boekenkasten

‘Ok, beschouw ’t maar weer als een vreemde afwijking.’
‘Kom op, je vertelt me net zelf dat ’t misschien niet normaal is.’
‘Ja, maar dat wil niet zeggen dat ’t daarmee illustreert dat er iets goed mis met mij is.’
‘Dat zeg ik ook niet, maar gewoon is ’t niet.’
‘Je beschouwt me dan meteen als een soortement randdebiel.’
‘Nou, ik kijk voor een kort moment wel even anders tegen je aan. Ik moet ’t toch ook weer op z’n plek zetten?’
‘Maar zo vreemd is ’t toch niet dat ik eigenlijk niet opgewonden kan raken van die plaatjes & filmpjes?’
‘Dat is ‘t ‘m nou net.’
‘Omdat ik 1 van de weinige mannen ben die niet bloedgeil raakt van die mensonterende plaatjes waarbij vrouwen in alle gaten genomen worden die hun lichaam bezitten?’
‘Dat vind ik niet zo raar, maar ’t feit dat je er evengoed wel naar kijkt.’
‘Maar dat zeg ik toch net: dat is omdat ik gefascineerd raakte!’
‘Leg me dan nog ‘ns uit waardoor je gefascineerd raakte. & Waarom je niet naar de ‘werkelijke’ inhoud van die plaatjes kijkt.’
‘Da’s toch niet zo moeilijk te vatten? Elke jongen krijgt in z’n jeugd vroeg of laat met pornoplaatjes te maken. Er zijn altijd klasgenootjes die op 1 of andere manier aan dat soort bladen heeft weten te komen & die worden dan stiekem in de klas onder de andere jongens van de klas verspreid. Om beurten krijgen de jochies ’t mee naar huis. Klassieke literatuur is er op gebouwd: hoe jochies voor ‘t 1st geconfronteerd raken met seks dankzij de klasgenoot met de grootste bek & een vroeg ontwikkelde ondernemersdrang, waardoor deze een seksblaadje te gelde weet te maken door ’t voor een luttel bedrag uit te lenen aan elke jongen die hij kent.’
‘Dwaal nou niet af.’
‘Nou, zo heb ik voor ‘t 1st in ieder geval te maken gekregen met ’t fenomeen.’
‘Ja, maar je weet dat ’t me daar niet om ging.’
‘’t Ging jou er meer om dat ’t mij niet interesseerde.’
‘Ook niet.’
‘Dat ik evengoed wel belangstelling had voor die plaatjes.’
‘Bijna.’
‘Dat ik ergens anders naar keek.’
‘We zijn er. Waarom, vraag ik me dan af.’
‘Omdat ik ’t fascinerend vind.’
‘Dat zei je al.’
‘Ik wil gewoon de omstandigheden weten. Ik bedoel: die vrouw legt haar schoot open, misschien wel voor een man die ze speciaal voor deze fotosessie 1maal in haar leven ontmoet & dat doet ze in een omgeving die nog even wat langer doorgaat met bestaan dan hun onderlinge neukpartij.’
‘Daar verlies ik je.’
‘Kijk jij wel ‘ns in de boekenkasten van Ikea?’
‘Bij Ikea zelf?’
‘Ja, die staan ook altijd vol met boeken. Ik wil altijd weten wat voor boeken dat zijn. Waar halen ze die vandaan? ’t Zijn natuurlijk allemaal dummies, nou ja, in ieder geval boeken die toch niets op zouden leveren, overschot, zeg maar. Of in de catalogus van Wehkamp, of Otto, daar zie je ook allemaal boeken in de kasten staan. Die boeken moeten ergens vandaan komen. Dat interieur ook. Dus hebben ze een gewoon huis genomen, van een doorsnee gezin. Ik ga naar die foto’s kijken, ik ga ze bestuderen & probeer alle aanwijzingen te vinden om mogelijk te kunnen achterhalen waar die mensen wonen, wat ’t voor mensen zijn, wat ze ertoe beweegt hun huis beschikbaar te stellen.’
‘& Dat heb je met pornoplaatjes ook?’
‘Ja, want wie laat nou zomaar z’n huis bevlekken door een vreemd stel dat toevallig bedreven is in ‘t open & bloot hun lusten bot te vieren?’
‘Hmhm, da’s op zich wel vreemd ook, ja.’
‘Dus neem ik zo’n foto op z’n kant. Lees de titels in de boekenkast. Kijk in welke taal de boeken geschreven zijn. Zoek of ‘De negerhut van Oom Tom’ er tussen staat, of ‘Het dagboek van Anne Frank’.’
‘Je zou ’t mensonterend vinden als ze ’t gedaan hadden terwijl Anne Frank mee had zitten kijken?’
‘Nee hoor, dat interesseert me niet.’
‘Zie je, dat begrijp ik dus niet.’
‘Ik hoef toch niet meteen een moraalridder te worden omdat de boekenkast me meer interesseert dan ’t van genot gillend kopje van een nymfomaan?’

