zon

Mijn vader had een witte doek om de auto tegen de hitte te beschermen. Had m’’n moeder gemaakt. Met aan de 4 uiteinden elastiek.
Waarschijnlijk was ‘’t een oud stuk laken van hun eigen 2-persoons.

Als we onderweg stopten, moesten we 1st er zorg voor dragen dat ‘’t laken over de auto gespannen was. Je mocht geen stap verzetten zonder in ieder geval 1 hand uitgestoken te hebben om 1 van de elastieken om een bumper gespannen te hebben.
Pa trok ‘‘t goedje dan als laatste handeling nog even strak. Dan konden we richting bestemming wandelen.
Vaak een overdekte raststätte die over de weg heen was gebouwd. Beide weghelften. Meeuwenpick heette dat. We zaten ons vanaf vertrek af te vragen wanneer Meeuwenpick zich weer aandeed.
‘Mövenpick,’ corrigeerde ik toen al de hele familie.

We aten daar & gingen er ook slapen.
M’n vader haalde na de maaltijd ‘‘t laken van de auto af, verplaatste auto plus caravan naar ‘‘t terrein voor vrachtwagens & we begonnen weer opnieuw.
Drie zoons & Pa hielden een punt van ‘’t laken vast & haakten de punten opnieuw. We raakten al snel geroutineerd tijdens de vakantie.

De caravan kreeg poten. M’n moeder mocht er als 1e in zitten.
‘‘Nee,’’ riep m’’n vader ons achterna, ‘‘niet met z’’n allen.’’
Daar had-ie niet goed genoeg z’’n best voor gedaan. Nog net toereikend om m’’n moeders lichaam te kunnen houden tijdens ‘‘t bereiden van de thee.
Wij moesten bewegen. We hadden de hele weg al gezeten.

& Als we genoeg bewogen hadden, ‘‘t schemer intrad, m’’n vader de poten enigszins verstevigd had, dan lagen daar de matten in de auto. Achterin. De slaapzakken moesten we zelf uitzoeken. Carel & ik.
Marc was al ingestopt, achterin de caravan. Quint in pyjama.
We poetsten onze tanden zoals we de vrachtwagenchauffeurs zagen doen. In de berm spugend met een tank water in de hand.

Pa tilde ‘‘t laken op. We kropen er onderdoor.
‘‘Draai de raampjes open,’’ zei hij bezorgd. ‘‘Op een kier.’’
‘’Nee, dan wordt ‘‘t koud.’’
‘‘Doe ‘‘t.’’
Dat was genoeg.
Hij verdween een kort moment, zodat wij ons om konden kleden & waren gaan liggen als hij terugkwam. We wisten dat we dan klaar moesten zijn.

Hij tilde ‘‘t laken op. Keek door een kier.
Hij stak z’’n vingers omhoog, kietelend naar niets, door de bovenkant van ‘‘t omlaag gedraaide raam.
‘Truste,’ zei hij dan & hij bewoog z’’n vingers bij wijze van kus.
‘‘t Laken viel.

‘’t Was nacht in Zijperspace.

verdwenen

Boek gekocht. Over kunst. Nussbaum. Felix.

Hij was opeens verdwenen. Hij was er plots niet meer. Zoals wel meer joden rond ‘t jaar 1944.
Vorige eeuw zou ik ‘rond ‘t jaar ’44’ geschreven hebben.
Maar in die tijd had slechts een enkeling de mogelijkheid te schrijven wat-ie wou, hier op ‘t internet.

Nussbaum.
Nussbaum.
Ik heb wel ‘ns van z’n naam gehoord.
Er ging me ook een lichtje branden toen ik
Verfemte Kunst
Exilkunst
Widerstandskunst

op de cover zag staan.
Dat moest een jood zijn, dacht ik. Een dooie jood.

Niet zo vreemd. Ik kijk alleen maar dode kunstenaars.

Ik gaf de man ‘t geld. Pinnen kon niet. Zo’n marktstal, waar een apparaat nog niet aanwezig is.
Raar als contant straks verdwenen blijkt te zijn. Ook op de markt. Of als je een noodruftige wat toe wil stoppen. Die zullen ze dan ook wel afgeschaft hebben.

‘U heeft iets gevonden?’ vroeg-ie terwijl hij ‘t geld aannam.
Wachtend op ‘t wisselgeld zei ik: ‘Ik krijg de krantenartikelen er gratis bij?’
Ze zaten tussen de schutbladen ingeklemd. Zorgvuldig uitgeknipt. Betrekking hebbend op ‘t onderwerp.
‘Ja, die gaan er over,’ zei de marktkoopman.

