Veelkleurig Aziatisch Lieveheersbeest

Ik blijf ‘t een prachtige uitvinding vinden, de verkleinende vorm die in ‘t Nederlands vaak wordt toegepast om iets een hogere waarde van vertroeteling te geven, een grotere mate van dichtbij-het-geliefkoosd-onderwerp-te-willen-zijn-gehalte toe te bedelen of om gewoon iets kleiner te laten voordoen t.o.v. wat zich voor de rest in de omgeving bevindt.
Sommige mensen overdrijven dat, maar ondanks de overdosis die dit soort personen oplevert, blijf ik ‘lieveheersbeestje’ de perfecte vorm van verkleining in het Nederlands vinden.

Het aziatisch lieveheersbeestje heeft echter niet veel weg van een lieve heer. Hij is als exoot te gast bij ons, ooit aan tafel gezet van een copieuze dis van luizen die bestreden moesten worden, waarvan de telers wisten dat het kevertje dit lekker zou vinden, maar al gauw wilde dit beest meer en trok het de wijde wereld in.
Dat moet in Nederland niet lang na de invoering van het aziatisch lieveheersbeestje, in 1996, zijn gebeurd. De voor invoer verantwoordelijke telers waren blijkbaar vergeten dat dergelijke dieren vleugels hadden om te kunnen vliegen.

Nou heeft het me behoorlijk wat moeite gekost lieveheersbeestjes te vinden. Sinds ik een boekje heb mogen bekomen dat als veldmap gebruikt kan worden ter identificatie van de in Nederland voorkomende lieveheersbeestjes, ben ik continu als bezeten op zoek naar ze. Je hebt zo’n boekje tenslotte niet voor niks.
Maar slechts een enkele keer kom ik er eentje tegen. Dat wijt ik, m’n gezelschap dat op de hoogte is van mijn bezetenheid heeft me dat gesuggereerd, aan het slechte, want natte, weer, de harde wind, of anders mijn onwetendheid van waar ik ze moet zoeken bij zulke omstandigheden. Misschien komen ze na een regenbui wel een paar etmaal niet meer aan de bovenkant van ’t blad, bang natte voeten te krijgen.
Nat maakt immers extra zwaar, zeker in de verhouding van een druppel en het priegelig lichaam van een lieveheersbeestje.

Uiteindelijk kruiste een onbestippeld lieveheersbeestje m’n pad tijdens een wandeling in het Schinkelbos. Deze leek in de veldmap niet te bestaan. Evenals de daarop volgende 19-stippelige variant die gevonden werd op het Vogeleiland in het Amsterdamse Bos. Dat kon geen citroenlieveheersbeestje zijn, noch harlekijnlieveheersbeestje of oogvleklieveheersbeestje.
Het aziatisch lieveheersbeestje bleek uiteindelijk de enige mogelijkheid (ook voor de onbestippelde) na raadplegen van de vele wijzen die zich op internet bevinden.

Twee vondsten, beiden hetzelfde resultaat, maar door de veelkleurigheid, de vele verschijningsvormen van de soort, niet door mijzelf als dusdanig herkend.
Ondertussen geven die, weliswaar geringe, cijfers aan dat het aziatische lieveheersbeest (de vertroetelende verkleining kunnen we wel weg laten) Nederland bezig is te overheersen. Behalve een kannibaal die in diverse stadia van zijn leven volgaarne zijn soortgenoten oppeuzelt, wint het 78% van de gevechten met het 7-stippelig alsook alle ontmoetingen met het 2-stippelig lieveheersbeestje, aldus onderzoek aan de Wageningen University. Waarbij de gevolgen waarschijnlijk heerlijke maaltijden betekenden voor de overwinnaar. En een vermindering van de voor Nederland inheemse soorten.

