1400

‘Ja, goedendag, meneer,’ zei de stem aan de andere kant van de lijn. ‘Met Mahmud van Voordelig Winkelen, de zaak waar u een wasmachine heeft gekocht.’
‘Jahaa,’ zei ik, ten teken van dat ik begreep met wie ik te maken had, tegelijkertijd ermee duidend dat ik enigszins huiverig was voor ‘tgeen er mij verteld zou gaan worden: een zekere afwachtende scepsis moest er in dat korte stukje reactie doorklinken.
Je kan beter van ’t begin af aan duidelijk maken dat er met jou als klant niet te spotten valt. Je weet de ins & outs, je weet wat je rechten zijn, je hebt betaald & je wil niet afgescheept worden. Zo’n ‘jahaa’ was ‘t. Van ’t soort van een afwachtende resoluutheid.
Daardoor klonk de stem van Mahmud al direct een beetje timide. Hij wist dat ik de donkere bui al boven m’n hoofd zag hangen. Een winkel belt je niet voor niets, zeker niet als de betaling al heeft plaatsgevonden.

‘Ja, meneer,’ ging Mahmud verder, ‘u heeft de WI102 bij ons aangeschaft. & We zouden ’t aanstaande vrijdag bij u langs komen brengen. Maar ’t probleem is momenteel dat we geen WI102 meer op voorraad hebben. Ik kan ’t bestellen & dan kan ik ‘m dinsdag bij u langs komen brengen ipv vrijdag.’
‘O, dat komt slecht uit,’ zei ik. ‘Ik heb ‘m vrijdag eigenlijk wel nodig.’
Om ondertussen een berekening te maken van vuile broeken, sokken & onderbroeken. Vanwege grote overtolligheid aan t-shirts hoefden de shirts niet mee in deze. De vraag was slechts wat ik aan aankleedmateriaal schoon in de kast had liggen, onopgevouwen over de bank had gedrapeerd, hoe erg ’t bed ondertussen naar mij stonk & of ik bereid was een onderbroek langer dan 1 dag te dragen. Die sokken gingen nog wel, besloot ik al snel.
Voordat Mahmud met z’n reactie kwam had ik m’n sommetje klaar & al besloten om desnoods toe te geven, maar 1st voet bij stuk te houden, simpelweg vanwege ’t feit dat je je als klant niet zomaar tuk moet laten nemen. Wie weet zouden er allerlei toezeggingen volgen op mijn stugge volhardendheid dat ik op mijn rechten stond, dat beloftes beloftes waren & er gestand moest worden gedaan aan toezeggingen op moment van overhandiging van ’t vereiste geld.
Enzovoorts. Die gedachtes zaten in ieder geval al in m’n kop. Ik was voorbereid.

‘Nu heb ik wel een duurdere versie hier staan,’ ging Mahmud verder, zich schijnbaar niet bewust van de voorbereidingen die ik in m’n hoofd had getroffen, ‘de WI142. Die kan ik u aanbieden. Maar daar zitten aan de bovenkant wat krasjes op. Hij is lichtelijk beschadigd. Die kan ik wel vrijdag bij u langsbrengen. Dat doe ik dan voor dezelfde prijs als de wasmachine waar u al voor betaald heeft.’
Pf, geen enkele moeite. Ik heb de buit al binnen. 1 Keer ‘jahaa’, vervolgens laten blijken dat je er écht op gerekend had dat-ie toch écht vrijdag binnen zou zijn, zonder al te veel stemverheffing & dat blijkt al genoeg te zijn om de hoofdprijs ipv de poedelprijs te winnen.
Ik klopte mezelf in gedachten al op de borst. Maar was nog even in afwachting van de valkuilen die er gelegd zouden zijn in geval ik onmiddellijk toe zou happen.
‘Ja, legt u dat eens uit,’ zei ik.
Waarop Mahmud z’n best deed met engelengeduld ’t voorgaande nog eens een keer te herhalen. Dit om de overdonderde klant over te halen tot een zekere toegeeflijkheid, begrip te kweken voor de moeilijke situatie waarin de winkelier terecht was gekomen, maar de o zo makkelijke oplossing waarbij ’t klinkklaar was dat wij beiden hiervan zouden profiteren. 1400 Ipv 1200 toeren per minuut.

