getallen

Ik probeer me in te houden, ’t tegen te houden eigenlijk, maar toch dienen de getalletjes in de vorm van paginanummering aan. Mensen zijn al zo snel geneigd om ’t woord ‘autistisch’ te laten vallen als ik ook maar even gewag maak van wat zich op zo’n moment afspeelt in m’n hoofd.
Dus tel ik niet.
Hoewel ’t fascinerend blijft. Een dik boek. & Elke keer lees ik er enkele blz van. Elke keer 2, soms 3. Als ik op de wc ga zitten.

Daar zit ik 2 keer op een dag. Hooguit.
Dat zijn dus 5 pagina’s.
’t Hoge woord is er uit. Ik heb ze geteld. Ik geef ’t toe. ’t Zijn er 5. Op 1 dag.

Ik lees ook wel op de bank. Liggend. Kussen ter ondersteuning op m’n borst, want een dik boek is tenslotte een dik boek. Die hou je niet zomaar even een tijdje boven je hoofd. Daar heb je ondersteuning voor nodig.
Op de bank lees ik per dag ook heus wel 5 blz.
Da’s echter minder interessant. Bovendien lees ik op de bank ook wel andere boeken. Tussendoor.
Ondanks dat ’t minder interessant is, telt ’t evengoed wel mee. Die blz op de bank zorgen er immers ook voor dat ik ’t boek op een gegeven moment uit heb. Vroeger uit heb. Dan dat ik ’t alleen maar op de wc zou lezen.

Maar ik tel. Hoeveel blz, hoeveel keer naar de wc, hoe lang nog te gaan?
De vroege geschiedenis van de Joden kan zo lang duren. Zo lang nog.

Ik weet wel dat ik de introductie niet mee hoef te rekenen. Niet mee mag rekenen. Als ik op blz 527 ben bijv, betekent dat dat ik er een 150-tal van af moet trekken, want zo lang is de introductie ong.
Ong, ik zeg hier ong, want ik wil niet gaan kijken, ik mag nl niet gaan tellen.
Hoewel ’t dus wel ong in m’n hoofd zit. Ik tel met ong-getallen. Getallen die ik bij benadering weet, maar niet de exactheid ervan.
Dat zorgt er voor dat ik niet daadwerkelijk begin. Niet écht daadwerkelijk.

Ik ben geneigd om uit te rekenen hoe vaak ik gemiddeld naar de wc ga. Op jaarbasis, teruggerekend naar maand, week, dag.
Dat zet ik dan af tegen de blz.
Introductie niet meegeteld. Ook niet de noten & aantekeningen, achterin ’t boek. De literatuurlijst, de plattegronden, etc. Ik realiseer me zelfs dat ik de kaft ook ervan af moet trekken.

Nee, ik doe ’t niet.
Hoewel ’t aantrekkelijk is. ’t Komt door de omvang. De meer dan 1200 blz omvang. De traagheid van de stoelgang, hoe langzaam die zich laat tellen, de minimale hoeveelheid blz die ik tijdens de zit tot me kan nemen.
& Ik bedenk gelijk dat ik nog meer van die dikke boeken te gaan heb.

Geen namen, ik noem geen namen. Getallen, da’s veel fascinerender. Daar kan je tenminste mee te koop lopen zonder voor snobistisch te worden uitgemaakt.
900.
1320.
2381.

Een gouden toekomst, onmeetbaar lang, vooralsnog, lacht mij tegemoet in Zijperspace.

