opnieuw

Opnieuw

Vorig jaar fotografeerde ik dezelfde bloemen, maar dan met m’n mobiel.
‘t Zijn natuurlijk dezelfde bloemen niet, er zit een jaar tussen. Volgende maand liggen de bloemblaadjes van deze generatie ook weer uitgespreid over ‘t groene bed dat zich onder de appelstruik bevindt.

Appelstruik. Ik noem ‘t maar zo. ‘t Lijkt niet op een boom met z’n wijd uitlopende takken. & Aan ‘t eind van ‘t seizoen hangen er appeltjes aan.
Ik waag ‘t niet ze te eten. Ze hebben iets kunstmatigs.
Maar de bloemen bloeien mooi. Als je er dicht op kijkt, alle knoppen inmiddels rood, lijkt ‘t een orkaan die rondraast & tegelijkertijd stilstaat.

Elk jaar anders. Elk jaar ‘tzelfde.
& Hoewel ik ondertussen mezelf een echt fototoestel heb aangeschaft, lijken de foto’s tot ‘tzelfde resultaat te leiden.
Ik zal dat geheugen van me ‘ns uit moeten schakelen. Een mens moet blijvend verrast zijn bij ‘t zien van mooi. Geen verzuchting van dat ‘t net zo oogt als gister.

Ik was wel verrast, 2 weken geleden. Ik zag de 1e sprieten wilde hyacint omhoog klimmen uit de grond.
Maar die verrassing was vooral gebaseerd op de vaststelling dat de winter z’n einde naderde. Opkomend groen zou de kou wel verdrijven.

Ik heb me laten verwennen door de tijd. Elke dag diende een nieuwe dag zich aan.
Dat klinkt logisch, maar was ooit niet zo vanzelfsprekend voor dat kinderzieltje waarvan ik de resten nog ergens in me draag.
Een mens wordt wakker & een nieuwe dag schijnt de kamer in. Je begon op je matras te wippen om zo veel mogelijk ervan je lichaam in te laten stromen.
Ik ben er iets te veel aan gewend geraakt. Bovendien zorgen die slapeloze uren in m’n bed voor een wel heel zeurderig slepende zonsopgang.

Als ik nou nog mooiere foto’s van de traag op gang komende bloei maak dan vorig jaar, is dan m’n naïviteit definitief voorbij?

Of is alles al verleden tijd & zenden ze slechts de hoogtepunten nog een keertje uit in Zijperspace?

seizoen

‘t Heeft iets met de Stille Omgang te maken. In Amsterdam.
Ik moet ‘t m’n moeder maar eens vragen.
Maar m’n moeder neemt niet op. ‘t Is m’n jongste broer.
‘Nee, ze zit in de kerk,’ legt-ie uit.
‘Hé, weet jij dan hoe ‘t zat met de geboorte van Carel & dat Pa op dat moment bezig was met de Stille Omgang?’
‘Nee, dat weet ik niet. Ik was er toen nog niet & heb dat verhaal nooit gehoord.’
‘Ik was er toen ook nog niet, maar dat verhaal hebben ze wel vaak genoeg aan mij verteld.’

Maar wat had dat verhaal dan met de verjaardag van m’n andere broer te maken, een dag na de geboorte van Carel?
Elk jaar bedenk ik me dat weer, maar ‘t antwoord wil me maar niet te binnen schieten. Elk jaar, op de verjaardag van Carel. Een verjaardag die ik dus niet vier. Ik hoef niet te bellen, ik hoef niet langs te komen.
Dat heb ik voor mezelf bepaald.

De volgende dag stuur ik wel een mailtje naar Theo.
‘Gefeliciteerd. Je hebt vast al wel van Yvon gehoord dat ik niet kan komen. Ik hoop dat je ondanks mijn afwezigheid er een leuke dag van zal kunnen maken. Veel plezier.’
& Op zaterdag bel ik ‘m, vlak nadat ik klaar ben met werk. Ik hoef alleen nog de kassa te tellen. Dat kan daarna wel.