Dit lieveheersbeest komt in oktober op witte muren zitten, bij gebrek aan rotsen zoals in zijn oorspronkelijke verspreidingsgebied, en gaat daar en masse tegen en op elkaar zitten. Dat is het moment om te kunnen zien hoe divers in verschijning ‘t dier daadwerkelijk is.
Daar blijft de troep natuurlijk niet de hele tijd, de zon schijnt immers niet eeuwig achter elkaar. Het kruipt daarna de huizen in, om in een krap hoekje of spleetje 3 maanden stil te zitten en te genieten van de gratis warmte die uw behoefte aan stoken hem geeft.

Verlatingsdagboek XXVII

Momenteel ben ik ‘t Aziatische Lieveheersbeestje in de gaten aan ‘t houden. In zoverre ik dat dier tegenkom, natuurlijk. & In zoverre ik er informatie over kan vinden.
‘t Blijkt dat ‘t ding ondertussen ‘t Veelkleurig Aziatisch Lieveheersbeestje wordt genoemd. Vooral omdat er zoveel verschijningsvormen van zijn. Met diverse hoeveelheden & rangschikkingen van stippen. Of dat juist ook weer niet.

‘t Is kortom een ingewikkeld beest. Iets waar ik ‘t dan over wil hebben, m’n gedachten over wil laten gaan, al pratende, gesticulerend wellicht vanwege ‘t belang van m’n onbenul over dit onderwerp.
Ik wil nl weten wat m’n vragen zijn. Waar m’n onbegrip gestalte krijgt & waarbij ik de antwoorden misschien al in m’n mond heb liggen.
Want zo werkt dat toch ongeveer? Dat je praat & je eigen vragen met antwoorden invult.

Dat kreng van een beest, dat eigenlijk in Azië had moeten blijven, gedijt hier schijnbaar goed. ‘t Lust bij hongersnood desnoods de larven van z’n eigen ras, maar ook die van de voor ons inheemse 7-stippelige variant. Waarschijnlijk nog wel meer dan dat.
‘t Is bij wijze van spreken een ware afstammeling van de toentertijd denkbeeldige exotische inboorlingen die wij vreesden vanwege hun grote pannen op ‘t vuur waar wij westerlingen in gekookt werden. Tarzan & Jane bijv als zij niet goed genoeg op elkaar aan ‘t letten waren.
Zo’n beest. Hapgraag. Onomwonden, nietsontziend. Zo stel ik ‘m voor.

Allemaal niet zo belangrijk, als ik er ondertussen niet al te veel wijzer van was geworden.

Ik wil zeggen: ‘Waarom zijn die beesten veelkleurig & lijken ze niet op elkaar?’
Ik wil mailtjes sturen naar de mensen die verstand van mijn vragen hebben.
Ik wil suggereren: ‘& Als ze dan veelkleurig & daardoor niet gelijkend zijn, kunnen ze dan evengoed seks met elkaar hebben & daar resultaat van zien?’
Ik wil de experts toefluisteren dat ‘t toch niet 1 ras, sorry: 1 soort, kan zijn als ze zichzelf dmv kruising (19-stippelig neukt bijv de ontstippelde?) niet voort kunnen planten.
Ik wil zien hoe kinderen van verschillend gestippelde ouders al dan niet op elkaar lijken of me juist doen beseffen dat ‘t toch echt niet kan, seks met diverse veelkleurige aziatische lieveheersbeestjes (ja, je hoort ‘t eigenlijk met kleine letters te schrijven & ‘t niet tot zo’n groot punt te laten uitgroeien), want dat schijnt niet zo genetisch bepaald te zijn, tussen bijv de mogelijk bastaard 19-stippige variant & de ontstippelde egale vreemdganger.

Ik wil weer dingen zeggen. Daar komt ‘t op neer. Mijmeren. ‘t Bedenken van dingen & dat dat dan niemand stoort.
Maar dat ‘t wel gezegd, gefluisterd, gemurmeld is & daardoor uit m’n hoofd.

Ik wil weer murmelmijmerfluisteren, besef ik me. Een mogelijkheid van een continue stroom van van alles wat er desnoods niet toe doet.

Wachten tot men dat ontvangt vanuit Zijperspace.

