Verlatingsdagboek XIII

Ze zeggen dat ‘t straks minder wordt.
Dat zeggen ze niet daadwerkelijk, maar ik zie ‘t ze zeggen. Een mond is groot die zwijgt. Ik zie ‘t ze beginnen te zeggen, zoals ik zelf al vaak genoeg ook ben begonnen te verzwijgen.

Minder wordt alles. ‘t Laat zich aankondigen dat ‘t zo gaat gaan. ‘t Geheel, ‘t overgrote geheel van waar ik nu aan blijf denken, waar ik niet van afgeleid kan worden, wordt straks vergeten als ‘t daar tijd voor is. Ik ben straks niet meer dezelfde als voorheen. & Ik word weer meer zoals de omgeving verwacht van mij.
Zoiets.
Dat ze me straks weer kunnen velen. & Ik niet meer steeds weer dezelfde verhalen vertel.
Ik weet dat eenieder dat eerder heeft meegemaakt, maar ik ben me er ietwat te veel van bewust.

Ik hou m’n mond, heb ik me van begin af aan voorgenomen.
& Dat doe ik ook wel, maar tegelijkertijd ook niet.
Ik zeg dat ik niet wil storen, een normaal beeld wil scheppen van de situatie, eerlijk ook. Maar daar stroomt die vloed alweer, waar ‘t eb had moeten zijn.

Ik wil dijken, ik wil dammen. M’n mond houden, de stroom woorden regulerend. Sst, sst, sluipzachtend stil laten kabbelen, niemand pijn.

Ter voorkoming van dijkdoorbraak in Zijperspace.

Verlatingsdagboek XII

‘s Ochtends vroeg begint ‘t al, waar ‘t toentertijd, de periode waar ‘t me aan doet denken, zich eerder in ‘t begin van de avond aankondigde. Als ik voorbereidingen trof de stad in te trekken. Als de 1e gedachten zich voordeden over wie ik mogelijk tegen zou komen daar, of ze me zouden zien & genegen waren woorden met me te wisselen. Slechts een enkele keer had ik daarbij al fantasieën van zoenen, misschien zelfs van seks. Maar dan begon m’n buik te branden, kreeg ik met moeite eten door m’n keel & wist ik dat slechts alcohol de woeste golven in m’n buik tot bedaren kon brengen. Maar dat was nog uren te gaan.

Nu dus ‘s ochtends vroeg. Door de puberale associatie van dat weeë branden van m’n maag ontstaat ‘t idee dat er vandaag iets gaat gebeuren. De zenuwen zitten bij mij immers in die regionen verstopt, m’n vermoedens & intuïtieve vooraankondigingen ook. Dat heeft god de heer bij mij abusievelijk allemaal in die ronde bal daar midden in m’n lichaam gepropt, hij had geen enkel ander plekje kunnen vinden waar nog ruimte was; halverwege van boven naar beneden coördineert ‘t daar m’n stuipen, m’n trillingen, m’n hortende & stotende zuchten en alles wat nog meer oncomfortabel voelt, maar van ongeduldige verwachting schreeuwt & dreint.
O nee, ‘t zijn beslist geen vlinders. Maar ‘t vertelt mij wel dat er iets te gebeuren staat in de loop van de dag.

Dat ‘t niet klopt, dat ik dat inmiddels dondersgoed weet en dat ik er aan ‘t eind van de dag niet teleurgesteld over ben, eerder opgelucht, maar dat ‘t de volgende ochtend zich weer zal laten gevoelen, dat maakt ‘t nog vermoeiender. Ik wil geen pubersensaties door m’n lijf heen voelen walsen. Zeker ook niet ‘t gevoel opgedrongen krijgen dat de dag zich niet had ontwikkeld zoals bedoeld.

Daar was ik in gedachten mee bezig toen er op gegeven moment 2 vroegbejaarde amerikaanse dames, vast aan ‘t cruisen met een schip & veilig in Amsterdam aangeland, m’n aandacht opeisten. 1 Van de 2 dan. Zij wilde bier, dat voor haar zoon bestemd leek te zijn, met me afrekenen, maar bovenal van me weten of dit iets heel speciaals was, dat wat ze op ‘t punt stond te kopen, voor iemand die verstand van bier had, een connaisseur zogezegd.

