oorzaken

Dalsma kwam met ’t verschil tussen oorzaak & aanleiding op de proppen. Hij besteedde er een heel lesuur aan. Toen de week erna bleek dat enkele leerlingen ’t nog niet geheel hadden begrepen, begon-ie opnieuw. Andere ingang, zelfde strekking. De essentie van de geschiedenisles hing ervan af, moesten we begrijpen, de geschiedschrijving ook. Er moest bij historiografie onderscheid tussen de 2 aspecten gemaakt worden. Dat was ’t waar ’t volgens Dalsma om ging.

Ik zit vol met oorzaken. Er moeten mij echter aanleidingen aangereikt worden om ze naar buiten te brengen.
Dat heb ik van Dalsma opgepikt. Ik heb iets aan z’n lessen overgehouden.
Nu moet ’t me nog toekomst brengen.

Ik heb overwogen om rechtsachter met CZ te beginnen. De achterkamer, mijn woonkamer, bij de tuindeuren rechts, waar ik ’s ochtends ’t gordijn als 1e open trek.
Via de wand zou ik dan de voorwerpen naar voren volgen, de helft van de woonkamer, tot de korte scheidingswand, daar overstappend op de objecten in de slaapkamer.
De klok volgend eigenlijk, met de klok mee.
Vooral als ik op de grond lig, nu de matras midden in de kamer tijdelijk verblijft, m’n hoofd de dingen overziet die zich rond om mij bevinden, zie ik ’t als een ronde van een klok. Ik begin ergens op 1 uur, of op 5 over 12, ’t is maar net hoe je ’t ziet, & zal daar uiteindelijk ook weer eindigen, als ik de gordijnen die er al hingen toen ik de woning betrok ga behandelen.
Ik mag overigens vals spelen, zo men daar al over spreken kan, daar ik degene ben die alles bepaalt & als er al sprake is van spel, dat ik dan zelf ’t spel ben.
Maar ’t mag. ’t Verhaal vormt zich vanzelf.
Dus zou ik desnoods nu mogen uitweiden over de gordijnen die hier al hingen. Ik heb ze in een knoop gehangen, alle 4 de delen, zodat ik ze zo min mogelijk zou aanraken bij ’t opknappen van ’t huis. Ze aan de kant geschoven ook, de kant op die ’t best uitkwam met de verschillende activiteiten.
Ik had ze ook af kunnen halen, zoals m’n moeder had voorgesteld, maar ik had geen trap om tot zo hoog te kunnen reiken. Slechts een enkele keer kwam er iemand langs met iets dergelijks. Dan leek ’t al niet meer nodig om ze af te halen. Hoe zou ik ze dan later ook weer kunnen ophangen?
Dus liet ik ze.

Ik besef me dat ik geen verhalen kant & klaar heb. Roswitha vraagt ’t elke keer.
‘Meneertje, vertel nog ‘ns een verhaaltje,’ hoor ik dan door de telefoon.
Maar ik heb zelden iets paraat. Ik heb geen aanleiding. Die vind ik nog niet. Er gebeurt genoeg, m’n leven is geen stilstand, maar ik lijk niet in staat er iets op korte termijn uit te destilleren.
Ik denk wel eens dat wat je zoal meemaakt een soortement massa is. Daar moet heel veel tussenuit wegvallen voordat ’t iets is wat verteld kan worden. Voordat ’t zinnen zijn, afzonderlijke woorden die de grote lijn van ’t verhaal waar ’t eigenlijk om gaat niet uit ’t oog verliezen. Alle aanliggende lijnen, eromheen kronkelend, evenwijdig er aan lopend, tegengesteld misschien, die moeten weggesleten raken. Overbodige informatie. Dat leidt alleen maar af.
Ik krijg dat niet zo makkelijk verwijderd. Voor mij is de aanleiding te diffuus. ’t Is nog een te grote hoop oorzaak.
‘Ik heb niets meegemaakt, mevrouwtje,’ zeg ik dan tegen Roswitha.
Een paar dagen later snap ik pas ’t grotere verband, ’t verhaaltje dat ik die ene dag had meegemaakt, maar helaas ben ik dat dan alweer vergeten voordat ik Roswitha spreek.

Die gordijnen zouden er eigenlijk niet al te lang moeten blijven hangen. Er zaten door de verbouwing verfvlekken in. Bovendien paste ’t grijs niet bij de kleuren die ik gebruikt had: geel & groen.
Ze hangen er echter nog. Gordijnen zijn niet goedkoop. Vooral van die lengte. ’t Is een lange weg voor een gordijn om bij mij van boven aan ‘t plafond tot beneden bij de grond te komen. Daar wil de stof duur voor betaald worden.
Dus zie ik dagelijks verfvlekken die ik niet meer zie.

Daar naast, vlak voorbij die verfvlekken die me inmiddels niet meer opvallen, wilde ik dus beginnen, bij ’t lampje dat ik ooit op de Noordermarkt heb gekocht, maar ’t nu al enkele jaren niet meer doet.

Maar dat moet ik maar de volgende keer gaan doen in Zijperspace.