boekenmarkt

‘Om 4 uur komt ze langs om te signeren,’ zeiden de dames enthousiast.
Oeps, ik had me op alle opmerkingen voorbereid, hoewel niet terdege, maar deze had ik niet verwacht. Ik was er zelfs een extra rondje voor gaan doen, over de boekenafdeling van de Uitmarkt, om na te denken of ik ‘m wel zou kopen & wat te zeggen als de gelegenheid zich voor zou doen.
Maar als je ’t moment uitstelt, een 2e keer langskomt, mensen je mogelijk herkennen van ‘hé, hij stond daarnet toch ook hier?’, & je houdt er al rekening mee dat dit zo zal zijn, dan wordt de schuchterheid alleen maar groter. ’t Vertaalde zich in wimpers die maar niet omhoog wilden. Of ’t moest aan m’n nek liggen die niet in gestrekte stand wilde staan.
Ik had kunnen zeggen dat ik om 4 uur zou moeten werken, of dat ik niet geïnteresseerd was in gesigneerde literatuur, nog geen enkel dergelijk exemplaar in m’n boekenkast had staan, omdat ik er geen waarde aan hecht, alles geheel naar waarheid, maar ik zei: ‘Hoeft niet, ik ken ‘r wel.’
Dan moet je jezelf bewijzen. Quasi-nonchalant getuigen van ’t kennen van elkanders naam, al ver voordat zij die van haar voor ‘t 1st op de kaft van een boek had prijken. & Dat liefst tussen neus & lippen door.
Vooral als de dames van de uitgeverij reageren van ‘Oh, wat leuk,’ & je vragend met een ‘waarvan?’-blik aan blijven staren.
‘Ik heb ook een weblog,’ zei ik terwijl ik 1 van hen een briefje van 20 overhandigde.
De wenkbrauwen gingen omhoog, daar aan de andere kant van de kraamstal, niet van verbazing, maar van ‘vertel me meer, vertel me meer’.
‘Oh? Welke?’ vroeg de jongste van de 2 me spontaan.
Zij had zich in de weblogs verdiept. De ander zou vast reeds moeder zijn. Ik zag ’t opeens aan de manier waarop ze daar stonden. Alle vooroordelen & conclusies vielen in m’n hoofd weer op hun plek & boden me overzicht over de situatie. Niet dat ik me daardoor zekerder van mezelf voelde. Ik had immers nog geen 100-tal daadwerkelijk gepubliceerd materiaal, op tastbaar papier, op m’n naam staan. Ik stond immers nog steeds aan de verkeerde kant. & De 42 levensjaren deden zich weer eens voelen als dat ik wederom veel te laat was.
‘Zijperspace,’ antwoordde ik.
Daarbij lettend op de zuivere uitspraak van de ‘z’, ’t trillen voelend op ’t puntje van de tong, me herinnerend hoe ik me wel eens voorstelde als de ‘voorzitter van de vereniging ter herintroducering van de juiste uitspraak van de ‘z’’. Vanwege m’n achternaam die wel eens als een sijkstraal uit ’s mensen mond kon spuiten.
Ze moesten ’t onthouden, herkennen 1st, zodat ’t ooit ten voordele van mij gebruikt kon worden. Nee, geen ‘Cyberspace?’ of ‘Hoe schrijf je dat?’, maar gewoon, meteen herkenbaar, tintelend trillend in mijn mond rechtstreeks naar de registratiecentra in de koppen van die 2 dames. Oh, ik zou nooit meer vergeten worden.
Maar de jongste keerde zich meteen daarop alweer om, een volgende belangstellende te woord staand over de nieuwe ster aan ‘t firmament.
De moeder van een kind of 2, zo schatte ik in, vroeg me: ‘Dus uiteindelijk ook een boek?’
Zij had tenminste nog de verzorgende belangstelling voor iemand die hopeloos aanstellerig zijn zielenroerselen in een marktkraam zou proberen te lozen, als een instrument om hem tegen zichzelf te beschermen, hem niet te ver te laten gaan, maar de jongere variant van uitgeverijmedewerker had ’t surfgedrag van internet al helemaal verweven met al haar gedragingen in ’t dagelijks leven. Als ’t te lang duurt, of beschamend is, dan sluit je ’t venster ervan af.
‘Ja, da’s wel de bedoeling,’ zei ik met een verlegen glimlach.
’t Was tijd om me terug te trekken, besefte ik, maar ik kon ’t niet laten om te opperen: ‘Dus als jullie nog meer webloggers boeken willen laten vullen….’
Ik pakte onderwijl m’n boek aan. ’t Was nu officieel m’n eigendom.
‘Nog een tasje?’
‘Nee, geen tasje.’
Ik stopte ‘m in de rugzak.
‘Maar ik begrijp dat er geen herkenning was,’ zei ik nog even de markstal in, me vooral richtend op de jongste van de 2.
‘Nee,’ keerde ze zich met een beleefde glimlach naar me om, ‘eigenlijk niet.’
‘Ik ben ook nog niet ontdekt,’ zei ik met m’n grappenmakerskop om ’t leed voor mezelf enigszins te verzachten.
Al van jongs af aan kan men die guitige toet van mij niet weerstaan, dus beide vertegenwoordigsters van die fel begeerde boekenwereld trokken nog even een begrijpend meewarig lachje uit de kast & lieten me toen vertrekken naar de Atheneum – Polak & Van Gennep, de stal van vooral reeds dode schrijvers.

Daar hoefde ik tenminste niet te letten op ’t feit of de uitspraak van Zijperspace wel duidelijk overkwam.

plekje

‘Meneertje, je hebt een plekje.’
& Onwillekeurig glijdt m’n vinger met haar blik mee. Hij heft zich op, m’n wijsvinger rechterhand, & volgt de weg naar vlak onder m’n kin. Een 10 cm verschil. Nog net op ’t harde bot van de bovenkant borstkas.
Elk onderdeel van ’t lichaam zal wel een naam hebben. Als studenten geneeskunde over ’t lichaam moeten leren praten, moeten leren hun docent te verstaan, zullen ze zich 1st die extra taal eigen moeten maken. Een extra vocabulaire.
Daar zit 1 woordje tussen dat aanduidt waar ’t plekje zit waar Roswitha op doelt. Waar de 2 helften van de borstkas aan de bovenkant samenkomen & tezamen een kuiltje vormen onder de kin.
Waarvoor zou dat zijn bedoeld, die uitsparing? Om je kin ruimte te geven, als je wil zien wat beneden je ligt? Om je keel ruimte te geven, voor de lucht & ’t voedsel dat naar beneden gevoerd moet worden?
’t Zal een belangrijke naam hebben, maar ik noem m’n plekje zoals Roswitha ’t noemt: plekje. Dan weet ik waar m’n vinger moet zijn om te zien of ’t er nog is.

& De volgende dag zegt ze ’t weer: ‘Meneertje, je hebt een raar plekje.’
& M’n vinger volgt haar blik.
We zijn nog lang zo doorgegaan.

Ik bel voor een afspraak. Krijg plots de huisarts zelf aan de lijn.
‘Hé,’ zeg ik verbaasd.
‘Ja, ik ben de huisarts zelf,’ zegt hij.
Dan kan ik ’t wel makkelijker uitleggen, bedenk ik snel.
‘Ja, ik heb een plekje dat weggesneden moet worden.’
Maar dat is niet duidelijk genoeg.
‘Een talgkliertje,’ voeg ik er aan toe, onduidelijk, omdat ik ’t voor ‘t 1st in m’n mond neem.
Tot op dat moment was ’t plekje nog geen talgkliertje geweest. Nu plots had ze een naam gekregen van haar schepper.
‘Wat?’ zegt m’n huisarts.
‘Een talgkliertje dat irriteert,’ verklaar ik nader, met luider stem nu ook, ook al zal ik misschien verkeerd zijn in m’n woordkeus.
We maken een afspraak. Hij onwennig, omdat-ie geen assistent is, ik evenzo, omdat ik niet weet of ik me nu juist heb uitgedrukt. Straks staat-ie met de verkeerde apparatuur klaar.

