onbekend

Ik kwam ‘m voor ‘t 1st op de Seven Sisters tegen. Op de South Downs Way.
Vlak achter de Seven Sisters eigenlijk. Op een kleine camping waar je niet langer dan 1 nacht mocht verblijven.
We hadden allebei licht nodig om onze boeken te kunnen lezen, dus waren we onder ’t schijnsel van ’t toilettenhok gaan zitten.
Ik kwam er pas na een ½ uur achter dat hij ook nederlands was. Hij had in gebrekkig engels aan nieuwkomers uitgelegd dat ze op moesten passen voor dassen. Die roofden alle etenswaren weg die niet goed opgeborgen waren, zei hij in steenkolenengels. Daar had de beheerder hem voor gewaarschuwd.

‘Ook aan de wandel over de South Downs?’ vroeg ik ‘m toen.
‘Nee, niet perse over de Downs,’ vertelde hij: hij ging waar de kaart ‘m naar toe voerde.
Ik liet die opmerking voor wat-ie waard was, we spraken nog wat over de zelfmoordenaars van Beachy Head & ’t prachtige uitzicht over zee vanaf de Sisters & gingen vervolgens slapen. ’t Werd te kil zonder vuurtje. Als dat op deze camping was toegestaan, hadden we waarschijnlijk nog uren kunnen blijven zitten.

Ik zag ‘m de volgende dag in de verte wandelen. Onderaan de Downs, terwijl ik over de ruggen ervan me voortbewoog.
‘t Was iets meer dan een stipje wat ik van hem kon onderscheiden. Ik dacht ‘m te herkennen aan ’t grijze plukje baard dat onder zijn kin uit kwam waaien. Maar ik nam niet de moeite me er met de verrekijker van te verzekeren. ’t Was mooi genoeg dat ik zag dat hij ’t kon zijn.

Enkele dagen later kwam ik ‘m opnieuw tegen, in een pub in Washington.
Ik was neergestreken. Uitgeput, roodverbrand, moegestreden. Hoewel spierpijn verleden tijd was, was ik ’t lopen moe. ’t Praten in engels ook. Ik had er genoeg van om niet in me zelf te mogen praten, ook van mogelijke zinnetjes repeteren in m’n hoofd, voor ’t geval ik iemand tegen zou komen. Ik was ’t maken van scenario’s beu. Scenario’s die zelden uitkwamen, & als ze zich wel voordeden zelden zo fonkelend schenen als in de voorpret. Ik had er genoeg van alleen te zijn.
Heimwee noemen ze dat.

Ik had 2 pints op toen hij verscheen. Van totaal de andere kant als dat ik gekomen was.
‘Zo leiden onze wegen zich weer naar elkaar toe,’ zei de man. ‘Vind je ’t erg als ik er bij kom zitten?’
Ik had geen bezwaar & bestelde gelijk met hem nog een pint van ’t lokale soort om hem gezelschap te houden. Mijn terugreis kon nog wel 1 pint op zich laten wachten.
Hij had zijn kaart voor zich neergelegd. Zoals mijn vader gewoon was te doen. Ik zou ‘m voor aankomst ergens tussen m’n bagage verborgen hebben, om te verdonkeremanen dat ik zwervend was. Ik wil nooit laten merken dat ik dwalend ben in ’t onbekende.
Van op een afstand bestudeerde ik de stafkaart. Maar voor ik een vraag kon stellen begreep hij al mijn fronsen.
‘Een beetje oude kaart, vind je niet?’ zei hij.
Ik knikte, en schoof mezelf er wat dichter op.
‘Is van m’n vader geweest. Ik volg routes die hij mogelijk gelopen heeft.’
Ik keek ‘m verbaasd aan. In ’t voetspoor van zijn vader?
‘Nou ja, ik weet niet zeker of-ie daar gelopen heeft waar ik nu ga. Ik volg slechts de kaarten die hij mij heeft nagelaten.’

