zelf even een paracetamolletje moeten meenemen van huis,’ zei hij toen de serveerster de bestelling ging halen.
Maar moeders tas zat vol met onverwachte geheimen, zodat hij ’t glaasje water met z’n moeder kon delen.
Zo ook de taart (‘Ik heb net ontbeten,’ luidde ’t excuus), waarover ze enthousiast rapporteerden naar de serveerster toen ze kwam vragen of ’t had gesmaakt.

Hij keek onopvallend, ongemerkt, naar de borsten van passerende jongedames in ’t net te koude weer, zich er bijna niet van bewust dat hij dit deed in z’n moeders aanwezigheid, & luisterde ondertussen naar de vertrouwde stem, die weer een kraakje ouder geworden was, verhalend over familie, bruiloften, kinderen & ziektes. Zodat hij niet kon zeggen dat-ie niet op de hoogte was.
‘Wanneer ga je op vakantie?’
‘Hoeveelste is ’t vandaag?’
Waarop een discussie volgde of ’t nu al 1 dag óf 2 dagen zomer was.
Toen de datum bepaald was, zei ze: ‘Dan mis je m’n 70e verjaardag.’
‘Zoals bijna altijd, omdat je midden in de zomer jarig bent.’
‘Ik weet nog niet hoe ik ’t moet gaan vieren. Ik heb nog niemand uitgenodigd.’

Thuisgekomen bakte hij een lunch van eitjes & groenten. Ze liepen door de tuin & gaven de bloemen namen.
& Hij verzuchtte: ‘Ik heb een nieuwe tent besteld. Die zou ik vroeger 1st met Pa in elkaar hebben gezet.’
‘Ja, met dat soort kleinigheidjes mis je ‘m dan.’

Zij legde zich op de bank neer, terwijl hij probeerde stil te zijn.
‘Nee, hoor. Ik wil alleen maar even liggen.’
Haar hoofd op de kussentjes (2 dagen later zou hij pas haar geur terug ontdekken), haar benen languit, & ondertussen gingen ze gewoon door met ’t bespreken van de dingen.

‘Marc zei dat ik maar ‘ns een keertje met jou uit eten moest gaan,’ zei z’n moeder.
Waarop hij een moeilijk gezicht trok.
‘Nee, voor mij hoeft dat niet, hoor, Moe,’ zei hij, met ’t gezicht dat uitlegde dat hij nou 1maal niet makkelijk was, dat zij dat vast wel wist. ‘Ik voel me nooit zo op m’n gemak als ik uit eten ga.’
Ze lachte de lach die zei dat ze haar zoon begon te begrijpen. Ze legde er de geruststelling in die zei dat ’t helemaal niks uitmaakte.
De écht belangrijke zaken werden inmiddels niet meer in woorden gevat.

‘Zal ik dan maar de trein gaan nemen?’ stelde ze voor tijdens de middagse rondwandeling.
De kilometers stad begonnen te tellen. Hoewel ze dat ontkende.
‘Dan bel ik Marc wel even dat-ie toch eten voor je maakt.’
Ze liepen ’t station in & gaven elkaar een zoen.
‘Ik vond ’t een leuke dag,’ zei z’n moeder.
‘Ik ook.’

’s Avonds zongen er op tv mensen liedjes over moeders. In verschillende talen, uit verschillende culturen. 1 Man kon slechts 2 coupletten zingen, want anders, zo meldde de aftiteling, zou hij in huilen zijn uitgebarsten, want hij had z’n moeder 30 jaar niet gezien.
Hij lag op de bank te kijken. Hij wist dat niemand naar hem keek.

Niemand die lette op wat gebeurde in Zijperspace.

perronbewijs

Als ik de roltrap omhoog neem, zie ik 2 agenten de tegengestelde kant op gaan. Gevolgd door 2 jochies.
‘Maar ’t is van m’n vader,’ zegt de jongen met ’t scheve petje.
‘Zulke dingen hoor je niet bij je te hebben,’ zegt de agent. ‘Dus je krijgt ’t niet terug. Geen denken aan.’
’t Was me bij binnenkomst van ’t station al te binnen geschoten dat je een tijd lang ’t perron niet op mocht zonder geldig kaartje; nu ik politie zie, word ik daar extra aan herinnerd. Sommige dingen mogen, andere dingen niet. Ook al lijken ze onschuldig & heeft niemand er last van, ze mogen niet.
Ik moet m’n moeder ophalen. Misschien is dat ook 1 van die dingen die niet zijn toegestaan.