‘Met Theo.’
‘Hoi, met Ton. Gefeliciteerd!’
‘t Uitroepteken probeer ik zo vrolijk mogelijk te zeggen.
‘Dank je, dank je.’
‘Een beetje naar je zin?’
‘Ja, ik ben maar even buiten gaan staan. ‘t Is binnen veel te druk om je te kunnen verstaan.’
‘Mooi, er waren dus nog genoeg mensen die wel konden komen.’
Hij lacht. Hij neemt ‘t me blijkbaar niet echt kwalijk.
‘Als je 50 wordt is toch iets anders.’
‘Ja, vond ik ook. ‘t Bezorgde me ook een extra schuldgevoel toen bleek dat ik niet kon komen.’
‘Enkele vrienden zeiden dat ‘t toch mooi was dat ik zover was gekomen. Dat ik ‘t had gehaald.’
Ik beaam ‘t terwijl Theo verder praat.
‘Maar ‘t voelt ook echt zo. Dat kunnen zij natuurlijk niet weten, maar Carel heeft ‘t tenslotte niet gehaald.’
‘Ik besefte me van de week ook weer dat ik alweer enkele jaren ouder ben dan hem.’

Ik wil ‘t ‘m niet zeggen, dat ik de verjaardag van Carel niet vier. ‘t Is ook een raar onderwerp. Waarom zeggen dat je je druk maakt om de verjaardag van een broer die dood is?
Theo was altijd degene die pas na Carel aandacht kreeg. Vanwege die 2 opeenvolgende dagen.
Eigenlijk is ‘t nog steeds zo. Alleen probeer ik die 1e verjaardag te ontkennen. Ik heb een hekel aan m’n broer die niet meer jarig is. & De volgende dag, ten koste van Theo, heb ik er nog een nare smaak van in m’n mond.

Ik weet dat ik ‘t over 3 weken nog steeds proef. We zitten met de familie in ‘t verjaardagenseizoen & ‘t is dan weer aan mij de beurt.
Maar ik duik weg. Ik wil dan niet gevonden worden. Zo uitbundig als ik ‘t toen altijd vierde, zo diep weggedoken & onvindbaar ben ik sindsdien.
Ik heb een hekel aan m’n broer.

De juiste woorden zullen wel anders klinken, maar die zijn niet te vinden in Zijperspace.

dirigent

Ik heb gelezen dat men in een museum vaak langer naar de begeleidende tekst kijkt dan naar ‘t schilderij zelf.
Dus probeer ik ‘t zo lang mogelijk vol te houden. Ik probeer nog wat spatjes te ontdekken. Van die kleine stipjes verf die bijv de glinstering van een oog verbeelden. Midden in de pupil.
Ik doe ook stappen heen & weer. In zoverre de drukte in ‘t museum mij dat toelaat. Van dichterbij is een schilderstuk vaak heel anders dan van verder weg.
Dat wist iedereen al, & dat weet ik dan ook weer op mijn beurt, maar ‘t is belangrijk dat ik ‘t doe. Tekst gelezen, stapje heen, stapje terug.

Soms weet ik niet meer waar ik m’n handen moet laten. Hebben ze al zo lang op dezelfde manier voor m’n borstkas gehangen dat ze moe zijn van ‘t over elkaar heen gevouwen zijn.
Ik weet me dan weer de 1e keren te herinneren dat ik m’n ouders probeerde na te doen in die kronkels van armen voor de borst. ‘t Lijkt op die leeftijd als een ingewikkelde knoop. & ‘t Gekke is dat je armen dan nog niet willen stoppen met bewegen. Ze zijn intuïtief bang voor ‘t gordiaanse verschijnsel & proberen ondanks de nieuwsgierigheid naar die door ‘t lichaam opgelegde stilstand de boel te ontduiken.

Daar sta ik dan met armen die allang naar een andere houding hadden moeten bewegen, maar ‘t niet durfden omdat iedereen maar om je heen loopt.
Beweging zou desinteresse kunnen betekenen.

Oh, ik denk gerust wel, bij aanschouwing van al die kunst: oei, wat mooi. & Ik probeer echt elke keer de essentie van die schooniheid bij mezelf te ontdekken.
‘t Gaat volgens mij nl niet om de kunstenaar. ‘t Gaat om mij. Ik heb tenslotte dat museumkaartje betaald. & Die artiest is vaak al jaren dood. Die heeft niets meer aan mijn oordeel.
Ik ben degene die waarde uit zijn museumkaart-abonnement moet halen. & Ik ben daar best consequent plus streberig in. Een oerhollandse knijperd die volgaarne zou willen berekenen wanneer hij zijn geld door niet gekochte kaartjes heeft terugverdiend.

Alleen dat lichaam. Dat wil dus eigenlijk bewegen terwijl ik daar sta.
Ik probeer ter afwisseling handen in m’n zakken, handen op m’n rug, 1 hand in achterbroekzak, 1 in die van voren, ik pulk aan m’n baard & af & toe kriebel ik aan m’n neus.
Al dan niet bewust.