flessenlikker

Ik overwoog eens aan te gaan vangen met ’t CZ (Cyclopediam Zijperspaceaneum, zie eerdere publicaties), oa door melding te maken van de globe die boven m’n kachel op de schouw staat. Niet een gewone globe. Zeer zeker niet als je je beseft hoe verkeerd hij een voorstelling van zaken geeft.
Nu ik er toch over begonnen ben, kan ik net zo goed even duidelijkheid verschaffen omtrent die globe. De globe moest ooit Zijperspace verbeelden. Vandaar dat ik ’t CZ er mee wilde laten beginnen. Want waar vindt men een ander voorwerp dat symbool zou kunnen staan voor de ruimte waar mijn verhalen zich af spelen?
Bas van Rood Petje deed ooit een oproep. Of er webloggers waren die zich wilden laten fotograferen. Een projectje van ‘m.
We namen contact op, we bepaalden een datum om elkaar bij hem thuis te ontmoeten voor een sessie & hij vroeg gelijk of ik een object mee wilde nemen dat te maken zou hebben met m’n weblog.
In een landkaartenwinkel kocht ik mijzelf een strandbal met de wereld er op verbeeld tezamen met de bewuste globe. Hoewel ‘globe’ nog steeds ‘t verkeerde woord is.
’t Hemelruim staat er nl op afgebeeld, zoals wij ’t vanaf de aarde kunnen aanschouwen (binnenstebuiten gekeerd dus).
Tenminste, dat is wat ik mezelf heb wijsgemaakt. Ik zou niet weten of die veronderstelling op waarheid berust. Ik weet nl weinig tot niets van ’t heelal. Zeker als je de omvang ervan zou kunnen bevatten, zou je moeten concluderen dat laatste zin in relatie daartoe op waarheid berust.
Maar aangezien ’t slechts een klein bolletje is, op een standaard, met de mogelijkheid tot draaien, leek ’t me uistekend geschikt ermee op de foto te gaan.
Ton & Zijperspace. Zijn Zijperspace.
Er schoten me al vergelijkingen te binnen met Atlas & andere mythische figuren, maar ik besloot me in alle bescheidenheid te laten kieken gestuurd door de professionele kijk die Bas op de dingen had.
Na afloop heb ik de strandbal aan m’n neefje cadeau gedaan, de globe raakte ik aan de straatstenen niet kwijt. Vandaar dat-ie voor de eeuwigheid mocht genieten van de hitte van de kachel. & Aangezien warmte veel luchtbeweging doet veroorzaken, ’t daardoor rond m’n kachel een waar stofnest mag heten, verdween de globe langzamerhand in wel zeer aardse nevelen aan ’t zicht.
Poeh, wat symbolisch, waagde ik af & toe te denken, welk een geluk dat ik bij tijd & wijle nog wel eens een boek lees & zodoende de metaforen van ’t toeval weet te herkennen.

Daar wilde ik ’t echter eigenlijk niet over hebben.

Bij de overwegingen waarover ik zou gaan schrijven mbt ’t CZ & hoe er over te vertellen, kwam ik tijdens de dwaaltochten door m’n herinneringen, de hink-stapsprongen die m’n gedachtes maakten tussen voorwerpen & de verhalen die zich daarover hadden opgestapeld in m’n hoofd, per ongeluk bij de flessenlikker terecht.
Of eigenlijk: ik kwam ’t woord flessenschraper tegen. & Ik wist onmiddellijk welk instrument ermee bedoeld werd, hoewel ’t mijns inziens al jaren uit ’t straatbeeld verdwenen is. Uit de schappen van de winkels ook, meende ik te mogen veronderstellen.

Dus voor alle duidelijkheid: de flessenlikker diende de fles leeg te schrapen. Aan een lange dunne staaf zat een ½ rondje gemonteerd die de gebruiker in staat moest stellen ’t onderste uit de fles te schrapen.
Vervolgens zette de familie Zijp ’t ding aan de mond, maar dat was niet de oorspronkelijke bedoeling van de ontwerper. Dat zag er nl zeer onsmakelijk uit, vond de gehele familie Zijp, behalve degene die op dat moment ’t geluk had de flessenlikker in z’n mond te hebben.
‘Mam, Mam,’ klonk ’t dan in koor, de schuldige moest zo snel mogelijk aan de ouderlijke schandpaal genageld worden, aangezien die ertoe in staat waren ’t vunzig sujet op een afdoende wijze te bestraffen, ‘hij stopt de flessenlikker in z’n mond.’
& 5 Vingers wezen de onverlaat aan.
De flessenlikker werd uit de mond gerukt, overhandigd aan de naastzittende vrijwilliger & vervolgens van mondslijm ontdaan onder de kraan in de keuken. Als beloning mocht deze volontair de rest van de fles ‘leeglikken’.

In m’n verwondering waarom zo’n inventief gereedschap (de uitvinder zal in zeer korte tijd zeker zo rijk zijn geworden als de bedenker van de post-it of de ontwerper van de paperclip, maar zal in eeuwigheid in dezelfde anonimiteit moeten ronddolen, daar de mensen slechts ’t voorwerp & niet de persoon er achter willen zien) in zo korte tijd uit ’t zicht is verdwenen, bedacht ik dat ’t aan de huidige vorm van de verpakkingen moet liggen.
Wat is er tegenwoordig nog rond & diep?

& Daar beëindig ik m’n verhaal van vandaag. Slechts met de opmerking nog tot sluitstuk dat de verbeelding van Zijperspace & de ronde ½e top van de flessenlikker tenminste 1 ding gemeen hebben, nl dat je niet moet proberen dat iets wat bol is hol kan schrapen.

Of iets dergelijks, daar kwamen we eigenlijk niet meer uit in Zijperspace.

demonstratie

Landgenoten!

Natuurlijk was ik aanwezig bij manifestaties ter meerdere glorie van mijn mening, tezamen met anderen die ong dezelfde mening waren toegedaan. & Natuurlijk heb ik bij dit soort demonstraties m’n stem letterlijk hoorbaar gemaakt, waarbij m’n nietig stemmetje bijv eens guitig mee rolde toen de ‘Oerschreeuw’ (’t was in Den Haag in een ver verleden waar velen nog geboren moesten worden, maar wiens toekomst we veilig wilden stellen, & anderen nog niet ten volle bewust waren van ‘t feit dat een schreeuw ook kon dienen om de eigen stem kenbaar te maken) mij passeerde, ’t rondje Malieveld maakte om bij mij terug te keren om nieuw leven in de schreeuw te komen halen.
Natuurlijk ben ik ‘t wel ‘ns ergens niet mee eens.
Natuurlijk sla ik wel ‘ns met de vuist op tafel.
Natuurlijk heb ik haar m’n rug toegekeerd toen ik Verdonk voor ‘t 1st in levende lijve zag.
Natuurlijk.
Natuurlijk ben ik tegen.
& Natuurlijk ontvangt men mijn steun zolang ’t maar geen geld kost.
& M’n stembiljet vul ik ook immer trouw in door een vakje rood te kleuren (hoewel ook Amsterdam in die zin sinds kort digitaliseert).