Boven op ’t perron staan er weer 2. Als ik hun blik wil ontwijken, een mens mag er vooral niet schuldig uitzien, ontwaar ik aan de overkant, perron 2, zowaar nog 3 van hun collega’s.
Is er iets aan de hand? Zoeken ze verdachten?
Ik hoor niet bij de verdachten, dus besluit ik me maar als zodanig te gedragen.
Hoewel ik wel hier boven sta, op ’t perron, waar je vroeger, ’t zal enkele jaren geleden zijn geweest, je kaartje onderaan de trap voor moest laten zien.
Ik loop nonchalant over ’t perron. Richting agenten. Ze staan met een man in pak te praten. Tussen de 2 trappen in. Wellicht de man die door de 2 jochies is lastig gevallen. Geef ze nu slachtofferhulp.
Ik slenter ze voorbij & blijf op een duidelijk waarneembare onschuldige plek staan. Iemand die geen vervoersbewijs bij zich heeft gaat niet zo dicht op de huid van overheidsdienaren staan.
Nog net buiten gehoorsafstand. Ik kan ’t gesprek niet volgen. Anders moeten ze fluisteren, & dat zal ze ertoe aanzetten argwanend om zich heen te kijken.
Ik heb geen schuldgevoel, ben me van geen kwaad bewust, maar ik wil ook niet dat ik die indruk zou kunnen wekken.

Nog 4 minuten.

Wat is de beste plek? Waar kan ik strategisch ’t beste staan? Zal de trein ’t gehele 5b-gedeelte benutten of is perron 5a de belangrijkste losplek van passagiers? Ze zullen toch rekening houden met ’t feit dat momenteel alleen de westelijke uitgang voor ’t publiek bruikbaar is.
’t Voorste gedeelte zal straks snel aan me voorbijgaan. Dan kan ik dus ’t beste zorgen dat ik dermate ver richting 5b sta dat ik door de raampjes de verschijning van m’n moeder mogelijk herken. Dat-ie niet té snel voorbijtrekt, omdat-ie al bezig is met remmen.
Nadeel is dan dat ik te ver weg van de trappen op ’t a-perron zal staan. M’n moeder kan de trap afgedaald zijn voordat ik me realiseer dat ze niet in ’t voorste gedeelte van de trein zat.
Toch maar in de buurt van de agenten blijven. Nog maar ‘ns iedereen bekijken die in mijn & hun omgeving durven blijven. Kijken of die misschien verdacht lijken. Straks hebben andere mensen dezelfde truc als ik. Maar hebben zij wel kwaad in de zin.
Oja, ik ben nooit paranoïde. Ik hoef niet aan dit soort scenario’s te denken.

Nog 2 minuten. Ik zie de trein in de verte al aankomen.

M’n moeder stapt uit een coupé even voorbij mij. Nog net misgelopen met m’n blik. Ze herkent mij eerder dan ik haar. Ze lacht al.
De agenten begeleiden de man in pak. Maar ik verlies ze uit ’t oog. Weet niet waar ze heen gaan. Ik moet m’n moeder opvangen.

‘Ik loop wel even mee,’ zeg ik enkele uren later voor de ingang van ‘t station.
‘Vroeger moest je een vervoersbewijs hebben om op ’t perron te mogen,’ zegt m’n moeder.
‘Ja, dat was een paar jaar geleden ook zo. Stonden ze onderaan de roltrap te controleren. Maar ik breng je tot onder aan ’t perron.’
‘We hebben nog tijd zat.’
‘Ja, nog 9 minuten.’
‘Hij vertrekt 16.19 uur.’
‘Dan ga ik nu m’n fiets halen. Dag Moe.’
We geven elkaar weer een paar zoenen. M’n moeder gaat omhoog & ik keer me om.

Liever had ik een rechtmatig toegangsbewijs voor Zijperspace, dan kon niemand mij wat maken.

grijsgeel

Zij was weg. & Gedurende haar afwezigheid bleef ik in ieder geval nog een weekje in ’t huis. Dat kon geen kwaad.
Bovendien: ze was weg om na te denken. Een weekje Parijs, een weekje ontspanning, zou haar goed doen, haar doen beseffen welke keuzes ze had, welke keuze ze moest maken.
Of ze nog zin had in de relatie, kortom.