‘Ze zijn oud, weet je. Mijn vader moet ze meer dan 30 jaar geleden gekocht hebben. Van enkele kaarten die ik nu van hem bezit, weet ik dat ze al meer dan 50 jaar terug zijn opgetekend. Van alles is inmiddels veranderd. De huizen, de wegen, de dorpen, de steden. Ik heb er 10-tallen van dat soort. Wellicht meer dan 100. & Mijn vader reisde heel Europa af. Om te wandelen. Om te kijken of de kaarten de waarheid zeiden. Soms maakte hij aantekeningen. Zette hij een kruis op de plek van een gedenkteken. Of een datum, om aan te geven wanneer hij er was geweest. Tenminste, dat neem ik aan. Ik kwam ook een keer een krantenartikel tegen tussen de opgevouwen kaart. De datum op de kaart kwam overeen met de gebeurtenis in ’t artikel. Een afgebrande boerderij. Een veestapel die verloren is gegaan. Ik ben er nog niet aan toegekomen om die kaart te bewandelen.
’t Zijn er ook te veel. Ik heb geprobeerd, na ’t overlijden van m’n vader, ze af te staan. Maar geen enkele instelling was er in geïnteresseerd. Ik kon ze beter houden. Zij hadden ze immers al. ’t Archief puilde uit.
Bovendien was m’n vader onoverzichtelijk. Hij had 2 kaarten van ’t zuiden van Engeland, waar wij nu zijn. Enkele 10-tallen van Saksen, Duitsland. Hij wandelde in Zwitserland, in de Auvergne, ging een enkele keer de Ardennen in. 1 Maal heeft-ie een tocht in India gemaakt. Maar nooit dat hij consequent alle kaarten van een bepaalde streek had aangeschaft. Slechts daar waar hij liep, droeg hij de kaart van mee.
Misschien dat-ie wel enkelen tijdens zijn tochten gewoon achtergelaten heeft.
Ik loop ‘m achterna. Ik weet niet wat ik anders met de kaarten moet doen. De plattegronden zijn er. Ik ben de enige die er nog iets mee kan doen.
“Laat ik er dan maar op gaan wandelen,” bedacht ik me op een gegeven moment.
Ik weet niet welke routes hij liep. Ik doe maar wat. Ik wil ook niet letterlijk in zijn voetsporen treden. Ik wil gewoon zien of ’t landschap nog steeds ‘tzelfde is. Waar hij mogelijk is geweest, is daar nog iets ‘tzelfde? Of zelfs dat niet. Ik wil gewoon verrast worden door de verandering, of door wat juist nog steeds precies klopt. Ik loop de kaart & zie waar de wegen mij naartoe leiden.
Ik verdwaal vaak.
“Niets is wat ’t lijkt,” zeg ik dan tegen mezelf.
Dan loop ik in de richting van waar de zon me naartoe wil brengen. Ik heb zoiets van: als ik de gewoon de hele tijd door blijf lopen, kom ik vanzelf wel ergens terecht. Ik heb de tijd, moet je weten. Niemand meer die op me wacht.
Soms ruik ik m’n vader. Dan komt er een geur in m’n neus die hij bij zich droeg als we samen over de paden gingen.
Dan zeg ik bij mezelf: “Da’s niet de bedoeling, Pa.”
Prompt dat ik dan in een ander dorpje terecht kom dan dat de kaart me aangegeven had.
Maar ja, die paden veranderen in de loop van de tijd, hè. Je staat verbaasd over wat er allemaal in zo’n kort tijdsbestek allemaal verschoven wordt. Hoewel sommige plekken ogenschijnlijk versteend lijken in de tijd. Blijkt er iemand daar ergens een andere weg ingeslagen te zijn & zijn er heel veel mensen hem gevolgd.’

