Vrouwenkamp

‘t Is een Boomhommel, denk ik kort.
Zeer kort, want ik laat me al snel door Wikipedia wijsmaken dat een Boomhommel (met z’n witte kont) vanaf augustus al niets meer van zich laat horen, terwijl de Aardhommel (met z’n net zo witte kont) tot half oktober rondwaart.
Maar dan heb je ook nog de Wilgenhommel & de Veldhommel (beiden de zelfde mate van witkonterigheid). Waarbij de 1st genoemde rond september stopt & ik voor de 2e toch echt ‘t naslagwerk over bijen nodig heb, want daar weten de wikipedianen nagenoeg niets over te vertellen.

Aardhommel dus maar.
Ik stond al verbaasd nog een hommel in m’n tuin te zien. Zo verbaasd dat ik ‘r op haar zoekende, hopeloze vlucht ademloos volgde. Minutieus, elke beweging. Als in: wat doe je hier, gek? Ik heb geen bloemen, ik heb geen nectar, ik heb geen stuifmeel. & Jij bent zelf waarschijnlijk toch al aan ‘t eind van je Bombus-latijn.

Waarna dat beest midden in ‘t luchtledige stil bleef in haar beweging. Er was opeens een hommel die ergens boven de planten gefixeerd stond & niets meer deed.
Nou ja, niet lang. Op een gegeven moment begon ook tot haar (de mannen zijn rond deze tijd van ‘t jaar allang al dood) door te dringen dat ze niet verder kwam & dat ‘t noodzakelijk was zich uit deze paralyse te trekken door heftig met ‘t lichaam te schudden.

De tegemoet stormende spin zal ook wel een vrouwtje zijn geweest.
Vrouwen lijken allesoverheersend in insectenland. Ik bekeek vanavond een filmpje waarbij ‘t mannetje dol enthousiast ‘t vrouwtje dacht te gaan bespringen (in seksuele zin bedoel ik dat dan), maar al snel ingekapseld werd door ‘t rag van ‘t vrouwtje dat in hem een avondmaaltijd zag.
Als ‘t aan de geleedpotigen ligt worden mannen zo spoedig mogelijk afgeschaft zogauw ze niet meer nodig zijn voor de broodnodige productie van volgende generaties vrouwen.

Maar goed, spin (onbekend welk, nog niet bestudeerd, nog steeds iets te bang voor dit soort, maar ‘t zal wel ‘Kruis-‘ zijn geweest; dan heb je in je eigen tuin 40 % kans dat je goed gokt, heb ik me laten vertellen) rent op Aardhommel af, kapselt ‘r in, hommel spartelt, gaat in gevecht (waartoe, waartoe? denk ik nog, dit ga je verliezen, ik zie ‘t nu al, ook als is dat ding met meer poten kleiner dan dat jij bent), spartelt nog een keer, ik zie waarschijnlijk giftige poten van spinlief teder & aandachtig steken in ‘t borststuk van de hommel & mijn vooruitziende blik vertelt me al dat ik straks een behoorlijk groot pakket insect in m’n tuin heb hangen waar de 8-potige zich behoorlijk in omvang aan zal vergroten ‘t komend etmaal.

Maar niets blijkt op een gegeven moment minder waar.
Ik zie hommel vallen (o, m’n lieve hommel, ik had je zo lief, ik vond al dat je zo ongezond laat & onvervaard door m’n tuin zwalkte & voelde meelij voor de hopeloze boodschap die je in ‘t kader van ‘t voortbestaan van je volk buitenshuis moest gaan doen), vallen, in een splitseconde, kleiner nog waarschijnlijk, want voor ‘t lichaam dat zojuist nog enkele omwikkelingen van spinrag om zich had gevoeld ‘t blad onderliggend bereikt zijn de motoren van de vleugels alweer aangezet & zet ‘t zich voor een vlucht, ietwat waggelend, dat wel, richting 1st daar waar vroeger m’n vlinderstruik stond & dan naar verre vertes waar wél voedsel te vinden is.