‘Niet elke huisarts kan dit toch?’ vraag ik als ik mezelf neerleg.
‘Nee, maar ik heb natuurlijk een opleiding voor hartchirugie gehad,’ reageert m’n huisarts. ‘Ik moest wel borstkassen opensnijden tijdens de les. Vanwege ’t bloeden was je dan de hele tijd bezig aders dicht te schroeien. Dan moest je niet ’s avonds een barbecue hebben.’
‘Ik zou momenteel ook niet zo’n trek hebben,’ zeg ik.
‘Hou dit maar vast,’ zegt m’n huisarts.
Hij reikt me een stalen plaat aan, ter grootte van m’n handpalm, met een snoer er aan gekoppeld.
‘Anders krijg je straks een heel ander kapsel,’ legt-ie uit.
‘Oh, da’s voor de geleiding,’ begrijp ik.
Hij komt met de naald aanzetten, voor de verdoving.
‘Dit kan even pijn doen.’
Hij leunt over m’n ontblote borst, pakt een stuk huid vast & drijft de naald er in.
‘Ach, dat viel wel mee,’ zeg ik na afloop.
We houden kort pauze, om de verdoving z’n werk te laten doen. Dan komt m’n huisarts met ‘t bewuste apparaat aanzetten. Ik heb even geen zin om de details te aanschouwen.
‘Ik geloof dat ik iets dieper moet,’ zegt de huisarts na enkele pogingen. ‘De wortel zit dieper. Anders krijg je er volgende week weer last van.’
Z’n ogen vernauwen, hij tuurt m’n lijf in, & zet ’t apparaat weer op m’n borst. Er komen wolkjes vrij. Ik zie ze zwart naar boven stijgen.
‘Dat is een deeltje van mij dat in rook opgaat,’ zeg ik.
‘Ja, dat deel van jou is vernietigd,’ zegt m’n huisarts.
‘Ik heb nooit gedacht dat ik zo zou ruiken.’

Een plekje minder om te zien of ’t er nog is in Zijperspace.

parade

‘Heb jij iets gehoord over de Parade?’
‘Welke parade?’
‘De Parade.’
‘Ik heb geen parade voorbij zien gaan.’
‘Nee, niet zo’n parade.’
‘Over welke parade heb je ’t dan?’
‘Over De Parade.’
‘Maar waar?’
‘Waar ’t altijd was.’
‘Dan ben ik er zeker nooit geweest.’
‘Jawel. We zijn er samen nog geweest.’
‘Maar dan was ik er zeker niet bij.’
‘Hoe kan je er niet bij zijn geweest als we er samen waren?’
‘Omdat ik niet weet waar je ’t over hebt.’
‘De Parade. In ’t park. Tijdens de zomer.’
‘Oh! De Parade! Met die draaimolen?’
‘Ja, die.’
‘Wat is daarmee?’
‘Of je daar iets over gehoord hebt.’
‘Wanneer? Afgelopen jaren?’
‘Nee, die van dit jaar.’
‘Wanneer is die Parade dan?’
‘Ja, dat vraag ik nou juist. Heb jij daar iets van gehoord?’
‘Nee, is ’t dan al voorbij?’
‘Ja, wat ik ervan gehoord heb wel.’
‘Waarom hebben ze dat dan niet even aangekondigd?’
‘Dat vroeg ik me ook af.’
‘Ik vond ’t altijd wel leuk.’
‘Misschien vonden ze ’t zelf dit jaar de moeite niet.’
‘Ik heb ook van niemand gehoord dat ze er naar toe waren gegaan.’
‘Ja, vroeger ging iedereen er heen.’
‘Tenzij wij niet gingen.’
‘Ja, dan gingen ze niet.’
‘Wij ook niet.’
‘Dat zeg ik net.’
‘Misschien waren de mensen die wel naar de Parade gingen wel op de Parade op ’t moment dat we ’t er over zouden hebben.’
‘Die snap ik niet.’
‘Ik bedoel dat de mensen die wel op de Parade waren ’t niet over de Parade hebben kunnen hebben omdat ze op de Parade waren.’
‘Dan kunnen ze ’t daar toch over de Parade hebben kunnen hebben?’
‘Ja, maar wij waren er niet bij.’
‘Oh, bedoel je dat.’
‘Vond je ’t zelf de laatste tijd niet een beetje rustig?’
‘Ja, maar ik dacht dat ’t aan ’t weer lag.’
‘Ja, op de Parade zal ’t daarom ook wel rustig zijn geweest.’
‘Daar waren natuurlijk alleen maar de mensen die ’t over de Parade hadden.’
‘Ja, & verder niet.’
‘Leuke boel moet dat zijn geweest.’
‘Ik vond zowiezo altijd al dat ’t daar vol met mensen zat die er nogal prat op gingen dat ze op de Parade waren.’
‘Ja, je moest er zijn.’
‘& Als ’t voorbij was, moest je er zijn geweest.’
‘Dus ’t zou nog moeten komen, dit jaar?’
‘Nee, ’t is al geweest, zeg ik toch.’
‘Oh? & Niemand die ’t er over heeft gehad.’
‘Ja, alleen de mensen die daar waren dus.’
‘Misschien dat zij ’t er dan nog over gaan hebben.’
‘Ja, ze zijn de enigen die ’t er nog over kunnen hebben.’