Ik kom wel eens kunstenaars zelf tegen. Die hebben zelf een palet in de hand gehad. Misschien die ochtend zelf nog.
Die weten hoe ze zich moeten gedragen tegenover een doek. Ze doen van die kleine trippelpasjes, soms onopgemerkt, om de diepte & ‘t perspectief te ontdekken. Zo stel ik me tenminste voor. Ze leggen hun hoofd even opzij & gooien de ene heup erachteraan.

Maar o, ik vind ze te ver gaan zogauw ze hun handen daarbij gaan gebruiken. Dan leggen ze een vinger schuin voor de lijn die hun ogen trekken. Eigenlijk zou ik niet eens weten hoe ik dat in woorden vangen moet.
Hun handen gebaren opeens dat iets plat is, dat controleren ze dan door ‘t oog erachter te leggen, achter die hand dus. Ze leggen denkbeeldige punten vast, proberen de verhoudingen tussen die punten aan te wijzen.
Of, zoals van de week, in ‘t Rijks, componeerde een man ‘t schilderij opnieuw. Hij gebruikte er zelfs 2 handen bij. Componeren? Dirigeren was wat hij deed.

Komaan man, dacht ik, je zit in de 21e eeuw. Die illusie van ‘t schilderij waar jij nu voor staat is al 4 eeuwen geleden stilgelegd. & Dan probeer jij ‘t opnieuw: een poging tot reconstructie van een ondefinieerbaar aantal penseelstreken.

Maar ik irriteerde me vooral aan ‘t idee dat onderzoekers mij op dat moment op de korrel konden hebben. Ze hadden, 1 schilderij verwijderd van die kunstenaar/componist/dirigent, kunnen registreren dat ik stug door bleef gaan met m’n gezicht te richten op de tekst & niet op de kunst. In zogenaamde opperste concentratie, totaal niet afgeleid door wat er naast mij gebeurde.
Ha, zouden ze denken, we hebben er weer 1 te pakken die de tekst probeert te lezen, zodat hij niet de catalogus hoeft te kopen voor een beter begrip bij thuiskomst.

Terwijl ‘t in Zijperspace juist volstaat aan catalogi, om eindelijk die vreemde wereld te kunnen overzien.

gaai

Gaai
Ik word blij van ‘t zien van de vlaamse gaai. & Ik discrimeer daarbij de spreeuw & de merel. Zoals ook de koolmezen ‘t verliezen van de pimpelmezen & die weer van de staartmezen.
Alleen de doodordinaire mus, die ik hier zelden zie, mag zich in zijn extreme gewoonheid verblijden in mijn belangstelling.
Extreem gewoon: er waren er 1000-en. M’n moeder gaf ons vroeger opdracht de mussen te voeren, niet de vogels. Zo gewoon waren ze.

Dus verschijnt de mus (van de week 2), dan kruip ik naar ‘t raam & probeer ‘t moment te vangen, me te behoeden voor een vergissing in ‘t spotten (‘Is ‘t nou echt wel een mus, is ‘t nou echt wel een mus, is ‘t nou echt wel een mus?’ tettert ‘t door m’n hoofd) & is elke knippering van m’n ogen een foto die tot ‘t einde der dagen in m’n hoofd gevangen moet blijven.
Hoewel ik weet dat dat laatste niet werkt. Toch doe ik elke keer opnieuw verwoede pogingen alle bewegingen op te slaan op m’n innerlijke harde schijf.
Hoe hard faalt die vergelijking van de mens met een computer toch telkens weer. Ik maak er een rotzooi van. Op m’n computer, hoewel ik ook daar niet bepaald overzichtelijk te werk ga, kan ik alles terug vinden. Daartegenover zou ik nu al niet meer weten waar in de tuin mannetje & vrouwtje mus van de week aan ‘t rondhupsen waren.
Achterin.
Ja, achterin. Maar was ‘t op ‘t stenen paadje of zaten ze in de lijsterbes? Was hun tocht 3 hupsen lang of wellicht wel 5? Wie had de leiding, man of vrouw? Welk geluid weerklonk?

Ik heb bij de vlaamse gaai ‘t fototoestel erbij gehaald.
Dat doe ik wel vaker. Daardoor weet ik inmiddels dat ‘t vaak vergeefse moeite is. De vogel zit over ‘t algemeen te ver weg in den einder, gehuld als in een dikke laag mist. Dat zal de viezigheid van m’n raam wel zijn. Vorig jaar was z’n laatste wasbeurt.
Maar ondanks ervaring blijf ik eigenwijs. Steeds weer de camera erbij.