Buiten m’n bereik. Zó ver konden m’n ogen niet reiken.

Zullen ze nooit reiken in Zijperspace.

Volgzaam

Ik volg m’n vader. Hij loopt voorop. Ik zie z’n kuiten voor me uit schuiven, stap voor stap hoger de bergen op, de zwitserse bergen, nooit pogingen doen snel verder weg te sprinten.
Nee, in gestaag tempo, ongehaast, zodat mijn blik zijn kuiten niet uit ‘t oog verliest. Hij lijkt m’n ogen te voelen, gericht op zijn benen, weet zijn verantwoordelijkheid: z’n kind, met een eigen rugzak, de oudere broer, onvermoeid, uit op nog meer avontuur, verder vooruit de berg op, op zoek naar de paden die ons leiden naar ‘t hoger gelegen doel.

Ik volg m’n vader dus. Maar waar ik in die rol net als hem kinderen had moeten krijgen heb ik er geen.
Hij loopt evenzogoed vooruit. Voor me uit, zou ik moeten zeggen. Ik weet wat er hem overkomen is & wat ik moet vermijden om mij ‘tzelfde te laten gebeuren. Ik ontwijk de stenen waar hij over gestruikeld is. Hef m’n voeten hoger op. Ik ben tenslotte ook kleiner, hoewel ondertussen niet meer nu ik op deze zelfde leeftijd terecht ben gekomen. Maar ik weet dat ik beter m’n best moet doen om niet in dezelfde valkuilen te stappen.

Die zwitserse alpen. Terwijl hij jonger was dan ik nu. Ik keek naar hem op. Ook als hij mensen begroette in ‘t voorbijgaan.
‘Gruetzi mitenand.’
M’n broer & ik kopieerden die zwitserse groet. We lachten om de verkeerde uitspraak van die vreemde buitenlanders die hier woonden.

Wij luisterden niet. Wij zagen niet wat hij zag.
Hij pieterpeuterde z’n ogen de plantjes in, soms met een loep om z’n nek. Die had hij óók nog ‘ns bij zich, naast de bagage voor een overnachting ergens hoog in de bergen.
Hij plukte, zorgvuldig om zich heen kijkend, & frummelde (niemand mocht zien dat hij illegaal kleinodigheden exporteerde) een bloemetje in z’n flora. Heukels waarschijnlijk.
Of was ‘t de Heimans/Heinsius/Thijsse die nu bij mij boven de vroegere stoof hangt?

Ik weet ook dat-ie verbaasd stond om alles wat bewoog. Geïnteresseerd in waar ‘t zich bevond & waar ‘t naar bewoog.
Ik heb dat toen niet geconstateerd, maar zag ‘t toen hij beelden kreeg van wat er niet om zich heen was, maar evengoed wel zag.
Dankzij de medicijnen. Om te voorkomen dat hij snel ouder werd, sneller sterven zou, sneller, sneller, sneller niet meer zou zijn, terwijl hij tegelijkertijd alleen maar trager werd.

Hij vertelde me, m’n moeder zat ongerust naast hem, ik er tegenover, dat er beestjes uit de muur kwamen. Hij lachte er vrolijk bij.
Hij bracht z’n hand omhoog, volgde een denkbeeldig kruipseltje & bestudeerde ‘t. Zoals een natuurvorser hoort te doen. Geen angst. Slechts verwondering.
De medicatie deed ‘m goed.

Ik ben jaren bang geweest. Zo lang als hij er nu niet meer is & lang daarvoor. Maar nu ik lieveheersbeestjes over m’n hand durf te laten kruipen, & wat dies meer zij aan grote avonturen, weet ik dat ik niet hoef te vrezen wat er straks uit de muur tevoorschijn gaat kruipen.

Laat vaders dromen maar komen tot Zijperspace.