ehoiai (dl f)een moderne ‘catalogus van vrouwen’ in 26 letters

Of zoals Fré me shaggies liet draaien en me, terwijl ze er 1tje in haar mond stak, toesprak met: ‘Dank je, pik.’
Ze had me geleerd ze andersom te draaien. Plakrandje naar me toe. & Bij ’t aansteken had ze me verteld dat ik niet moest inhaleren.
Dat was wel lekker, had ze me verteld, maar daarvoor moest je écht gaan roken. Zolang ik daar niet mee begonnen was, kon ik ’t binnenhalen van rook beter laten.
Liefdevol blies ze na de 1e haal de rook in m’n gezicht. Dat was een teken van liefde, had ze me verteld.
Ik onderging ’t gelaten.

Dat de verhoudingen niet gelijk lagen, dat wisten we beiden van tevoren. Al was ’t alleen maar door ’t leeftijdsverschil, dat we met onze neuzen op dat feit werden gedrukt.
Als ik nog jarig moest worden, zij die van haar net had gevierd, scheelden we 7 jaar. ’t Voelde alsof ik nog een stukje in lengte moest groeien, hoewel ik al een een aardig eindje boven haar uit steeg.
Zij slofte, ik sprong.
Zij lag in de zon te bakken, ik zweette liters & probeerde er zo snel mogelijk weg te komen.
Ik kwam op de fiets naar haar toe scheuren & vervolgens reden we in haar autootje verder.

M’n ouders wisten niet wat er allemaal gebeurde. Ze hadden alleen Theo om er verslag over te doen. Die had ook een kamer in datzelfde pand. Nog maar net uit ‘t ouderlijk huis had-ie bij ’t vieren van zijn verjaardag mij per ongeluk een vriendin bezorgd.
Fré zou me bij dat partijtje wel even uitgeleide doen, toen ’t hoogtepunt van ’t festijn zo’n beetje achter de rug was. Via de trap naar beneden, door ’t labyrint van rollen vloerbedekking van de onderliggende winkel heen, waar je niet zomaar ’t licht aan kon doen. We hadden alleen haar aansteker om ons bij te lichten.
‘Draai jij ‘ns even een shaggie voor me, pik,’ zei ze toen al.
& Aangezien de tapijten toch al overal voor ons uitgespreid lagen, hebben we er gelijk maar gebruik van gemaakt. Verstopt in een donker hoekje onze ademhaling inhoudend telkens als andere gasten Theo’s feestje verlieten. We drukten de lippen nog wat dichter op elkaar.

‘Je ouders hoeven ook niets te weten,’ zei Fré. ‘Ze vinden ’t toch niet goed.’
Ze wisten ’t wel; ze wisten alleen niet genoeg.
‘Terecht, pik,’ reageerde Fré, ‘laten we dat maar zo houden.’
Geen slapende honden wakker maken, zei ze ook steeds weer.
Ik bleef maar beweren dat die honden al wakker waren. & Voelde me vervolgens schuldig dat ik ’t woord ‘honden’ voor m’n ouders had gebruikt.
‘Doet er niet toe. Mondje houden.’

Waarop we een week later bij haar ouders op de bank zaten.
Ik was gewaarschuwd, ze zouden nog erger zijn dan Fré. Net als haar zussen & ’t jongste broertje. Theo had me er al van verteld. Fré was een mild geval.
Haar vader donderde binnen toen haar moeder al een uur onze hoofden suf gekakeld had. Hij smeet zijn tas in een hoek, gaf zijn dochter een zoen & begon toen tegen mij te praten. Zonder me een blik waardig te gunnen overigens, want hij was op zoek naar pen & papier om een verontwaardigde brief naar ’t gemeentebestuur te kunnen schrijven.
Hij vroeg me niet wie ik was, dat wist hij al begreep ik snel, maar hoe ik ’t in mijn hoofd had gehaald met zijn dochter aan te pappen.
‘Zie je niet dat ze 6 jaar ouder is dan jij?’ bulderde hij vanachter zijn bureau in de achterkamer.
‘Nee, 7 jaar,’ verbeterde ik, ‘Fré is net jarig geweest.’
‘Niet zo brutaal, pik,’ zei Fré, terwijl ze me schaterend van ’t lachen van de bank af stootte.

Ik heb ’t na een jaar uitgemaakt. We herhaalden onszelf te veel. We bleven in dezelfde problematiek hangen, zou een relatiepsycholoog gezegd hebben.
Ik moest me ook weer wat meer concentreren op school. Daar had ik nieuwe vrienden gekregen, die ook aandacht opeisten. Ze waren anders dan Fré. Ze reden bijv nog geen auto.