’t Wordt tijd dat we de boeken weer ‘ns ordenen in Zijperspace.

plas-entr’acte

Ik moest naar de wc.
Bij binnenkomst al. Maar dat kon later wel meevallen, dacht ik. Je moet je plaats niet verlaten als er nog anderen in ’t donker binnen kunnen schuiven & per abuis op je achtergelaten spullen gaan zitten. Ze willen altijd de plek hebben die al bezet is. Dat is ook waarom jij daar bent gaan zitten. Psychisch aantrekkelijk. Geldt voor iedereen.

Ik moest nog steeds naar de wc.
Als ik een beetje naar links ging hangen, m’n ene been over de andere, kon ik ’t gevoel zo’n 5 minuten onderdrukken. Vervolgens de andere kant opleunend weer. Met een ½e minuut aftrek. Je moet de hele tijd afleiding zoeken om de plasdruk niet te hoeven voelen. Soms is de film alleen niet voldoende. Soms is juist ’t feit dat je een film kijkt juist de aanleiding om er de hele tijd aan te moeten denken: ‘Nee, ik wil niet moeten plassen; ik kwam voor de film.’ Dus elke keer als je naar ’t doek kijkt, wordt je aan de nood, grotere nood, steeds grotere nood, misschien wel onhoudbare nood, herinnerd.

Dus moest ik naar de wc, maar was ik nog op zoek naar ’t moment dat de film zich ervoor leende.
Gelukkig heb ik film- & tv-wetenschap gestudeerd. Ik heb dagen in de filmzaal gehangen. Niet rondgehangen, nee, gehangen. Languit, leunend, steunend, verzittend, verstijvend. Waardoor ik weet hoe men een verhaal opbouwt. Hoewel dat eigenlijk iets natuurlijks is. Een vanzelfsprekendheid. Een verhaal heeft een spanningsboog nodig. Dat weet iedereen bij intuïtie. Anders wordt er niet naar geluisterd. Maar een beetje diepe duik in de materie doet ’t je nog wat extra beseffen, waardoor je de plaspauze beter kunt timen.

Meteen na de 1e spanning, dan moet je gaan.
Dus ging ik.
Waarom plannen ze dat ook niet in de films zelf, vroeg ik me af. Acteurs moeten in hun werkelijke leven toch dezelfde dingen als gewone human beings? & Nooit zie je ze met hun broek omlaag, jurk omhoog, gulp open.
Ok, John Travolta nam er ooit eens de tijd voor. Maar toen was-ie ook druk bezig met wat pulpliteratuur. Dat heeft ‘m tevens z’n leven gekost. Sindsdien durven acteurs niet meer naar de plee, bang dat ze de rest van hun carrière voortijdig afgemaakt gaan worden.

’t Toilet zag er overigens raar uit. Niet zoals ik gewend was. Ik was hier toch al vaker geweest. Zouden ze een tussentijdse verbouwing achter de rug hebben, waarbij de wc-blokken waren gerestaureerd? Je moet maar een troep voor de ME schuilende voetbalsupporters binnen hebben & je kan als bioscoopexploiteur de post in de begroting voor ’t aanschaffen van nieuw meubilair voortijdig aan gaan passen.
Er stond een muurtje & achter ’t muurtje, waar normaliter de pisbakken zich zouden moeten bevinden, stonden wc-hokjes. Ik keek nog snel even achter me, misschien had ik iets overgeslagen bij binnenkomst, maar toen ik niet meer dan m’n eigen spiegeling voorgeschoteld kreeg, inclusief de bijbehorende wasbakken met zeep & drogers, besloot ik dan maar over de wc-rand heen te gaan spetteren. Ik zou wel een wc-papiertje hanteren om indien noodzakelijk ’t ergste leed weg te vegen. Men kan niet te lang treuzelen, want na een spanningsmoment kon een plotwending enige verwarring veroorzaken als je tijdens de film niet goed hebt zitten opletten. Of je tijd hebt zitten verdoen op ’t toilet.

Goed. Gulp dicht. Een veeg met een wc-papiertje. Handen onder de kraan. M’n broek nog even in ’t gelid. Shirtje recht. Afgescheurde bioscoopkaartje bij de hand voor mogelijke controle. Een vlugge blik om te zien of m’n kapsel wel donkere bioscoopzaalfähig was & hup terug.

Gelijk met mij had een oude dame de deurknop aan de andere kant vast. We zagen elkaar in de ogen toen we dezelfde, maar spiegelbeeldige beweging maakten.
De vraag ‘Wat moet een oude dame als zij op een toilet als deze?’ deed mij een blik werpen op de bewegwijzering voor de verschillende sekses.
‘Oh,’ begon ik mezelf te excuseren, ‘ik vond ‘t er al zo raar uitzien voor de herentoiletten.’
’t Oude dametje liet mij de deur verder voor haar openen & reageerde ondertussen: ‘Ach, wat maakt dat uit. Ik ga ook altijd naar de heren als ’t op de dames te druk is.’

Alle bogen & wendingen komen vanzelf wel bij elkaar in Zijperspace.

uitlegrijm

Ze kwam laat thuis,
Vermoeid & uitgeput gisteravond,
Maar rechts van ‘t gasfornuis
Vond Roswitha, de bofkont,

Een zak vol pepernoten.
Zo liet ze me meteen weten,
Na de zak te hebben ontsloten
& Er enkelen te hebben opgegeten.