Ik ben van mening dat alles wat je registreert, wat je probeert te noteren door ‘t vast te leggen, je eigenlijk overgeeft aan de vergetelheid. Een agenda is niet om iets te onthouden. ‘t Geeft je gelegenheid om wat je daarin opschrijft te vergeten. Een foto tijdens de vakantie net zo.
& Tegenwoordig neemt men zo veel kiekjes (er zal er straks vast wel 1tje tussen zitten die geslaagd is), dat men ook gaat vergeten te kijken naar wat men fotografeert.

Maar ik begin steeds minder m’n geheugen te vertrouwen.
Plus: ik wil dat moment. Dat plukje 1-dimensionale tijd wil ik mezelf toeëigenen.
Vind ik de woorden van binnen niet, dan heb ik in ieder geval nog ‘t plaatje.

Daar zat de vlaamse gaai, in de druivenstruik, 1 meter verwijderd van m’n raam. Terwijl ik net de onderste helft van m’n kleren had uitgetrokken om onder de douche te gaan staan.
Ik loop daar dus in m’n blote toges, stoel in m’n ene hand, toestel in m’n andere, angstvallig me verstoppend achter de, vanwege ‘t ontkleden, ½ gesloten gordijnen. Dit deels vanwege de allochtone buurmensen die ik met mijn naaktheid niet van hun geloof wil stoten, deels omdat ik weet dat de gaai me dan minder snel zal opmerken.
& Zogauw ik de stoel heb beklommen begin ik op niets af met ‘t onstekingsmechanisme van ‘t apparaat te bestoken met m’n vinger.

Als 10 min later de vogel gevlogen, de batterij leeggelopen & m’n meest private lichaamsdeel onderkoeld is, kom ik er achter dat ‘t mist. ‘t Mist opnieuw. Op bijna alle foto’s die m’n computerbeeldscherm laat zien.
Terwijl daarnet de zon nog scheen.
Maar kijk, die blauwe veertjes, daar aan de zijkant; wist ik voordat ik deze foto’s door de computer had laten gaan, dat die veertjes daar aan de zijkant blauw zijn als de nimmer onder ogen gekomen mediterranee?

‘t Barst van vergetelheid over de onwetendheid in Zijperspace.

blokker

Soms geloof ik dat vrouwen hun spullen willen ruilen om nog een keertje een reden te hebben weer te kunnen winkelen.
Andere mogelijkheid: vrouwen gaan winkelen omdat ze toch al de stad in moesten om reeds aangeschafte artikelen tegen terugbetaling bij deze of gene klantenservice in te kunnen leveren.

Ik ben zo niet geschapen. Ik ben man.
‘t Zou heel goed kunnen dat ik ‘t bij ‘t verkeerde eind heb, maar ik heb in de loop van m’n leven toch een significant grotere hoeveelheid vrouwen in ‘t hoekje va de klantenservice van de Hema zien staan dan mannen.

Ik beschouw ‘t als mijn eigen schuld.
& Waar een man schuld heeft, moet hij boeten.
Dus heb ik mezelf een stapeltje onderbroeken verzameld die pas zullen passen zogauw ik 20 cm of meer ben uitgedijd. Onaangetast liggen ze daar, in m’n slaapkamer. Ongebruikt, tot in ‘t einde der dagen.
Ik heb nog nooit van een vrouw gehoord die ook zo’n verzameling heeft bijeengegaard. Zij staan hun vergissingen tegen betaling af aan de winkel waar ‘t is ingeslagen. Zonder schaamte dat hun lichaam er voor een kort moment heeft ingepast. Of juist niet.

Als ik ga ruilen, als ik de stoute schoenen durf aan te trekken om tot een dergelijke actie over te gaan, dan heeft men mij getergd. Dan hebben ze me iets geleverd waarvan ik bij thuiskomst ‘t vermoeden had dat ze me in de luren hebben proberen te leggen.

‘t Vrouwspersoneel van Blokker begrijpt dat niet. Of mist dat inzicht.
Begrijp me goed, ik wil niet claimen dat er daadwerkelijk zo’n verschil tussen mannen & vrouwen bestaat, maar voor mijn persoon geldt in ieder geval dat ik niet zomaar met een kapot apparaat terugga naar de winkel. & In de loop van m’n leven ben ik zelfs mannen tegengekomen die bij ‘t zien van iets dergelijks zouden hebben gezegd dat ‘t ding ‘t toch nog deed! Waarom dan ruilen voor iets waarvan je niet zeker weet of dat ‘t tot dezelfde resultaten leidt?