Verlatingsdagboek XXVI

Met een vork prik ik in sleedoornpruimen (‘t zijn daadwerkelijk pruimen, geen kersen; net opgezocht in m’n zelf-likeur-maak-bijbel).  Als ze al niet behoorlijk lek zijn na ‘t ontdooien van een jaar vriezer & in m’n hand uit elkaar vallen.
Een bloederig tafereel, maar zo af te wassen.
Ik sprokkel suiker bij elkaar. Moeilijk te vinden sinds ik thee zonder drink. Maar tussen m’n vakantiespullen, die nu zinloos staan te zijn, vind ik genoeg om aan te vullen aan wat ik al had. Ik wil ook niet zo zoet dit keer, dus neem met te kort genoegen.
Kruidnagels van minstens 10 jaar oud. Volgens mij vergaan die niet zo snel, op de sterke geur afgaand. Nageltje extra om zeker te zijn.

Ik doe van alles. Geef me zelf een activiteit.
Nog wat extra’s door de drank van vorig jaar eens na te lopen.

Dennentoppen laat ik staan. Volgend jaar nog wat extra oogsten om m’n verkeerde inschatting van de hoeveelheid suiker te corrigeren.
Toen was ik dronken van ‘t proeven van alles wat al rijp was. & De flesjes bier ertussendoor.

Ik ontdek mirabel (ook een pruim) & meidoorn. Ik ben rijker dan ik dacht.
De 1e gaat door de neteldoek (ik ben ‘t woord niet kwijt), de 2e zal moeten wachten tot die doek weer schoon gewassen is.

Ik verbaas me over de bakjes waar vroeger roomkaas in heeft gezeten, op de markt gezet door een noten- & gedroogde vruchtenbedrijf. Perfect geschikt voor dit project. Minstens 3 liter levert dat op bij vol.

‘t Zijn bloedeloze gebeurtenissen. Ik word gedwongen dit te doen. Door omstandigheden, door mezelf, door hier te zijn & niet ergens anders.

Straks, als alles gerijpt, geklaard of gefilterd & uitgeperst is, dan laat ik me vast weer leiden door de slokken tussendoor & komt alles goed. Dan ben ik de drempel die me tegenhield, de daadwerkelijke drempel die ik slechts over durfde om te voelen hoe heet buiten, de mogelijke buien van vanavond, ‘t overstappen in Arnhem op een bus met een overvol geladen wandelkar, m’n natte tent, ook van binnen, m’n gevangenis de slechtweeraccomodatie & al ‘t andere wat me tegenhield, vooral ikzelf, vast even kwijt, laat in de middag, liggend op de vloer, terwijl m’n voorraad nog lang niet op is.

Heimwee begint thuis in Zijperspace.

Verlatingsdagboek XXV

Er komt een dag dat ik dit dagboek niet meer nodig heb, maar dan weet ik misschien wel niet hoe ik ‘t schrijven hier anders moet gaan noemen. Je bent waaruit je bent opgebouwd & wat uit ‘t voorgaande is geboren.

Ik zie m’n vader vooral als de man die bij toevallige ontmoetingen met z’n bovenlip z’n slechte gebit probeerde te verbergen, ondanks of juist vanwege z’n brede grijns, om daarbij met olijke grapjes te vertellen hoe dierbaar z’n zoons waren.
Heb ik al verteld dat ‘t er 6 waren? ‘t Waren er inderdaad zoveel. ‘t Zullen er nooit minder worden, hoewel ik erbij moet vermelden dat de actuele waarde ervan aanzienlijk slinkt.

We stonden op zondag in zijn school, een stencilmachine deed ‘t werk dat hij net had opgedragen te doen (in dat opzicht was hij al een mysterieuze meester) terwijl wij de pilaren in de hal gebruikten om ‘t legendarische spel boompjeverwissel te spelen.

Ik weet, ik praat in superlatieven, maar zo simpel zag de wereld van toen er nou 1maal uit & wij leken te worden verwend met mogelijkheden die klasgenootjes nimmer zonder ons zouden kunnen meemaken. Apenkooien in een gymzaal tijdens onze verjaardagen leek niet weggelegd voor onze leeftijdgenoten. Als we tijdens ‘t feest van vriendjes een ijsje kregen, vervolgens een koekhapwedstrijd, daarop terug gestuurd werden naar ‘t ouderlijk huis, was dat ‘t ultieme van wat aan feestelijk gedruis buitenshuis bereikt kon worden.