& In Zijperspace moeten ze ’t er daar ook op een gegeven moment over gehad hebben kunnen hebben.

katern (2)

L.S.,

3 Weken zijn er inmiddels verstreken sinds ik onderstaande meel heb verzonden. Ik heb geen reactie er op mogen ontvangen.

In 1e instantie ging ik er vanuit dat ik niet onmiddellijk antwoord mocht verwachten. Toch zat ik de maandag na verzending ijverig m’n meelbox door te spitten op zoek naar een mogelijk antwoord afkomstig van uw uitgeverij. Maar daar ik niets aantrof dacht ik m’n geruststellende gedachte dat men ’t op kantoor vast druk genoeg had om zomaar even op een willekeurig meeltje te reageren & ’t bovendien mogelijk was dat er op dit tijdstip in ’t jaar vast enkele medewerkers op vakantie waren. De zon scheen nog onbarmhartig & men kwam de dag niet door zonder airconditioning of met meer aankleding van ’t lichaam dan 1 laag.
Dat is ondertussen een beetje veranderd. Wat men toen minder droeg heeft men inmiddels moeten aanvullen met een waterdicht omhulsel, daar de stortbuien slechts die mensen sparen die zich niet naar buiten begeven.
& Na die 3 weken zullen er ook wel mensen teruggekeerd zijn ten kantore van uitgeverij Atheneum – Polak & van Gennep. Er zal toch zeker 1 persoon zijn die mijn schrijven onder ogen heeft gehad.

Mijn vader had een oom die samen met z’n vrouw de groten der aarde met brieven bestookten. Zij waren zich zeer wel bewust van de dingen die zich op aarde afspeelden, lazen daartoe de krant, keken ’t nieuws, hadden de radio ook enkele uren per dag aan & daarnaast zullen ze vast onderling ook menig onderwerp besproken hebben.
Stond hen iets niet aan, dan schoven zij zich achter ’t bureau & pakten pen & papier op om dit te laten weten aan de persoon die er naar hun mening iets aan kon doen.
Presidenten, ministers, burgemeesters & allerhande soorten volksvertegenwoordigers hebben hun verontwaardiging kunnen lezen. & Ondanks hun totale desinteresse in ’t geloof werd ook de toenmalige paus regelmatig van hun mening op de hoogte gebracht. De goede man was zo vriendelijk hun bij tijd & wijle van antwoord te voorzien. Hij was daar overigens niet de enige in; enkele buitenlandse hoogwaardigheidsbekleders zijn ook voor Oom Henk & z’n vrouw in de pen geklommen.
’t Vreemde was eigenlijk dat des te dichter de persoon aan wie een schrijven was gericht bij de maatschappelijke status van de 2 brievenschrijvers in de buurt kwam, des te minder kans er was op repliek van deze.

Daar moet ik dan aan denken als ik weer een keer teleurgesteld m’n meelbox sluit.

Ik schrijf niet zo vaak instanties aan, laat staan ambtenaren, instellingen of noem maar op wie men allemaal op de hoogte kan stellen van de eigen opinies. Ik lijk in ’t geheel niet op die inmiddels lang geleden overleden oudoom. Ik houd afstand, ik pak af & toe de telefoon op & doe m’n verhaal aan daarvoor opgeleide telefonistes, soms daarbij de weg gewezen door een doorkliksysteem, waarbij de nrs op de telefoon je door een menu sturen tot je op de in jouw onderwerp gespecialiseerde persoon terecht komt. Slechts zelden doe ik gewag van ’t feit dat ik ’t ergens niet mee eens ben, dat ik me tekort gedaan voel.

& Ik wil ook niet zeggen dat er zich bij mij dergelijke gevoelens voordoen tov ’t aangeschafte boek, te weten de Naturalis Historia van Plinius de Oudere. Ik ben zeer tevreden, trots zelfs over ’t feit dat ’t boek nu deel uitmaakt van mijn zeer bescheiden bibliotheek.
Maar, zoals in onderstaande, eerder verzonden, meel valt te lezen, ik vroeg me af of er meerdere exemplaren te lijden hadden aan ’t ondeugdelijk lijmen van ’t katern aan ’t kartonnen omhulsel, de kaft ook wel genoemd. Tevens heb ik middels diezelfde tekst de vraag willen stellen of er misschien toch nog een exemplaar van de Don Quichotte, zoals verschenen in de door jullie zo prachtig verzorgde Gouden Reeks, te bekomen was, omdat deze zich misschien op een verloren plekje ergens te uwer burelen bevond.

Helaas bleef ’t bij vragen. Antwoorden zijn tot op heden uitgebleven.

Dat was de reden waarom ik de vergelijking maakte met mijn vaders Oom Henk. Des te dichter ’t probleem & de daarvoor verantwoordelijke persoon bij de brievenschrijver lijken te staan, des te moeilijker ’t voor de ontvanger van ’t schrijven lijkt te zijn er snel & afdoende antwoord op te geven.
Ik had wellicht beter de huidige paus een oordeel kunnen vragen over mijn veronderstelling dat ’t uit z’n voegen hangende Naturalis misschien te wijten viel aan de godslasterlijke wijze waarop de oude Plinius de dingen der aarde & alles wat daar omheen hangt behandeld heeft.
De vraag, zult u waarschijnlijk zeggen, was niet zinnig geweest, ’t antwoord misschien nog wel minder, maar ik had wellicht meer kans gemaakt ’t laatste te mogen ontvangen.