Ik deed ‘tzelfde als anders. Dronk misschien iets meer buitenshuis. Bleef langer hangen in ’t jongerencentrum, napraten, opruimen, boel op orde brengen, misschien nog een volgende kroeg met ’t team van die avond.
Praten, veel praten. Wegpraten dat je eigenlijk zelf geen recht op kiezen hebt. Afhankelijk bent van andermans nukken. Een enkel gewillig oor daarmee vullen.
& ’s Avonds laat ‘t 2-persoonsbed in stommelen. Een twijfelaar, die bij de minste vrijpartij z’n commentaar kreunde. Nog luider dan als de bovenburen me uit de slaap hielden.
Nu was ’t slechts een korte snik die uit de lattenbodem klonk als ik me omkeerde op m’n zij & een leegte naast me tegenkwam. Die vulde ik op door haar kussen tegen me aan te drukken.

& In de stad beklaagde ik mijn lot. Tegenover vrouwen. Tegenover vriendinnen. Vooral tegenover vriendinnen van vriendinnen, want vriendinnen waren vaak ook haar vriendinnen. Zaten er middenin.
De avond voordat ze terug zou komen tegenover een meisje uit Hoorn. Een vriendin van een vriendin inderdaad. Op een bankje voor de kroeg.

‘Ze weet niet wat ze wil. Ze dacht dat ze verliefd was op die andere gozer, maar toen ik achter haar aan ben gegaan, besefte ze plots dat ze iets aan ’t weggooien was. Zo zei ze ’t tegen mij die nacht. Dat ze 2 jaar relatie toch niet zomaar overboord kon gooien. Alleen omdat een jongen naar haar luisterde. Of omdat ze opgewonden van ‘m werd.’
(…)
‘Ze is gewoon een beetje gek. Ze heeft buien waarin ze opeens ’t tegenovergestelde doet van wat ze gewoonlijk denkt. Dan heeft ze geen controle meer over zichzelf. De laatste tijd wat minder als in ’t begin van onze relatie, maar af & toe kan je wel knettergek van haar worden.’
(…)
‘Ik probeer er nooit wat van te zeggen als ze weer ‘ns uren bezig is om de deur uit te gaan. Dan is ze alleen al met haar haar een uur bezig. Ik probeer dan een boekje te lezen. Rommel wat in ’t huis. Maar zogauw ik een beetje rond ga lopen zegt ze dat ik ‘ns geduld moet hebben, dat ze heus zo wel klaar zal zijn. Snauwend. Als ik dan zeg dat ik gewoon aan ’t wachten ben & iets te lezen zoek, dan blijkt opeens dat ze niet de juiste kleren kan vinden, dat niets haar staat, dat ze horendol van me wordt, altijd dat gewacht & nooit ‘ns geduld hebben. & Dan moet ze opeens haar hele outfit veranderen. Duurt ’t nog een uur. We waren al te laat, maar dan komen we 2 uur te laat. Ik probeer er nooit wat van te zeggen, want dan wil ze al helemaal niet meer de deur uit.’
(…)
‘Ik ben achter haar aan gegaan. Heb door de brievenbus van die jongen geroepen dat ik heus wel wist dat zij daar was. Die gozer kwam naar de deur om te zeggen dat ik de mensen wakker maakte. Ik zei tegen hem dat ik daar was om m’n vriendin op te halen. Dat hij niet bezig moest zijn een relatie kapot te maken. Ik wilde gewoon nog een laatste keer met haar praten, kijken of we ’t echt niet zouden redden. Toen ben ik naar huis gegaan. Een kwartiertje later kwam zij ook. Huilen. Nu is ze op vakantie met 2 vriendinnen. Om te kijken wat ze nu voor me voelt. Maar eigenlijk ben ik nu vrijgezel.’

‘Hé, Karin,’ zei ’t meisje tegen haar vriendin. ‘Ga jij maar vast naar huis. Ik blijf nog een tijdje zitten. Ik red me wel.’
We zaten nog steeds op ’t bankje voor de kroeg. Af & toe een biertje. Niet te veel, want dan was ’t geld op.
‘Hoe moet ’t dan met de sleutel?’ vroeg Karin.
‘Ach, desnoods kan ze ook een nachtje bij mij logeren,’ zei ik nonchalant.

Ik heb die nacht de buren niet gehoord.
‘Leuk, zoals jullie huis grijs met geel geverfd is,’ zei ze nog voor ’t slapen gaan.
‘Zij wou grijs, ik wou geel,’ legde ik uit.