Hier zou dan een alinea volgen waarin ik beschrijf dat ’t allemaal eigenlijk best wel veel moeite kost om steeds maar weer je stem te moeten verheffen, om op de fiets te stappen & richting centrum te rijden, je fiets daar op een veilige plek buiten de route te plaatsen, op een grachtje waar ’t rellenrisico aangenaam laag ligt & de brugleuningen stevig & niet van hout lijken (dat gebeurt natuurlijk zelden, maar dat wilde ik dan gebruiken om ’t wat levendiger voorstelbaar te maken), om een rondje te lopen, of alleen een wandeling in grote menigte van a naar b, vaak dan beginnend op de Dam, eindigend op Museumplein, te schreeuwen, te zingen, me te schamen om ’t hoge carnavalsgehalte van de mededemonstrant, ’t lezen van de leuzen, ’t staan langs de kant om aan te tonen dat ik sympathiseer maar er eigenlijk niet bij wil horen, dat ’t me dus veel te veel moeite kost, zeker ook ’t schrijven van deze alinea, waardoor ik besloot om deze alinea maar in ’t geheel over te slaan.
Men zou vanzelf wel begrijpen wat ik bedoel: al die energie! waarom ’t huis uit?! ik heb nog wel wat anders te doen! ’t huishouden moet ook nog gedaan! zoveel vrije dagen heb ik niet! zo belangrijk zijn die vluchtelingen nu ook weer niet voor mij! & pedofilie kan op z’n tijd misschien best lekker zijn! zolang ’t maar niet regent als m’n was nog niet binnen is!
Nee, die argumenten waren niet nodig, dat had ik al snel door: m’n medemens is van zichzelf ook menselijk genoeg om daar vanzelfsprekend al begrip voor te hebben, of anders dit zelf aan den lijve te hebben meegemaakt, of anderszins zelf overwogen te hebben & van te veel woorden gaat men nu 1maal minder lezen.
Die alinea heb ik dus geschrapt, zult u wel begrijpen, m’n waarde landgenoot.

Dus die moeite, die wilde ik niet meer.
Daarom kwam men mij niet al te vaak tegen, op demo’s, zoals ze tegenwoordig schijnen te heten.
Bovendien was ik toch al vaak op dat soort tijdstippen aan ’t werk, de koelkast continu bijvullend om de mensen solidair toch redelijk betaalbaar van koud bier te kunnen voorzien.

Hé, dacht ik op gegeven moment, dat kunnen ze natuurlijk ook zelf!
Niet dat ik ze als luie donders beschouw, zij lopen immers die kms waar ik mezelf niet toe in staat of toe gemotiveerd acht.
Maar ze kunnen natuurlijk ook netjes thuis hun koelkasten bijvullen. & Daar rustig blijven zitten. & Via de computer kenbaar laten maken dat ze ’t niet pikken! Er genoeg van hebben! Dit gaat toch te ver! Zo kan ’t niet langer! Weg ermee! & ’t Kabinet kan ook naar huis!
Die zinnen kunnen ze toch met groot gemak & gebruik van ’t toetsenbord ’t internet oppleuren, ze kunnen zich toch met z’n allen op een site verzamelen & met z’n allen hard roepen ‘Nee!’
Desnoods spreken ze af dat ze allemaal tegelijk hun hoofd naar buiten steken als ze die gil ten beste geven.
Wil ik best ook nog wel ‘ns een keertje solidair zijn (moet ik wel bier van werk mee naar huis nemen & zorgen dat ’t tijdig in de koelkast staat, dan geef ik in ieder geval ’t goede voorbeeld & wat ik kan, wat ik dagelijks op m’n werk aan hen voorgedaan heb, dat moeten zij ondertussen ook thuis ten uitvoer kunnen brengen).

Dus als we ’t met z’n allen de volgende keer ’t helemaal er niet mee eens zijn, zullen we dan ‘ns een keertje gewoon thuis blijven, de avond ervoor de koelkast tot de nok toe volgestouwd, dat we dan met z’n allen dezelfde site bezoeken, waarop staat dat we ’t niet over ons heen laten gaan, dat er verandering nodig is, met een leuk tellertje die de kijkcijfers bijhoudt, met een ook zo leuk Wie-tellertje erbij, dat we met z’n allen de hele dag op die site blijven & dat we de minister-president bellen & zeggen: kijk nou ‘ns, meneer de minister-president, wie er allemaal 1 moment op dezelfde site aanwezig zijn, wel 100-en, nee, 1000-en bezoekers tegelijkertijd, sommigen met hun eigen naam, anderen als ‘gast’, omdat ze anoniem door ’t leven willen gaan, maar er evengoed ook virtueel bij willen zijn, zie je, meneer de minister-president, doe er wat aan, want anders gaan we met z’n allen weer de straat op.

Hoeven we ook niet zoveel moeite te doen om onze handtekening op die ene regel van ’t petitievel te laten passen.

& Aan ’t eind van de dag is er dan tenminste nog een koud biertje in de koelkast van Zijperspace.

cyclopediam zijperspaceaneum (vervolg)

’t Staat hier vol met objecten waar men geen weet van heeft. Slechts een enkeling is, of zal dit misschien ooit zijn, er getuige van. & Voor je ’t weet is ’t afgelopen & tot stof vergaan.
Daar ben ik me des te meer van bewust nu ik ’t bed uit de hoogslaper heb geheven & tot ’t niveau van de grond heb gebracht. Aldus trekt de hoge warmte aan mij voorbij & kan ik mij, zoals ik gewoon ben, hullen in m’n dekbed. Ipv totaal ontbloot zwetend de slaap te moeten proberen te vatten.
M’n huis is gelijk een ander huis. Er is nu geen eettafel meer, die is in ieder geval onbereikbaar geworden, er is geen pad, maar die is ook niet meer nodig, want de slaapkamer is tijdelijk overbodig.
Het is hier echter wel stukken drukker.
Waar ik 1st een heel huis voor had, dient ’t zich nu te beperken tot de helft ervan. Tijdelijk, ik zei ’t al: van tijdelijke aard, tot zolang die hitte aan blijft duren, maar ’t zorgt er wel voor dat de objecten zich wat meer aan mij opdringen. Ze zijn wat meer aanwezig.
Ik word er ook wat meer mee geconfronteerd, nu m’n blik de kamer in me direct alles voorschotelt wat deel is van m’n dagelijkse leefomgeving. Zag ik voorheen, vanuit m’n hoogslaper, meteen m’n plafond, & daar valt ondanks z’n structuur toch weinig bij te fantaseren, & niet meer dan dat tenzij ik me op zou richten, nu laat alles zich zien zogauw ik vanuit de slaap m’n ogen voor ontwaken open.