Waarom gelooft vrouwelijk personeel dan wel de verhalen van vrouwen, maar niet die van een willekeurige man, vraag ik me dan vervolgens af.
Ze zei: ‘Oh, volgens mij is dat ding gevallen.’
Ik reageerde, nog lichtelijk naïef: ‘Ja, dat dacht ik ook. Of hij moet ergens klem hebben gezeten.’
Maar die vrouw van Blokker bedoelde mij duidelijk te maken dat ze heus wel doorhad dat ik degene was die de waterkoker op de grond had laten stuiteren.
Toen dat tot me doordrong was ik nog opgelucht ook dat ik zo naïef had gereageerd. Daar druipt de eerlijkheid van af, dacht ik toen.

Maar naïeviteit, dat veranderde deze Blokkerverkoopster in een feeks.
Ze zei dat ze Blokker zelf moest gaan bellen.
Meneer Blokker? Mister master his imperial president Blokker himself?
Waarop ze me verliet voor een intiem telefoongesprek met haar werkgever.

‘Nee,’ zei ze bij terugkomst. ‘Nee.’
& Ze probeerde me ‘t apparaat terug te overhandigen.
Ik wilde van niets weten.
‘Er zit zelfs kalkaanslag in ‘t ding.’
Ze toonde ‘t me.
Ik keek diep naar binnen. Zo intiem als een tandarts dagelijks zijn patiënten van geheimen verlost.
‘Volgens mij heeft u hem gebruikt.’
Een beschuldigende blik.
‘Ja, op de gebruiksaanwijzing stond dat ik 1maal water moest koken voor ‘m in gebruik te nemen,’ getuigde ik van m’n goedwillendheid. ‘& Bij ‘t indrukken van de knop kwam ik er achter dat er een scheur in ‘t plastic zat.’
‘Dat had u dan moeten constateren op ‘t moment dat u ‘t uit de verpakking haalde.’
Ze keek me slimwijs aan.
‘Logisch toch,’ duidde haar glimlach aan, waarbij ze verwees naar die ene reclame met de ronde top, waar mannen nooit kaas van gegeten hadden.
‘Ja, alle vrouwen zouden dat wellicht doen,’ reageerde ik misnoegd, maar in volle overtuiging van mijn gelijk, ‘al m’n vriendinnen doen dat. Maar ik ben een man. Ik wil dat ding onmiddellijk in gebruik nemen.’

Ik dacht dat ik ‘t daar wel bij kon laten.
De verkoopster net zo. Ze pakte alles, inclusief keurig meegenomen gebruiksaanwijzijng, opnieuw in & overhandigde ‘t mij.
‘Wij kunnen er niets mee.’
‘Je bedoelt dat Blokker er niets mee kan dat ze ondeugdelijk materiaal levert,’ beet ik haar toe. ‘Dat je van tevoren al besloten had dat Blokker ‘t apparaat niet van mij terug zou nemen.’
‘U heeft toch gezien dat ik met de directie heb gebeld?’
‘Ja, & ik heb ook gezien dat je vanaf ‘t 1e moment ervan uitgegaan bent dat ik dat ding zelf had laten vallen. Waardoor ik ‘t gevoel kreeg dat je bepaald vooringegenomen aan dat telefoontje begonnen bent.’
‘Ik kan ‘m niet voor u ruilen.’
‘& Ik wil van jou een telefoonnr waarop ik m’n beklag kan doen over de service van Blokker.’

De volgende ochtend heb ik de waterkoker weer uitgepakt. Ik moest op 1 of andere manier toch gekookt water zien te krijgen voor m’n dagelijkse kopjes thee.

Anders is ‘t geen leven die 1e uren in Zijperspace.

kamerjas

Ik word gewaarschuwd door een droge kuch.
Dan kijk ik om & zie de man in kamerjas op zijn balkon staan.
‘t Maakt niet uit op wat voor dag. De beelden zijn inwisselbaar. Precies dezelfde plaats, de hand met de peuk richting mond. Kamerjas blauw.
Hoewel zijn tenue richting ‘t avondlijke uur meer casual is. Gewoon. Overdagkledij.

Ik weet niet wat ik er van moet denken. Loopt hij hele dagen in kamerjas rond? Hoort dat dan bij zijn cultuur & weet ik echt zo weinig van m’n medemens?

Maar die kuch schudt me elke keer wakker. ‘t Overbrugt met groot gemak de 20 meter tuingrond die tussen ons ligt.
Ik heb minder last van de regelmatig voorbijrazende trein. Zijn rokershoest verstoort de algeheel heersende rust waarin ik mij achter gesloten deuren denk te bevinden.