Wij liepen ‘s zondags onbekommerd rond in de wereld waar doordeweeks meisjes rondliepen, roken hun bezwete geur in de kleedkamer van de gymzaal, speelden apenkooien, trefbal of anders alles wat met de beperkte installaties die onze vader had toegestaan te gebruiken die middag & waanden ons de koning te rijk.
& Als we dan zogenaamd betrapt werden door een collega van Pa, of eigenlijk een onderdaan, hij was immers de baas & wat hij deed of z’n kinderen in de op zondag doorgaans lege school liet doen kon niemand anders zonder zijn toestemming; als we zo iemand tegenkwamen begonnen zijn ogen te glunderen, z’n wangen rood te spannen van opgewonden opgetogenheid.

Hij maakte vervolgens flauwe grapjes (alles was leuk wat hij zei, zeker om te lachen, merkten we aan ‘t gezicht van de persoon die onze trotse vader aanhoorde) over hoe ‘t was 6 zoons te hebben, een kroost te hebben als dat hier voor, rond, verstopt stond achter de pilaren, of juist net zich verwisselde van paal tot paal in deze hal van de meisjesschool, zodat ‘t onmogelijk was voor ons niet blij te zijn met een man die goed was flauwe grapjes te maken, een glimlach zonder fatsoenlijke tanden breed te laten grijnzen & een onbekommerdheid over te nemen tov alles wat nog komen moest.

Ze blijven maar zeggen dat ik op die inmiddels dode man lijk, meer nog dan m’n broers, maar ook, niet minder erg dan hen, of anders die enkelen van ons die zijn blozende wangen hebben kunnen overnemen, krijg ik ‘t voor elkaar om van alles te vergoelijken door bij tijd & wijle een flauwe grap.

Slechts voor een lach in Zijperspace.

Verlatingsdagboek XXIV

Een gesprek gehad over m’n geestelijke gezondheid.
Hoewel ‘t er wat mij betrof niet toe deed of ik op dat moment enigszins geestelijk gezond was. Ik wilde gewoon praten. De rotzooi moest er uit. De methode deed er niet al te veel toe. Als ‘t luisterend oor maar genegen was ‘t gesprek te sturen.

Maar toch werd ik kwaad.
Wat ik natuurlijk uit moest leggen.
Daarnaast moest ik ook verduidelijken waarom ik op een gegeven moment van ‘t 1 op ‘t andere moment me niet kon herinneren wat ik bezig was te zeggen.
M’n geheugen is een knipperlicht dat blokkeert bij stress. ‘t Is er gewoon niet meer, ‘t verlaat m’n hoofd, z’n functioneren, als ‘t de precaire zones voelt aangeraakt.

Hoe leg je dat uit? Als je juist bezig bent tot de essentie te komen.
Wat kwaad is in m’n hoofd.
Waar kwaad is dat je slaan bedoelt (wat niet mocht van Pa & Ma) (kwaad & ruzie waren ook taboe) & vanzelfsprekend meervoud wordt (hoe vang je die overgang in de juiste woorden?). Waar ‘t daardoor schimmige fantasieën zijn. Van wraak, klap & pets.
& Wat dies meer zij.

Ik legde snel uit dat ik nog nooit had geslagen. Waarbij ik verzweeg dat ik 1 keer (naast de 6-broers-in-1-familie-jongensruzies, maar niets zo vanzelfsprekend als dat op een opgroeiend oppervlakte van boven op elkaars concurrerende lip van zogenaamde honger, aandacht en speelgoed) terugsloeg toen ik met Donald Duckjes & de 100 handen van een ex werd bekogeld. 1 Hand plots die terug deed wat mij werd aangedaan. Maar dan per ongeluk pets raak.
Die voorstelling snel ook weer weggedrukt. Want ik moest eerlijk zijn. Ik had nog nooit geweld gebruikt, maar droomde wel van een klap. Geweld. Snel & direct.
Alleen moest ik bekennen dat ‘t petsklapgeweld nooit z’n doel bereikte, niet in mijn hoofd, hoe graag ‘t ook wilde.