‘Zo lief,’
Dat was wat ik las
In de digitale brief
Die van haar afkomstig was.

‘Heeft m’n moeder achtergelaten,’
Vermeldde ze in de mail.
‘Vond ze nodig in enigermate,
& Was wel zo reëel,

Nadat ze m’n wasmachine had mogen gebruiken,
Omdat die van haar niet functioneert.
Nu zit ik hier een beetje uit te buiken
Daar zij mij op pepernoten heeft getrakteerd.’

Ik schreef: ‘Maar mevrouwtje,’
Met terugkerende post,
‘Da’s toch eigenlijk een foutje,
Want dat heeft de Sint geen cent gekost.’

‘Wat bedoel je daarmee?’
Was daarop haar vraag.
‘’t Hoeft toch niet van Sint per se?
Ik laat ’t me lusten, maar al te graag.’

‘Als je bezoek had gehad van z’n Pieterknecht,’
Schreef ik, ‘dan was ’t om je te belonen,
Want worden er pepernoten door hem neergelegd,
Dan is ’t om dank voor je braafheid te betonen.’

‘Kijk, je moeders liefde is vanzelfsprekend,
Je bent immers ontsproten aan haar schoot.
Op je gedrag wordt je door haar niet afgerekend,
als je maar blijft leven tot aan haar dood.

Ik voor mij zet overal m’n schoen,
Bij de kachel, onder de bank & naast de stoel,
Zodat Sint er iets in zou kunnen doen.
Maar een vent als ik is niet zijn voornaamste doel.

Hij heeft meer aandacht voor ’t kind
Die bedeelt hij met lekkernij & allerhande zoet,
Door de kleintjes weet hij zich daarom zeer bemind
& Dat is wel ook zoals ’t wezen moet.

Des te groter dus ‘t bewijs
Dat je ’t jaar hebt doorlopen met goed gedrag
Als er pepernoot of andersoortig spijs
Niet naast ´t fornuis, maar in je sloffen lag.

Want waarom zou Sint bij jou willen scoren,
Da’s niet anders dan jammer maar helaas,
Als hij ook een kind kan bekoren
Met pepernoten toegeworpen door de Pieterbaas?

De beloning was groter geweest
Als Sint ’t voor jóuw braafheid had gegeven.
Dat maakt die pepernoten zelf geen minder feest,
Nu je de gift aan je moeder hebt toegeschreven.

Ik hoop dat je m’n woorden een beetje kunt bevatten,’
Was m´n laatste zin aan haar,
‘Anders wil ik ’t ook wel in een rijmpje vatten.’
& Toen schreef Roswitha: ‘Doe dat maar.’

& Klaar is Kees, riep iemand in Zijperspace.

voorstelling

’t Vrouwtje lijkt toenadering te zoeken. Gaat van triptriptrip over de rand van de plank, keert zich om, huphup, & gaat dan zitten wachten tot de man geïnteresseerd genoeg is om achter haar aan te gaan. & Soms doet-ie dat ook.
’t Is als een voorstelling van schaduwtheater. Wajang merel.
In de minieme wijzigingen in ’t spel moet je de essentie proberen te zien. Zo heb ik mezelf ooit geleerd. Als ze zich de hele tijd ‘tzelfde gedragen, moet een kleine verandering in ’t patroon iets betekenen.
Maar dan dicht ik ze menselijke eigenschappen toe.
Alsof dat heen & weer gedribbel op een echtelijke ruzie zou moeten wijzen. Ze weten niet eens wat huwelijkse staat in moet houden.

Gaat ze weer. Triptriptrip. Zelfs nog een extra trip.
Daar is ’t mannetje niet van gediend. Hij komt met snavel recht vooruit op haar af. Die wil-ie blijkbaar door haar verenkleed boren.
Stoïcijns kijkt zij de andere kant op. Haar snavel wijst in ieder geval weg van hem.
& Als ze merkt dat hij te dichtbij komt, gaat zij ’t toneel af.

’t Is alsof ze zich heel erg bewust zijn van de manier waarop de schutting zich voor mij als podium presenteert. Nou ja, dat zij zich daar presenteren, & de schutting als podium ervoor gebruiken. Ze huppelen toeschouwerbewust heen & weer over de rand van de plat gestapelde planken, binnen ’t kader van mijn tuin.
Ze hadden ‘t ook bij de buren kunnen doen, maar al uren, nee, dagen, vertellen ze over hun echtelijke staat, hun kleine verhaaltjes met pietepeuterige variaties, tegen de achtergrond van mijn tuin.

Dit was een aanval. Een schijnaanval. Ze rende op ‘m af, sloeg haar vleugels uit vlak voordat ze hem bereikte & flapperde dreigend over ‘m heen. Niets raakte iets. Hij sprong ook op, deed ook met z’n vleugels niets raken, om de schertsvertoning compleet te maken & vervolgens zitten ze ’t volgende moment allebei weer rustig. Bezinning voor de aanvang van de volgende scène.