Zo praatten we een tijdje. Om beurten ieder ons eigen verhaal. Ik vooral over hoe vermoeid ik was geraakt. Dat ik de weg kwijt was. Maar dan een andere weg. Dat ik op huis moest gaan, om weer een beetje bij te komen.
‘Je moet ook niet jóuw weg willen vinden,’ zei de man, ‘de weg moet jou vinden.’
Ik was ’t met ‘m eens. Maar legde ‘m uit dat niet alles voor iedereen ‘tzelfde gold.
Dat vond hij wijze woorden voor iemand zo jeugdig als ik.
Hij wilde daar wel ‘ns verder over praten, als we beiden terug in Nederland zouden zijn. Dan zou hij de andere kaarten laten zien. Ik had daar immers wel belangstelling voor getoond.
We wisselden onze adressen uit. We zouden elkaar schrijven zogauw we weer thuis waren, beloofden we elkaar.

Ik heb 2 brieven van ‘m ontvangen. Ik heb ‘m zelf meer dan dat gestuurd. Na zijn brief waarin hij aankondigde de Indiase kaart te gaan bewandelen, heb ik niets meer van hem vernomen.
Hij schreef dat hij benieuwd was waar de wegen hem ditmaal naartoe zouden leiden. Hij was immers nog niet eerder in ’t Oosten geweest. Hij begreep ook niet de letters die op de kaart stonden aangegeven. Maar hij zou gewoon de wegen volgen als hij niet meer wist waar hij was. Zoals altijd.
‘Gewoon rechtdoor gaan, ’t pad volgen dat zich aandoet. ’t Pad moet ooit ergens stoppen. Anders heeft ’t pad geen nut.’
Zo schreef-ie in z’n laatste brief.
Mijn laatste brief, ik denk dat ’t de 5e moet zijn geweest, kreeg ik teruggestuurd. ‘Adres onbekend’ stond er op de envelop.

Er loopt slechts 1 doodlopende weg door Zijperspace.