Toen werd mij gezegd, verteld, uitgelegd zo men wil, dat ik…
Nee, ik moet haar woorden gebruiken.
‘Als je nooit geweld hebt gebruikt, zal je dat in zo’n situatie ook nooit doen. Je moet de fantasie laten voor wat ‘t is.’

‘t Is een voorstelling, daar in m’n hoofd. Een voorstelling van graagwiltjes die onbereikbaar zijn.
Als een beoogde verre reis met heimwee voor ik de drempel van m’n huis passeer.

Die hand die niet klapt in Zijperspace.

Verlatingsdagboek XXIII

Ik ben weg straks. Ik heb zo dadelijk iedereen gedag gezegd die moest weten dat ik er even niet ben. Hoewel ik enkelen vergeten kan zijn.
Niet dat weg vér weg zal zijn, onbereikbaar is nooit mijn doel geweest. Laat staan voor lange tijd.
Ik ben een man van slechts kort afwezig.
Men wil niet weten hoe ik bij weg zijn elke keer heel snel opnieuw verlang naar vanzelfsprekendheid om me heen.

Ik vertrek altijd met veel bravoure, vertel verhalen over m’n bestemmingen alsof ik een wereldreis ga maken, iets dergelijks. Vervolgens steek ik m’n duim op naar auto’s, ga vele kilometers snelweg maken, zit oncomfortabel opgevouwen in een overvolle treincoupé, loop flinke stukken wandelpad & gedraag me alsof ik onbereikbaar ben op afgelegen campings.

Om niet snel daarna diep verlegen bij niet geplande vroege terugkomst te moeten bekennen dat ik ‘t niet kan: al die stoere praat tot realiteit brengen.
 
Blijft staan dat ik eigenlijk toch wél stoer ben. Zeker gezien de beperkingen waarmee ik avonturen evenzogoed tegemoet treed.
Ik sterf bijv bijkans de eerste dagen van enthousiasme over hoe ik kan beleven wat ik allemaal wel niet meemaak, zo overdonderend op de 4-kante cm in een kubieke cm tijid. Al ‘t kleine onderweg lijkt ongelooflijk groot; ‘t grootse zelf o zo geweldig klein, zo pietepeuterig innemend.

Zodat ik tijdens de tocht verklaringen voor die tegenstrijdigheden probeer te verzinnen. Waar dat overweldigende heeft kunnen ontstaan & ik de ieniemini’s vergrootglas-groot-gegroeid tot dan toe aan m’n aandacht voorbij hebben kunnen laten gaan.

Ik ben een per ongelukke romanticus van groots & meeslepend die in z’n broek poept van ‘t onverwachtse, maar tegen beter weten in elke keer opnieuw op zoek gaat naar onzekere reisdoelen. Ik waag tot mislukken gedoemde pogingen langer weg te blijven & verder van huis te komen dan een ander mens ooit voor me, wetend dat ik niet meer dan een meter zal halen in vergelijk met daadwerkelijke wereldreizen van de waarlijk onbekommerd gelukkigen & rasechte euforisten.

Ik ben aan ‘t eind toch pas echt tevreden op m’n eigen eerder genoemde platte 4-kante cm. Waarbij ik uiteindelijk ‘t liefst ‘t boek ben dat leest. De deur ben die sluit. De vriezer die koelt.

Ik ben straks weg dus. Ik heb alvast afscheid genomen van iedereen die weet dat ik niet veel later terug zal zijn.
Als in spoedig en snel.
Ik ben om te beginnen nu al hier. Die zekerheid heb ik ingebouwd, want elk woord is mijn.

Zijperspace is nooit terug van weggeweest.