Bij ’t afscheidsfeestje van Theo, hij ging ergens anders met zijn vriendin in een flatje wonen, zagen Fré & ik elkaar weer voor ‘t 1st in een jaar.
‘Hé pik,’ begroette ze me.
Ze reikte me haar pakje aan. Ik draaide shaggies voor ons beiden, terwijl zij verslag deed van de afgelopen tijd.
‘Ik ben maar naar de psych gegaan,’ stak zij van wal. ‘Ik redde ’t niet zonder jou.’
De zojuist geïnhaleerde rook kwam weer uit m’n mond te voorschijn. Ik blies ’t richting haar gezicht.
Fré wapperde druk met haar handen.
‘Gatverdamme man, ik rook mezelf wel dood!’

Zijperspace bleef een tijd lang in dichte wolken gehuld.
Deze aflevering is linkmatig gesponsord door Mike.

ehoiai (dl e)een moderne ‘catalogus van vrouwen’ in 26 letters

Of zoals ik een jaar later Birgit meenam vanuit de bollenschuur. Ze ging met me mee naar ons lege huis. Iedereen in ’t gezin was op vakantie, maar mij hadden ze voor ‘t 1st ’t beheer over de woning gelaten.

’t Leek alsof de meisjes me tijdens ’t schooljaar niet zagen staan. Des te meer aandacht ik kreeg tijdens ’t begin van ’t zomerseizoen. Misschien omdat de bollenpelmeisjes nooit mijn blote benen te zien hadden gekregen. Een gymbroek was niet verplicht in de schuur, zoals tijdens de lessen Lichamelijke Opvoeding, & een korte broek was er facultatief, maar bovenal: ongemakkelijk. Vanwege de ladingen stuifzand die uit de kieren van de kuubkisten over je benen dropen.
In de bollenschuur kon men dus niet weten dat ik voor mijn klasgenoten de jongen met vlooienbenen was.

‘Vlooienbenen?’ vroeg ik me vaak na afloop van ’t gymuurtje af, ‘Wat moet ik me voorstellen bij vlooienbenen?’
Thuisgekomen keek ik op de slaapkamer van m’n ouders in de spiegel om de waarheid over m’n benen te achterhalen. Ik liet m’n broek zakken, stapte wat verder weg van de spiegel & keek zo onbevooroordeeld mogelijk m’n eigen blote benen aan.
Niets bijzonders, moest ik constateren. In ieder geval niet iets waarvan ik me kon voorstellen dat meisjes hard gillend ‘Vlooienbenen! Vlooienbenen!’ voor weg zouden willen rennen. & Toch deden ze dat.
Misschien dat ze alleen maar schrik hadden van ’t feit dat m’n aders zo dicht onder de huid lagen dat je de route kon zien die ’t bloed terug naar boven in m’n lichaam volgde.

Birgit had nooit bij mij in de klas gezeten & was ook geen spiegel. Ze kon niets weten over wat te voorschijn zou komen als ik m’n broek zou laten zakken.
Daarom kon ik haar meenemen naar m’n huis, waar op dat moment niemand woonde. Behalve ik. Heer & meester.
Toch opende ik de deuren met enige zorg. M’n buren hoefden niet te horen dat er een meisje achter me stond terwijl ik de sleutel omdraaide. Ik troonde haar mee de huiskamer door, waar de gordijnen veel te open stonden om er op de bank neer te ploffen. Ik ontweek de krakende treden op de trap, die zij dan wel mocht nemen, zodat ’t klonk alsof er slechts 1 persoon naar boven ging. & Pas boven, helemaal boven, op de zolder die m’n oudste 2 broers nog maar enkele maanden geleden voor een eigen woning hadden verlaten, liet ik haar merken dat zij er ook was.
‘Dit is mijn kamer,’ zei ik tegen haar, voor ’t gemak ’t bed van broer Carel daarbij negerend, die op dat moment in een tentje op Terschelling sliep.

Zij lachte, zoals ze altijd lachte. Zoals ze lachte als we tegelijkertijd onze handen wasten om tijdens de lunch onze boterhammen uit de broodtrommels te kunnen pulken. Zoals ze lachte als ik haar hielp haar laatste kistje van de dag vol te pellen. Zoals ze lachte als ik een grapje maakte tegen de jongen die de bollenboer in de schuur hielp. Zoals ze lachte als ik haar tijdens de thuisreis op de fiets inhaalde. Zoals ze lachte als ik naast haar ging rijden. Zoals ze lachte als ik lachte.
Ze lachte, toen ze zichzelf naast me op de kussens had laten vallen & ik m’n gezicht dicht bij die van haar bracht.
Ze lachte heel gelukkig toen, zodat m’n tanden tegen die van haar opbotsten.