‘Perfect,’ zei ik op gegeven moment wat enthousiaster.
Om te laten blijken dat hij me voor zijn idee gewonnen had. Voor zijn gemoedsrust. Om hem ’t idee te geven dat hij een goede onderhandelaar was. Maar vooral om ervoor te zorgen dat ik vrijdag een nog betere wasmachine binnen zou krijgen.
Met krasjes, soit. Gezien mijn algehele onhandigheid, die door menigeen ook wel als klunzigheid omschreven wordt, zouden die er toch wel binnen de kortste keren op terecht gekomen zijn.

Dus vrijdag een wasmachine in huis. Dus tijdens werktijd een 1e wasje gedraaid. Dus vol enthousiasme zondagochtend nog maar 1tje. Ik had immers al enkele weken genoeg van m’n eigen slaapkamerluchten.
& Terwijl ik afwachtend van de grote belofte (nu ben ik daadwerkelijk thuis terwijl de machine draait, nu mag ik ’t allemaal in levende lijve meemaken) op de bank een boekje lees, draait de machine jolig mijn was. Jolig, omdat ’t als een zacht ruisen klinkt. Als de oorsprong van de Rijn, die voorbij kabbelt aan de andere kant van de camping in ’t zwitserse Disentis.
Totdat de centrifugerende kracht van ’t apparaat zich laat gelden.
1400 Toeren, dat is een overtrekkende 747 op weg naar de landingsbaan bij Schiphol die over ’t algemeen slechts opengesteld wordt bij zware storm. De Bijlmerramp komt weer in herinnering.
Ik ben blij dat ik geen geld voor 1600 of 1800 had.

Bij gebrek aan vergelijkingsmateriaal kunnen we ons in Zijperspace daar geen voorstelling van maken.

orgelman

Van de week wilde ik ‘t ‘m weer vragen, maar ik hield mezelf in. Ik kwam niet verder dan de suggesties van de vorige keer.
‘Jij komt volgens mij uit Den Helder,’ zei ik toen.
‘Ja, inderdaad,’ zei hij.
We wisselden wat woorden. Hij was verbaasd over dat ik ‘m als zodanig herkend had. & Daardoor begon ik me steeds meer af te vragen waar ik ‘m dan van kende. Je kan niet iemand alleen maar van je geboorteplaats kennen. Daar hoort een nadere specificatie bij.
‘Kwam je vroeger in de bieb?’ vroeg ik.
‘Ja, iedereen kwam in de bieb, toch?’
‘Ja, maar op zaterdag? Want dan werkte ik altijd.’
‘Nee, nooit op zaterdag.’
‘Ging je naar de kerk, de Vredeskerk in de Schooten?’
‘Nee, ik ben niet katholiek opgevoed.’
Padvinderij, middelbare school, speeltuin in de buurt, ’t schoot me allemaal te binnen, maar geen enkel stukje liet zich in de puzzel voegen.
Dus schenk ik ‘m gewoon bier, als-ie langs komt met z’n vriend. Om beurten halen ze een rondje voor 2. Dan kijk ik stiekem in de verte weg, gravend naar beelden waar een gezicht bij hoort, een gezicht dat er jonger uitziet dan die bolle man met olijke lach.

Ik ben op zoek. Zoals wel vaker. Ik graaf, bij ’t ochtendgloren, m’n gordijnen nog gesloten, ’t geluid van de 1e ochtendwerker in de straat ver vooruit. Ik mijmer, hou me bezig met speurtochten in m’n geheugen, om me vooral zo min mogelijk zorgen te maken over de onrust, veroorzaakt door juist dat afwezig zijn van daadwerkelijke slaap. Rond dit tijdstip hoort een mens in de armen van Morpheus te liggen, maar omdat deze blijkbaar denkt dat ik ’t tegenwoordig wel alleen af kan, onderhoud ik mijzelf tijdens die kleine uurtjes met wandelingen door schijnbaar vergeten straten, zoektochten door oude, lang geleden verlaten huizen, de inmiddels vervaagde fotogalerij van familieleden, jeugdvrienden, buurtbewoners & ontmoetingen in ooit & lang gelee.
’t Zijn geen zoektochten, geen opgravingen met vooropgezet doel. In de nog net aanwezige sluimering van zojuist verlaten dromen laat ik me leiden door toevallige associaties. Ik krijg van mezelf een beeld voorgeschoteld, vraag me af waar die zo plots vandaan komt & laat me vervolgens afleiden door ’t gezicht dat om de hoek van diezelfde verbeelding komt kijken.