Wederom vriendelijke groeten van een lezer in Zijperspace.

katern

L.S.,

Vorige week heb ik een exemplaar van ‘De wereld; Naturalis Historia’ gekocht. Vergenoegd heb ik er doorheen gebladerd, enkele blz gelezen & ‘t vervolgens meermalen gebruikt om passages na te slaan die in andere literatuur aangehaald werden. Laten we zeggen dat ik zo’n 40 blz van’t omvangrijke boek heb gelezen in ’t korte tijdsbestek dat ’t in mijn bezit is.
Maar tot mijn ontsteltenis beginnen de katernen (ik hoop dat ik ’t goede vocabulaire hierbij gebruik; hoewel m’n broer in een ver verleden boekbinder was & ik hem in zijn werkzaamheden meermaals heb bijgestaan, heb ik me zijn vakjargon nooit eigen kunnen maken) los te laten van de kaft.
Dat heb ik nog niet eerder mogen meemaken met publicaties van uitgeverij Atheneum – Polak & Van Gennep. Boeken als die in de Gouden Reeks zijn verschenen, die zich bijna allemaal in m’n boekenkast bevinden, hebben ong een zelfde omvang als de Naturalis, zijn bijna allen geheel door mij verslonden, van voor naar achter, maar ondanks dit intensieve gebruik hebben deze niet eerder eenzelfde euvel getoond.

Ik hecht nogal aan m’n boeken. Vol trots staan ze in m’n boekenkast te pronken, vol genoegen neem ik ze ter hand als ik weer eens wat moet naslaan, ik ruik aan ze, vooral vlak na aanschaf, ik streel m’n hand over de kaft, op ’t nutteloze af laat ik enkele blzs door m’n vingers ‘waaieren’, ik pluk enkele woorden uit snel voorbij trekkende pagina’s zonder dat ik ze tot me door laat dringen; ik denk dat dit soort gedragingen andere boekenliefhebbers niet vreemd in de oren zullen klinken. & Vooral de boeken die wat meer ‘prestige’ hebben, zoals genoemde Gouden Reeks, maar Plinius wil ik ook graag opnemen in de zeer selecte groep waar ik extra waarde aan hecht, verdienen bij mij een speciale plek, doen me iets als ik ze op hun plaats in de kast zie staan, ontroeren mij op een bepaalde wijze zoals alleen favoriete boekwerken dat met een mens kunnen doen.
Uitgeverij Atheneum mag mij dan ook tot een van zijn grootste fans rekenen, hoewel ik daar aan toe moet voegen dat mijn beurs niet toelaat dat ik daar altijd uiting aan kan geven.

Kort & goed, ’t verbaast mij dat ’t loslaten van de katernen zomaar kan gebeuren bij een uitgave van Atheneum. Is dit bij meerdere exemplaren aan de hand? Is deze klacht u al eerder ter ore gekomen? & Natuurlijk, ik kan er niet langer omheen draaien, valt er iets aan mijn exemplaar te doen? ’t Valt mij namelijk momenteel zwaar ’t boek op te pakken, uit angst dat ’t verder uit zijn voegen zal scheuren. Terwijl ’t boek toch als eerste doel moet hebben dat ’t gelezen wordt (zeker zulk een belangrijk werk als de Naturalis Historia).

Van de gelegenheid wilde ik tevens gebruik maken om te vragen of er nog een exemplaar van Don Quichotte, uitgegeven in de Gouden Reeks, mogelijk beschikbaar is. Zoals gezegd staan bijna alle delen van de reeks in mijn boekenkast. Slechts twee ontbreken. ’t Andere ontbrekende deel schaf ik me binnenkort in de boekhandel aan, maar voor Don Quichotte kan ik me daar niet meer vervoegen, sinds de titel in paperback is verschenen.
Staat er misschien nog een exemplaar in de kelders van uw uitgeverij te verstoffen die ’t uitzicht in mijn woonkamer aanzienlijk kan opfleuren?

Ik hoop dat u op al deze vragen antwoord kunt geven, echter niet een beroep doe op tijd die u node aan iets anders had moeten besteden dan ’t geven van die repliek. Laat ik er bij vermelden dat wat uw reactie ook zal zijn ik mij zal blijven verheugen in alles wat uw uitgeverij in de toekomst op de markt zal brengen. Zoverre mijn portemonnee dit zal kunnen dragen zal ik u blijven steunen door regelmatige aanschaf uit uw fonds.

Met vriendelijke groeten van een lezer in Zijperspace.

toiletpapier (12)

Ik bedenk me opeens dat ik nog zelden buiten de deur naar de wc ga. Ja, wel voor een plasje, maar even rustig gaan zitten komt niet al te vaak voor. Alleen nog bij Roswitha, maar dat is vanzelfsprekend, zo lang kan ik ’t immers niet ophouden.

Nee, niet meer buiten de deur. Terwijl ’t vroeger vanzelfsprekend was. Ik kon niet anders.
Dan gierden de zenuwen me niet door de keel, maar door m’n darmen. Kon ik m’n vinger opsteken & vragen: ‘Meneer, mag ik naar de wc?’
& Maar hopen dat de docent ’t niet te storend voor de les vond.
M’n ouders gingen een gesprek met de docenten aan, met de conrector ook, of ze misschien wat rekening wilden houden met m’n afwijking. Sommigen waren zo toeschietelijk dat ik m’n hand niet meer op hoefde steken & gewoon ’t klaslokaal mocht verlaten als ik dat nodig dacht. Voor de rest van de klas gold dat niet.
Vreemd eigenlijk, denk ik nu, dat als je dringend naar de wc moet, je 1st toestemming moet vragen.
1 Docent had er plots genoeg van & zette me klassikaal voor schut. Hij wilde graag laten weten dat hij niets van m’n persoon moest hebben, zenuwlijertje dat ik was, ’t enige dat me bezighield was zo snel mogelijk ’t klaslokaal verlaten & of ik dat zelf ook niet lichtelijk gestoord vond.