De volgende dag belde ze. Wanneer we elkaar weer zouden zien.
Ik humde, ik zweeg & gromde daar nog een beetje bovenop.
Tenslotte zei ik dat ’t me toch niets leek. Ik zei dat ik een dag lang eerlijk naar mezelf van binnen had zitten kijken & tot de conclusie was gekomen dat de liefde die ik de dag ervoor dacht te voelen nergens aanwezig was geweest.
Terwijl ik sprak & tegelijk luisterde naar een afwezige lach dacht ik aan m’n vlooienbenen & de spiegel op de slaapkamer van m’n ouders.

Ik heb een spel kaarten uit de kast gehaald. ’t Spel dat m’n ouders niet meegenomen hadden op vakantie. Ik ging patience spelen. Aan de tafel waar we altijd aten. Tegenover me niemand die in de weg zat.
Ik speelde. Uren achter elkaar. Ik droomde dat ik Birgit op tafel neergelegd had. Ik legde een kaart zo zacht neer dat je de trap zou kunnen horen kraken.
Ik won. Steeds opnieuw. Ik won. De hele zomer lang.
& Als ik ’s avonds laat naar bed ging, keek ik nog even in de spiegel van m’n ouders.

Waar alles nog steeds als vroeger was in Zijperspace.

Deze aflevering is linkmatig gesponsord door Luna.

ehoiai (dl d)een moderne ‘catalogus van vrouwen’ in 26 letters

Of zoals Marja steeds weer met haar bolle wangen bij ons aan de balie verscheen.
Lange Ton zei dat ik haar eens duidelijkheid moest geven. Maar ik wist eerlijk gezegd niet waar ik ooit niet duidelijk was geweest.
De bieb ging nog maar net open & Marja kwam te voorschijn met haar dodelijk saaie glimlach. ’t Kwam vooral door haar bolle, licht hangende wangen.
‘Als een hamster,’ zei ik tegen lange Ton.
‘Als een marmot,’ reageerde hij, waarop hij om een voor mij onverklaarbare reden begon te grinniken.

Wanneer zij binnenkwam, had lange Ton plots veel boeken op te ruimen. De prentenboeken moesten nodig eens omgeschud worden, de A-boekjes netjes op een rij & daar verderop stond nog steeds een moeder te wachten op advies voor iets leesbaars voor haar 8-jarige zoon.
Waardoor ik de taak had de boeken in te nemen, de boeken uit te lenen & Marja aan te kijken als ’t echt niet anders kon.

De bollenschuur was er weer ‘ns de oorzaak van. ’t Begin van een mooie zomer had weer kilo’s hormonen doen verzamelen in onze jonge & willige lichamen & de noodzaak om die zomer door te komen middels zakgeld had ons zoals gewoonlijk in de bollenschuur doen belanden. Op elkaar gepropt, met nog geen ½e meter ruimte om je bollen uit de kuubkist te graaien, te pellen & in een bak te gooien. Je kon elkaar ruiken & de stemmen die de verveling moesten verdrijven werden hooguit door de zichzelf herhalende radio overstemd.
Een ideaal klimaat om de zomerliefde van je leven tegen te komen. Zo had Marja mij in ieder geval ontdekt. Lange Ton zat naast me om die ontdekking meteen af te kunnen keuren. Zijn cynische houding wees immers alle aandacht voor mijn persoon af. Ik moest ‘ns zonder m’n eeuwige aandachttrekkerij in ’t leven proberen te staan.
‘Maar ik deed niets,’ verdedigde ik mezelf.
‘Je lachte naar haar,’ oordeelde hij streng.
‘Dat doe je nou 1maal naar mensen die naar je lachen.’
‘Niet naar marmotten. Ook niet naar een kat. Hooguit naar een hond. Of een aap die je per ongeluk op straat tegenkomt.’

Een mens kon niet anders, zo luidde mijn eigen oordeel. Niet in deze omstandigheden in ieder geval. Met 50-60 man in een bollenschuur, zeker 2, misschien wel 3 weken lang 5 dagen in de week. & De hitte van ’t jaargetij deed ’t trage volwassen worden voor onze tegelijkertijd gulzige ogen openbaren.
Alleen lange Ton leek daar ongevoelig voor.
Ik nam ’t in volle teugen tot me. & Bij gebrek aan concurrentie die zomer aanvaardde ik de aandacht van Marja.
Als ze tijdens de pauze vroeg: ‘Vind je me aardig?’ zei ik, de goedertierenheid zelve: ‘Ja.’
Omdat ik haar voor haar hamsterwangen wilde beschermen. Die zouden wel minder worden als ik gewoon eens een keertje lief & aardig tegen haar deed.
& Als ze aan ’t eind van de week een weekendkusje wilde, slikte ik m’n afkeer van die wangen in, vergeleek ze met die van m’n oma die ik ook elke week op die manier gedag zei & deed m’n ogen dicht op moment van voorover buigen.
& Toen de bollen na 3 weken op waren, deed ik dat weer, voor de laatste keer, zo hoopte ik.
Ik was een in-&-in goed mens & kom me verdomme zeer goed voorstellen dat lange Ton een teiltje nodig had.