Maar ik zag tegelijkertijd de andere vrouw staren. Ze tastte mijn handelingen & woorden af. Ik vreesde daardoor voor mijn oprechtheid & routineuze nonchalance in ‘t gesprek met haar vriendin & keek haar juist daardoor stuntelig door de bij mij veroorzaakte verlegenheid soms recht in de ogen. Ik kon niet anders, haar ogen keken recht bij mij naar binnen. Zo strak & tegelijkertijd zo berustend dat ik me realiseerde dat ik zo’n blik nog niet eerder had gekend.

Toen stelde zij plots, haar smartphone inmiddels in haar handen, de vraag of ze een foto van me mocht nemen. Haar ogen nog steeds indringend op mij gericht. Een lichte lach vergoelijkend op haar lippen. En waar ze daarvoor terwijl ze stil stond steeds dichter naar me toe leek te komen, nam ze nu 10 cm afstand, haar smartphone gereed voor ‘t moment van mijn toestemming.

Ik zei: ‘You think I’m as handsome as my mother used to say I was?’
& Ik zag mezelf als baby die kon praten.
Zij zei: ‘You remind me of my late brother.’
We hadden 2 doden tussen ons in staan, bedacht ik me, doden die nog niet verzonden waren. Maar ‘t zou goed komen nu.
Ik glimlachte zoals ik zou willen dat m’n moeder zou willen dat ik zou willen. Daar ergens tussenin.
Maar voordat ik me dat besefte was dat smartphone-moment alweer voorbij.

‘You 2 look beautiful,’ zei ze, m’n moeders woorden indachtig. ‘You both always been.’
Ze deed een paar stappen verder achteruit, richting deur.
Haar vriendin nam haar tas bier op, volgde haar die paar stappen & ze verdwenen kort daarop samen uit de winkel. Zij achteruit lopend, haar priemende ogen nog steeds berustend op mij gericht.

Haar ogen waren groen, haar broers baard rood. Zover ik mij kan herinneren als ik me dat zou kunnen herinneren.

Stormen tijdelijk voorbij in Zijperspace.

Verlatingsdagboek XI

Soms wil ik fluisteren.
Zachtjes twinkeleren van hoe ‘t met me gaat.
Hé, hier ben ik. Dit is waar ik ben. Maak je niet ongerust. Straks ben ik ergens anders.

Maar die fluistertoon raakt alweer verloren als ik die woorden gebruik. Ze schreeuwen harder dan ik me voorgenomen had.
Alsof ik op jullie zit te wachten & niet gehoord heb dat jullie al gearriveerd waren. Ondertussen lipoefeningen repeterend.

Ik doe dat wachten evengoed wel. Maar er is niets wat ik terug krijg als ik dit schrijf. Moet ik blijvend aan wennen.
Ik ben lang geleden hier aan begonnen. Blog, relatie, whatever.
Maar ik ben dus nog net zo ver als toen ik 3 weken geleden een beslissing nam & alles achter me liet waar ik me lange tijd lekker bij voelde.

Poeh, lange zin. Te veel inhoud. Veel zijwegen ook. Zonder dat u dat merkt.

Ik ben elke dag blij als ik de gelegenheid krijg andere mensen te zien.
Veel te blij. Schuldig bijna dat ik dat zo voel. Ik steel andermans gevoel.
Schrijven doe ik daarna pas. Oprapen wat er in m’n geheugen aan gevoelens begraven zit.

Ik wil dat er gelezen wordt. Dat wat ik zeg mogelijk zin heeft. Ik die m’n hoofd heeft gestoten, z’n hoofd daarom door blijft stoten, net zo lang misschien tot ‘t tot bloedens toe stil houdt.
Dus geen beelden meer. In ieder geval niet meer van die verkeerde beelden die me bedriegen of me juist exact vertellen hoe ‘t er op dit moment voorstaat.

Zijperspace is.

Verlatingsdagboek X

Waarde luisteraars!
Ik ben alleen.
Daar wil ik emotie in leggen, maar dat lukt me niet zo goed. Als ik dat op deze wijze mededeel zegt ‘t eigenlijk niet zo veel. Daar ben ik me terdege van bewust.
Daarnaast is ‘t nou 1maal zo dat ik me doorgaans lekker voel, bij dat alleen.
Ik ben ‘t gewend, ben er mee verwend, ken ook, soms, geen andere overlevingswijze dan ik tegen de rest. Qua ik in m’n 1tje. De rest met de rest.