Zo loop ik vanochtend met m’n moeder door de winkelstraat. Ik heb haar hand in die van mij. Of eigenlijk andersom. Haar grote zachte hand omhult de kleine mijne. Af & toe een zwaai van haar arm, om ’t gezellig samenzijn te benadrukken, of een ruk, om me niet te lang gefixeerd op iets futiels te houden. Een ijscoman, een snoepwinkel, ballonnen, muziek. De leukste dingen kosten geld & dan heeft m’n moeder minder om kleren voor mij te kopen. Dus wordt haar greep korter, strakker wordt mijn arm naar die van haar toegetrokken als we de attracties van ’t centrum passeren. Behalve dan bij de orgelman.
Een roodharige man, zware baard onder z’n kin bungelend, draait aan de zwengel. 2 Rondes maakt-ie met z’n ene arm, laat de greep los voor een kort moment, verzet z’n voeten even, om met z’n andere hand de muziek op dezelfde wijze voort te duwen. Z’n collega duwt op zijn beurt, op de melodie met ’t reeds ontvangen geld rammelend, de centenbak onder onze neuzen & ik mag een stuiver geven.

Maar op een gegeven moment ging die orgelman dood, denk ik in ’t nu van de donkere ochtend zonder slaap. De rode man stierf plots. ’t Vaste gezicht van de stad. & ’t Draaiorgel zou uit ’t centrum verdwijnen. Tot een groep vrijwilligers zich over ‘t oude gevaarte ontfermde & elke zaterdag ’t winkelen opnieuw luister bijzette.
Ik zie mezelf weer lopen, iets ouder nu, zonder begeleidend vastgrijpen van m’n moeder, ’t centenbakje zorgvuldig mijdend, om zo veel mogelijk zakgeld voor mezelf te bewaren.
Ik heb geen belangstelling meer, heb andere prioriteiten, dit in tegenstelling tot die andere jongen, een jaartje jonger, die z’n blik niet af kan houden van ’t bakbeest op wielen dat de stad met z’n muziek vult.
Ik maak sprongen in de geschiedenis, zie de jongen groeien, spieren ontwikkelen, zelfstandig genoeg geacht worden om de centenbak aan kleine kinderen voor te houden, onderwijl met z’n wijsvinger z’n bril in bedwang houdend, laat ‘m nog meer groeien om ‘m terug te vinden bij ’t voortduwen van de bak op wielen de drukke winkelstraat in, nog een jaartje verder & hij draait aan ’t wiel, fanatiek, slechts snel loslatend om van hand te wisselen & z’n bril in dezelfde beweging recht op z’n neus te duwen. & Vindt ‘m uiteindelijk terug bij mij aan de bar.

Hij zit daar redelijk anoniem. Z’n bril heeft een vaste grip. Of nee, hij heeft geen bril meer. Z’n wijsvinger omhult z’n glas. Hij babbelt met z’n vriend, zoals 2 vrienden zich over onbelangrijke zaken kunnen buigen, in samenspraak, oneindig, tot ’t genoeg is, genoeg gedronken, tijd voor wat eten & de volgende keer weer.
& Misschien zeg ik dan wel die volgende keer: ik ken je & ik weet waarvan. Ken jij ook nog de oude orgelman, die draaide & draaide, z’n lichaam liet golven, een peukje draaide tussen 2 nrs in, & rood zag, rood tot in z’n haren & z’n baard?
Maar dat moet ik niet zeggen, want toen klonk de orgel nog goed. Ik moet ‘m niet confronteren met de valse tonen die klonken als hij z’n bril terug in ’t gelid probeerde te duwen.

’t Zou een dissonant vormen die alleen door zou klinken in Zijperspace.