Ik wilde ’t voorval niet aan m’n ouders vertellen, maar ’t ontglipte me per ongeluk toch in hun bijzijn.
Een volgend gesprek met de schoolleiding volgde & de man kwam me voordat de daaropvolgende les begon me nederig z’n excuses aanbieden.
Ik had nog nooit een dergelijke hand in mijn hand gevoeld, een hand met een dergelijke intentie, voelde me er zwaar ongemakkelijk bij & dacht er alleen maar aan hoe wat hij zou denken als ik een kwartier later ’t lokaal voor ’t toilet zou moeten verruilen.

Terwijl ’t onderweg naar of op de wc zelf ook geen makkie was. Je moest overal rekening mee houden.
’t Was bijv beter niemand tegen te komen. Geen gesprekken, geen opmerkingen, geen geruststellende glimlachjes van de surveillerende autoriteiten die op de hoogte waren.
Een enkele keer geen geruststellende lach. De conrector van de hogere klassen. Wat of ik buiten de klas deed terwijl iedereen gewoon les had? Ik kon niet anders dan doorverwijzen naar de conrectrice van mijn jaar & schielijk ’t toilethok binnenglippen.

M’n vader had me tijdens de vakanties een smetvrees voor de bril bijgebracht. Speciaal voor de boodschap in den vreemde had-ie kleine verpakkinkjes aangeschaft, met daarin papieren wc-brillen, die onder ’t zitvlak gelegd konden worden, zorgvuldig te draperen op de randen van de zitting. Zodat er geen contact met de vorige bezoeker zou zijn.
’t Middenstuk van de papieren constructie, ’t diende er uitgescheurd te worden, kon in de pot zelf gelegd worden. Vooral bij de buitenlandse plee een prettige vondst. Bij de plons zou ’t minder spetteren tegen onderkant billen, er zou geen sprake meer zijn van ’t boemerangeffect: dat wat een lichaam verlaat wil gaarne terugkeren vanwaar ’t vandaan komt.
Dus op schoolwc’s trof ik soortgelijke maatregelen. Meters wc-papier werden voor aanvang gebruikt om ’t zitvlak voor besmetting te behoeden.

Maar daar deed zich ’t volgende probleem voor: ik wist niet waar ik ’t wc-papier moest vatten. Een reeds aangebroken wc-rol was al door iemand anders in de handen genomen. & Vaak kon je dat ook zien. De greep van de voorganger zat er in afgedrukt. Kreukels & scheurtjes. De beide zijdes bij elkaar geknepen tot een samengetrokken punt die naar beneden wees.
Konden die stomme kinderen bij ‘t afscheuren niet fatsoenlijk ’t papier tussen duim & wijsvinger nemen, zodat er geen sporen van aanraking te merken waren? ’t Was met een vader als die van mij al moeilijk genoeg om niet aan onbekende & onbestemde besmettingen te hoeven denken.

& Om ’t me zelf nog even wat moeilijker te maken, ’t leven op de pot was al niet makkelijk, waarom zouden we er niet nog een extra schepje bovenop gooien, in ’t zweet des aanschijns zal de drol uw lichaam verlaten, profiteer er dan maar meteen van: ik schaamde me dood voor de geluiden die mogelijk door anderen gehoord konden worden.
Niet een mogelijke scheet. Nee, daar was niets abnormaals aan. Dat hoorde nou 1maal bij de activiteit, bij de omgeving ook. De meeste moeite had ik met ’t geluid dat ’t afscheuren van ’t ene velletje wc-papier zou maken als ik ’t van de rol af wilde halen. Grote schaamte beving me als men mij mogelijk zou kunnen betrappen op ’t meermaals scheuren. Dat bekend zou worden dat ik aan een 1e hoeveelheid velletjes niet genoeg had gehad.
Als ’t mogelijk een klasgenoot zou zijn die ik daar buiten m’n hokje hoorde, dan zou straks bij terugkomst ’t hele klaslokaal gonzen van ’t feit dat ik een grootverbruiker van toiletpapier was.

Ik bleef zitten tot geen geluid meer tot die kleinste ruimte van Zijperspace kwam.

orkaan

‘Niek! Niek!’ gilde m’n moeder.
Ze probeerde ‘m met haar stem tot staan te brengen. Tegelijkertijd m’n oudste broer ook.
Jan lag voorop. M’n vader rende er achteraan. Rondjes om de eettafel. Toch wel minstens 2. Waarbij stoelen werden aangeraakt, de leuningen, & ’t hout tegen ’t hout van de volgende stoel aanbotste. Voor de rest hoorde je ’t stampen van de voeten & ’t grommen van m’n vaders keel.

Jan had ’t weekend ervoor niet zo laat thuis mogen komen. Waarom was-ie überhaupt weggebleven? Dat soort zaken dienden altijd nog 1st besproken te worden. & ’t Komend weekend de hele tijd thuis.
Waarop Jan ook z’n zegje deed. Dat-ie ’t niet met m’n vader eens was. Iedereen ging immers de stad in. Iedereen van z’n klas. Al z’n vrienden. & Hun ouders waren ook katholiek & zaten op zondag met hun kinderen in de kerk. Dat deed hij toch immers ook.

Wij wisten wel beter. Ze zaten op de achterste bank, al voor wij in de kerk gearriveerd waren, Jan & m’n andere broer Theo. Niet met de auto waren zij gekomen, maar met hun eigen fiets. Dan zaten ze daar braaf, knikten ons schijnheilig gedag, terwijl wij doortrokken naar voren.
& Als de mis begon, de rest van de familie op een rij ergens voorin, een hele bank voor de familie Zijp, waren zij stiekem vertrokken.
Niet altijd, want anders viel ’t op.