Zij kwam terug terwijl we nog bezig waren koffie te drinken. Een broodje op een bord.
’t Meisje zei niks. Zij weinig. ’t Meisje pakte haar logeerplunjezak & ging de deur uit. Wij bleven een tijdje zwijgzaam. We luisterden of we de buren konden horen.

Een ½ jaar later kregen we een kaartje.
‘Ik heb een kamer in Amsterdam. Die heb ik ook grijs met geel geverfd. Dank jullie voor de inspiratie.’
We lachten er om.

Maar zwegen vooral in Zijperspace.

hip

Hij hangt meestentijds aan m’n broek. Of eigenlijk doet-ie dat alleen maar als ik onderweg ben. Omdat er in m’n broekzak te weinig ruimte is. ’t Gaat dan zo strak staan. & Een handtasje hanteer ik niet.
Dus in een hoesje, tevens ter bescherming, met een haakje bevestigd aan de achterkant, uit ’t zicht onder m’n t-shirts.
Vooral dat verstoppen is belangrijk. Niet voor mogelijke diefstal, maar vanwege gêne. Wie draagt er tegenwoordig nog z’n mobiel aan z’n broek? Nonchalant wordt-ie door anderen in een broekzak weggestopt, of in ’t voorvakje van de handtas.
Ik ben niet met de tijd meegegaan. Ik heb voor ’t praktische model gekozen. Zodoende is-ie bij de hand, kan ik ‘m horen & voel ik ‘m trillen. Bovendien staat m’n broek niet te strak. Heel belangrijk. Ik noem ’t niet voor niets een 2e keer.

Ik stel me al voor dat ik tot die massa behoor die ongegeneerd ’t mobieltje voorop z’n broek heeft hangen. Naast de broekzak. Bepaalde types. Vroeger hadden ze een sleutelbos op dezelfde plek. Je hoorde ze al van verre aan komen rinkelen.
Ik zie snorren, brillen, kalende koppen, een bepaald slag blouses, spijkerbroeken, schoenen, & dat in diverse samenstellingen, waarbij ’t beeld voltooid wordt door de mobiele telefoon als uithangbord aan de voorkant van ’t lichaam. Mannen die werken, verantwoordelijk zijn, & dat graag willen tonen.
Ik weet meteen wat ik over dat soort mensen moet denken. Zij maken deel uit van die groep. De groep waar ik niet toe wil behoren.

& Toch hang ik m’n mobiel aan m’n broek. Aan de achterkant, onzichtbaar, maar ’t zou zo ontdekt kunnen worden. M’n t-shirtje zou per ongeluk op kunnen waaien. Bij ’t uittrekken van een kledingstuk vanwege warm zou alles omhoog kunnen kruipen. M’n schande tentoongespreid.

Andere schande: de Hema-onderbroeken.
‘Je zou ‘ns een fatsoenlijke onderbroek moeten kopen,’ zeggen diverse vrouwen al jaren.
‘Hema-onderbroeken zijn fatsoenlijk,’ reageer ik stuurs. ‘Ze zijn oerdegelijk. Gaan lang mee. Zitten comfortabel.’
& Ik weet er nog wel wat aan toe te voegen. Over hangen en dergelijke. & ’t Nimmer aflatende krap zitten. Details waar men vaak niet op in wil gaan. Dus sla ik ze over in m’n argumentatie.
‘& Ze zijn nog goedkoop ook,’ beëindig ik daarom mijn pleidooi.
Waarbij ik mijn gang tot wasdom voor alle gemak ook maar oversla: de verhalen over zelfstandig worden, de 1e maal de eigen boodschappen doen, de keuzemogelijkheden die dan geopenbaard worden, keuzes die voorheen door moeder geslecht werden.
Enzovoorts.

Ik loop over straat, of fiets over de weg, in m’n Hema-onderbroek, zwart, maatje 5 (geloof ik, dat moet ik voor aankoop altijd nog even controleren, want ik ben bovendien zo’n man die nooit onthoudt welke maten zijn lichaam vertegenwoordigt), m’n broek behangen met m’n mobiel.
& Onderweg zie ik jongere mannen met mobieltjes die hun fallus groten doen lijken, welke laatste op zo’n manier is ingepakt dat je precies kan zien dat ’t een merkonderbroek is, want van de stof moet volgens de mode die al een tijdje schijnt te heersen een ½e dm te zien zijn, ’t moet uitstijgen boven de broekrand.

‘Zij wel,’ denk ik dan, terwijl ik me even nog wat extra hecht aan m’n zelfverklaarde comfort van de Hema-onderbroek, mobiel binnen handbereik, de boel niet te strak.
Ik niet.