& Al die objecten, daar wilde ik ’t eigenlijk over hebben, vertegenwoordigen, ieder voor zich, een eigen verhaal. Alles heeft zijn eigen leven. Gehad, of dat wat nog zal komen.
Nou weet ik van dat laatste nog weinig af. Maar van dat andere, dat wat al geweest is, daarin ben ik een expert. Want alles wat zich hier bevindt is mij ergens onderweg tegengekomen. Van dat gezamenlijk kruispunt kan ik verhalen. Hoe groot dat kruispunt was, wie ons daar nog meer passeerde, hoe of ’t weer was zoals ’t zich rond dat moment voordeed, of er ongelukken plaatsvonden of dat ‘t verkeer zich juist zeer soepel langs elkaar voortspoedde & hoe lang wij samen onze reis hebben voortgezet en of dit tot ons beider genoegen was.

Waar houdt alles op met te bestaan, vraag ik mij wel ‘ns af. Is iets al begraven zogauw ’t zich hier in m’n kamer bevindt & ik er tegenover niemand over rep? Is ’t feit dat ik ’t slechts in m’n gedachten met me meedraag reden voor een ander om ’t als niets te beschouwen? Niets als in ‘niet voorstelbaar’, dus van geen belang, dus niet-bestaand.
& Waar hebben die dingen, ‘objecten’ is eigenlijk al een te groot woord voor iets wat zich beperkt tot slechts mijn leefwereld, hun bestaansrecht aan te danken? Slechts omdat ik ’t toevallig een bepaalde periode in m’n leefomgeving heb gehouden?
& Mag ik, als hun tijdelijke gebruiker, hun ‘zijn’ niet een beetje verlengen, door, hoewel slechts in woorden, van hun bestaan kond te doen?
Is ’t niet zonde dat iets straks weg is, slechts omdat ik niet meer besta? Iets kan toch niet zomaar 1-dimensionaal door alleen maar mijn leven heen gaan, terwijl ’t de mogelijkheid in zich had zich uit te spreiden in aanwezigheid, alleen al door de anekdotes die aan ’t zich hier bevinden verbonden zijn, tot een wijder heelal.

Datzelfde bed bijv, dat is ooit door mij gekocht. Dat ligt hier niet zomaar te liggen, dat heeft moeite moeten doen om hier te geraken. Er is geld aan besteed, dat geld is verdiend, er was een vooropgezet plan om ’t tot mijn bezit te laten worden & buiten dat heeft ’t ook nog andere lichamen mogen torsen dan slechts die van mij.
Waarom heeft men daar geen weet van? & Bovenal: waarom zou men er niet de mogelijkheid toe mogen hebben zich daarvan op de hoogte te stellen?

Daartoe nu heb ik besloten ’t Cyclopediam Zijperspaceaneum op te zetten. Zodat niet alles door onopmerkzaamheid, door desinteresse, door een omissie van dat wat beschreven staat, verloren zal gaan.
Want niet alles hoeft slechts stof te zijn & tot stof te wederkeren zonder onderweg iets te hebben aangetroffen waardoor ‘t ’t gevoel zou kunnen hebben net iets meer te zijn dan een toevallige samenbundeling van dat beetje stof.

& Hiertoe hebben we Zijperspace geschapen, om ’t wederom tijdelijk te kunnen herbergen.

cyclopediam zijperspaceaneum

Allereerst zal ik een zekere uitleg moeten geven van bovenstaande titel. Wellicht dat men een verwijzing richting wereldse encyclopedieën weet te herkennen, maar die referentie gaat iets verder, of zal iets beter gefundeerd moeten worden dan een 1e vermoeden. Niet voor niets heb ik, waar men ‘encyclopedie’ als oorsprong zou verwachten, geschreven: Cyclopediam Zijperspaceaneum.
Het duidt op niets meer dan een wel zeer beperkte visie, nl die van schrijver dezes, op zijn zeer beperkte leefomgeving. Waar de reguliere encyclopedieën het voorvoegsel ‘en-‘ hebben, ontbreekt ’t hier geheel. Er is geen ‘en’! Niet van voren, net zo min als van achteren. Er is geen 2e redacteur, er is niemand die de artikelen zal redigeren, hooguit voegt men een enkele keer een opmerking onderaan ’t artikel toe, maar dat zal zeer zelden resulteren in enige aanpassing.
Ik zal misschien zeggen: ‘Goh’, ‘Tsja’ of ‘Hm’ & ’t daarbij laten.
& Aangezien ook die mythische wezens bij ’t beschouwen van hun levenswereld over niet meer konden beschikken dan een enkel oog, leek mij ’t inkorten van de term bij aanvang van dit verzamelwerk me wel van toepassing.

Verzamelwerk? Verzamelwerk, hoor ik u denken. Deze verzuchting gelardeerd met enige vraagtekens, maar gezien ’t feit dat ik mij zelf ook nog even wilde opvoeren binnen deze conversatie die geen conversatie mag heten, daar ik alles zelf invul, ook al weet ik dat men wel degelijk die vraagtekens zal hebben gebezigd bij ’t daadwerkelijk ontmoeten van ’t woord ‘verzamelwerk’; gezien dus dat feit, zag ik mij genoodzaakt de 2e vraagteken te doen vervangen door een komma, om ’t nog een enigszins overzichtelijk geheel te geven.
Ja, wel degelijk een verzamelwerk, luidt hierop mijn antwoord, me evengoed wel degelijk bewust van ’t reeds genoemde feit dat de vraag niet eens gesteld is.
Wat dat aangaat lijkt ’t dan weer wél op een encyclopedie, daar ook dat soort naslagwerk gevuld pleegt te zijn met allerhande antwoorden op vragen die eigenlijk nog niet gesteld zijn, maar wel beschikbaar zijn gemaakt, ontsloten zijn, wil men ook wel eens zeggen, voordat men er ook maar aan heeft durven denken ze ooit te willen stellen.
Er bestaan mensen, ik heb zelfs 1 maal een boek gelezen over een man die ’t van voren naar achteren heeft volbracht, die de verschillende delen van een dergelijk werk, zonder zich ook maar iets af te vragen, als lectuur tot zich nemen, beginnend bij de ‘a’ (van Aardvark).

De opstellers van dergelijke naslagwerken hebben gepoogd hun wereld, de wereld voorzover bekend, in kaart te brengen, de vergeten gaten & hoeken voor de mogelijke lezer beschikbaar te stellen voor de eventualiteit dat ’t anders verloren zou gaan.
Hoewel, dat laatste is zoals ik dat doorgaans opvat. Mijn interpretatie derhalve.