Tenzij ik met iemand anders.

Ik tegen de rest is natuurlijk niet waar. Ik probeer ook maar te overleven. M’n hoofd boven water houden. Me zo goed mogelijk recht overeind schoppen & nog wat uitdrukkingen meer.

Ik ben er op een gegeven moment achter gekomen dat iemand om je heen heel prettig is. Dat houden van heel plezierig is. Streven om bij elkaar te blijven, streven om bij haar te blijven, streven om ‘t streven an sich.
Ook al doe je dat uiteindelijk alleen.

Ik ben heel goed in alleen. Heb ik dat al eerder gezegd?
Ik ben heel goed in alleen.
Zodat men ‘t goed begrijpt. & Ook 3 keer goed onder elkaar ziet staan.
Ik die me dat mezelf steeds weer zit in te wrijven. Me dat mezelf. Me dat mezelf. Zo klinkt dat, zo wrijft dat. Fout geschreven, goed gewreven.

Ik schep momenteel voldoening in inwrijven & herhaling daarvan. & Nog wat fouten die ik mezelf toe laat staan.

Ik praat ook weer. Men luistert. Ik vertel verhalen & ik lees voor.
Ik weet tegelijkertijd niet waar ik dat aan verdiend heb, maar doe niet anders dan de spraakwaterval m’n lippen te laten ontglippen.

Maar als ik alleen ben, ben ik alleen.
‘t Zijn zulke stomme woorden. Des te vaker ik ze zeg ik minder ben gehoord.

…in Zijperspace…

Verlatingsdagboek IX

Ik kan ‘t me nog herinneren van toen ik nog rookte. Toen ik rookte om er juist van af te komen: ‘t gevoel dat ‘t hele lichaam onder spanning staat.
Stroomstootjes lijken kleine delen van m’n armspieren te beroeren. M’n borstkas wordt ingedrukt omdat ‘t omhulsel de moed opgegeven heeft groot & ruim te staan, m’n longen ondergaan gelaten ‘t gebrek aan ruimte & ademen ‘t verkeerde ritme. M’n vingers maken onverhoedse bewegingen de verkeerde kant op, niet door anderen waar te nemen, maar ik weet zelf dat ‘t zo is. Of dat ‘t zo zou kunnen zijn.

Ik had in die dagen van toen ik nog rookte altijd pillen bij me. 1 Of 2, in een plastic zakje, zorgvuldig weggestoken in m’n portemonnee. M’n huisarts had me verteld dat ze niet verslavend waren, kwaad konden ze evenmin & pas jaren later heb ik me afgevraagd of-ie me nou had voorgelogen of dat-ie onwetend was.
Ze hebben me 5 jaar lang rust gegeven. Weg waren de momenten dat ik ‘t gevoel had dat m’n hoofd uit elkaar kon spatten. M’n emoties werden geëgaliseerd, alle risico’s geëlimineerd.

Daar ergens moet ‘t fout zijn gelopen met m’n schildklier. De puinhoop in m’n kop heeft die fout veroorzaakt óf de oorzaak van die puinhoop was de snelle werking van de klier.

Nu is-ie traag. Ik moet ‘m door een iets te goed geslaagde behandeling met weer andere pillen lichtelijk oppompen. Maar doordat ik na een ½ jaar uitstellen daarnet telefonisch een afspraak heb verzet giert ‘t weer van binnen.
Een telefoontje van 3 minuten. Hij ramt m’n lichaam in als knalvuurwerk.

Ik blijf nog even zitten in de stoel waar ik de meeste tijd doorbreng als ik thuis ben. Ik probeer de persoon van enkele weken geleden van hieruit op te sporen, terug te plaatsen in ‘t lijf waar hij niet wil zijn. Ik verzin bezigheden waar hij wellicht iets mee kan, die ‘m vol bewondering zal stemmen dat dergelijke activiteiten leuke afleiding bieden, nieuwe doelen ook.

Maar ik, die er nu in zit, is daar niet zo goed in. Daar is dat ander deel voor nodig. Maar die laat zich overstemmen door een groot te veel aan ik.