Jan zei nog meer dingen over de kerk. Over de manier waarop Pa zich opstelde. & Daarbij schoot er een woord uit z’n mond. Een woord dat-ie niet mocht zeggen tegen hem. Van de verzameling woorden die niet voor vaders bestemd waren.
‘Wat?!’ riep m’n vader. ‘Wat zeg jij daar?!’
Dat zei hij. Dat riep hij.

Ik stond halverwege de kamer. Bij de stoel die tussen voor- & achterkamer stond. Tussen die stoel & de deur naar de gang eigenlijk. Naast de kleine boekenkast.
Daar stond ik te trillen. Ik hield m’n handen op m’n oren. Af & toe m’n ogen dicht. Hoofd voorover.
Maar toch moest ik ’t zien.
Hoe Jan z’n hoofd rechtovereind hield. & ’t Woord zei dat niet mocht. Ik wist dat ’t niet mocht. Iedereen zou weten dat dat woord niet mocht. Maar toch zei Jan ‘t.

Dus na ‘Wat?!’ & ‘Wat zeg jij daar?!’ wilde m’n vader uithalen naar m’n broer.
M’n moeder hield ‘m toevallig nog net bij z’n arm vast.
& Jan deed een stap achteruit.
Waarop m’n vader een stap vooruit deed.
& Jan zich omkeerde & nog een paar stappen verder zette.
M’n vader ook.
Toen begonnen ze te rennen.
Achter elkaar aan.

Carel lachte. Die vond ’t wel amusant dat ze in kringetjes om de tafel renden. Pa met een rode kop. Jan wegduikend naar voren om meer vaart te kunnen maken.
Carel lachte hard. Hij stond aan de andere kant van de stoel waar ik naast stond. Hij wees met z’n vinger naar wat zo grappig was. 2 Hard rennende familieleden die rondjes maakten in de achterkamer.

M’n moeder gilde: ‘Niek! Niek!’
Ze probeerde m’n vader tegen te houden. Probeerde de arm van ‘m weer vast te pakken. Een smekend gebaar.
‘Niek! ’t Is je zoon.’
Ze stond bij de keukenopening, naast ’t barretje. Ze zag de 2 meermaals aan haar voorbijgaan. Vlak voor haar langs. Zonder dat ze iets kon doen. Want alles ging zo snel.

& Daar, tussen ’t barretje & de koelkast, daar waar m’n moeder stond, glipte Jan de keuken in.
Pa slipte daarop een stukje weg toen-ie de zelfde bocht moest maken. Terwijl Jan de keukendeur al te pakken had. De deur open deed. & Achter zich weer snel dicht sloeg.
Hij rende over ’t tuinpad. De garage in. Deur van de garage dicht.
We hoorden ook nog de andere garagedeur open & weer dicht slaan.

Toen was ’t stil.

M’n vader had verloren. Voorlopig dan.
Carel moest ophouden met lachen, werd er door iemand gezegd. Toen-ie daar aan gehoorzaamde zette hij gelijk z’n bril weer recht op z’n neus. Hij zei ook dat ik moest stoppen met huilen.

De storm ging weer liggen in Zijperspace.

epibreren

Carel was niet met me meegelopen. Hij speelde nog even met Hans, op ’t schoolplein.
Ik ben dus maar alleen gegaan. Ging aan de grote tafel met wat lego zitten spelen. Bouwde mezelf een toren die z’n weerga niet zou kennen.
Theo kwam binnenstormen. Ik hoorde ’t al toen hij z’n fiets in de schuur neerzette. Die kon niets stil doen.
De deur sloeg open & hij was binnen.
‘Hoi.’
‘Hoi.’
Hij dook rechtstreeks de koelkast in. Zette achter de deur ’t pak melk aan z’n mond.
‘Niet uit ’t pak,’ riep ik, hoewel ik daarnet nog ‘tzelfde had gedaan.
Maar niets zo vies als een pak melk dat ook door iemand anders is aangeraakt.
Theo stopte evengoed. Hij keek om ’t hoekje van de openstaande koelkastdeur.
‘Moet jij zeggen,’ zei hij. ‘Jij bent nog helemaal wit van de melk op je gezicht.’
Ik keek snel om, in de spiegel van ’t dressoir.
‘1 April!’ riep Theo.
Weer er ingetuind.
De hele dag al, met Carel op school. Die had me zelfs naar m’n veters laten kijken, terwijl ik me nog zo had ingeprent niet op ‘Je veter is los’ te zullen reageren.
Theo nam nog een grote slok van ’t pak melk, zonder zich te generen nu. & Ik ging stug door met m’n toren, m’n vingers nu echter tot knuisten samengebald.

Carel kwam er aan. Ik zag ‘m aan komen rennen vanaf de overkant van de straat.
Ik wachtte. Maar er gebeurde niets.
Plots klopte hij op ’t raam. Ik keek op, Theo ook, & zag dat-ie z’n handen omhoog hield. Schouders ook. Z’n sleutels vergeten, betekende dat.
Theo bleef zitten, dus ik liep naar de voordeur. Als jongste moest je doen wat de ouderen weigerden.
Ik haalde de deur van slot. Door ’t raam heen zag ik Carel recht voor de deur staan. Hij hield iets omhoog. Toen de deur helemaal open stond zag ik dat ’t z’n sleutel was. Aan ’t touwtje om z’n nek.
‘1 April!’ lachte hij.
Terug in de kamer zette ik met een volle vuist een volgende steen op m’n toren. Iets te hard.