Die laatste opmerking voert mij dan automatisch wederom tot de titel, want de schrandere kijkbuiskindertjes, hierbij ervan uitgaand dat men dit tot zich neemt middels een beeldscherm (ik zal de tekst een ietwat aanpassen zogauw een uitgever zich bereid verklaard heeft dit CZ, ik zal ’t maar ‘ns af gaan korten, te gaan publiceren in papiervorm), de titel waar ’t in 1e instantie lijkt of ’t met kennis van de oude taal, ’t Latijn, geschreven is, maar bij 2e oogopslag doet vermoeden, de opleiding tot classicus heeft men hier waarschijnlijk niet voor nodig, dat de 2 woorden verkeerde uitgangsvormen hebben meegekregen.
Dat klopt, luidt hierop mijn antwoord, maar ook dit is mijn eigen interpretatie & moest tegelijkertijd illustreren welk een eigenwijzigheid er heerst in ’t Zijperspaciaanse rijk, alsook luiïgheid om niet eens de drift te voelen op te willen staan & de oude lesboeken in ’t Latijn te voorschijn te halen om er een kloppend geheel van te maken.
Nee, liever dan Cyclopediam Zijperspaceaneum in zijn foute vorm, maar welklinkend, dan een correcte schrijfwijze, zoals men ’t in de Nederlanden zou verlangen van een ijverig leerling die hoge cijfers op de middelbare school heeft gehaald, die geen enkel zelfnadenkzaamheid weet te onthullen & slechts een slaafse navolging van de klassieken toestaat.

Nogmaals ‘Nee’, wij, of eigenlijk alleen maar ik, spreken hier onze eigen taal, waarvan de regels op opportune wijze worden aangepast net hoe de pet staat & welke wind er zojuist is voorbijgekomen.

Nu heb ik ’t nog helemaal niet gehad over verdere invulling van de CZ, maar daar heb ik ’t dan de volgende keer wel over in Zijperspace.

zorgverzekering

Geachte dames/heren verzekeraars & incassobureaumedewerkers,

Bij deze vindt u ingevoegd een schrijven van de verzekeringsmaatschappij Univé, de maatschappij waar ik tot nu toe en, zoals u zult lezen, ook gedurende dit kalenderjaar sta ingeschreven. Ze delen mij er nl in mede dat ’t niet mogelijk is de zorgverzekering die ik bij hen heb afgesloten voor ’t einde van 2006 te beëindigen.

Dit vereist enige uitleg. Vooral ook omdat er in melding wordt gedaan dat dit antwoord een herhaling is op m’n eerdere verzoek tot uitschrijving.

Ik heb geheel volgens de regels een opzegging van de verzekering op ’t amsterdams kantoor van Univé ingeleverd. De envelop heb ik persoonlijk overhandigd aan een medewerker aan de vestiging op ’t Olympiaplein. Persoonlijk, omdat ’t de uiterste datum was dat je nog van maatschappij kon veranderen, nl de 28e februari.
Die opzegging zijn ze vervolgens kwijt geraakt. Ik bleef gewoon verzekerd door Univé. Hoewel Salland inmiddels geld van mij wilde hebben.

2 Maal elke maand verzekering betalen van meer dan € 100,- kan ik niet missen, dus heb ik ’t geld van bestemd voor Salland elke keer terug laten storten. Aanmaningen heb ik moeten negeren, ik moet tenslotte ook beleg op m’n boterham hebben. Dit alles in afwachting van Univé, die nu eindelijk eens met mijn op 28 februari gedeponeerde opzegging op de proppen zou komen.
Maar niets van dat laatste. Ze hadden ‘m zoek gemaakt & daar bleef ’t bij.

Ondertussen bleven de afschrijvingen van Salland (’t terugvorderen van mij), de aanmaningen, de acceptgiro’s etc gewoon doorgaan. Tot ’t zover was, ’t kon niet uitblijven, dat ik een brief van een incassobureau binnen kreeg. Of ik ‘t 1e bedrag, met een verhoging van € 119,- voor incassokosten, binnen 10 dagen over wilde maken.

Ik had inmiddels al meermalen gevraagd, zo beleefd mogelijk, aan al degenen die mij namens Univé te woord hadden gestaan, of ik een bewijs van de onmogelijke uitschrijving mocht ontvangen. Ik had zelfs van 1 van de medewerkers te horen gekregen hoe dit zo snel mogelijk bewerkstelligd kon worden, wat de beste procedure hierna zou zijn om Salland op de hoogte hiervan te stellen.

Maar ook dit schrijven raakte vermist. Net zoals dat enkele beloofde meeltjes van 1 van de Univé-medewerkers steeds maar niet wilden aankomen, hoewel ik m’n adres letterlijk meermaals gespeld heb.

Aangezien ik de brief van ’t incassobureau voor me had liggen, ’t water me zodoende tot de lippen steeg, heb ik wederom de telefoon ter hand genomen & aan weer een andere verzekeringsdeskundige binnen ’t genoemde bedrijf voorgelegd hoe de zaken er voor stonden. ’t Verhaal werd allengs langer.
Deze persoon beloofde mij binnen een ½ uur terug te bellen.

Ik hou niet zo van beloftes van Univé-medewerkers, zult u inmiddels begrijpen, zeker gezien ’t feit dat men mij tot op dat moment al een 10-tal keer had beloofd terug te bellen, waarbij ’t zeggen & schrijven 1 maal is gebeurd dat dit ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. 2 Weken later dan dat was toegezegd.

Deze hield echter woord.
Hij kwam met de mededeling dat m’n verzoek vermist was geraakt. Dat er echter wel een brief onderweg was. & Dat er bovendien een 2e opgesteld zou worden. Vandaag of morgen zou ik beiden moeten ontvangen.

Ik heb er 1 van in m’n brievenbus mogen vinden. Daarvan vindt u een kopie bijgevoegd.
Ik hoop dat u de woorden ‘Wij hebben nogmaals uw verzoek ontvangen om de zorgverzekering te beëindigen’ nu in ’t juiste daglicht kunt zien, dat u zult begrijpen dat ’t geen doorgang vinden van m’n verzekering bij Salland volledig te wijten is aan ’t onvermogen van de medewerkers van Univé in ’t algemeen & de algehele wanorde bij deze maatschappij in ’t bijzonder & dat u verder zult begrijpen dat ik helaas niet kan overgaan tot betaling van de vermeende schulden die ik bij Salland zou hebben, laat staan ’t incassobureau, aangezien mijn zorg financieel al voldaan is doordat de betalingen aan Univé gewoon zijn doorgegaan.