stoffig

De zon schijnt.
Dat doet-ie wel vaker.
Maar ik heb ‘m verstopt achter een boek. Groot, dik, breed boek. Veel bladzijdes ook. Anders was die zon recht m’n ogen in geschenen. Had ik geen letter gezien.
Toen ik neerplofte op de bank hoorde ik ‘Plof’ van ’t zuchten van de veren. Zo, dat is neerploffen, dacht ik nog. De lucht trilde.
Was m’n 1e indruk tenminste.
Later weet ik beter.
’t Was niet de lucht. ’t Waren smalle stukjes, dunne stukjes, pluizig kleine stukjes stof. De 1 wat groter dan de ander, maar duidelijk waarneembare, maar ontzagwekkend piemelkleine stukjes stof.
Dat als piemels klein kunnen zijn. & Dan nog kleiner.
Als ik nu opzij, over m’n schouder, de kamer inkijk, zie ik niks. Ik weet dat ik de boekenkast weer ‘ns moet afnemen. ’t Randje van de stereo-installatie. De schouw boven de kachel. ’t Scherm van de tv die nooit aanstaat. Onder de bank moet stofzuigen. Ook in de kieren tussen de kussens.
& Omdat ik dat niet heb gedaan & omdat de zon schijnt & omdat m’n boek de zon tegenhoudt & omdat ik zodoende niet verblind ben door de zon & omdat ik afgeleid word, omdat dat alles & om ’t opspringen van ’t stof bovendien vanwege ’t neerploffen van m’n lichaam op de bank, daarom & door dat alles ontstaat er een sterrenhemel.
Midden in m’n kamer. Een versneld heelal. ’t Ontstaan van alles speelt zich af boven mijn hoofd.
Ze scheuren uit elkaar, trekken elkaar aan, verwijderen zich, komen tot rust & schijnen hun gloed op mijn hoofd.
Ik weet best wel dat ’t weerkaatsing van de zon is wat dat schijnen doet schijnen. De zon die niet bij m’n ogen kan komen. Maar zo een omweg heeft om toch van z’n aanwezigheid gewag te doen.
Poeh, een heleboel stukjes stof, denk ik. & Ik kan ze allemaal zien. Terwijl ze gewoonlijk anoniem door ’t leven gaan. Door mijn leven gaan.
Soms als ik stofzuig, dan zie ik hun aanwezigheid. Bij elkaar opgestapeld in een stofzak.
Of ’t randje van de stereo. De schouw boven de kachel. Ook van die verzamelplaatsen.
Ze trekken altijd naar dezelfde hoek, kier, onbereikbare plek voor de stofzuigerslang, ‘tzelfde spinnenrag.
Eigenlijk zijn ’t kuddedieren, denk ik, terwijl ’t uitdijend heelal boven mij plaatsvindt.
Ik volg een stofdeeltje, zoals ik een sneeuwvlok volg die langzaam naar de aarde daalt, gewirwar van tegengestelde bewegingen, contrasterende luchtlagen, tot ’t uit ’t bereik van ’t schijnen komt.
Zouden er professoren zijn die stofdeeltjes bestuderen & weten wat er allemaal mee surft, erbovenop? Nog kleiner dan ’t stofje zelf. Niet die professoren dan, maar dat wat mee surft. & Ook weten wanneer ze ontstaan zijn & nog blijven leven & zweven, tot ’t zo klein is gesleten dat ’t niet meer stof mag heten.
Ik laat een stofje dichterbij komen, zo dichtbij mogelijk, zover als mogelijk, dat ik ’t door ‘t weerkaatsen van de stralen van de zon nog net kan zien, tot ’t verdwijnt omdat de zon er niet meer op schijnt. & Weet op een gegeven moment nou niet of ik ’t ingeademd heb, of in m’n oog terechtgekomen, of zit te kriebelen in m’n neus.

Dan is de zon weg.
Hij gaat snel, deze winter, deze tijd van de winter. Voor je ’t weet is de dag in huis alweer voorbij, vallen er geen stralen meer naar binnen, verdwijnt ’t uitdijend heelal.
Ik sta op, draai de kachel hoger & plof weer neer op de bank.
Er gebeurt niks. Behalve in ’t boek.

We dromen onszelf een uitdijend Zijperspace.