Ik had ook niet moeten reageren op haar briefje afkomstig van haar vakantieadres. Ik had niet hoeven vertellen dat ik na de vakantie op zaterdag in de jeugdbieb zou gaan werken, samen met lange Ton. Ik had ook niet de openingstijden hoeven door te geven in diezelfde brief. Dat had ze zelf nog wel uit kunnen vinden. Maar ik had nou 1maal nog geen weet van wat ik in briefjes aan meisjes schrijven moest.

Na 3 maanden ben ik op lang aandringen van Ton toch maar op haar afgestapt. We zijn in ’t hoekje met boeken voor 12 tot 15-jarigen gaan staan. De C, zoals dat heette.
Ik heb ’t haar verteld. Dat ’t de directeur ook niet was ontgaan. Dat ’t er nu om hing. De onrust werd te groot. De klanten konden er niet makkelijk langs. Dus had de personeelschef aan mij de keus gelaten.
Dat ’t dus voor mij beter was dat ze niet meer uren achter elkaar bij me aan de balie stond, heb ik tegen haar gelogen. Toen ze sputterde heb ik er aan toegevoegd dat ’t zelfs beter was dat ze helemaal niet aan de balie stond. & Toen ze zó zielig keek dat ze op een ander beest ging lijken, heb ik er nog bovenop gegooid dat ze beter niet meer in de bieb kon komen. Want nu ik toch bezig was te trappen kon ik net zo goed doorgaan tot ze erbij omviel. Ik moest maar even proberen werkelijk álles uit dit gelukzalig moment te halen.

Voor even was ik heerser over volledig Zijperspace.

Deze aflevering is linkmatig gesponsord door Aukje.

ehoiai (dl c)een moderne ‘catalogus van vrouwen’ in 26 letters

Of zoals de hand van Patty in die van mij lag. Onze handen, die getekend waren van ontelbare gepelde bollen, wreven de ongevoelig geworden plekjes een zomerliefde in.
We stonden op, ervan bewust dat dit ’t laatste moment zou zijn, reikten met onze vingers terug naar dat plekje waar ’t warm was, spannend, onbestemd, misschien wel iets voor de toekomst waar we nog geen weet van hadden, hielden nog even vast & gaven elkaar de 1e kus.
Zoetjes op de wang.
Zij lachte de lach die ik de hele zomer zou blijven onthouden. Met glinsterende oogjes, waarvan ik ’t wonder, onderweg naar onze vakantiebestemming, aan m’n ouders uitgelegd probeerde te krijgen.

Ik zat achter m’n vader in de auto. ’t Grootste gedeelte van de reis, die toch zeker 2 dagen duurde, deed ik niets. Ik las hooguit treurige boeken. Speciaal geselecteerd vlak voor vertrek. De stripboeken die m’n broers zoet hielden liet ik voorlopig liggen.
Ik vroeg bij wijze van verklaring, toen mij gevraagd was waarom ik zo stil was: ‘Hebben jullie wel ‘ns iemand met grijsblauwe ogen gezien?’
& Schaamde me de rest van de vakantie voor die vraag. Ik had onmiddellijk de moed opgegeven dat iemand zou kunnen begrijpen dat dergelijke ogen aanbeden konden worden.

3 Weken later keerden we terug in ’t nog immer warme Nederland. Heerlijk weer opnieuw om aan de slootkant te zitten, achter een bollenschuur. Ideale omstandigheden om de radio door een dergelijke schuur te horen schallen, over ’t geluid heen te schreeuwen om te vragen hoeveel kistjes zij had gepeld. Prachtig licht ook bij die spaarzame wolken om te zien of zij door die altijd schijnende zon veranderd was.
Maar er waren geen bollen om te pellen, er was geen reden om in een bollenschuur rond te hangen & de slootkant lag er verlaten bij. Ik kon ‘m zien liggen, vlak buiten Den Helder, als ik er met m’n broer met de trein op uittrok met onze tienertoerkaarten.
De waterstand was onveranderd. ’t Kroos nog even groen. & ’t Water stroomde nog steeds nergens naartoe.

De laatste 2 weken ben ik rond gaan fietsen. Ik kon me niet elke dag van de vakantie op m’n kamer in romans blijven verstoppen. M’n benen wilden leven, m’n ogen wilden licht, m’n hart wilde bonken.
Ik bestudeerde de kaart van Den Helder, zocht ’t adres waar ik een vakantiekaartje naar had gestuurd.
‘Hier schijnt de zon. We hebben ’t hier leuk. Groeten, Ton.’
Meer had ik er niet van durven maken. Wat schrijf je een meisje met een lachlach & glinsteroogjes van grijsblauw?
Ik besloot de zelfde kant op te fietsen als de ansichtkaart, maar niet te stoppen als ik ’t huis gevonden had. Stel dat ze m’n bezetenheid konden zien.
Dat ritueel volgde voortaan elke dag van die 2 weken, een enkele keer zelfs 2 maal daags. Ik had verder toch niets te doen dan verlangen.