Zijperspace is Hyperspace.

Verlatingsdagboek VIII

Ik probeer mezelf te genezen. Pillen helpen niet. Goede adviezen evenmin.
Die laatsten schieten alle kanten op. Hoe meer mensen je spreekt hoe diverser de wijsheid van wat ik zou moeten doen. Allemaal goedbedoeld. Maar er moet toch iemand zijn die de noodzakelijke beslissingen op de werkvloer neemt & ik heb mezelf die taak toegewezen.
Toch maar. Hoewel ik er eigenlijk liever niet verantwoordelijk voor zou willen zijn. Maar uiteindelijk ben ik van hen allen de enige dokter die volledig op de hoogte is van alle complicaties.

De verschijnselen zijn velerlei.
Ik kijk de Tour en hoor een wielrenner praten over een wielercafé. Tegelijkertijd besef ik dat dit de man was die liefst kampeert als hij aan koersen deelneemt.
M’n keel wordt gesmoord & ik zeg niets meer.
Dat deed ik zowiezo al niet, ik ben immers alleen.
Uit compensatie-drang haal ik in gedachten m’n 1-persoonstentjes te voorschijn. Ik zet ze op op de laatste campings waar ik in m’n 1tje heb overnacht. Al of niet met angst voor aanvallende beesten, donkere nachten & verafgelegen toiletblokken.

Ik haal oude kranten op die we op m’n werk kunnen gebruiken om glazen mee in te pakken. Ik gooi daarbij de bijlages weg, maar krijg ‘t niet over m’n hart om niet van elke aparte editie 1 exemplaar te bewaren. Misschien staat er iets in om uit te knippen & te bewaren.
Vervolgens krijg ik de neiging om alles definitief bij ‘t oud-papier te dumpen. Niets mag meer bewaard. Alles moet voortaan tijdelijk zijn. Duurzaam, dat wel. Maar weg met troep.
Er is veel troep, plots. Veel meer dan ik voorheen kon zien.

Ik stop voor rood. Of eigenlijk voor passerende auto’s. Ik kijk de andere fietsers niet meer aan, omdat zij braaf blijven staan & ik dat geduld niet heb. Ik wil weer zonde van m’n tijd beseffen. Waarom dat oponthoud?
Laat me! Laat me! Gij schapen die als de kudde van 9 uur ‘s ochtends in rijen van 10 meter diep zich verzameld heeft bij ‘t licht vlak voor de Film & Tv-academie.
Ik ben uw film noch uw rol & fiets door rood.

Positionering van Zijperspace.

Verlatingsdagboek VII

Er mag geen cliché bestaan. Als wel, mag zoiets zéker niet uit míjn mond komen. Alles wat ik zeg mag gekleurd zijn, beschreven vanuit mijn oogpunt, maar ‘t moet nimmer voorbij te veel sentiment zijn. ‘t Beroep daarop, bedoel ik dan.

Dat zegt mijn stijlboek.
Er staan ook nog wat regels in over hoe ik m’n woorden gebruik. Hoe ik een toon zet. Wat voor mededelingen te ver gaan. Wie de hoofdrol speelt & wie er juist nooit onderdeel van ‘t verhaal mag uitmaken. Er mogen daarnaast ook geen reputaties geschaad worden.
& Nog wat gekriebel. Die anderen gelaten zullen aannemen & ik ondertussen tot essentie beschouw.

Soms voelt die strijd voor ‘t juiste woord & de juiste formulering als ik tegen de rest van wereld, waarbij ik mezelf steeds opnieuw andere regels opleg over hoe er op een smaakvolle manier gevochten moet worden.
Een constante herhaling van stijlfiguren dient daar bovendien bij vermeden te worden.

Men zou ‘t kunnen beschouwen als een tikkeltje te hoog gegrepen, enigszins afdwalend van waar ‘t eigenlijk over zou moeten gaan. Ik zie echter voor mezelf geen andere uitweg. Wil ik bereiken dat ik geloofd word om wat ik zeg, wat me beweegt, waar ik ben & hoe ik daar terecht ben gekomen, dan zal ik, misschien ietwat omslachtig, maar zeker op een zuivere manier, gebruik moeten maken van de beperkte woorden & uitingen die ik tot mijn beschikking heb.