diedaar

‘Ja,’ zei ik tegen Marloes, ‘die kwam ik een keertje tegen in Den Helder.’
‘Die daar?’ vroeg Marloes, met haar neus wijzend.
‘Ja, die daar.’
Ik stak m’n eigen neus samenzweerderig naar haar oren. Zodat ze begreep dat anderen ’t niet mochten horen.
‘’t Was ’s avonds laat. Ik zou eigenlijk bij m’n ouders slapen. Of anders bij Quint, m’n broer. Maar ik was natuurlijk al best aangeschoten. Ik denk dat ’t tijdens jazzweekend was. Of ’t moet een ander feestje zijn geweest. ’t Was sluitingstijd, dus zei ik: “Verdomme, is ’t sluitingstijd ik heb verdorie nog steeds geen vrouw om mee naar bed te gaan.”’
‘Pff,’ zei Marloes.
‘Ja, ik was aangeschoten. Dan heb je dat. Ik had de hele tijd met een best wel leuk meisje staan praten.’
‘Een best wel leuk meisje?’ interrumpeert Marloes me sarcastisch.
‘Ja, een best wel leuk meisje. Ook in Den Helder zijn die heus nog wel te vinden. Enfin, sta ik de hele tijd energie in dat meisje te stoppen, denk van: “Dat betaalt zich later misschien wel uit.” Komt haar vriendje vlak voor sluitingstijd haar ophalen. Zegt ze: “Oh, kijk, dit is m’n vriendje.” & Ze zegt: “Kijk, vriendje, dit is Ton.”’
‘Pff,’ zei Marloes, vol enthousiasme over mijn vertelkunsten.
‘Ja, lach maar. Toen ging ze dus wel meteen met haar vriendje naar huis. Tot diep in de nacht hebben ze waarschijnlijk dingen zitten doen die wij niet voor mogelijk zouden houden dat wij ze in zo’n geval zo lang achter elkaar zouden volhouden, maar in ieder geval: zij ging weg. Ik heb haar nooit meer gezien.’
‘Story of your life, Ton.’
‘Wacht nou, ik ben nog niet klaar.’
Ik maak wat armbewegingen om Marloes ’t zwijgen op te leggen, in de wetenschap dat Marloes dat zo mal vindt dat ze die als automatisch na gaat doen. Dan luistert ze wellicht niet volledig naar wat ik te vertellen heb, maar ze houdt in ieder geval voor een kort moment haar mond. Ik ben nl niet makkelijk te imiteren. & Ik kan zodoende verder.
‘Maar die daar,’ ging ik verder, m’n hoofd weer licht naar die daar wendend.
‘Die daar?’
‘Ja, die daar, die komt dus plots binnen. Zegt m’n broer: “Ja, die komt altijd bij sluitingstijd, want ze denkt dat ze dan nog even na mag blijven zitten met ’t personeel.” Dus ik denk: “Daar moet ik op af.”’
‘Nee?’ zei Marloes.
‘Jawel.’
‘Nee toch, Ton?’
We kijken beiden nog even, ik schuldbewust, Marloes verwonderd, naar die daar.
‘Jawel. Ik was aangeschoten. Tuurlijk is dat geen excuus, hoewel ’t wel zo schijnt te zijn dat mannen vrouwen 25 % meer gaan waarderen als ze een paar biertjes op hebben. In die toestand was ik in ieder geval beland. Da’s heel belangrijk, trouwens, dat een man zich door die driften laat leiden, want anders bestonden er alleen nog maar mooie mensen. Een man denkt over ‘t algemeen wel een 2e keer, misschien een 3e keer na, voordat-ie met iemand zoals die daar naar bed gaat. Eigenlijk is ’t heel slecht voor ’t voortbestaan van ’t menselijk ras, deze mannelijke driften, die hij niet in toom kan houden zogauw hij zich heeft overgegeven aan versluiering van de geest , maar zo blijkt de mensheid, specifiek: de man, nou 1maal in elkaar te zitten.’
‘Ton!’
‘Ja?’
‘Nou ophouden.’
‘Ok, maar je moet toegeven dat jij ’t ook niet had gedaan als je nuchter was.’
‘Ook niet als ik gedronken had.’
‘Daar had ik ’t niet over. In ieder geval kwam ik er de volgende dag pas achter.’
‘Waar kwam je achter?’
‘Dat ik ’t ook niet zou doen als ik nuchter was.’
‘Heb je toch nog wat geleerd.’
‘Ja, maar dat was nog niet ’t ergste. Komt ze een maand later bij me aan de bar, komt ze aan de bar staan, terwijl er allemaal mensen om haar heen staan, tenminste, zo voelde dat, & zegt ze keihard: “Ton, volgens mij heb je me zwanger gemaakt.”’
‘Wat?’
‘Ja, precies. Dat dacht ik ook. “Kan je dat niet ergens anders zeggen?” zeg ik tegen haar. “Kunnen we dat niet op een andere manier bespreken?”’
‘& Toen?’
‘Toen ben ik naar achteren gelopen om wat spullen voor ’t schoonmaken klaar te gaan zetten. Ik heb m’n hoofd niet meer achter de bar laten zien tot ‘t sluitingstijd was & zij de kroeg uit was. Gelukkig kwam ik er wel achter dat de man die naast haar stond toen zij met haar mededeling kwam doof was. Doof aan 1 oor. Precies de goede.’
‘Zo, bof jij.’
‘Ja, dat dacht ik ook.’