De vrijdag voordat de scholen weer zouden beginnen kreeg ik een kaart uit Spanje.
‘’t Is hier heerlijk warm. We doen de hele dag niets. Ik ben al lekker bruin. Van m’n bollenpelgeld heb ik een radio gekocht. Daar luister ik mee naar de wereldomroep, om te horen wat voor weer ’t is in Nederland. We komen de allerlaatste vakantiedag thuis. Meteen de volgende dag naar school. XXX Patty.’
Ik vroeg me af wat die kruisjes betekenden, maar durfde ’t haar niet te vragen toen ik haar een jaar later weer in de bollenschuur tegenkwam.

In Zijperspace speelde men slechts de herhaling van die ene kus een miljoen keer af.

ehoiai (dl b)een moderne ‘catalogus van vrouwen’ in 26 letters

Of zoals Jeannette, die een bril droeg. Een grote bril. Ruime glazen overschaduwden haar ogen.
Een bril die ik midden in die jaren 70 waarschijnlijk ook niet mooi kan hebben gevonden. Hoewel ze duidelijk een product ervan waren.
Maar een mens vergeeft veel. Hij wil wel ‘ns een oogje toeknijpen. & In mijn geval was dat omdat Jeannette een vrouw was. Veel vrouw.
Voor haar leeftijd, gelijk die van mij, héél veel vrouw.

Bij haar heb ik ’t aanraken geleerd.
Zij zat aan mij, dus mocht ik aan haar zitten. Ik maakte m’n 1e wereldreis dankzij haar. Ze kreunde wel op een bepaalde toon, mocht ik de verkeerde weg inslaan.
Kreunen was ook de manier waarop we communiceerden. Kreunen, met smakken van de mond voor bepaalde accenten.
Was ’t lekker, dan hoorde je een kreun. Was er een vreemd geluid, dan klonk er een vragende kreun. Was ’t tijd om naar huis te gaan, volgde er een kordate korte kreun.

Ik probeerde haar semi-professionele communicatievermogen te imiteren. Onder haar begeleiding probeerde ik me ’t jargon eigen te maken.
Uh. Hmm. Mmhmm. Uhhum. Mwwoh. Oh. Mmmm.
Veel variatie was er niet. ’t Ging er slechts om welke intonatie je ’t meegaf. & Waar de handen zich op dat moment bevonden. Of als we lagen: 1 van de 4 benen.
Ik eigende me geleidelijk haar vocabulaire toe. 1 Die me eigenlijk helemaal niet stond.

Jeannette had zoveel lichaam, zoveel vrouwelijk lichaam ook dat dirigeerde, dat ik te veel moest nadenken. Ik was tijdens ’t zoenen constant bezig met te bedenken waar ik m’n handen naartoe moest sturen. Of hoelang ’t op een bepaalde plek moest blijven. ’t Zweet op m’n hand plakte vanwege bewegingloosheid al op haar huid terwijl ik probeerde aan te voelen of ik ‘m al verplaatsen kon. Wachtend op een bevestigende ‘hmm’, of een motiverende ‘uhhum’.
Ik wilde verder. Ik probeerde nog onontgonnen gebieden te bereiken. Maar de in mijn (door onervarenheid nog onwetende) ogen gigantische oppervlakte moest wel duiden waar ’t ontdekt wilde worden.

& Toen ik eindelijk bereikt had waar m’n nieuwsgierigheid me al die tijd naartoe had willen leiden, daar waar alle meisjesgeheimen zich samengebundeld hadden, waar ik geen weet van kon hebben omdat ik in een gezin van mannen, jongens nog, was opgegroeid, toen ik voelde waar ik slechts van had horen praten, met stoere verhalen, met zinnen die gekopieerd leken uit vunzige boekjes die ik in de boekenkast van m’n oudste broer gevonden had, uitgesproken door juist die jongens in de klas waarvan je niet zou verwachten dat die ooit een dergelijke ervaring zouden gaan meemaken, toen ik voelde dat ’t zweet op m’n handen, veroorzaakt door die gespannen bewegingloosheid, door de noeste arbeid ook die in ons beider mond plaatsvond, toen dit vochtige zweet in ’t niet viel bij de letterlijke poel des verderfs waar ’t nu in terecht was gekomen, toen, ja toen!, toen heeft zij ’t de volgende dag uitgemaakt.

Een paar dagen later liep ze met Jan. Rooie Jan.
Ze liepen samen door school. Arm in arm, samengebonden. Zij arm om zijn middel. & Hij heel doelbewust zijn hand op haar gat.