mazzel

‘Je zou een hond nog niet naar b-b-b-buiten sturen,’ zegt de stotteraar.
Ik knik & hoop dat-ie niet door blijft praten. Hij stinkt zo verschrikkelijk.
‘Het is godverd-d-d-d-d-domme k-k-k-k-kuhlotuh weer.’
Zou hij daarom stotteren, vraag ik me af. Omdat-ie zo uit z’n mond riekt. Of andersom misschien? Dat de woorden zo lang in z’n keel blijven hikken dat ze een nare geur creëren. Je moet de dingen niet te lang laten liggen, heeft m’n moeder me van jongs af altijd al gewaarschuwd.
Hij stapelt woorden op, deze stotteraar. Hij houdt ze achter, denkt ze te conserveren. & Plots als een repeteergeweer vuurt-ie ze op mij af.
‘D-d-d-d-d-dat is t-t-t-t-toch godgek-k-k-k-klaagd!’
Hij kijkt kwaad naar buiten. Dat geeft mij de tijd om ’t plakkaatje kwat bij z’n onderlip op te merken. Dat was er nog niet voordat-ie begon met praten.
Ik doe nog een extra stapje achteruit. Hoewel ik al de grootste mogelijke afstand had gekozen om z’n adem niet in me op te hoeven nemen. Maar nu wil ik ook zorgen dat ik geen details meer zie.
Z’n hoofd is rood. Hij lijkt echt kwaad op god. Z’n ogen fonkelen alsof-ie de goede oude man persoonlijk wil straffen voor deze onweder. & Tegelijkertijd ziet-ie er hopeloos uit. Dankzij de hik die nog door z’n lichaam stroomt, de bovenkant nog wat na laat schokschouderen, & ’t stukje kwat, nog steeds onderaan z’n mond hangend, dat wit schijnt.
‘Ach ja, & toch zullen we ’t er mee moeten doen,’ zeg ik berustend.
Diplomatiek tegelijk. Ik wil dat hij ’t weer eens wordt met god. ’t Weer heeft nou 1maal z’n wispelturigheden. & Gelukkig daardoor ook z’n eigen onvoorspelbaarheid.
Dat ligt allemaal in dat korte zinnetje. Een hele betekenis in zo weinig zin.
Ik zeg ’t zacht. ’t Fluistert net niet. Maar ik laat ’t einde van de zin verzinken in de spetters die we buiten kunnen horen vallen.
& Tegelijk bid ik dat ik vooral niet weer kennis hoef te maken met z’n adem. Ik ben er nl al eerder in gestonken.
‘’t Is t-t-t-t-toch id-d-d-d-d-dioot d-d-d-d-dat we niet normaal over straat k-k-k-k-kunnen,’ spettert ’t weer uit z’n mond.
Altijd aardig blijven. We zitten immers in de dienstverlenende sector. Ik moet zorgen dat mensen zich prettig voelen & alleen een glimlach draagt daar al veel toe bij.
Maar terwijl ik dat denk, betrap ik me op de vluchtige gedachte: ‘Misschien dat-ie wat aan z’n gebit gaat doen als-ie zich wat lekkerder gaat voelen, deze stotterman.’
‘& Over 5 minuten is ’t weer helemaal droog,’ zeg ik wederom om de goede vrede met god de heer te bewaren.
Hij kan nl zo goed vloeken ook. In al zijn beperkingen dan. Maar door ’t gehakkel duurt een scheldwoord veel langer & lijkt-ie in 1 moeite door de hemel gelijk de aarde te verwensen. Alsof-ie kwaad is op ‘t 1 & meteen maar van die gemoedstoestand profiteert & z’n afschuw over wat ons nog meer omringt te tonen.
’t Is ook dat ik toch zeker 1 kop boven ‘m uitsteek, dat ik me elke keer ‘m probeer voor te stellen als jochie dat op school al stotterde. ’t Gaat eigenlijk vanzelf. Een hoog Charles-Dickens-gehalte aan melodrama speelt zich in m’n fantasie af, medelijden begint zich van binnen te vormen als ik ‘m op de schoolspeelplaats voor me zie, in een zielig alleenstaand hoekje, ver van de andere kinderen verwijderd.
Maar dan haalt-ie z’n portemonnee te voorschijn, om dan toch eindelijk voor z’n boodschappen te betalen.
Ik had alles al ongevraagd in een tas voor hem verzameld. Had uitnodigend alles op de kassa aangeslagen & de display naar ‘m toegedraaid. Ik had de kassa laten ‘PING’-en, zo luid mogelijk, in zoverre dat mogelijk is met een ingebouwde ping die technisch altijd ‘tzelfde klinkt, maar gevoelsmatig nogal ‘ns verschil wil tonen. & Ik had ‘m niet meer aangekeken als-ie z’n donderpreek aan ’t afsteken was.
‘Ik heb nog l-l-l-l-liever d-d-d-d-dat ’t k-k-k-k-koud is, een fatsoenlijke k-k-k-k-koude winter,’ gaat-ie echter door, mij totaal negerend, maar gelukkig met een bankbiljet al uit z’n portemonnee hangend.
Ik pak ’t extra snel van ‘m aan. M’n hoofd nog steeds zo ver mogelijk naar achteren hangend, door m’n mond ademhalend. Zo geconcentreerd mogelijk.
Ik heb z’n wisselgeld al klaar. ’t Is makkelijk te bedenken wat mensen gaan geven. Een beetje vooruit werken kan geen kwaad in dit vak.
Ik strooi de muntjes in z’n hand.
‘Asjeblieft,’ zeg ik luid.
Ten teken dat onze conversatie ten einde moet zijn. Dat er andere dingen op stapel staan. Dat-ie nu maar ‘de mazzel’ moet gaan zeggen, zoals gewoonlijk.
Waarvan ik me dan elke keer weer afvraag waarom. Altijd die waaroms bij hem. Waarom hij niet ziet dat er een wit puntje nog tussen kin & lip zweeft, een sliertje van witbestorven woede inmiddels. Waarom hij dagelijks langs kan komen om niets te kopen. Waarom hij nu wel wat koopt. Waarom hij zijn biljetten demonstratief uit elkaar vouwt voor overhandiging. Waarom hij ‘de mazzel’ zegt tot besluit, waar mensen na moeten denken in welke prehistorische tijd men dat nog bezigde in de Nederlanden.
‘D-d-d-d-de mazzel,’ zegt-ie & gaat buiten de zegen gods genieten.
Misschien omdat de ‘m’ ‘m minder vaak laat struikelen.