Was er wellicht sprake geweest van overbevolking in Zijperspace.

vraagtekens

‘t Is heel vreemd, maar er verschijnen momenteel allemaal vraagtekens als ik Zijperspace op m’n beeldscherm tover. Ik gebruik Firefox, misschien dat ‘t daar aan ligt, dat instellingen veranderd zijn of iets dergelijks. Ik roep maar iets.
Ziet iemand anders dezelfde vraagtekens, waar eigenlijk andere leestekens zouden moeten staan? & Gebruikt men net als ik Firefox of juist een andere browser?
Ik probeer zo snel mogelijk ervan af te komen. Dus, als men er last van heeft, vraag ik enig geduld.

We moeten Zijperspace even opschonen, wellicht.

erik

‘Ik vroeg of-ie nog wat wilde drinken,’ vertelde m’n ex, ‘ging vervolgens wat halen in de keuken. Toen ik terugkwam stond-ie opeens in vol ornaat in z’n onderbroek. Of eigenlijk was ’t niet eens een onderbroek. ’t Was een brede band om z’n middel met aan een touwtje een zakje er aan hangend om z’n goedje in op te bergen. ’t Paste nog maar net.’
Ik was nog jaloers. Ik zat nog in die fase. Ik wist dat ’t niet al te lang meer zou duren, dat ik dat gevoel snel voorbij zou zijn, maar op dat moment was ik nog jaloers.
‘& Wat toen? Wat deed-ie?’ vroeg ik.
‘Nou niks. Hij zei dat-ie er klaar voor was. We konden beginnen, zei hij.’
‘Wat deed jij?’
Ik wilde ’t er uit hebben. Een bekentenis. Een dolksteek. De fatale. Zodat ’t definitief zou sterven.
‘Ik schrok me dood. Ik stond daar in de deuropening & kon 1st niets doen. Zoiets had ik niet verwacht. Ik was alleen maar heel kort in de keuken geweest & nou stond er een bijna naakte vent voor me. Maar op een gegeven moment zei ik ‘m dat-ie weg moest gaan. Dat ik er niet van gediend was. “Maar je weet toch dat we ’t allebei lekker zullen vinden,” zei hij. Die gozer is knettergek.’
‘& Toen ging-ie weg?’
‘Ja, toen ging-ie weg.’
Een jongen met blonde krullen. Groot. De broer van die andere. Maar ik wist niet wie ze bedoelde.

Pas op z’n begrafenis bedacht ik dat ’t Erik wel ‘ns had kunnen zijn.
Zoals-ie in de huiskamer had staan schreeuwen. Ouders op vakantie, pornofilms in de videorecorder.
Gegeneerd had ik me teruggetrokken in de keuken. Onder ’t mom dat ik ’t eten moest bereiden. Af & toe wierp ik een blik, om de situatie in te kunnen schatten. Om te weten of de buren mee konden kijken.
‘Kom op, zeg,’ zei ik, ‘doe in ieder geval de gordijnen dicht.’
‘Ach man, die mensen willen toch ook wel ‘ns een verzetje,’ zei Erik. ‘Gun ze dat toch.’
Waarop hij de acteurs weer ging aanmoedigen. Luidkeels.
‘O ja, doe maar met je tongetje. Doe maar. Doe maar. Je kan ’t wel. Ik heb ’t ook in je vorige film gezien.’
Om dat te vervolgen met: ‘& Nou gaan we ‘t ‘ns eventjes van een heel andere kant bekijken.’
Waarop hij de tv op z’n kop wilde zetten. Om de details beter te kunnen zien. Ik ben uit de keuken komen lopen om ‘m dat te beletten.
‘Ok, spoelen dan maar. Volgende scène. Kijken of ’t nog past.’