Ik probeer ’t te voorkomen, maar toch kan ik niet anders dan denken dat ze menselijke gevoelens hebben. Hij doet niet wat zij wil, zij doet wat hij niet wil, ze vervelen zich, ze willen ergens naartoe, maar zijn ’t nog niet eens over hoe ze daarheen zullen gaan & ondertussen maak ik me ook nog druk om de mogelijke splinters die van ’t hout los kunnen laten & in hun tenen kunnen blijven steken.
Ik weet dat als ik met m’n hand over die schutting zou strijken, ik binnen een meter iets in m’n vinger zou hebben steken. Daar zijn zij blijkbaar ongevoelig voor.

Ze hebben weer een gevecht achter de rug. Een luchtgevecht, vlak boven & langs de schutting. De vleugels sloegen wild uiteen, als lijkt ’t de bedoeling elkander ‘ns flink ermee in ’t gezicht te slaan. Dan verdwijnen ze van ’t podium, laten zich afzakken in de tuin van m’n achterburen & ’t volgende moment komt de man triomfantelijk maar zenuwachtig weer op de schutting staan. Z’n staartveren trillen op & neer & z’n snavel steekt hautain boven alles uit.

& Dat is al de 5e keer dat ik deze scène zie. De ene keer links in beeld, dan weer rechts, maar meestal in ’t midden. Om me er goed uitzicht op te geven.
Ze vervelen zich blijkbaar nooit. Waarschijnlijk weten ze niet dat ze een herhaling van een herhaling aan ’t opvoeren zijn.

Ik zat eens op de boot naar Dover, een paar uur lang. In ’t cafetaria aan de voorkant van ’t schip zat een stel zwijgend voor zich uit te staren. ’t Grootste deel van de reis kon je niets anders zien dan water & wolken.
Ik probeerde een boek te lezen, maar werd steeds afgeleid door ’t niets dat met ’t stel gebeurde. Ze zaten daar maar naast elkaar, zeiden niets, deden niets. Zelfs geen bakje koffie dronken ze. Een enkele keer had de man jeuk aan z’n neus. & De vrouw krabde zich achter haar oor.
Ik heb ze zelfs niet op zien staan toen men aankondigde dat ’t tijd was ons terug richting auto’s te gaan begeven.
Eigenlijk kijk ik liever naar de continue voorstelling van de merels, weet ik nu. Maar ik werd zo stil van ’t totale niets dat zich in de gezichten van ’t stel lag bevroren.

Dan ben ik blij dat ik niet hoef te zwijgen in Zijperspace.

onderons

‘Zo,’ zei ik, klaar om te beginnen.
‘Zo,’ zei Kim.
‘Ja,’ wreef ik m’n handen om ’t nog wat meer kracht bij te zetten.
‘’t Is lekker druk,’ lichtte Kim mij in.
‘Ja, dit wordt aanpakken,’ ging ik op dezelfde ironische toon voort.
& We bleven staan. Wachtend op ’t moment tot iemand dorst zou krijgen.

Ik zuchtte.
‘Ja, daar zitten ze dan,’ lachte Kim.
Ik had m’n blik onwillekeurig over de klanten aan de bar laten gaan.
‘Hm, ja,’ reageerde ik. ‘’t Is niet anders.’
Een onderdrukte giechel van Kim, als beloning voor de quasi-onderkoelde toon waarop ik de opmerking plaatste.

‘Ik weet nu hoe ’t komt,’ boog Kim zich iets naar mij over.
Ik keek snel om me heen. Er moest iemand aanwezig zijn die iets veroorzaakt had. Of onder iets moest lijden.
‘Wat?’ vroeg ik toch maar, langs m’n neus weg.
‘Waarom ’t uit is tussen Dickie & Tina,’ voegde Kim ter extra informatie toe.
‘Vertel,’ reageerde ik, m’n blik op zo gretig mogelijk, maar dan wel zo dat geen klant ’t er aan af kon zien.
‘Ze is vreemd gegaan.’
‘Ha!’
‘Ja.’
‘Hmpf.’
‘Hihi.’
‘Oh.’
‘Hmhm.’
‘Haha.’
& Toen stonden we weer recht, onze gezichten weer op de klanten gericht.

‘& Alfred heeft ook geen baan meer,’ fluisterde Kim er toch evengoed nog achteraan.
‘Ik zou ‘m ook niet willen hebben,’ zei ik zonder m’n mond te veel te bewegen.
Emotieplat. Dat was m’n uitstraling van dat moment.
Waarop Kim in lachen uitbarstte.
We tapten ondertussen bier.

‘Maar terwijl hij….’ deed ik een vraag in z’n vraagteken verzanden.
‘Ja,’ zei Kim kort.
‘Ah,’ zei ik weer.
‘Ja.’
‘Vrouwen zijn hoeren.’
‘Met een dikke reet.’
‘Nee, dat ben ik.’
‘O ja.’
We bleven op 1 lijn zitten.

