Tik!
Het begon toen ik naast een kast op de bank tv zat te kijken. Mijn arm had ik gedachteloos tegen die kast geleund, rechtovereind staand, mijn hoofd tegen de onderarm steunend. Ik was, alleen in de kamer, in gedachten verzonken, niet met aandacht bij het tv-programma, m’n lichaam half onderuit tegen de kussens aan de zijkant van de bank aan.
De kast naast me was de boekenkast. 70-er Jaren gelakt hout, te bestellen bij de Wehkamp, binnen een week afgeleverd en naar binnen gesjouwd door de transporteurs. Van binnen was de kast gevuld met de streekromans van m’n moeder. Een gestaag uitdijend heelal, waar alleen zij belangstelling voor had. Naast mijn vader dan, die wilde dat de enige hobby van zijn vrouw zoveel mogelijk ruimte moest krijgen. Daarom stond die kast bij de hand, in het centrum van ons dagelijks leven, tegenover het beeldscherm dat de kinderen het meeste vertier leverde.
Mijn vinger gaf een tik. Mijn duim. De zijkant, waar de knokkel van het bot zit. Het zal ergens op anderhalve meter van de grond zijn geweest dat die tik op de kast terecht kwam. Een droog, maar tegelijkertijd warm geluid, een lichte galm dat door ’t hout trok, aan de andere kant van de boekenkastwand resoneerde, een toonhoogte leek te geven, een melodie misschien zelfs, in het korte tijdsbestek dat het geluid duurde, aanving, trilde, wegtrok, nagalmde in mijn horend geheugen.
Waarop mijn duim nogmaals van zich moest laten horen. Vervolgens mijn wijsvinger. Om te controleren of dat in hetzelfde geluid zou resulteren. Mijn duim weer. Mijn wijsvinger. Om beurten. Achter elkaar door. Geroffel. Tiktaktiktaktiktaktik. Sneller. Een enkele keer afgewisseld met m’n middelvinger. Om een maat te bepalen. Nog sneller. Kijken waar de vaart op kon houden. Een solo van drie vingers. Aan één stuk door. Monotoon. Drummend op m’n moeders boekenkast. Alleen het ritme deed ertoe.
Ik heb eens iemand horen zeggen dat het besef van tijd deels wordt veroorzaakt door het tikken van een klok. Niet de enkele ‘tik’, maar de meer uitgebreide ‘tiktak’. Als er geen afwisseling was, zo zei de man, geen verschil tussen het ene moment en het andere, zou de mens geen besef hebben dat de tijd verder gaat. Dat de tijd een dimensie was, eentje die je niet kan zien, maar wel kan waarnemen door het veranderen der dingen. ‘Tik’ is het ene moment. ‘Tak’ het volgende. Tezamen zijn ze de constante verandering.
Niet alle klokken tiktakken, bedacht ik toen. Zeker niet in die tijd, toen digitale wekkers gemeengoed werden en de klassiek tikkende wekker geleidelijk aan uit de slaapkamers verbannen werd, de tijd dat de man, ik ben totaal vergeten wie hij was en waarom hij tot deze uitspraak kwam, dit in een tv-programma verkondigde. Oké, de traditionele Zwitserse koekoeksklok zei ‘tiktak’, maar de klok in onze woonkamer kwam niet verder dan ‘tik’.
Maar de man was nog niet klaar: ook als de klok een enkelvoudig geluid gaf, was de mens geneigd er een ‘tak’ achter te denken, verdieping in het geluid aan te brengen. Door een stilte, door een natrilling van de tik in het gehoor, door een zeer kortstondige herinnering aan de tik, die vervolgens meteen vervangen werd door de volgende. De kerkklokken lijken ‘bim bam’ te luiden, maar eigenlijk, bij een enkelvoudig klokkenspel, is het steeds dezelfde klok die zowel de ‘bim’ als de ‘bam’ produceert. De menselijke beleving zorgt ervoor dat er tussen de ene ‘bim’ en de andere ‘bim’ een onderscheid wordt gemaakt, waardoor ‘bam’ wordt gecreëerd. En het besef van tijd ontstaat. Want er is iets veranderd. Het ene moment is niet dezelfde als de vorige.
Ik probeerde ondertussen mijn vingers zo snel mogelijk te laten trommelen. Mijn rechterduim en –wijsvinger roffelden op alles wat los en vast zat, als het maar enigszins geluid voortbracht, daarbij enigszins geholpen door de middelvinger aan dezelfde hand.
Tiktak werd roffel, roffel werd een monotone continue dreun, met minieme variaties als ik het puntje van mijn nagels gebruikte i.p.v. de knokkel van de duim of het kussentje op de top van mijn wijsvinger. De dreun werd een zelf gecreëerde trance, waarin alles voorbij ging en tegelijkertijd hetzelfde bleef.
Maar mijn familie werd inmiddels knettergek van mij.
‘Moet je nou de hele dag met die vingers van je door blijven trommelen?’ vroeg men. ‘Je kan toch ook wel iets nuttigs doen op een dag?’
Vond ik eigenlijk ook wel, maar ’t streven de ene tik van de vinger onhoorbaar over te laten lopen in de tik van de andere vinger bleef mij in hoge mate fascineren. Tiktak moest straks één langgerekte tik worden.
Ik zou er nog steeds mee door zijn gegaan, als ik niet op gegeven moment bij mezelf opmerkte dat er tussendoor ook nog gegeten diende te worden. Of dat er vrouwen, meisjes, waren die aandacht verdienden. En die meisjes, zeker op die leeftijd, hadden het over het algemeen niet zo op een nimmer stoppende roffelende puber. Daarnaast vonden mijn docenten het prettig als ze het idee hadden dat ik enigszins belangstelling had voor hetgeen ze mij wilden bijbrengen.
Ik stopte. Voor zover ik me daartoe kon dwingen, in ieder geval. En slechts op mijn kamer, op het moment dat ik moest blokken op lesstof die maar niet in mijn hoofd wilde blijven hangen, of er een meisje was die mijn verzoek op een afspraakje niet had ingewilligd, waagde ik het de wereld weer een halt toe te roepen, de gang der dingen te beperken door verandering met mijn vingers tegen te gaan.
Huiswerk: schrijf eens over de dag dat er niks met jou en je lichaam gebeurde en kijk of dat bevalt.
(Deel 0 staat hier, als introductie op wat ik 50 afleveringen lang heb volgehouden te schrijven voor ‘t weblogmagazine about:blank, maar verloren werd gewaand. Dl 1, Dl 3 [daar kan je ook lezen wat er aan de hand is met Dl 2], Dl 4, Dl 5, Dl 6, Dl 7, Dl 8, Dl 9, Dl 10, Dl 11, Dl 12, Dl 13, Dl 14, Dl 15, Dl 16, Dl 17, Dl 18 & Dl 19 zijn reeds herverschenen alhier. De komende tijd zal ik de rest van ‘t materiaal dat ik ondertussen geheel heb teruggevonden alsnog hier gaan publiceren.)