‘Waar is Mam?’ vroeg Carel.
Hij had z’n jas uitgedaan. Z’n schoenen stonden al onder de kapstok.
‘Die moest met de tantes nog boodschappen doen,’ zei ik. ‘Of je een boodschap voor haar wilde doen. Er ligt een briefje op de tafel.’
Theo tilde z’n krant op van tafel. Ze zochten met z’n 2-en naar ’t briefje. Er lag niks, wist ik.
‘Waar is dat briefje dan?’ vroeg Carel.
Theo keek vragend mee.
‘Daarnet lag ’t er nog. Of je op ’t postkantoor een velletje postzegels wilt laten epibreren.’
‘Wat? Kan jij dat niet doen?’
‘Mam zei dat je dan niet hoefde af te wassen.’
Dat had ik er wel voor over.
‘Was er geen geld klaar gelegd?’
‘Dat heb je niet nodig,’ hielp Theo me. ‘Epibreren is gratis. Ik heb ’t ook wel ‘ns voor Pa moeten doen. Moet je gewoon aan de jufrouw van ’t postkantoor vragen. Dan doet ze ’t zo.’
Carel haalde z’n schoenen uit de hal om ze weer aan te trekken.

‘Is Carel er nog niet?’ vroeg m’n moeder.
‘Nee, die is postzegels aan ’t epibreren,’ zei ik met m’n ogen geconcentreerd op m’n toren gevestigd.
‘Wat?’
‘Hij is postzegels aan ’t epibreren. Voor 1 april. Maar dan doe ik voor hem de afwas.’
Ik sloeg m’n toren kapot & barstte met Theo in lachen uit.

1 April heeft toen weken geduurd in Zijperspace.

intiembuum

Hoi Nienke,

Zo intiem vind ik dat nou ook weer niet, zo’n onderbroek van Panos. Tenslotte dragen de meeste mensen een dergelijk iets ter hoogte van de heupen. ‘t Feit dat ik ‘t moet oprapen & door de brievenbus zal moeten proppen vind ik daarentegen wel een bepaalde mate van intimiteit behelzen. Waarmee ik bedoel: de handeling maakt iets intiem, niet het artikel zelf.
& Bovendien, zoals je zegt: het ding is schoongewassen. Hetgeen me logisch lijkt, anders zou het object geen reden hebben zonder vulling buiten aanwezig te zijn, enkele uitzonderlijke omstandigheden waarvan ik natuurlijk geen weet wil hebben daargelaten.

Hoewel ik je mailtje bij thuiskomst reeds had opgemerkt, ben ik vanochtend pas tot actie overgegaan. In zoverre men dat actie kan noemen. ‘t Enige wat ik nl gedaan heb is een blik naar buiten werpen, constateren dat ‘t inderdaad op m’n platje lag, zoals ik ‘t groepje tegels die de afscheiding tussen huis & tuin bepalen gemakshalve maar noem. Gelukkig niet tussen ‘t welig groen, zoals jij me meldde, want dan had ik net zo’n zoektocht moeten ondernemen als dat met de pepermolen van 2-hoog ‘t geval was. Onderbroeken geeft iets dergelijks toch een andere dimensie, hoewel ik blijf weigeren dit te gaan benoemen als zijnde intiem zolang ik in m’n hoofd heb zitten dat ‘t werkelijk schoongewassen is. De uitspraken van je buuv moet je immers serieus nemen, want anders kan je niemand meer vertrouwen in deze wereld, is ‘t niet?
& Om nog even door te gaan op de acties die ik deze morgen al heb mogen ondernemen: ik heb de onderbroek opgeraapt & over de leuning van een stoel gedrapeerd.

Moet ik er echter wel bij opmerken dat het buiten de regen die ons schijnbaar onophoudelijk deze zomermaand moet op vrolijken, ‘t tevens heeft moeten lijden van beestjes die deze natte omstandigheden wel zeer weten te waarderen, en dat ‘t daardoor een slijmerig streepje over de achterzijde heeft gekregen. Tenminste, ik ga er gemakshalve van uit dat ‘t daardoor is gekomen. Zoals ik al zei: sommige uitzonderlijke omstandigheden kan men maar beter niet van op de hoogte zijn.

Nu ben ik niet zo gek van dit soort dieren, ik pleeg doorgaans naar de zoutpot te grijpen zogauw mij een dergelijk exemplaar onder ogen komt, waardoor ze als sneeuw voor de zon lijken weg te smelten, maar het kwaad was al geschied. Dit zit mij dwars. Want bij die handeling van ‘t overhandigen van ‘t kleinood middels ‘t proppen door de brievenbus (voor zoiets pietluttigs, pleeg ik te denken, ga je niet aanbellen, zeker niet op een zaterdagochtend waarop ik altijd te laat opsta & altijd te laat ‘t huis verlaat om me altijd nog maar net op tijd op m’n werk te melden), zal ik toch met m’n vingers in aanraking kunnen komen met die slijmerige sporen van de slak.
Als er dan iets intiem is waar ik geen weet van wil hebben dan is ‘t eigenlijk dat wel.

Maar goed, hoewel een degelijk gesprek er zelden in zit, hooguit in die deuropening, maar dan moet ‘t maar net zo zijn dat geen van beiden er haast in moet leggen, weet je uit de nodige conversaties die we evengoed hebben mogen voeren inmiddels wel dat ik een buurman ben die immer klaar staat & bereidwillig is ‘t uiterste te doen tbv ‘t welbevinden van z’n medebewoners van dit pand. & Met alle liefde zal ik de onderbroek van Panos dus nog een extra zetje geven, zodat-ie zacht zal landen op de vloer waar ‘t zich vast net even wat meer thuis zal voelen.

Groeten,

Buum, die geniet van ‘t uitzicht van verticaal voorbijtrekkende objecten in Zijperspace.