‘Met wie dan?’ vroeg ik bij de volgende pauze van geleste klanten.
‘Ja, dat wilde ik ook weten.’
‘Hè, dan is ’t eigenlijk ook geen nieuws,’ zuchtte ik.
‘Nee, dat wist Marleen niet.’
‘Marleen?’
‘Ja, die kwam ermee.’
‘Hoe wist die ’t dan?’
‘Tja.’
We dwaalden even in gedachten af naar Marleen. & Begonnen toen weer te lachen.
Verderop zat Alfred. We lieten onze blik tegelijkertijd op hem rusten. Onze lach zweeg.
‘Terecht,’ zei Kim.
‘Precies,’ zei ik. ‘Binnenkort ontslaan wij ‘m ook.’

Er waren niet zoveel dorstigen die dag in Zijperspace.

geheim

Ik leid een geheim leven, waar niemand weet van heeft.
Een paar deeltjes, onnoembare deeltjes, die ziet men wel voorbij komen. Maar men zal ’t moeten reconstrueren, getuigen moeten oproepen, geheugens doorspitten, de waarheid van de herinnering betwijfelen, aannames doen, & dan lijkt ’t misschien een beetje.
Dan zal men zeggen: ’t is niet zo, maar ’t zou zo kunnen zijn geweest.

Neem de vrouw die ik tegenkwam. Zij was naast mij gezeten.
Er zijn niet zoveel plekken waar vrouwen naast mij kunnen hebben gezeten. Dus die valt wel te achterhalen. Maar voordat deze informatie door mij wereldkundig werd gemaakt, wist niemand iets.
Zij wilde op ’t laatste moment weten wat ik las.
Ik wist dat zij dat zou willen. Al die tijd dat zij naast me had gezeten, had ik de wens gevoeld. Pas ’t moment van opstaan leek ons beiden blijkbaar geschikt genoeg.

We praatten kort over ’t boek dat ik in handen had. Niet te lang, want zij moest gaan.
& Toen kwam een ander boek ter sprake. & Waarom die ter sprake kwam, dat weet zelfs ik niet meer. Zij deed ‘t. Ik wist nog van niets.

Ik zei al: waar niemand weet van heeft.
Hoe zal de reconstructie van dat wat was ooit moeten gaan lijken als ik zelf mijn medewerking al niet ten volle kan verlenen?

Nav wat zij zei, dacht ik dat ik ’t dan maar moest gaan lezen. ‘t Boek in m’n handen verveelde me toch al mateloos. Slechts uit Hollandse zuinigheid wilde ik de inhoud volledig tot me hebben genomen. Ik ben iemand die thuis desnoods z’n bord leeg likt.

Niemand. Zo vreemd kan een leven lopen. Niemand. Dat slechts een klein facetje door iemand opgemerkt wordt, een onnoembaar deeltje. Of een paar onnoembare deeltjes, maar dan nog allemaal afzonderlijk.
Neem de buren hier achter. Ze kunnen mij met koptelefoon op in de keuken hebben zien banjeren. Onderwijl de chinese kool met ’t grote mes aan stukjes hakkend.
Misschien hebben zij bij zichzelf de vraag gesteld. Hoewel ik betwijfel of zij zichzelf vragen stellen. Maar ze kunnen zich hebben afgevraagd waarom ik niet gewoon een boek las. Want dat is wat ze me altijd zien doen. Op de bank m’n gezicht verstopt houdend achter een boek. Kussen & boek, want de zware boeken rusten op de kussen, & die weer op m’n borst. Ze zullen wel denken: die man heeft geen gezicht tenzij hij chinese kool staat te hakken.

Koptelefoon? Zal men zich afvragen. Koptelefoon?
Ja, want ik had ’t boek niet in gedrukte vorm in huis. Wel op mp3-formaat op m’n computer staan.
Ik heb daar behoorlijk wat boeken opgeslagen. Voor als ik ooit blind word. & Om er voor die tijd alvast aan te wennen.

Ik heb daar in de keuken gestaan, nogal vaak, met aldoor m’n koptelefoon op.
Ze zullen wel gedacht hebben: wat moet die jongen toch met al die chinese kool. Maar ook als ik een boterham smeerde had ik zin in m’n boek.
Die vrouw had immers gezegd: dat snap je niet, hè, zo’n jongen.
Ja, afschuwelijk hè, zei ik.
Nee, ik bedoel, zo jong, zei zij.
Ja, dat bedoel ik ook.
Dat was toen we ’t over ’t boek hadden dat ik toen nog moest gaan lezen.

& Nou heb ik dat boek uit.
& M’n chinese kool is op.
& M’n tranen biggelen.
Ik zie dan van die kleine roze varkentjes. Vooral roze, dat valt me er bij op. Als ik die kleur roze zie, dan denk ik: dit is onbekommerd verdriet.
& Dan denk ik: waar is die mevrouw nou, daar waar ik zit, daar waar ik toen gezeten was. Met allang alweer een ander boek. Waar is ze nou?
Heb ik dan ’t verkeerde boek gelezen? & Weet straks niemand meer wat ik las? Waar blijft nou ’t volgend mens die me vraagt wat ik daar in m’n handen heb?

Ja, ik denk vaak aan ’t graf. Ik probeer mezelf te construeren voordat men ’t doen moet voor mij.
Maar al die kleine deeltjes, die deels ook onnoembaar zijn voor mij, god, waar laat je ze. Waar laat je ze achter, zodat men er nog iets aan heeft.