‘t Is niet meer dan een stijlboek, strenge regels dus die niet meer dan per ongeluk opgeslagen staan in m’n achterhoofd.
‘t Gaat daarbij totaal voorbij aan de mogelijkheid van ‘t volgende fragment uit een lange conversatie:

‘Ik heb eigenlijk geen vrienden.’
‘Maar er zijn genoeg mensen die jou door wie je bent erg hoog hebben zitten.’

Ik kruip naar m’n moeder. Ze ligt onder de dekens, waar bovenop haar sprei. M’n vader aan haar linkerzij.
Ik kruip haar tegemoet, hoewel ik weet dat ik ondanks de versplinterend stekende hoofdpijn in m’n kop gewoon stap voor stap dichter op haar toe loop. Rechtovereind. Kruipend evengoed, geveld, op zoek naar open armen.
Ik weet dat dit niet in werkelijkheid gebeurt & dat ‘t niet binnen de regels valt, maar ik zie ‘t zichzelf afspelen terwijl die conversatie in m’n hoofd wordt herhaald, wordt gerepeteergeweerd.
Stap voor stap dichter naar m’n moeder.

Vals spel in Zijperspace.

Verlatingsdagboek VI

Iedere dag drink ik een laatste biertje.
Waarbij ik me besef dat ‘iedere’ een nieuwe traditie begint te worden. Ik probeer mezelf een nieuw ritme te geven, een nieuwe continuïteit. ‘Iedere’ is waar ik nu wil zijn. Niets is ongewoon aan wat ik nu doe. Iedere is er altijd geweest. ‘t Kan zelfs zonder aanhalingstekens bestaan. Iedere geeft mij ‘t gevoel er nu te zijn zonder problemen.

Waarbij ik toch iedere dag dat laatste biertje drink. Waar eerdere bieren aan vooraf zijn gegaan.
Om mezelf te verexcuseren voor die gewoonte pleeg ik te denken dat ‘t nu 1maal m’n vak is.
Bier.
Ik drink bier. Ik praat bier. Ik denk bier. Ik ben.

Maar dat laatste bier is een kwestie van loslaten. Je bent er geweest, hebt geleefd in de dag, maar op een gegeven moment moet ‘t genoeg zijn.
Alcohol, roes, rust.
Vergeten.

Dat laatste volgt op de beslissing alles achter je te laten & voor de volgende dag te kiezen.

‘t Duurt zo lang voor ik vergeten kan, de laatste tijd. Ik ben op de goede weg, maar toch zijn de ochtenden, die lange ochtenden van ogen oren lichaamsdelen openen, van me schoon geschoren gewassen zelf te voelen & op weg te zijn naar bestemming, langdurig of voor een korte boodschap, langslepend & buiten ademhalend uitgeput, dat ik denk dat ik steeds weer de volgende ochtend, na m’n laatste biertje, opnieuw moet herbeginnen.

Ja, dat is dubbelop. Maar dat heb ik nodig.

Herhaling is oefening in Zijperspace.

Verlatingsdagboek V

‘t Voordeel is dat ik weer weet wat ademhalen is. Hoe je dat moet doen & hoe je je daarvan bewust kan zijn. Elk moment wordt plots geleefd. Elke teug lucht snijdt door m’n keel, doet me benauwen, waar ‘t me normaal leven zou moeten geven, & ‘t me zou zeggen dat ‘t allemaal betrekkelijk is. Alles kan zomaar afgelopen zijn, lucht ik mezelf dan eindelijk op.
Ik weet dat ik niet zo moet praten, want zo druk ik me normaliter niet uit, ‘t klinkt ook zo neerbuigzaam naar ‘t allerhoogste dat er aan ‘t eind toch niet is, maar ik kniel evengoed neer voor ‘t besef dat ik ‘t niet alleen denk te kunnen redden.
Dat hadden ze me nl eerder moeten vertellen.

& Dan besef ik me dat ze, ik denk daarbij aan een samengestelde entiteit van bewustzijnswezentjes die ergens door m’n lijf m’n zijn m’n aanwezigheid alhier ronddwalen (liefst die paar woorden zonder spaties, zodat men zou kunnen voorstellen dat ‘t een 1-wording kan zijn) & me laten beseffen dat ik besta & denk, me realiteitszin bijbrengen, me er op wijzen dat ‘t geen zin heeft te denken dat ‘t nog lang duurt, geen god te zijn in ‘t voelen van mijn eigenste gedachten.