Mijn oprechte excuses hiervoor.

Met vriendelijke groeten uit Zijperspace.

luchtbel

Soms zit er een luchtbel in m’n mond.
Dan lig ik alleen maar, m’n hoofd op ’t kussen. & Plots is-ie er. Bij de wang die niet ligt.
’t Is alsof-ie uit zichzelf uitzet. Alle vlokjes lucht in m’n lichaam verzamelt-ie tot zich een grote bel vormt.
Ik voel wel ‘ns borrels in m’n buik. Daarvan denk ik dan dat ze er ook nog uit moeten. Misschien leveren die ook wel een bijdrage aan zo’n luchtbel in m’n mond.
Ik heb er geen noemenswaardige last van, maar ik weet niet wat ze daar nou moeten. ’t Enige wat ik kan doen is m’n mond openen & de bel de vrijheid geven.
Maar vaak betekent zoiets dat er zich een andere zal gaan vormen. Je houdt ’t niet tegen, ’t gaat vanzelf.
Ik kan er niet aan denken, dat wil wel ‘ns helpen. Dan gaat de lucht naar plekken waar ik geen weet van heb. Ongemerkt, zonder erg.
Als ik op m’n linkerzij lig, dan vormt ’t zich in m’n rechterwang, ter hoogte van m’n kiezen daar. Ik probeer er wel ‘ns m’n tong in te steken, kijken of ’t dan weg gaat. ’t Verplaatst zich dan naar voor in m’n mond. Eigenwijs blijf ik m’n lippen strak op elkaar houden, hoewel de bel zich er vlak achter bevindt. Maar ik vind dat ik er niet aan moet toegeven. Als je er aan toegeeft, dan blijft ’t ding je parten spelen. Je geeft ‘m erkenning, dus bestaat-ie. Dus gaat-ie zich ook meer & meer manifesteren.
Terwijl ’t eigenlijk niet meer is dan loze ruimte. Toevallig stond je wang wat boller dan dat er vulling voor is. Dus vult ’t zich met niets.
Nou ja, niets in de vorm van lucht. Daar zal best nog wel een heleboel in zitten.
Vooral ’s ochtends vroeg.
Ik durf ’t nooit aan Roswitha te vragen, maar ik zal vast wel rond dat tijdstip uit m’n mond stinken.
Wat alleen maar wil betekenen dat er buiten de normale gassen als zuurstof & koolzuurgas zich nog meer heeft gevormd. Stinkgassen. Afvalproducten van al die bacteriën die in m’n mond rondwoelen.
’s Ochtends vroeg hou ik m’n mond doorgaans gesloten. Zeker in gezelschap. Of anders van op een afstand van meer dan een meter. Dan kom je in de veilige niet verwijtbare zone. Mocht ik dan nog stinken, dan is ’t tijd om advies van een mondhygiënist te vragen. Stinkwijs is een meter nl best wel ver.
Die bellen blijven dus in m’n mond. Ik probeer niet aan ze te denken. Ik zwijg ze dood.
Moet ik ergens anders aan gaan denken.
Ook geen sinecure. Want die bel die zit daar & lijkt juist bij ’t ontkennen van z’n bestaan (’t is er niet, maar ’t bestaat wel; ik denk er niet aan, dus ’t bestaat) extra uit te zetten. Overal uit m’n lichaam komen hordes kleine hummeltjes van bij elkaar verzameld lucht die kant op trekken.
M’n wang kan ’t wel hebben hoor. Daar zit nog genoeg elasticiteit in om ’t een uurtje vol te houden, terwijl m’n lichaam alle overtollige hoeveelheden gassen richting wangzak stuurt.
God, denk ik in zo’n geval vaak, wat zal ’t gaan ruiken als juist de verkeerde gassen ook daar terecht komen.
Je komt op de verkeerde gedachten & die verkeerde gedachten gaan met zichzelf aan de loop. Een cumulatief effect. Uitdijend, zoals dat kleine heelalletje dat zich daar in de omgeving van m’n tanden vormt.
M’n tong laat zich in dit soort gevallen ook niet onbetuigd. Ik heb me wel ‘ns laten vertellen dat de tong ’t meest beweeglijke lichaamsdeel is van je lichaam. ’t Is de haai van ’t menselijk lichaam: ’t kan zich niet te ruste leggen, want anders sterft ’t af.
Dat zal ook wel weer een verkeerde interpretatie zijn van iets waar de klepel zich van de klok heeft vervreemd, maar feit blijft dat die tong ijverig & ongedirigeerd inspectierondes houdt om te onderzoeken of de luchtbel aan verandering onderhevig is. Is-ie nog net zo groot als daarnet & heeft-ie zich op een onbewaakt ogenblik misschien wel verplaatst.
Onbewaakte ogenblikken bestaan eigenlijk op dergelijke momenten niet meer. Hoewel ik fanatiek bezig ben de schapen over ’t hekje te laten springen om vooral zo snel mogelijk niet meer te hoeven nadenken over wat die luchtbel daar in m’n mond doet.
Daar zit te veel druk achter.
Ik moet. & Zal. Niet meer. Nadenken. Over iets. Ik bedoel. Niets. Dat zich. In m’n mond. Bevindt.
Vééls te véél druk.
Dus open ik m’n mond & pers de lucht, alles wat zich daar volledig ongebruikt & derhalve overtollig bevindt, uit m’n mond.
Ik keer me om. Sluit m’n ogen weer. Ga rustig slapen.