Of zou een boekenverkoper op een boekenmarkt liever anders willen heten?

‘… van toen er een expositie van hem was.’

Van toen.
Ik heb een boek van toen, dacht ik.
Méér toen kan een mens niet krijgen, of ‘t moet uit een erfenis afkomstig zijn.

Er zijn nog weinig mensen over die knippen in de krant. Ik weet dat m’n opa alles wat met een boek te maken had tussen de bladzijden geneigd was te stoppen.
Maar na zijn dood is die gewoonte bij de mensheid zo’n beetje opgehouden met bestaan.

‘Ja,’ reageerde ik, ‘daar wordt ‘t boek nog interessanter van.’
Maar te zacht om bij deze wind mezelf voor de koopman verstaanbaar te maken.

Ik zie de kartelrandjes van waar de schaar een kort moment de verkeerde kant op wilde gaan. Op een ander document zie ik de sporen van een scherpe lineaal die de bladzijden van elkaar heeft gescheiden.

Daar voor me buigt een oude man, de man die nog niet zo lang geleden van aarde verdwenen is. Hij drukt zijn bril wat dichter op z’n neus & slaat de volgende bladzijde om. Hij leest wie Nussbaum was. Hoewel hij dat eigenlijk al wist. Hij had ‘t immers al in de krant gelezen.

We lezen nog een stukje nieuws in Zijperspace.

henkie!

Hij is waarschijnlijk de koning van de Canta’s.
Henkie wordt-ie genoemd.
‘HENKIE!’
Zo’n Henkie. & Dan op z’n West-Amsterdams. Op z’n Slotermeers, zogezegd.
Waarschijnlijk met ‘sch’ geschreven. Want daar spreken ze ‘t waarschijnlijk nog zo uit.

‘HENKIE!’ werd er dus geschreeuwd.
Waardoor ik ontwaakte uit m’n roes & er achter kwam dat ik van achter bekeken & uitgelachen werd.

De Canta-koning. & Ik had ontdekt waar hij zich ophield.
Hij woonde dan wel niet in een paleis, maar hij had in ieder geval een oprit & een rondgang. Zoals ze dat elk jaar ook weer aanlegden bij Paleis Soestdijk, om ‘t defilé te laten plaatsvinden. Met een perkje in ‘t midden. Perk, mag je best wel zeggen.

Nou verklaart iedereen me natuurlijk voor gek, maar de omheining bewijst dat ik wel degelijk niet m’n duim onheus zit te bejegenen. Als in leeg zuigen tot de fantasie tot op ‘t bot is verbruikt.

Ik heb ook de bakbrommerkoning gekend. Die heette André. André Haasjes.
Jajaja, André Haasjes, zult u zeggen, laat me niet lachen.
Wel degelijk waar. Hij woonde in de Haasjesstraat & heette André. André zonder achternaam. Want dan zou men te makkelijk kunnen achterhalen wie hij was.
Dat hij de ongekroonde bakbrommerkoning van Amsterdam was, zei op zich al genoeg.

De bakbrommerkoning moest ook geld verdienen, dus kocht ik van hem een bakbrommer. Want zo zijn bakbrommerkoningen & zo gedragen zijn ware onderdanen zich.

Ik stel me zo voor dat Henkie de Canta-koning zich ook ong gedraagt. Ik zag in ieder geval op moment van aankomst 1 Canta uit de oprit vertrekken, 1 Canta langs de kant van de weg geparkeerd & 1 Canta triomfantelijk gestationeerd staan voor ‘t paleis van zijne hoogheid Henkie de 1e.

& Op ‘t moment dat ik dus de foto van m’n leven zou maken, zeg maar toen ik al heel tevreden was over ‘t feit dat men mij zo ongestoord m’n gang had laten gaan, maar daarbij niet gerekend had op de overburen van Henkie, die op z’n Slotermeersch (ach, een mensch past zich zo gemakkelijk aan) gezellig buiten hun koffie aan ‘t consumeren waren, toen de 4e Canta binnen 2 minuten mijn leven in kwam rijden & de bijbehorende bestuurder luidkeels om zijn imperator begon te schreeuwen, toen bekroop mij dus de stuipen, vanwege ‘t feit dat ik voelde dat 1 van die koffieleuten mij stiekem van achterop aan ‘t besluipen was om weldra aan zijne almachtige te verklappen dat ik zijn voertuigen op de korrel had zitten nemen.

Dus keerde ik me om, sprong op m’n fiets & voordat ‘t luide gebulder tot mij door kon dringen spurtte ik weg, weg, weg van ‘t ultieme Cantashot.