Rokershoest. ‘t Is lang geleden dat ik dat een niet weg te denken verschijnsel van mijn aanwezigheid op dit aardse beschouwde. Wakker worden & een paar keer moeten rochelen. Totdat ik wist dat een groene materie omhoog was geborreld, die ik vervolgens diep weg kon slikken. De keel schoon genoeg om de 1e peuk weer te kunnen ontvangen.

‘s Avonds laat, soms wel na 12-en, klinkt de hoest als een vrouw.
Ik kan ‘t niet controleren, want de gordijnen dicht.
Zou zij dan ook roken? Waarom niet overdag?

Vanochtend legde hij zijn peuk neer, op een kastje in de hoek van ‘t balkon. Ik dacht eigenlijk dat-ie ‘m uitdrukte & opnieuw naar binnen ging.
Ik kon ‘t zien, want lag op de bank & had ‘t grootste gedeelte van m’n gezicht verstopt achter m’n armen. Onherkenbaar spiedend.
Hij liep terug naar binnen. Liet echter de deur op een kier.
Toen zag ik van onder bij de deur een handje richting deur reiken. Die trok ‘m naar zich toe. Dicht. Vermanend dicht. De pyama die ‘t armpje omhulde had ‘t koud.
Maar de man gooide de deur weer wijd open. Hij stapte ‘t balkon opnieuw op. Pakte zijn sigaret & stopte ‘m in de mond. Ik zag de kegel oplichten.
‘t Kinderhandje probeerde de deur weer naar zich toe te trekken. Maar de man nam na 2 stevige halen de regie opnieuw in handen. Hij schoot de peuk de tuin van m’n directe achterburen in & liep over ‘t armpje heen stappend naar binnen. Alles werd naar binnen getrokken, ‘t restje kind & vervolgens de flap van z’n kamerjas.
Die ik er nog steeds vond uitzien alsof-ie net uit bed kwam.

De rust was weergekeerd in Zijperspace, geen uitzicht meer.

gelijk

‘t Mooiste cadeau ooit heb ik van mijn peettante gekregen. Maar buiten dat ‘t een boek was waar ik plaatjes in moest plakken weet ik absoluut niet meer hoe ‘t er uit zag of waar ‘t over ging.

‘t Was verdwenen op ‘t moment dat m’n moeder & ik er over wilden vertellen tegenover 1 van onze vuilnismannen.
Ik was nog maar een hummeltje. Ik wist nergens van. M’n hoofd was nog niet groot genoeg om de wereld te kunnen overzien. Laat staan dat ik ruimte had om alles te onthouden wat zich rond die tijd heeft afgespeeld. ‘t Ergste: ik was nog niet vaardig genoeg om de beweegredenen te doorzien van grote mensen om bepaalde dingen te doen.

Er waren toen nog veel dingen. Ik denk dat ik in de fase was waarin ik ‘t hoogste percentage objecten nog definieerde als ding. Daarvóór had ik nog geen taal, daarna kwamen er almaar meer namen. Ik reikte nog niet tot de heupen van m’n moeder. Als ik haar al staande probeerde te omhelsen had ik niet meer dan haar been te pakken.

In die toestand trof de vuilnisman ons aan. Hij moest bij ons koffie komen drinken omdat de buurvrouw er niet was.
Dat gebeurde 1 keer in de maand. Maar m’n moeder nam die taak met veel plezier van buurvrouw Veenstra over.
Dus kwam de vuilnisman met 1 voet tegen de muur voor ons huis een bakje koffie drinken.
Waarschijnlijk waren ‘t er wel meer, maar slechts 1 vuilnisman zit er in m’n herinnering.
Hij keek voldaan, want m’n moeder was veel minder bejaard dan de buurvrouw. Ze was een jonge moeder. Met een kruimel die even bij de deur kwam kijken waar zijn mama nou bleef.

Verlegen omarmde ik haar been bij het zien van ‘t vuilnisgezicht. Waardoor ik de lachende volwassenen niet meer kon zien.
‘Ton heeft een mooi cadeau voor zijn verjaardag gekregen, hè Ton!’ zei m’n moeder.
‘Oh, dat wil ik dan wel eens zien,’ zei de vuilnisman, terwijl hij door de knieën ging om mij te tonen dat zijn handen, zijn ogen, zijn mond, zijn alles veel groter waren dan die van mij.
Geschrokken rende ik naar binnen. Maar niet om weg te duiken. De schrik was na 1 tel al weg. Ik begon me te realiseren dat ze ‘t over dat prachtige boek hadden. Waar had ik ‘t ook alweer gelaten?