Tot er zich iets aan de andere zijde van Zijperspace vormt.

spreekvaardigheid

Als ik me aan ’t toetsenbord wil zetten komt er een meeltje binnen met de mededeling dat mannen zich gemiddeld ’t ongelukkigst voelen op 42-jarige leeftijd.
Maar ik begin overal laat aan, houd ik mezelf voor, dus dat zal voor mij nog wel even duren.
Daar moet ik me dan opgelucht bij gaan voelen, maar ’t vooruitzicht stemt me eerder somber. Ik dacht dat ik alles wel zo’n beetje gehad had.
Die ervaringsrijkdom vult me echter met wetenschap. Mocht ’t zich herhalen, dat wat al eerder is geweest, dan weet ik in ieder geval wat mij overkomt.
Toen ik 2 weken geleden ’t gevoel had dat m’n lichaam zou ontploffen onder de plotse expansiedrift van dat wat zich blijkbaar allemaal in m’n hoofd bevond, wist ik me al gauw te herinneren dat een belangrijk deel van deze hyperventilatie veroorzaakt werd door aandacht.
Ik wist dus wat er met me aan de hand was. Maar door de onafzienbaar verre horizon van dat al, de veelomvattende facetten ervan, weet ik ’t niet onder woorden te brengen.
Toen niet, nu niet.
Een draaikolk van woorden, zinnen, dwarrelt er door m’n hoofd. Ik poog elke keer weer een draad ervan op te pakken, ’t tot een verhaal bijeen te rijgen, maar terwijl ik aan ’t woord ben, daadwerkelijk aan ’t woord, klit ’t samen tot een onontwarbaar kluwen waar begin noch einde in is terug te vinden.
& Ogenschijnlijk kalm waar ik verder door m’n leven. Rug recht (‘Rug recht,’ commandeert m’n vader).

Ik pak m’n spullen in; vanavond na m’n werk meteen door naar Roswitha. Niet alles is even belangrijk, van dat wat ik in m’n rugzak stop, als alles er maar in zit, er geen mogelijkheid uitgesloten is.
Dus een boek in de trein, een 2e als reserve, muziek om afgesloten van anderen te zijn, een t-shirt extra om ’t oude zweet te verdoezelen, alsook wat deo, boterhammen om ’t tot laat uit te houden, & dan de hele rits medicijnen.
Zorgvuldig stop ik de pillen 1 voor 1 in een klein potje. Voor 2 dagen, je weet maar nooit of 1 dag een verlenging krijgt.
De rugzak wordt gevuld met zekerheid. Niets ontbreekt.
De rechte lijnen die door mij, alvorens de reis zijn aanvang vindt, worden uitgezet, hebben niets te maken met ‘t kluwen, behalve dat ‘t 1 de oorzaak van ’t ander is.
Ik zie ’t als een raster, waar elk object precies in past & z’n eigen zorgvuldig omschreven bestemming in heeft. Ik voel ’t als ik ‘m straks om m’n rug hang, dan weet ik waar zich alles bevindt. ’t Is ‘thuis’, m’n thuis voor onderweg, waar ik nooit mis te grijpen hoef. Ik heb geen zaklamp nodig.

Daar niet. Ik weet hoe alles heet wat ik er in weg stop.
Maar ook dat wat in m’n hoofd is terecht gekomen weet ik wel te duiden. Ik weet ’t echter niet te benoemen. & Er schiet in 1 moment zo veel aan m’n mond voorbij dat ’t niet in zinnen, of misschien nog wel een zin, maar niet in een samenhangend verhaal valt te vangen.

Daar is geen taal voor in Zijperspace.

moeders

‘Ik vind ’t eigenlijk nog steeds heet,’ zeg ik tegen Kim.
Ze beaamt ‘t. Men had wel gezegd dat ’t vandaag wat koeler zou worden, maar door de luchtvochtigheid druipt evengoed ’t zweet waar ’t maar gaan kan.
Gelukkig kunnen we bijna gaan zitten. De laatste handelingen & we zijn klaar. Ik zet alvast m’n mobiel weer aan. Kim brengt de omzet naar de kluis.
‘Wat wil je drinken?’ vraag ik snel, voordat ze de hoek om verdwenen is.
‘Doe maar een witbier.’
Ik toets de code van m’n mobiel in & leg ’t ding weer op de bar. Ernaast leg ik m’n portemonnee, waar ik de fooi van vandaag in stop.
Als ik een glas wil pakken om bier in uit te schenken, gaat de telefoon over. Vluchtig kijk ik naar ’t schermpje. 2 Berichten. Toch maar even luisteren of er iets belangrijks tussen zit.
M’n schoonzus Leny. Of ik terug wil bellen als ik klaar ben met werk. Daarna m’n broer. Dat Leny waarschijnlijk ‘tzelfde heeft gezegd, maar of ik even terug wil bellen.
’t Zal wel over de verjaardag van m’n moeder gaan, over 2 weken.
‘Ze willen wel heel graag dat ik bel,’ zeg ik als Kim terug is. ‘Ze hebben maar liefst 2 keer m’n voicemail ingesproken.’
Ik loop naar de telefoon. Nog steeds geen bier bij de hand, bedenk ik.
Een in-gesprektoon. Snel sta ik weer op van de barkruk. Ik moet bier voor ons beiden inschenken.
We proosten als we eindelijk zitten. Vóór de ingang, de deur barricaderend voor degenen die mochten denken dat we nog steeds open zijn.
Ik trek m’n t-shirt aan. ’t Zweten is minder geworden. Hij plakt niet onmiddellijk aan m’n huid vast. In 1 teug sla ik de helft van m’n glas bier achterover.
M’n gsm gaat weer over. Ditmaal echt, niet een bericht over binnengekomen voicemail. Ik kijk naar ’t schermpje wie er belt.
‘Ha, dat is weer m’n broer,’ zeg ik tegen Kim, ‘ze zijn wel heel bang dat ik zal vergeten terug te bellen.’
We nemen allebei een slok. Dan neem ik op.
‘Hoi, Jan,’ zeg ik.
‘Nee, dit is Leny,’ zegt m’n schoonzus. ‘’t Is af & toe wel heel moeilijk om jou te bereiken.’
‘Ja, ik ben net klaar met werk. Ik zit net.’
Ik wil verder gaan. Dat ik daarnet nog geprobeerd heb terug te bellen, dat zij juist in gesprek waren. Maar Leny is alweer aan ‘t woord.
‘Ma is vandaag opgenomen in ’t ziekenhuis.’
Kim zit naast me. Ze houdt 20 minuten lang haar mond.