’t Enige wat ik kan doen is strooien, zoveel ik kan, over de uitgestrekte wijdtes van Zijperspace.

verzameling

‘Ik verzamel doden.’
‘Je verzamelt doden?’
‘Ja, doden.’
‘Waarom doden? Wat voor doden? Zoek je restjes doden bij elkaar & leg je die te rusten in je vriezer?’
‘Nee, ik ben serieus.’
‘Dat hoeft nog niet te betekenen dat je daarom geen rare dingen zegt.’
‘’t Is gewoon zoals ik ’t zeg: ik verzamel doden.’
‘Zoals anderen voetbalplaatjes en sigarenbandjes verzamelen.’
‘Wel net even anders. Mijn doden zijn niet tastbaar.’
‘Daar zijn ze dood voor. Ik ben blij dat we ze begraven dan wel cremeren. Stel je voor dat je over ze zou struikelen als je je huis verlaat.’
‘Ze zitten in m’n hoofd.’
‘Jouw hoofd is 1 groot kerkhof, bedoel je te zeggen.’
‘Ik onthoud ze.’
‘Alsof ik me niet herinner dat m’n oma overleden is.’
‘Ze passeren regelmatig de revue bij mij.’
‘Ook dat gebeurt met mij.’
‘Dan komen ze in een niet-aflatende stroom. De 1 roept de ander op. Denk ik bijv aan de jongen die van de trap gevallen is, leidt me dat als vanzelf naar degene die door de helderse politie is neergeschoten.’
‘Met naam & toenaam?’
‘Vaak ben ik de naam allang vergeten. Hun dood niet.’
‘Je verzamelt de manier waarop mensen overleden zijn.’
‘Eigenlijk komt ’t daar vaak wel op neer. De man die op de camping onder de auto bleef liggen. De geadopteerde zoon die plots een overdosis nam. M’n Oma die naast de bank gevonden werd.’
‘Mensen die je allemaal kende.’
‘De meeste wel. Maar er blijven ook doden hangen waarover ik in de krant gelezen heb. Meestal heeft dat dan weer met hoogte te maken.’
‘Hoogte. Mensen die van grote hoogte waren?’
‘Nee, dat heeft met hoogtevrees te maken. Ik blijf steeds maar weer in gedachten mensen voor me zien die van een flat vallen. Een meisje dat op vakantiebestemming aangekomen een handstand demonstreerde & ’t volgende moment uit ’t beeld verdwenen was. Bleek ze over de reling van ’t balkon gekukeld te zijn.’
‘Mensen die uit ’t World Trade Centre sprongen?’
‘Die zitten er ook bij. Niet zo vaak meer, ik probeer ze weg te drukken. ’t Vervuilt de verzameling.’
‘Je beschouwt ’t echt als een verzameling?’
‘Ik ben ’t maar zo gaan beschouwen. Dan maakte ik me er minder druk over.’
‘O, ik begrijp dat ’t je achtervolgt.’
‘Ze komen vanzelf. Ik wil ze eigenlijk niet, maar ze dienen zich aan. Weet je dat vooral ethiopiërs op een vreemde manier overlijden?’
‘Vertel maar.’
‘Die springen van een brug. Of rijden tegen de richting in frontaal op een andere wagen. Of worden op straat neergestoken. 1tje Heeft z’n polsen doorgesneden.’
‘Een speciale verzameling binnen de verzameling.’
‘& Mensen uit m’n jeugd, die stierven ook vaak gewelddadig.’
‘Ja, als jonge mensen sterven is dat vaak geen natuurlijke dood.’
‘Gevallen van een elektriciteitsmast, waarschijnlijk geëlektrocuteerd, zelfmoord, nog eens zelfmoord, verdronken in een gracht, vermist met z’n zeilboot. ’t Meisje dat bij me zat tijdens latijn, een krom ruggetje had, moeilijk ademhaalde & plots niet meer kwam. ’t Vriendje van een engelse klasgenote die als 1 van de 1en tijdens de Falklandoorlog werd neergeschoten.’
‘Je kan nog wel een tijdje doorgaan.’
‘’t Gaat de hele tijd door. Ik probeer aan andere dingen te denken. Bijv aan wat je kan doen om te voorkomen om vroeg te overlijden.’
‘Geen zelfmoord plegen wil wel ‘ns helpen.’
‘Niet in Amsterdam wonen, las ik van de week. Rechtshandig zijn. Een naam hebben die niet met een letter begint die aan ’t eind van ’t alfabet zit. Vrouw zijn.’
‘Je bent gedoemd, hoor ik al.’
‘Nou ja, ik schrijf rechtshandig.’
‘Maar in gedachten ben je links.’

En ze leefden nog lang & gelukkig in Zijperspace.

omstandigheden (3)

Ik mocht meteen gaan liggen.
Ik overwoog nog of ik moest vragen of ik m’n schoenen uit moest doen. Een mens hoort immers niet met schoenen naar bed te gaan.
Maar hier lagen de zaken waarschijnlijk anders, bedacht ik me.

‘Met bovenlichaam ontbloot,’ voegde de assistent van dokter Tan er nog aan toe.
Daar ben ik goed in. Waar anderen zitten te prutsen met knoopjes & strikjes trek ik alles in 1 keer over m’n hoofd heen uit.
Met enige trots lag ik ’t volgende moment op ’t bed. Zonder shirts, met schoenen.