Tot ik gister een telefoontje kreeg. Ik stond net in de deuropening van m’n huis. ½ Thuis, ½ nog net niet.
Ik grijp naar achteren, omvat ’t apparaat, probeer ’t los te wrikken.
& Ten overstaan van al die mensen die in m’n straat aanwezig hadden kunnen zijn, door hun ramen mij hadden kunnen aanschouwen, trok ik met ’t haakje van ’t beschermhoesje mijn onderbroek wel een hele dm omhoog. Duidelijk waarneembaar. Want m’n t-shirt bleef ook hangen op een veel te hoog niveau. & M’n broek was gezakt tot ½ 8, zoals m’n moeder dat vroeger uitdrukte, omdat m’n lijf smachtte naar een goed vullende warme maaltijd, zodat ’t wel een heupbroek leek, de riem op een gaatje verder noodzakelijk.
‘Modern, eigentijds,’ dacht ik, ‘kijk ‘ns, mensen, hoe uw buurman ondanks z’n leeftijd best nog wel hip kan zijn.’

‘Wat een hopeloos ouderwets woord,’ dacht ik toen ik de deur achter me sloot & ’t telefoongesprek beëindigde, ‘”hip”.’

We moeten maar met onze eigen tijd meegaan, die van Zijperspace.

nuh

Dennis lachte me toe.
‘Ha, je hebt ’t stukje gevonden?’ vroeg ik, begrijpend.
‘Ik ben 2½ uur met je weblog bezig geweest,’ zei hij, niet begrijpend.
‘Je hebt ’t niet gevonden? Over de spelregels?’
‘Nee, dat wel. Maar ik was daarna gaan zoeken of je nou gewonnen had.’
‘Ja, haha, dat soort details plaats ik natuurlijk niet op internet.’
Z’n lach trok voor een kort moment weg.
‘Maar ik weet nu in ieder geval wel waar je aandacht naar uitgaat.’
Hij wierp een schuine blik naar rechts. Glunderend.

Dat was Masja. Ik had net naar haar hand gewezen. ‘Ton’ stond er.
‘Ha!’ zei ik, m’n vinger op m’n eigen naam leggend.
Betrapt.

‘Hoe kan je al die namen onthouden?’ had ze even daarvoor gevraagd.
‘Oh, dat gaat gewoon.’
‘Dat lukt mij niet altijd met míjn werk.’
‘Nou ja, ik ben zelf ook niet zo goed in namen onthouden. Maar als mensen bij mij een bonnetje hebben laten schrijven gaat-ie er meestal niet meer uit. Blijft-ie vanzelf in m’n hoofd zitten.’
‘Heb je er trucjes voor?’
‘Soms, maar soms ook niet. Als iemand een naam heeft van een vroegere vriendin bijvoorbeeld, dan gaat ’t vanzelf. Als ik haar gezicht dan weer zie, dan denk ik automatisch aan die vriendin van vroeger.’
‘Ik heb te veel klanten om ze allemaal te onthouden.’
‘Bij mij gaat ’t vanzelf. Ik ken misschien wel 100-en namen van klanten.’
Dus had ze m’n naam gevraagd. Omdat ik haar wel aldoor met haar naam toesprak. Ook al was ze nog maar 2 keer eerder langs geweest.

‘Ha!’ zei ik dus, m’n vinger over de palm van haar hand wrijvend.
& Dat had Dennis gezien.

‘Ik kom er helemaal niet in voor,’ ging-ie verder.
‘Waarin?’
‘In je verhalen.’
‘Ja, je zegt net dat je er achter was gekomen waar m’n speciale aandacht naar uitgaat. Hoe groot zijn jouw borsten?’
‘Ja, Suzanne komt wel in een stukje voor.’
Die was er nog niet. Dennis zat nog in z’n 1tje te drinken. Maar hij had wel vast een biertje voor z’n vriendin besteld.
‘Oja? Dat wist ik niet. Kan ik me niet herinneren.’
‘Een stukje over nieuwjaarswensen. Met een meisje dat Kim heet. Is dat nog wat geworden?’
‘Nee, die heb ik al een hele tijd niet gezien. Daar heb je Suzan.’
Suzan keek me aan, vanonder haar wenkbrauwen.
‘Nuh!’ zei ik er snel achteraan. ‘Ik zei SuzanNUH!’

Zo, die hoor ik voorlopig niet meer klagen over Zijperspace.