Ik dacht toen dat ik grote passen nam. Maar ik realiseer me nu dat ik niet meer heb gedaan dan dribbelen tijdens m’n speurtocht. Van kast naar tafel, naar krantenbak, naar keuken.
Nergens.

Hoe spoorloos alles verdwijnt. Hoe iets met een naam kan veranderen in iets onnoembaars, want niet meer voor handen. Hoe onschuldig je moeder altijd heeft geleken tot ze iets van waarde zoek heeft gemaakt.
Zoek? Is iets wat weg is, verdwenen, verdonkeremaand (ik werd allengs argwanender, hoewel ik niet wist wat die gemoedstoestand in zou kunnen houden), definitief niet meer bestaand?

Ik rende terug naar de vuilnisman, m’n moeder en de koffiekopjes in de deuropening. M’n schroom was vervangen door algehele verontrusting. M’n cadeau was immers weg. ‘t Mooiste cadeau.
M’n moeder wilde me gerust stellen.
‘We kopen wel een nieuwe.’
‘Ja, maar niet dezelfde.’
‘Jawel, we kopen gewoon precies dezelfde.’
‘Nee, dat kan niet.’
Want, wist ik toen, dingen zijn misschien wel dingen, maar gelijk worden ze nooit.

Niets kan vervangen worden in Zijperspace.

lucht

Niet moe.
‘t Gebeurt me een enkele keer ‘s ochtends. Zo zelden dat ik niet weet hoe ik ‘t moet vieren.
Opeens zeker een uur extra kado.

Vaak ben ik zo moe dat ik ‘t aan anderen vertel.
‘Hoe gaat ‘t met je?’
‘Moe.’
Meestal kan ik ‘t daar niet zomaar bij laten. Mensen maken dan kort contact met je ogen, om te peilen hoe moe moe is. Is ‘t nog actueel? Lijdt-ie er onder?

& Dan bedenk ik me weer dat men die vraag niet stelt om de waarheid te horen. Maar probeer mij ‘ns tegen te houden.
Omdat ik die ene stap te ver al heb gezet, moet ik de 2e stap dan ook maar maken.

‘Ik heb de hele ochtend op de bank gelegen.’
Om me meteen schuldig te voelen bij die bekentenis. Ze vroegen alleen maar hoe ‘t met me ging. Dat is voor de meeste mensen zoiets als ademhalen. Ademhalen binnen de relatie die men tegenover anderen heeft. ‘t Geeft lucht.

Even nadenken of ik die vraag zelf ook zo vaak stel als dat ik die vraag zelf te horen krijg.
‘Alles goed?’
Dat zeg ik. Ik ben een alles-goed?-persoon.
Dat geeft de mensen meer vrijheid, denk ik. Een ja/nee-antwoord voldoet. Dat maakt liegen makkelijker.
Stellen ze die vraag aan mij: ‘Hoi Ton. Alles goed?’, dan zeg ik automatisch ‘Ja.’
Want bij een ontkenning moeten ze verder vragen. Dat kan je de mensen niet aandoen.

Poeh, wat ben ik fit vandaag. Ik heb zelfs tijd om me voor te bereiden op dat wat komen gaat.

Geen vertragende factoren aanwezig in Zijperspace.

methylnenylketon

‘t Wordt steeds meer een strijd. De katten tegen mij. & Ik tegen de katten.
Als de buren ‘t te weten komen & er sterft een kat, zullen ze meteen naar mij kijken.

Mijn strijd houdt echter vooral in dat ik ze zo overdonderend mogelijk wil laten schrikken. Een ½e meter de lucht in, dan ben ik geslaagd in m’n missie.
Ik weet niet wat ‘t kattenhartje aan kan, maar ik voel me daarna in ieder geval niet schuldig.

Ik zit ook over ingewikkelde valkuilen te denken. Niet te letterlijk, die valkuilen, vooral een soort van spuit langs ‘t tuinpad, die automatisch een straal water op de voorbij sluipende poes doet terecht komen. Sensortje dat op beweging reageert.
Moet ik voortaan wel laarzen aan als ik de tuin in wil. Of ik moet ‘t nog ingewikkelder maken door er een afstandsbediening aan te koppelen.

Zij zijn echter nog steeds aan de winnende hand. Steeds vaker denk ik bij thuiskomst kattenpis te herkennen. Hebben ze weer m’n tuindeuren onder zitten sproeien.
Ik voel me geïntimideerd.
Ik kom hier ook maar in vrede.
Bovendien woon ik hier langer dan hen. Ik heb 1e woonrechten. Men kan niet zomaar mijn woonomgeving aanpassen naar eigen inzichten.