Ik keek naar wat mij stond te wachten. Als dat al in een blik te vangen was.

‘Wat gaat er eigenlijk precies gebeuren?’ vroeg ik.
& Ik voelde me daarbij schuldig dat ik daar nog niet van op de hoogte was.
Alsof ik m’n huiswerk niet had gedaan.

De assistent stak echter geduldig van wal. Terwijl hij ijverig m’n lichaam vulde met plakkertjes, waar hij even later allemaal slangetjes aan koppelde.

‘Dus ik begrijp dat ik misschien beter nog even naar de wc had kunnen gaan,’ zei ik.
‘Moet je dan?’
‘Ik voelde daarnet wel enige behoefte.’
‘Ga dan maar.’

Ik werd weer losgekoppeld. Nog even geen wezen met draden die van alles moesten registreren aan z’n lichaam. Nog even aards. Met slechts stickers overal.

’t Had geen invloed op m’n plasvermogen.

Miranda kwam.
‘Ik ga even 2 infusen aanbrengen.’

‘Ik ben best zenuwachtig,’ zei ik tegen Miranda.
‘Ja, ik merk ‘t,’ zei Miranda. ‘Je moest ook zo lang wachten.’
Er zat een trilbeestje in m’n lijf.

Tan kwam ’t ook nog een keertje uitleggen. De korte versie.
‘Ja, ik snapte ’t al,’ hielp ik hem.
Zodat we maar snel konden beginnen.
Als ik straks gestopt was met leven, dan was dat maar gebeurd.

Ik wist ondertussen wel dat ik de verkeerde uitleg op internet had gevonden. Maar m’n lichaam was er nog niet van doordrongen.
Geest & lichaam willen niet altijd als 1 geheel functioneren.

‘Zijn we al begonnen?’ vroeg ik.
Er ging nl een warmte door m’n lijf. Geen hoofdpijn, geen steken, niet ’t gevoel dat ik aan ’t plassen was, maar warmte, zoals voorspeld.
‘Ja,’ zei Tan. ‘Maar nu is ’t zaak zo min mogelijk te zeggen. Dat kan de metingen beïnvloeden.’

‘Alleen als er iets aan de hand is,’ voegde hij daar nog aan toe.

‘Zo, ’t is gebeurd,’ zei Tan 10 minuten later. ‘& Ik kan je melden dat je ’t syndroom niet hebt.’

‘Ah.’

’t Trilbeestje was nog niet weg. Maar m’n hart klopte er lustig op los.
Laat die maar gaan, dacht ik, laat ‘m maar gaan.

‘Nu nog even wachten tot ’t medicijn uit uw lichaam verdwenen is.’

Ik keek nog een tijdje naar ’t plafond van Zijperspace.

voort

Of ik zin had in Sinterklaas, zo bereikte me een bericht van Piet via meel.
Die Piet moest dit keer Jan zijn. Want hun adressen leken wel heel erg op elkaar. Bovendien bleef ’t meelprogramma de afzender aldoor maar aanduiden als Jan. ’t Zou hooguit kunnen dat z’n vrouw zich als meelpiet had verkleed.

Ik reageerde meteen dat ik er niet zo’n zin in had. Ik hoop dat jullie ’t me niet kwalijk nemen, schreef ik erbij, maar de drukte trekt me niet.
Ik trek de drukte niet.

Ik wist ’t niet van mezelf, tot vriendinnetjes me ’t zeiden. Er was geen maat aan mij als ik bij familie was. Ik moest & zou in ’t middelpunt van de belangstelling staan. Schreeuwen, springen, grappen maken.
Ze vonden me niet leuk als ik bij familie was.
Maar dat komt, legde ik uit, omdat we in een vastgeroest rollenpatroon zitten. Als we elkaar weer zien, gaan we ons automatisch weer gedragen alsof we met z’n 8-en bovenop elkaar zitten.
Ik had me de strategie aangewend mijn plek te eisen door om aandacht te schreeuwen. De concurrentie werd door mij ondergeschreeuwd.
Daar hoeft je moeder toch niet onder te lijden, was de repliek die ik kreeg.
Mijn vriendinnen hielden ’t niet lang vol. Ze vonden ’t dan jammer m’n moeder niet meer te zullen zien.

Er waren nog wel meer redenen waarom ik me zo gedroeg, weet ik nu. Maar da’s allemaal achteraf. & Ik hou niet van achteraf, ook al weet ’t veel waarheden in zich te bergen.
Ik ging ergens anders zitten tijdens familiebijeenkomsten. Me inhouden op m’n kamer van vroeger (als ’t uit was met zo’n vriendinnetje, was ’t tijdelijk weer helemaal die van mij). Proberen de impulsen er onder te houden. Niet gestimuleerd te worden door de vele dingen die er om me heen gebeurden.
Ik hield me in. & Irriteerde me. Vooral aan mezelf.