Men voelde ‘t nadonderen in Zijperspace.

lost

Een hoerenkast.
Zo noemde die man ‘t.
Ik wist niet beter dan dat ‘t een club was. Een club waar pas laat in de nacht ‘t leven op gang kwam.
In die tijd had ik ook nog wel ‘ns daar terecht willen komen. Ik zocht nachtcafés op om ‘t ochtendgloren mee te kunnen maken.
Maar een hoerenkast. Zo zei die man ‘t. Daar was ik nog nooit geweest.
& Nu zomaar een paar deuren bij mij vandaan.

Hij gnuifde een fluisterende gnuif. Hij was tenslotte bij een klant. Een klant van z’n baas, maar toch een klant.
‘Waar zit ‘t lek?’ vroeg hij vervolgens.
‘In de kelder,’ antwoordde ik.
Ik opende de deur voor hem. Maar hield ‘m tegen. Hij hoefde niet koppie onder te gaan.
‘O jee,’ verzuchtte hij zachtjes, waarna hij even stil bleef. ‘Ik denk dat ik m’n spullen even op moet gaan halen bij de hoerenkast.’
Weer een zachte grinnik.
‘Je maakt van alles mee in dit vak,’ voegde hij er nog aan toe voordat hij weer verdwenen was.
Pas aan ‘t eind van de middag zag ik ‘m terug.

Ik ben de dames ook wel tegen gekomen. Van oosterse afkomst.
Ze kwamen tot m’n schouder. Hooguit. & Toch droegen ze dezelfde vuilniszakken als ik richting afvalbak.

Massagesalon. Dat zei de loodgieter de 2e maal dat-ie langs kwam.
Wederom deed-ie 2 klussen tegelijk.
‘Iedereen is ziek,’ klaagde hij. ‘Ik ben nog nooit ziek geweest, maar zou ook wel ‘ns willen.’
Hij ging daarom z’n baas even bellen. Want wat had nou prioriteit? Deze kelder stond nog veel voller dan die van de massagesalon.
Maar god, als hij nou ‘ns wist hoe die mobieltjes werkten.
Ik toetste daarom maar ‘t nr in op m’n eigen vaste telefoon.
Na overleg mocht hij zijn spullen halen voor mijn spoedgeval.
‘Massagesalon,’ gnuifde hij weer.

Daar stond dus nu deze Canta. Maar de politie was tegen massage geweest. Alles wat met massage te maken kon hebben hadden ze dichtgetimmerd.
& Dat bij mij in de straat. Je maakt van alles mee hier.

Voor de rest staan we redelijk droog hier in Zijperspace.

gebeurtenis

Soms gaat het er om zo min mogelijk woorden te gebruiken.
Je ziet iets. Daar kan je ‘t dan bij laten.
Maar ik hou al veel te vaak m’n mond.

M’n deur is dicht. Voorkant en achterkant. Ik hoor slechts de geluiden die ik niet meer hoor.
Dat is lekker. Daardoor weet ik wat er gebeurt.

Maar ‘’t mag niet ongezien voorbijgaan. Iets moet beklijven.
Bij iemand anders dan.
Geen kinderen zorgt ervoor dat je een ander nageslacht gaat zoeken, denk ik wel eens bij mezelf.

Des te stiller ik ben, des te meer ik praat. Des te meer ik laat zien.
Seinen dat hier ook nog iemand de straat oversteekt. Bezig is de andere oever te bereiken.
Kleine boodschapjes.

U denkt: wat is nou een rode kar?
‘t Is niets. ‘t Is niet meer dan iets dat voorbij gaat.
Hij is niet mooi & hij raakt me niet.

Nou ja, ik denk over ‘‘m na.
Moet ook wel als je achter ‘‘m aan zit. Je moet weten waar je ‘’m kan vinden.
Een jacht moet je voorbereiden. Anders vang je niets.

Maar onderweg, ik heb het ook als ik rondloop, gebeurt er tijdens ‘t niets doen juist tegenstrijdig veel.
Kent u ‘’t verschijnsel van de slak die je plots aan een sprookje van vroeger doet denken?
Ik noem maar een voorbeeld.

Je moet niet stilzitten tijdens ‘’t wachten.
Ik zat op een boot naar Engeland waar mensen voor zich uit over zee keken, wachtend op de volgende kust.
Buiten de golven gebeurde er niets. Niets. Heel lang niets. Ik was blij dat ik tenminste hun kon zien gebeuren.

Zet die mensen dan maar eens neer.
Je kan een foto nemen.
Maar heb ik dan wel alles verteld?

Voor de rest niets in Zijperspace.