Van de week tijdens een telefoongesprek weer een kat verjaagd.
‘Jij hebt toch vroeger ook een kat gehad?’ werd er aan de andere kant vervolgens gevraagd.
‘Ja, dat was Fassbinder,’ reageerde ik.
‘Ik hoor dat je ‘t leuk vindt om te zeggen.’
‘Wat? Fassbinder?’
‘Ja. Dan klinkt je stem opeens anders.’
‘Komt doordat bij m’n ouders thuis niemand ‘m Fassbinder wilde noemen. Toen m’n moeder ‘m Poekie ging noemen, wilde ik ‘m niet meer als kat.’

Met diezelfde moeder ben ik vorig jaar een bestrijdingsmiddel gaan kopen. Tegen katten natuurlijk.
Als ik moet wachten tot ik een valkuil heb ontworpen, dan ben ik al 5 generaties katten verder waarschijnlijk. Met elke keer weer die drang zich voort te planten, zich kenbaar te maken aan de buurt, zijn reukspoor achter te laten, zijn terrein af te bakenen. Er lopen zo’n 20 katten dagelijks langs de achterste schutting van m’n tuin. Dat is heel veel reukspoor.

De verkoopster zei dat katten niet tegen dat geurtje konden. Dat geurtje van ‘t kattenbestrijdingsmiddel.
Maar net als sprinkhanen, rupsen en virussen worden katten immuun, want terwijl ik ‘kattenbestrijdingsmiddel’ aan ‘t intikken was, zag ik plots in m’n ooghoek een witte kat uitgebreid tussen de methylnenylketongeur zitten genieten van ‘t maartse zonnetje, ondertussen genoeglijk likkend aan z’n achterste.
Dat beest heeft misschien de ½e meter niet gehaald, maar ‘t moet toch zeker een gat van 44 cm in de lucht hebben achtergelaten.

Wellicht wat bewegingsvrijheid teruggewonnen in Zijperspace.

ontheemd

Sommige dingen liggen op de verkeerde plek. Van die kleine ietsiepietsie-objecten die gedoemd zijn voor de rest van hun leven daar te blijven liggen.
Dan zijn ze ook nog levenloos. Dus dat gaat lang duren.

Op m’n werk, in de mannenpisbak, ligt een schroef. Precies in ‘t ontwateringsputje, 1 van die gaatjes. Passend, net iets te goed.
Alle mannen mikken hun straal daar natuurlijk op, maar niemand die ‘t in z’n hoofd haalt dat schroefje uit z’n lijden te verlossen.
‘t Heeft ook een platte kop. & De schroef wijst naar waar alles wordt afgevoerd.
Slechts de schoonmaakster zou dit probleem kunnen oplossen. Met schoonmaakhandschoenen aan. Maar elke dag weer blijkt dat zij ‘t vertikt.
Ik geef haar geen ongelijk. Maar ik vraag me wel af wat er nou van dat schroefje ooit nog komen moet.

Bij mij thuis vindt ‘t verschijnsel ook plaats. In mindere mate weliswaar, maar toch.
Laat ik een voorbeeld noemen.
Ik knip m’n baardharen. Dagelijks heeft m’n baard correctie nodig. De overtolligheid valt, zoals ‘t hoort, naar beneden, meestal de wasbak in. Dat verdwijnt zogauw ik genegen ben de kraan open te zetten.
Er zijn echter uitzonderingen. Er is wel eens sprake van wispelturigheid. Dan springt zo’n haar onder de plotse kracht van ‘t schaartje iets verder weg.
Ik kom er achter als ik op de wc een boek zit te lezen. De wasmand naar me toegeschoven als boekensteun. Daar liggen wel eens dwarse exemplaren van m’n baardgroei. Zij die bij de knipsessie de grote sprong richting vrijheid hebben gewaagd.
Maar wat is vrijheid, vraag ik me dan af. Ik blaas ze weg, ze komen ergens anders terecht & dan is ‘t maar de vraag wanneer ze uit hun onbeweeglijkheid worden verlost door een bij mij niet al te vaak voorkomende schoonmaakwoede.
Baardhaartjes liggen vanwege hun postuur heel makkelijk onzichtbaar te zijn; mijn schoonmaakwoede moet ontzaglijk & niets ontziend zijn, wil ‘t de vlucht kunnen nemen naar betere oorden.

& Wat zijn betere oorden? Dat is ook een vraag die ik mezelf stel bij m’n poging ze van een nieuw panorama te voorzien.

Is onbeweeglijkheid ‘t paradijs van Zijperspace?