We schakelen weer over op de neusademhaling in Zijperspace.

interview

‘Ik heb momenteel 20 medewerkers.’
’20 Al?’
‘Nou ja, ’t worden er momenteel steeds minder.’
‘Omdat alle papieren zijn verzameld?’
‘Nee, omdat de meeste verhalen toch nooit compleet zullen raken houden de meeste medewerkers ’t na een tijdje voor gezien.’

‘Ik denk dat alle geheimen van de wereld in die papieren zijn terug te vinden. Alle geheimen die op dat moment bestonden dan.’
‘Dus dan ook ’t geheim van wie de aanslag nou daadwerkelijk gepleegd heeft.’
‘Ergens tussen al die gegevens moet ook daar een bewijs van terug te vinden zijn. ’t Is echter maar net welk gegeven je moet geloven. Want alle leugens zullen zich er ook tussen bevinden.’

‘Maar je zei dat je er in je 1tje aan bent begonnen.’
‘Ja, op de dag zelf. Er kwam me een a4-tje toewaaien. Ik keek wat er op stond toen er op dat moment nog een massa uit de lucht kwam aanfladderen.’
‘Stond er iets bijzonders op?’
‘Een 3-hoek. Met de afstanden van de zijden ernaast genoteerd. Alsof iemand had proberen uit te leggen hoe de stelling van Pythagoras werkte.’
‘& Dat zette je ertoe aan om de rest ook te verzamelen?’
‘’t Volgende blad dat ik uit de lucht pakte was van iemand die zijn tuin beschreef. Dat-ie verbaasd stond over ’t feit dat midden in de winter een hoge tak nog verloren blaadjes kon hebben. & Dat ‘t ‘m irriteerde dat de wind de regen zijn kant opblies, waardoor de was niet wilde drogen.’
‘& Toen?’
‘Toen ben ik op zoek gegaan naar wat de man nog meer te vertellen had. Ik heb alle bladen opgeraapt die ik te pakken kon krijgen. Ik gooide ze bij een kledingwinkel naar binnen. Heb naar ’t dienstdoend personeel geschreeuwd dat ze me moesten helpen ’t papier te verzamelen. 1 Van die meisjes werkt nog steeds voor me.’

‘Ik ken ze allemaal.’
‘Al die mensen die daar gewerkt hebben?’
‘Ja, & hun familieleden.’
‘Ook de mensen die ’t overleefd hebben, begrijp ik.’
‘Juist die. Die kunnen aangeven waar een bepaald stuk papier vandaan komt. “Oh, dat is ’t handschrift van Maggie,” kreeg ik ‘ns te horen. “Die zat 2 deuren verder. Geheel van de aardbodem verdwenen die dag.” Dan sta ik daar aan naast zo’n persoon, staan we gezamenlijk te kijken naar haar laatste boodschappenlijstje. 1 Pak maandverband & een heleboel bloemkool. Genoeg bloemkool om een weeshuis te voeden als ze ’t daadwerkelijk nog had kunnen kopen.’
‘Ga je dan verder vragen?’
‘Nee, ik wil dat de papieren zo veel mogelijk voor zichzelf spreken.’