Verlatingsdagboek XXII

Ik moet praten, ik moet van mezelf laten horen, ik moet proberen een andere stem te laten klinken dan dat er tot voor kort van me verwacht werd.
Waar ik niet tegen schreeuwen kon, heb ik me monddood laten beuken & slechts fluisterend, m’n stem voelt nog steeds hees, m’n standpunt, m’n eigen zaak kunnen verdedigen.
Lange nachten staan me bij, waarbij ik gedwongen werd met prevelende volhouding de marteling van overschreeuwd ongelijk te ontkennen.
Waarschijnlijk waren ‘t geen nachten, niet zo donker, niet zo onafzienbaar lang voordat ochtendlicht weer gloorde, wellicht heb ik heel vaak gewacht tot ik de laatste was met de ogen open, met een stomme stem die slechts hoorbaar was voor m’n eigen gedachten. Waarbij ik mezelf evengoed capitulerend in bed heb gelegd.
Een slapend lichaam ontbeert nederlagen & uiteindelijk ook de overwinning van de langste wakkere adem. Een dromenland is een veilig resort waar ‘t verweer geen advocaat behoeft. Zelfs al mocht een dergelijk rijk in donkere sluiers van ontkennend gelijk gehuld zijn. De ontwakende ochtend vergoelijkt tenslotte ‘t grootste ongelijk in een gemoedelijk on-ontslapen.
Zo luidt mijn weerwoord als ik m’n stem maar durf te roeren.
Ik strijd een verloren duel met m’n eigen reeds monddode spiegelbeelden aan de andere kant van wat reeds gebeurd is. Maar weet van geen wijken zolang ik me besef dat ik de enige ben die nog vecht.

In Zijperspace leeft Pyrrhus.

Verlatingsdagboek XXI (vervolg op XX)

& Wat ik lees, alsof dat tot onoverkomelijkheden zou moeten leiden.
Waar ik in de zwaarste tijden ooit romans verslond over ridders uit vervlogen eeuwen, drama’s met psychologisch doorwrochte opbouw of kale griekse eenakters juist ontspeend van modern karakterinleving, probeer ik me in m’n huidig kokergedrag te beperken tot de bloem & de bij & alles wat die 2 de mogelijkheid geeft om te kunnen voortbestaan op deez’ aard.
Alinea voor alinea kruip ik door de materie, nederig bij ‘t zien van zoveel wonderbaars, om steeds weer te moeten constateren dat m’n door elkaar geschud hoofd de stilstand ontbeert om dat kleine beetje van een bladzij info over al dat fascinerend moois op te kunnen nemen.
De verveling slaat nog net niet toe, zoals toen ik met een hersenschudding in ‘t ziekenhuis lag vanwege een brommer van achter op m’n fiets. Toen ik tussen de hoofdpijn & zware pijnstillers door terug moest, waar ik ‘mocht’ hoor te zeggen, naar de orale teksten van een man die vol geestdrift poogde er uit te halen wat er uit zijn kortstondige toekomst nog te halen viel, liggend in ‘t bed tegenover me, die me deed beseffen dat ik een nietig vertelseltje was met nog maar net iets van bij elkaar gevoegde woorden van wat moest lijken op een krap samengevoegde kop & staart van ‘t leven van een 1dagsvlieg. Mocht zo’n beest al beschikken over een verlengd achterdeel.
Hier zit ik, tevreden te moeten zijn met wat niet is & nimmer komen zal, uitvindend hoe je die omstandigheid in 1 woord vangen kan.

Zijperspace duurt eeuwig.