& Nog wat van die complicaties die zich voordoen bij een onnozele man die niet doorhad dat hij weer kon belanden waar hij al eerder was geweest.

Door de neus dus. Voelen dat de buik daarbij rijst. Rustig naar buiten laten glijden via mond. Buik daalt. & In slaap vallen bij beelden van bergetappes waarbij ik angsten uitsta bij de afdaling als de mensen juist weer op adem hadden kunnen komen.

Te veel lucht in Zijperspace.

Verlatingsdagboek IV

Als ik ‘t zou moeten uitleggen terwijl de toehoorder tegenover me zit was ‘t geen probleem geweest. Taal is iets meer dan een paar letters die woorden vormen op papier. Een wenkbrauw, een handbeweging, een moment stilte, zelfs stotteren, had veel duidelijk gemaakt. Je hebt dimensie nodig om de werkelijkheid van woorden te kunnen vatten.

Daarom trainde ik me ooit in ‘t beschrijven van hoe een dop van een bierflesje de vlucht maakte richting een bakje boven de wasbak, erboven in de rechterhoek, waar 2 van de 4 keukenmuren zich hoekten.
Nu besef ik me al dat ik iets verleerd ben. Ik ben even de compactheid van een verhaal kwijt. Je moet minimaliseren om begrijpbaar te zijn als je ‘t zonder wenkbrauw, handbeweging, stilte & stotteren moet stellen.
Je moet stotteren laten voelen in een oogwenk van een zinsdeel. & Dan liefst in een zo kort mogelijke zin.

Ik heb dat bierdopje nodig. Ik wil tonen dat ik in 1 handbeweging ‘t dopje laat zwieren door de lucht, ‘t moet nl een boog zijn om daar te komen waar ik ‘m hebben wil (de plek waar de 2 muren hoeken, vlak boven de wasbak), waarbij ‘t rechts de muur raakt, scheef afzakt richting de muur voor me, daar de bewuste richtingstik van een keukentegel ontvangt om door de zwaartekracht afgeschoten te worden richting dat bakje. ‘t Opvangbakje. Waar ik een groot gedeelte van m’n afval van de keuken doorgaans in verzamel.

Nu heb ik dat bierdopje extra nodig. Vroeger was ‘t normaal. ‘t Was een bezigheid van mezelf. Met een poging te begrijpen wat ik deed door ‘t in woorden te verpakken.
Nu besef ik me dat ik van dat dopje af wil. Op zo’n manier dat ‘t van mezelf afwerpen weer onderdeel van mij wordt. Ik word mezelf. Dáár zit dat dopje. Verstopt in m’n afkeur & behoefte tegelijkertijd.

Ik hoef ‘t niet meer te bewaren omdat ‘t gebruikt kan worden in m’n tuin. Dat slakken hun lichaam doormidden kunnen laten snijden zodat ze de moestuin niet kunnen bereiken. Ik hoef me niet meer te beseffen dat ‘t gebruik van bierdopjes een mogelijk effectievere manier daartoe is dan schelpen. Een decimeters dikke wand van rauwe ruwe vlijmscherpe schelpen zou ‘t moeten afleggen bij de puntige randjes van 100-en bierdopjes in de strijd tegen de slak.

Die vlijmscherpe schelpen heb ik eergister proberen op te ruimen. Er kwamen 10-tallen slakken onderuit te voorschijn. In de vuilniszak ermee. In de vergaarbak vervolgens voor de deur.
Er was al geen moestuin meer. Er waren vervolgens ook, tijdelijk, geen slakken meer. De schelpen met de schep weg geschraapt zover als mogelijk.

Bierdoppen blijven komen. Ze vliegen met een kromme boog, ik moet m’n taal nog trainen hierin, variëren ook, om duidelijk te maken dat ik hier in m’n 1tje ervoor probeer te zorgen dat ze in dat stomme bakje belanden. Nooit meer in een moestuin die niet van mij kon zijn.

Hoewel de tuin van Zijperspace.