Daar was ik nog niet aangekomen in Zijperspace.

ehoiai (dl a)een moderne ‘catalogus van vrouwen’ in 26 letters

Of zoals Betsy naar de bovenkant van de lucht gleed van de ½e cirkel die de schommel bereiken kon, achterna gezeten door haar eigen krullen.
’t Zal wel zo zijn dat ze krullen had, maar ’t beeld is vertekend doordat ik haar 30 jaar later weer tegenkwam.
Ik zwabberde met m’n lichaam om de spijlen van de schommelconstructie heen. ’t Vriendinnetje Emma als nog ‘ns een extra blokkade. Zoals te doen gebruikelijk kwebbelde de laatste, terwijl koningin Betsy wijselijk wachtte tot ’t haar beliefde iets te uiten.
Emma hoorde me uit over vanzelfsprekendheden. De hele school moest ’t inmiddels wel weten, wist ik. De hele speeltuin ook, waar we ons op dat moment bevonden.
Waarom of ik daar stond, was de 1e vraag. Waarom er geen andere plekken waren om te staan? Wie ik leuk vond? Waarom ik niet thuis was? Moest ik niet naar huis?
Met als apotheose, dat waar iedereen op had zitten wachten, maar toch liefst zo lang mogelijk uitgesteld had moeten worden, in ons aller belang behalve die van Emma, dat loeder, dat mispuntig akelig schepsel, met haar scheve bakkes & ijl dunne spillepoten: Ben je hier dan misschien alleen maar voor Betsy?

Ik wist al wat rood worden was. Hoewel ik ’t nog nooit bij mezelf had zien gebeuren. Ik had al zo vaak voor de klas moeten staan & daarbij geen antwoord op de vraag van de meester geweten. Ik had al meermaals de lach van de volledige klas over m’n hoofd horen donderen. Ik had wel ‘ns de droogte van m’n mond gevoeld, de tong die wanhopig naar speeksel zocht om toch maar een antwoord te kunnen geven, geheel uit ’t luchtledige waar zich niets & niemendal aan tekst of ook maar enig woord bevond, slechts de imitatie van ’t gupje in de vissenkom van m’n jonger broertje.
’t Was een heet gevoel, alsof er plots ladingen warm water met m’n bloed vermengd raakten & in allerijl naar boven, naar m’n hoofd gepompt werden.

Vertekend dus, zoals Betsy daar door de wolken ging, haar mogelijk slanke kinderlichaam gehuld in de latere vermomming van een vrouw van net niet middelbare leeftijd, maar wel van boven gemiddeld gewicht.
Zoals zij daar nu zat, tegenover haar demente, scheldende moeder, met blozende wangen op haar beurt. ’t Bezoekuurtje van onze beide ouders, die inmiddels wat dichter bij hun kindsheid waren komen te staan.

‘Ik woon in Haarlem.’ ‘& Ik in Amsterdam.’ ‘Dit is mijn man.’ ‘& Ik ben alleen.’ ‘Ik doe aan bellen.’ ‘& Ik schenk bier.’
Zo vatten we in 2 minuten onze levens samen. In andere zinnen, in een ander formaat, maar de inhoud van ons gesprek kwam daar zo’n beetje op neer.

Emma ging weg. Op instigatie van de wenkbrauwen van Betsy.
Ze liet haar schommel los, liet zich vallen op de grond & de lege schommel bleef betekenisloos onordelijk heen & weer zwieberen.
Niet als uitnodiging, dat voelde ik wel aan. Nee, Betsy moest als enige hoog verheven boven de rest, vooral boven mij, blijven hangen. Soms op gelijke hoogte, maar dan al snel weer verder weg.
’t Werd tijd dat zij vragen ging stellen aan haar onderdaan, vanaf haar hoge, veel te hoge troon.

Ik weet nu pas dat haar vragen zacht hebben geklonken. Niet zo bits als op de momenten dat zij zich tegenover stoere jongens moest verdedigen in de klas.
Maar ze ging zo ver de lucht in, ze was zo onbereikbaar, dat kijken ’t hoogst haalbare leek voor mij.
‘Waarom kom je steeds hier bij de schommel staan?’
Ik probeerde te vergeten hoe de lach door de klas van 24 leerlingen kon rollen & hoe een bak heet water van m’n nek tot aan m’n kruin m’n huid verhitten zou.
‘Ik kom voor jou.’
Vervolgens rende ik hard, heel hard, terug naar huis.

& Ik zou Zijperspace nooit meer verlaten, zo was ’t plan.

leugens

Ik ga haar vertellen: ik ben de man die nooit scheten laat.
Ik kijk vaak uit ’t raam & staar nergens naar.
Ik ben er eentje die de afwas doet.
Zogauw ’t eten is gedaan.
Ik spoel alles om & doe de plee elke dag.
Planten krijgen water, hoewel ik ze niet heb.
& De tuin wordt ook goed bijgehouden, jawel.
Ok, ik stop maaltijden in de vriezer, maar daar eet ik slechts van als ik ’t laat heb gemaakt.
Liefst elke dag sta ik achter ’t fornuis.