‘Ja, ik ga nog steeds bij mensen langs. Om te vragen of zij ook die bewuste dag ’t rond fladderend papier hebben verzameld. ’t Is nu de tijd dat mensen zich gaan afvragen wat ze er nou mee aanmoeten. Van overheidswege heeft niemand er officieel belangstelling voor. & Ik heb niet genoeg geld om via de media kenbaar te blijven maken dat ik elk snippertje op prijs stel.’
‘Dus je belt aan?’
‘Of 1 van m’n medewerkers. Vrijwillig. 99 Van de 100 keer vissen we naast ’t net. Maar bij die 100e weten ze iemand die op zijn beurt van horen zeggen heeft dat de buurman z’n neef, enz… Dan gaan we bij de buurman z’n neef langs & komen we op kantoor met een velletje met een kras van een pen er op. Een pen die ’t blijkbaar niet goed meer deed.’
‘& Toch blijf je er dan nog vanuit gaan dat alle geheimen van de wereld zich daar bevonden?’
‘Je weet niet wat die pen daarna allemaal nog geschreven heeft. & Er lagen veel pennen in dat gebouw. Alleen waren die te zwaar om zomaar weg te fladderen.’

Hoe groot zou Zijperspace zijn als ’t met al die geheimen was gevuld?

revolutie

Ze vroeg me of ik nou veranderd was, afgelopen jaar.
Ik moest aan m’n schildklier denken. ‘Die zal toch wel effect hebben gehad op m’n ‘zijn’?’ dacht ik.
Maar dat was ondertussen ook alweer bijna 2 jaar geleden. Daar mocht ik niets meer aan ophangen.
Buiten dat: ik merk ’t ook niet meer. Ik ben net zo vanzelfsprekend Ik als dat ik daarvoor vanzelfsprekend Ik was. Als ik spreek & ’t woord ‘ik’ gebruik, reken maar dat er dan niet opeens een andere ‘ik’ te voorschijn komt.

‘Nee,’ antwoordde ik dus.
Ik ben tegen verandering, wilde ik er ook nog aan toevoegen. Maar ja, dat schrikt veel vrouwen af. Vrouwen willen nu 1maal graag denken dat mannen maakbaar zijn. Vrouwen zijn net als een kabinet, ze werken aan een maakbare toekomst, maar realiseren zich zelfs achteraf niet dat ze geen noemenswaardige invloed op de loop van de geschiedenis hebben gehad.

Ze keek me ongelovig aan. Dus besloot ik toch nog snel wat te verzinnen. Een leuk gesprek moet je niet voor een mogelijk hoogtepunt moedwillig afbreken.
Ze had tenslotte grappig opbollende wangen als ze naar me lachte. & Ze lachte best vaak.
‘Nou ja, ik heb nieuwe onderbroeken gekocht,’ informeerde ik haar maar snel.

’t Moet een jaar of 10 geleden zijn geweest dat ik er achter kwam dat m’n moeder niet meer verantwoordelijk gesteld kon worden voor m’n onderlaag. ’t Was toen tijd om zelf zorg te gaan dragen voor de private sector.
Ik heb ’t een vrouw voorgelegd. Een meisje eigenlijk nog. Tegelijk met haar vriendin. Maar die vriendin was lelijker. Dus leek ’t net alsof ik ’t alleen maar de 1e aan ’t vertellen was.
’t Was ’s avonds laat, we hadden een feest & veel drank achter de rug. Mijn verhaal klonk daardoor aandoenlijk & ’t meisje dacht onder diezelfde invloed stoer te zijn.
Ze zou wel met me mee gaan. Samen onderbroeken kopen. ’t Zou vast een lollige gebeurtenis worden.
Zo keek ze er in ieder geval bij.

Uiteindelijk belde ze me een uur voor de afspraak af. Ze moest er eigenlijk toch niet aan denken met een man die ze nauwelijks kende ondergoed te gaan kopen. Bh’s waren al moeilijk genoeg.
Die uitleg kreeg ik een week later van haar lelijke vriendin te horen. Die kreeg ’t voor elkaar om bij ’t verslag doen me tegelijk vals & beminnelijk aan te kijken.
Tijdens de korte ontmoeting met die lelijke vriendin heb ik als wraak de hele tijd naar haar bh-bandje zitten kijken. Om me erbij af te vragen wat daar nou zou moeilijk aan zou kunnen zijn.
Maar helaas heeft wraak pas zin als de ander ’t merkt.