Ik denk: m’n vader stierf ook 2 weken voor z’n 72e verjaardag.
Ik denk niet zo veel later: van de week zei ze al dat ze zich niet lekker voelde door de hitte.
Ik denk nog meer: hoe veel oude mensen overlijden ook alweer voortijdig doordat de temperatuur boven de 20 graden komt?
& Ik denk ook: waarschijnlijk ligt ze veiliger in ’t ziekenhuis.
Ik herinner me de woorden van m’n huisarts: ‘Je hebt aardig wat achter de kiezen. Ik heb mensen voor veel minder al doorgestuurd.’
Ik stel me witte lakens voor, waar m’n moeder zich tussen bevindt. Zou ze een tv voor zichzelf hebben? Met afstandsbediening. Wanneer krijgt ze een eigen telefoon? Zouden patiënten tegenwoordig kunnen beschikken over internet? Hoe laat gaat m’n moeder nu naar bed?
& Ik probeer me de tests voor de geest te halen, die ze op m’n moeder gaan toepassen. Zouden dat dezelfde zijn als die ik inmiddels doorlopen heb?

‘En waarschijnlijk ook een conditietest morgen,’ gaat Leny verder.
‘O ja, de fietstest,’ vul ik aan.

Voor de rest houden we onze mond in Zijperspace.

kapselonderzoek

M’n leraar Wiskunde lachte me uit.
Dat was je vraag toch? Hoe andere mensen reageerden?
Ja, m’n leraar Wiskunde lachte me uit.
Ik kwam ’t klaslokaal binnen, om 8 uur ’s ochtends, ik kwam zowaar een keertje op tijd, & die man die begon onmiddellijk te lachen. Hij bleef er in. Vooral ook omdat-ie z’n excuses bleef proberen aan te bieden. Hij mocht niet lachen, zie je, vond-ie van zichzelf. Maar hij bleef maar lachen.
Terwijl er niets bijzonders aan de hand was. Er waren toch wel meer mensen met gemillimeterd haar. Nou ja, ’t kwam niet vaak voor, in die tijd, maar er waren er wel meer.
Ik zie nog steeds die man z’n handen voor z’n mond houden, hopend dat daarmee z’n lachen op zou houden.
Past dat allemaal wel op je vragenlijst? Is misschien wel een lang antwoord zo.
Ja, ’t is een open vraag. Ik weet wat dat is. Dan gaat ’t om wat de respondent zelf zegt. Maar ja, dat kan je natuurlijk ook samenvatten.
Ik heb later gedacht om een klacht tegen die man in te dienen. Terwijl iedereen de klas kwam binnen lopen, zat hij daar maar te lachen. 1 Hand voor de mond & de ander wijzend naar m’n hoofd.
Ja, een klacht, ik zei ‘klacht’, ja.
Ik had al ‘ns eerder een jongerenprogramma van de Avro gebeld. Nav een biologieleraar die me klassikaal voor schut had gezet. Omdat ik elke keer naar de wc moest.
Als ik in die tijd 5 minuten in de klas zat moest ik naar de wc. Poepen. Soms plassen. Maar dat wisten de leraren dan niet. M’n ouders waren daarvan op de hoogte. Als we op zondag er op uit gingen, ’t bos in, de natuur in, ergens naar toe, maakte niet uit waar, dan moest ik altijd 1st poepen. Dat wisten ze. Ze hadden van te voren de docenten van school gewaarschuwd. Dat ’t van de zenuwen kwam.
Vaak mocht ik gewoon de klas uit. Heel even m’n hand opsteken & dan kon ik gaan. Andere leerlingen mochten dat niet.
Die leraar Biologie zette me toen klassikaal voor aap. Dat-ie er niet goed van werd. Of ik me niet gewoon kon gedragen als alle andere leerlingen. Dat ik een grote aansteller was. Voortaan moest ik gewoon maar blijven zitten.
Dus ik belde dat jongerenprogramma.
Sorry, ’t wordt nu wel een lang verhaal. Vind je dat niet vervelend?
O, je schrijft niet alles op.
Nee, da’s waar, we zitten toch.
Ik belde dat jongerenprogramma met mijn verhaal. Hoe leraren je voor schut konden zetten, dat was ’t onderwerp die maandagavond. Maar voordat ik aan de beurt was, hoorde m’n moeder dat ik in de hal aan ’t bellen was.
Waar ’t over ging, vroeg ze.
Toen moest ik wel vertellen. Heeft ze m’n vader naar school laten bellen. Die zat immers ook in ’t onderwijs.
Die biologieleraar werd op ’t matje geroepen. & Vervolgens kwam-ie de 1stvolgende les meteen op me af. Gaf-ie me een hand.
Hij zei: ‘Nee, dat had ik niet moeten doen. Sorry, knul.’
Dat zei hij.
Dus ik wilde die leraar Wiskunde er ook bij lappen. Dat-ie wel 5 minuten om m’n nieuwe kapsel zat te lachen.
Waarvoor willen jullie dat eigenlijk weten?
Ja, dat ’t onderzoek is, dat snap ik, maar waarom over ’t kapsel van mensen? Een onderzoek heeft toch altijd een onderwerp. Een vraagstelling misschien ook.
Nee, hoor, ik vertel graag. Doet je weer een beetje nadenken over wat er vroeger allemaal gebeurd is.
Ja, ik was geen lieverdje op de middelbare school, moet je weten. Maar tot op dat moment nog wel.
Dat ik m’n haar kort had laten knippen was wel een poging om anders te zijn dan de anderen. Ik wilde eindelijk ‘ns iets van me zelf. Ik wilde niet meer op al die andere kinderen lijken. Maar ik wilde geen hanenkam. Ik wilde dat vriendinnen ’t lekker vonden om over m’n hoofd te aaien.
‘O, ’t is zo lekker als ik over je hoofd heen strijk,’ zeiden ze dan.
Alleen al daarom wilde ik ’t eigenlijk wel kort laten. Maar iedereen ging ’t toen kort scheren. Dat vond ik dan weer niet leuk meer.
O ja, ja. Dat snap ik. Nee, ’t ging alleen over de 1e keer.
Nou, ik hoop dan dat je er wat aan hebt, aan m’n verhaal.
Moet je nog weten hoe oud ik ben, of hoe lang geleden ’t was? Nee?
Nee, je hebt gelijk. ’t Zijn misschien wel universele verhalen. Ja, dan moet je zoveel mogelijk ruis weghalen. Dat verstoort de uiteindelijke informatie alleen maar. Ja, vooral met die open vragen, kan ik me voorstellen.
Succes hè! Ja, graag gedaan.

& We aaiden nog een keertje over onze bol in Zijperspace.