Nee, liever ging ik iets ondernemen met de broers, liet ik Jan weten, ook al had-ie zich voorgesteld als Piet. Waar we ’t laatst over hadden gehad, meelde ik ‘m. Wat we over de telefoon hadden overlegd. Ik had ’t inmiddels ook al aan Theo voorgesteld, liet ik ‘m weten.

Geen schoonzussen, geen neefjes & nichtjes. Wandelen & mijmeren over hoe we waren met z’n 6-en. Kijken hoe of die 6 nog bestaan in een groep waar nog maar 5 van deel uitmaken.

Ik zie ons al lopen.
Maar ik zie niet hoe we grappen gaan maken. Er zal iets ontbreken om die grappen aan te sturen. Een evenwicht, een balans waar we aan gewend geraakt zijn.
5 Ipv 6. ’t Pad waarover we zullen lopen zal te breed zijn. In zo’n situatie is er altijd iemand die in z’n 1tje een groep moet vormen. Of hangt als 3e een beetje aan ’t lijntje van ’t gesprek van 2 anderen.

Ooit zullen we ’t moeten proberen. Kijken hoe ’t is. Even wennen aan de niet meer vastgeroeste verhoudingen. ’t Ontbreken van de eega’s er ook nog bij.
& Terwijl we grappen maken om ’t hardst, niemand die zich er ditmaal aan stoort, de echo’s raken verloren in ’t landschap & worden bedolven onder ’t stampen der zolen, stappen we ferm voort.

& Keren misschien wel nooit weer in Zijperspace.

omstandigheden (2)

‘Goedendag,’ zei ze.
Een brede glimlach die mensen meteen op hun gemak moet stellen.

In de verte, achter enkele kasten ter hoogte van een ½ mens, ter afbakening van de rest van de ruimte, zag ik ’t gezicht dat ik ook op internet had gezien. De speciale afdeling van ’t ziekenhuis, 1 van diens speciale specialisten.
’t Gezicht converseerde met de man tegenover hem. Een jongeling.

‘Goedendag,’ zei ik. ‘Ik had een afspraak.’
‘O, u moet de heer Zijp zijn. Ik ben Miranda.’
Ze wierp een schuine blik richting agenda. Wat een moment later de agenda bleek te zijn. Toen ook ik m’n naam mocht zien prijken.

Ik schudde een hand. De hand van Miranda. Wiens naam ik straks vast weer vergeten zou zijn als ik niet naar ’t naamplaatje zou kunnen kijken.

‘Nog steeds,’ zei ik m’n grap om de spanning te breken.
Die komen er doorgaans als vanzelf uit. Alsof ik ze ingestudeerd heb.
Net als op de vraag: ‘Geboren 10-4-64?’
‘Is niets aan veranderd.’
De spanning opgeborgen achter een grijns. Wederzijds.

‘Ja, u moest hier om ½ 10 zijn,’ zei Miranda, ‘nuchter.’
‘Dat is me gelukt,’ zei ik weer droog.
& Wierp voor de zekerheid een blik op de klok.

Die tikte.
Ik dacht aan hoe ik mensen wel eens heb proberen uit te leggen waarom een klok ‘tiktak’ zegt. & Niet ‘tiktik’.
Anders is er geen besef van tijd. Verandering doet realiseren dat er voortgang is.
Zo sloeg ’t ook van binnen.
Ik voelde ‘m bonzen.

Badam, badam.

’t Ritme van de dag.
Deze dag.

Met leemtes om de voortgang aan te geven.

‘U kunt alvast daar gaan zitten,’ wees Miranda naar 1 van de kamers.
Een zaal met belendende kamers, ik stond er nu pas bij stil. Om me heen lagen mensen in bedden, ieder z’n eigen kamer. Toch wel zeker 6. Vanuit ’t centrale bureau van Miranda was je binnen enkele stappen bij elke willekeurige patiënt.

Ik zag ogen vanuit een bed mijn kant op kijken. Kabeltjes liepen vanonder de lakens naar een apparaat ernaast.

‘Maar ik verwacht nog iemand om ½ 10. Dus ’t kan zijn dat u er straks weer weg moet.’
Ik bekeek de kamer die volgens Miranda mijn bestemming moest worden. Schatte alvast in waar ik m’n spullen kwijt kon, waar ik kon gaan zitten. M’n boek tevoorschijn, in wachthouding voor desnoods een paar uur.

Ik zat. Op de aangewezen plek.
& ’t Volgende moment kwam de man binnen die mij van deze plek zou verdrijven. De volgende urgente patiënt.
Ik pakte alvast m’n spullen weer bij elkaar.
‘’t Spijt me,’ begon Miranda al.
‘Je had ’t aangekondigd,’ ving ik haar woorden op, om haar niet schuldig te laten voelen.

‘We hebben 2 wachtkamers,’ legde ze uit. ‘Een open wachtruimte, met tv. & Een warme, zonder verdere voorzieningen.’
Een afgesloten ruimte. Slechts 1 raam richting buitenwereld. Geïsoleerd.
Met ‘Daar kan ik me heerlijk op m’n boek storten,’ accepteerde ik de laatste.
Ik had ‘m al in m’n hand.

Toen liet ze me alleen.

Zijperspace was een gesloten ruimte voor 1½ uur, waar niemand kwam.