Ochtend, middag, avond.
Ze bestaan allen voor mij.
& Ik maak me geheel niet druk om de regelmaat.
Die is er al.
’s Avonds een biertje, misschien wel 2.
Daarbij een boek, soms slaap ik in val.

Ik heb veel vrienden die ik nooit zie.
Allemaal kinders, tijd te kort.
Ook eet ik fruit, ja, ik eet fruit.
& ’s Ochtends geen koffie, da’s net zo waar.
Alleen maar thee, meer dan genoeg.
Ok, met veel suiker, slordigheidsfout.
Komt door m’n vader, die ’t ook graag had.

Verder ben ik eerlijk.
Discreet bovendien.
Ik zal niet over hem praten.
& Als ik ‘m zie,
Zal ik niets zeggen,
Behalve dan,

Dat ik ‘m mag.

& Ik weet nog steeds niet wanneer je je mond moet houden in Zijperspace.

zelfstandig

Ze komen binnen zoals een tante van mij haar dochters zou hebben aangekleed. Regenjassen, tot bovenaan de kraag dicht geritst. Haar in een staart. Rugzakken gevuld met dagrantsoen.
Ze kijken rond & als ze zien dat ik even niets te doen heb, komen ze op me af.
De 1 zwijgt, de ander spreekt in middelbare-school-engels.
Wat of ze zou moeten kopen.
Ik vraag haar terug waar ik aan zou moeten denken.
Ze lacht. Haar vriendin ook, op de achtergrond.
Zij, hier op de voorgrond, is de zelfstandige. ’t Meisje dat weet dat ze later wel mooi zal worden. Waarschijnlijk vinden de jongens op school dat al.
De ander is de volger. Zij grinnikt meer. Die vriendin van haar doet ’t toch maar weer. ‘Ik ben blij dat ze m’n vriendin is, want zelf zou ik ’t niet durven.’
Ze heeft net te bolle wangetjes & haar sproeten zitten op de verkeerde plaats. De jongens op school zien haar alleen omdat ze die vriendin heeft.

Maar ondertussen komt er nog niet een zinnig antwoord.
‘I hope you could advise me beers,’ hoor ik na de lach & de grinnik.
Ik zeg dat ze overal uit kan kiezen. & Dat ’t daarom handig is te weten welke kant ik op moet denken. Duits, belgisch, nederlands, engels? Er staat van alles, duid ik met m’n handen.
De grinnik op de achtergrond. Een peinzend koppie staat ervoor. Met een vinger die naar haar lippen wijst.
‘I had a friend,’ vertelt ze, ‘last year. He was drinking strong beers.’
Ze glimlacht naar haar vriendin. Die haar grinnik weer ten beste geeft.
‘Dus je wilt sterk bier?’
‘Ik wil wel eens proberen of ik dat lekker vind.’
We verstaan elkaars engels nog maar net.
‘Natuurlijk kan ik je dan wel helpen met wat uit te zoeken.’
Ze bedankt me. Ik begrijp dat ’t niet nu meteen moet. Dat ze later terug zullen komen.
& Achter elkaar verlaten ze de zaak.

Ze komen terug. Diezelfde middag nog.
Ik denk weer aan ’t vriendje van vorig jaar. Die, terwijl zij erbij zaten, bier aan ’t drinken was. Sterk bier. Bier dat zij niet kenden.
De stoerste jongen van de camping. Hun tonend dat ook zij zelfstandig konden zijn. Zonder ouders. Ooit.

Ze dwarrelen een beetje rond, zie ik door de drukte van dat moment heen.
Ze lopen naar de afdeling Nederland, steken over naar België, scannen vluchtigjes de bieren in blik af & belanden uiteindelijk bij de koelkasten. Waar we eerder die dag hadden staan praten.
Ze wachten tot ik tijd heb.

‘It is strong?’ vraagt weer de gespreksleidster van de 2, me een blikje witibier voorhoudend.
‘5 %,’ antwoord ik. ‘Not too strong.’
Er hangt weer een vraag ergens in de lucht, maar blijkbaar is die vraag nog niet in ’t juiste engels omgezet.
Willen ze nou net als dat vriendje van vorig jaar drinken, vraag ik me af, ‘strong’, of gaan ze een eigen keuze maken?
Eindelijk, gelijk met een aanmoedigende grinnik op de achtergrond, komt er een vraag. Een kort verhaaltje eigenlijk.
‘We travel around,’ zegt ze. ‘We leave Amsterdam. Next week we go back. Then we want to drink a beer. I know which beer. So I want to ask something.’
Ik glimlach m’n vriendelijkste, bemoedigende, engelstalige ‘ja’.
‘If we come in the morning, when you open…’
Ik glimlach nog maar weer een ‘yes’ te voorschijn.
‘Is possible to put in that beer in freezer? So later, we come back, at 4 o’clock, and then we buy beer.’
O ja, zeg ik, dat vind ik goed.
Ze zijn blij & keren zich om. Om een week lang weg te blijven.
In de deuropening hoor ik nog net een grinnik weerklinken.