Ik ben die middag in m’n 1tje naar de Hema gegaan & heb voor ‘t 1st zelfstandig 3 onderbroeken voor 5 gulden gekocht.

‘Onderbroeken?’ zei de dame met grappig opbollende wangen.
‘Ja, onderbroeken. Niet meer die van 3 voor de prijs van € 5,-, maar andere. Geen slipjes, maar andere.’
Ja, ik had andere onderbroeken. Ik wist alleen niet hoe ik ze moest noemen. Dan kan je wel trots zijn over de revolutie die in je leven heeft plaatsgevonden, maar dan moet je die omwenteling ook nog in woorden weten te vangen.

Ik had ’t 1st m’n collega’s achter de bar verteld. Dat kan ik altijd ’t beste mee beginnen. Dat zijn dan ook wel vrouwen, maar omdat ’t collega’s zijn & ze evengoed de hele tijd met hun borsten tegen me aanlopen, is voor mij hun seksuele geladenheid langzamerhand verdwenen.
Dus daar kan ik makkelijk tegen vertellen dat ik m’n goedje tegenwoordig anders inpak.
Dat denk ik dan. Dat denken zij gelukkig ook, want ze hebben zich stuk voor stuk rot gelachen.

‘Ik heb een nieuwe onderbroek,’ zei ik bijv tegen Nens.
‘Zo!’ zei Nens.
‘Ja, is best bijzonder hoor,’ ging ik dus maar verder, ‘want ik droeg altijd van die slipjes. Hoe noem je dat soort dingen?’
‘Mannenslipjes,’ vulde ze me aan.
‘Vrouwen hebben ook overal verstand van.’
‘Ja, ook van mannen,’ wist Nens. ‘Maar wat voor onderbroeken heb je nu dan?’
‘Nou, van die grotere. Die met pijpen. Nou ja, met korte pijpen.’
Daar ging ’t dus al fout. Ik had weer ‘ns niet op ’t labeltje gekeken bij de aankoop. Maar ja, tegen m’n collega’s kan ik droogoefenen, dus er was nog geen man overboord.
‘Kijk,’ zei ik terwijl ik m’n t-shirt ietwat oplichtte, zodat ’t randje van m’n nieuwe aanwinst boven m’n broek op kon doemen.
‘Oh, een boxershort,’ zei Nens.
‘Nee, geen boxershort. Daar hou ik niet van. Daar gaat ’t zo van hangen. Deze houdt ’t boeltje nog een beetje in ’t gareel.’
‘Dat heet evengoed een boxershort.’
Ok, dan heette ’t voortaan een boxershort. Een strakke boxershort, zou ik voortaan zeggen.
‘Maar zie je ‘t?’ vroeg ik er nog even extra achteraan, nogmaals naar ’t oplichtend randje wijzend.
‘Oh ja! Je onderbroek heeft dezelfde kleur oranje als je t-shirt.’
‘Alleen ’t randje dan, hè.’

Ik stond op ’t punt om ’t opbollend-wangen-meisje op de hoogte te stellen van m’n gevoel voor kleur. Ik zat naast haar op een bankje. Ik hoefde slechts m’n hemdje op te lichten om de fraaie combi te kunnen tonen.
‘Ja, nieuwe onderbroeken,’ zei ik nogmaals, om mezelf alvast aan te kondigen. ‘Soortement boxershorts, maar dan wat strakker. De Hema heeft ze in diverse kleuren & maten.’
Dat laatste had ik niet hoeven toe te voegen. Wat had zij nou aan de wetenschap dat ik ondanks die brede keuzemogelijkheid me door m’n ex toch had weten overtuigen alleen maar maatje M in te kopen?
‘Wat heb ik er nou aan dat ik weet dat jij nieuwe onderbroeken hebt?’ vroeg ze echter.
Ik probeerde onopvallend m’n t-shirt weer te laten vieren. Goh, wat had ik plots een jeuk aan m’n middel, zeiden m’n vingers aan de linkerhand.

Voortaan blijven revoluties misschien wel binnenskamers in Zijperspace.