Verlatingsdagboek XX

Je kan je afvragen wat je anders moet doen dan voor je uitstaren. ‘t Boek dat iets boven borsthoogte voor me hangt vol ongrijpbare zinnen, de woorden zelf willen zich nog wel presenteren, maar zo gauw ze zich tot samenhang moeten vormen verliezen ze hun doorgaans makkelijk oproepbare betekenis; dat boek hangt daar nodeloos. Zin voor zin wordt herhaald door herlezing & nog een keer op nog een keer een poging tot betekenisgeving, soms lijkt de aandacht verder te stromen, maar toch wordt ‘t door ontelbare onbegrijpelijkheden teruggesleept naar wederom & wederom de aanvang van de alinea. Als niet ‘t hoofdstuk.
‘t Is een proces van nog eens herbeginnen, her-, her-, her-, dringt steeds harder door in m’n kop, met te willen leren lezen, weer terug te zijn bij de kleuterjuf in de klas, vooruit te zijn op de rest van de groep van 20 sufferdjes & wél een tekening te kunnen maken van een oversteekplaats met zebrapad, hoewel ik terugdenkend me kan voorstellen dat de juf me vertelde dat ik mooier tekende dan die sufferdjes, die arme stakkertjes herhaalde ik stiekempjes m’n oma, altijd vol meedogen voor onvermogen & klein, omdat ze vond dat ik eindelijk m’n best deed, iets anders deed dan doorgaans van een verlegen, misschien jankend, nieuwkomertje werd verwacht. Dat moet nou 1maal tot bloedens toe vermoeiend worden gestimuleerd, ‘t kind mag niet huilen, ‘t moet thuis zijn in de omarmende aandacht voor alles wat goed is, goed doet, goed zal zijn & aan ‘t ontbreken van thuis & de veilige aanwezigheid van ouders, vooral van moeders, moeders de moeder, elk centimetertje van wat voorbij kan gaan is een verlies, voor haar een winst, op wat thuis verblijft, van wat ‘t korte termijn zich herinnert, zich open kan stellen voor morgen, er nu al niet meer is.
Ik ben terug in priegelpraat & inkleurplaat. De oversteekplaats is wat mij eindelijk opnieuw boeit. Een bemoedigend juffertje, hoewel ze toentertijd nooit zo geheten heeft, ze heette immers juf Joke, juf Petra, juf Monique misschien, hijgt haar zoete geuren in m’n nek, door de knieën om mijn zacht ademende oren te kunnen bereiken.
Ze schelt dus niet zo fel als m’n buurvrouw momenteel in de blote hemel van veel te warme benauwde midzomernachtse lucht.

Opnieuw adem halen in Zijperspace.

Verlatingsdagboek XIX

Bij regen als deze, ik voel ‘t bij wijze van spreken nu op ‘t dak van 3 etages hoger vallen, ben ik thuis. Ook al stel ik mezelf voor dat ‘t in een tent is.
Niets zo alomvattend als een tent om je heen & de spetters donderen op ‘t dak. Er is nog maar weinig wat je kan bedreigen. ‘t Omhulsel van regen dat je cocon van lichaam omringt is je garantie op veiligheid.
Ik weet dat ‘t te maken heeft met een stel ouders dat in de caravan (ik lig in de voortent op een stretcher, of anders met m’n broer in een 2-persoonstent ernaast) zit te keuvelen tot ook zij slaap hebben gekregen, me in de weg naar ‘t campingsanitair verwijt dat ik te veel scheten heb gelaten tijdens hun laatste spelletje hartejagen (schreef je dat toen met een tussen-n of nou juist niet?), alvast aangekleed met regenkleding over nachtondergoed & op de weg terug stralend fris ruikt naar tandpasta, hoewel m’n vader niet, want die moest nog steeds wat laten doen aan zijn gebit, dat ik dat ruik bij de omstebeurtse nachtkus.
De regen spettert, vormt een dek, ik ben ingesloten door een scherm van niets kan daar meer in doordringen, als de regen daar niet doorheen kan komen, dan niets, echt niets zal mij bedreigen, ik leef in veilige avonturen van zojuist neergelegd boek, ‘t draalt steeds langzamer naar beneden, m’n ridders leggen zich ter ruste, hun zwaard, de god z’n bliksemschicht, ter zijde schuivend, ik ben getuige, ik reik, ben vriend, onderdaan, z’n opvolger, zo beloof ik plechtig in murmelend voorbijgaan, beschermd, in slaap.
& De scheet die me onrustig maakt, want mama mag niet ruiken wat haar tandpasta kan ontsieren.
Maar slaap voor zij, hun beiden, terug zijn.

Nachtkus wordt wakker in Zijperspace.