Kijken hoeveel ouder ze zijn als ze straks terugkomen in Zijperspace.

dopje

Ik wil nooit dat m’n dopje mist. ’t Moet een vanzelfsprekendheid zijn, met ’t risico erin gebouwd dat ’t fout kan gaan.
De hoeveelheid fout is gelukkig dermate hoog dat ’t interessant blijft de wens van raken intens te verlangen.

Ik ben niet ontevreden als ik mis. Ook niet als ik per ongeluk achter elkaar door raak. Dat maakt eigenlijk niet al te veel uit. Gelukkig maar.
Maar ik moet 1 keer in de zoveel pogingen de bevestiging hebben, of juist de ontmoediging, dat ik ’t kan. Of juist niet.
Alles niet vanzelfsprekend. Alles tegelijkertijd wél vanzelfsprekend.

Gister gooide ik vanuit m’n onderarm, een simpele knik makend vanuit m’n elleboog, in de donkerte van een uur of 12. De lichten waren al uit, ik was kort ervoor al van plan geweest naar bed te gaan, maar ik lustte dat slaapmutsje op ’t laatste moment toch nog wel. Er was toch niets speciaals de volgende ochtend om vroeg voor op te staan.
Die knik met m’n onderarm, vanuit m’n elleboog, kostte totaal geen moeite. Ik wist ook dat ’t goed zat. Dat ’t geluid van ’t dopje tegen ’t metaal bevestigend klonk was al helemaal niet nodig.
Ik wist.
Daar had ’t bij kunnen blijven.
Hoewel de kakofonie van minieme opeenvolgende geluiden me sterk in m’n schoenen deed staan. Ik tilde kort m’n rechtervoet op. Tikte met m’n tenen ’t behaalde resultaat op de keukenvloer in.
’t Zijn minieme bewegingen. Niemand die iets hoort, er zich ook maar iets van aantrekt evenmin, maar de teen hupt toch even een nanoseconde op ’t zeil van m’n keukenvloer.

’t Klinkt allemaal tegenstrijdig. Ik wil niet dat ’t er toe doet, maar ondertussen juich ik van binnen dat ik ’t toch voor elkaar krijg.
Ik wil ook niet dat iemand er vanaf weet, maar beschouw mezelf wel als wereldkampioen dopjes-in-een-bakje-gooien.
Ik schrijf voor mezelf in gedachten de olympische discipline al uit.
Met handicap. Zonder handicap.
Per ongeluk stel ik mezelf al voor in een rolstoel. Of dat ik blind ben.
Dat is oneerlijke competitie, bedenk ik dan. Die moeten meedoen met de Paralympics. Die gemankeerde versies van mij.
Of nee, van mijn fantasie. Als ik daar sta, in de keuken, m’n flesje openend & de dop weggooi.
Dat is niet allemaal mij. Dat zijn allemaal andere personen van mij. In al die luttele seconden.

’t Mag raak. Maar ’t mag ook niet raak.
Zo soepel ben ik tegenover mezelf.
Ik wil ’t perse. Maar als ik van mezelf verlies, dan moet ik er niet mee zitten.
Eigenlijk een topsporter gelijk. Er naar strevend verbetering in jezelf te vinden. Gelijk wetend dat er nederlagen voor nodig zijn om motivatie uit te kunnen putten.
Vreemd eigenlijk, in die paar vierkante meters die mijn keuken uitmaken.
Een mens komt zichzelf ’t makkelijkst tegen als-ie zich op een klein podium begeeft.

Vanavond wierp ik, ditmaal bij vol licht, vanuit m’n bovenarm.
Je weet wel, arm op borsthoogte, nog net klaar met ’t openen van ’t flesje, flesje op aanrecht, arm geen tijd gehad om zich lui langs ’t lichaam te laten hangen.
Dus een horizontale streep zou m’n onderarm gaan maken. M’n pols er zwiepend achteraan.
Dat is niet de meest moeilijke. Eigenlijk best makkelijk.
Ik miste echter met 5 cm.
M’n arm gaf onmiddellijk de moed op. Deed de rest van de avond niets.
Ik heb m’n boek met m’n linkerhand omhoog moeten houden. ’t Loslatend als ik behoefte had aan een slok.

We hebben de dorstige ondanks alles gelaafd in Zijperspace.