Of ’t nog past. Alles moest passen. Een bloemenvaas bier. Die moest ook passen. De bloemen werden speciaal voor de verjaardag van Erik verwijderd. Goed schoongemaakt, de vaas, diende ’t als Erik’s verjaardagsbeker. 2 Liter paste er in. Inclusief schuim. De traditionele 2 vingers. Daar stond Erik op.
‘Kijk eens,’ zei hij. ‘Wat een mooi vaasje bier ik heb gekregen. Wil jij ook een slokje?’
Je had geen tijd om te antwoorden. Want Erik bedacht zich alweer.
‘Nee, dit is mijn cadeautje; dat hoor ik niet met anderen te delen. Hé, barman! Barman! Geef Ton even een babyvaasje op mijn rekening. Ik ben jarig.’
Alsof men dat nog niet wist.
‘& Doe mij er ook nog maar 1tje,’ zei hij, waarna hij zijn bloemenvaasje achterover sloeg.
Na 3 verjaardagscadeautjes werd Erik stil. Hij ging hangen tegen de muur. In de hoek hing een foto van ’t graf van Jim Morrisson. Erik’s held.
‘Hé, Jim. Ik ben er, hoor. Ik kom bij je.’

Jim werd 27. Erik ook. Want hij wilde niet ouder worden dan z’n held.
Maar eigenlijk denk ik dat-ie dat op dat moment vergeten was. Hij was ’t kwijt. Toen-ie een elektriciteitsmast in Spanje beklom. & Langzaam, heel langzaam naar beneden viel.
Quint, m’n broer, die had liggen dutten in ’t gras naast de mast, ging kijken. Hij zag meteen dat Erik dood was. Z’n neus stond scheef, zei hij later. Z’n hele gezicht stond scheef. Dat was niet meer te repareren.
‘Quint, kijk ‘ns hoe hoog,’ had-ie nog geroepen.
‘Erik, doe normaal,’ had Quint gezegd & had z’n ogen gesloten gehouden.

Toen sliepen wij zelf ook, in Zijperspace, terwijl Erik z’n ogen uiteindelijk ook maar sloot.

20 januari

‘t ¼ Voor 8 geweest. Ik zie ’t aan de kaas. Een ingezakt kwabbelig zooitje, dat plakt & moeilijk van ’t schoteltje in de prullenmand gekieperd zal kunnen worden. Daar heb ik m’n vingers bij moeten gebruiken, dat staat wel vast, hoewel de herinnering reeds is verdwenen.

Vreemd is dat de tijd zo door elkaar gaat lopen. Je hebt een ‘nu’ van ’t kijken, & ’t ‘nu’ van de situatie zelf. Een tegenwoordige tijd & een voltooid deelwoord. Een nu & een vastgelegde ooit.

’t Ooit van Okke, die z’n laatste lege glas naar de bar komt brengen. Hopend nog even contact te krijgen met die tevens laatste onbekende rug aan de bar. Een mannenrug, die moet-ie altijd inspecteren. Ik zie ‘m passeren, blik op de bar gevestigd, schichtig vanonder z’n bril omkijkend, hé, wat heb ik nu hier naast me, een man, om per ongeluk een opmerking met open invitatie te maken. 7 Van de 10 keer beet.
Okke is mannenexpert. Hij weet ze te vissen, ’t aas voor te houden waarvan ze zelf niet wisten dat ze ’t wilden happen. Zeg nou zelf: ’t sikje, de bril, de oren; Spock, die nog 1maal is teruggekeerd naar aarde om te genieten van z’n oude dag.
& Zelfs tijdens die stilstand, ’t bevroren moment, krijgt Okke ’t voor elkaar zichtbaar te prevelen, te murmelen, innerlijk verslag te doen van ‘tgeen niet klopt.

Die man, die heeft niets door. Een niets vermoedende tijdelijke verblijver. Hij heeft zichzelf wat woordjes geleerd, alsjeblieft, dankjewel, tot ziens, hoe duur kost een glas, om zich gemakkelijk opgenomen te zien in een vreemd land, een vreemde kroeg, een vreemd allegaartje waar bier enkele uren hoofdzaak is. Hij giechelde met de giechelaars, hij fronste met de fronsers, hij zweeg toen alle barhangers voor zich uit keken, genoeg hadden van altijd diezelfde zure kop van de buurman barman. Hij deed z’n best, leek op goede momenten perfect geassimileerd.
Hier verraadt-ie zichzelf. Hij pakt z’n rugzak in. Let niet op wat Okke zegt, ontwijkt per ongeluk ’t Okke-aas.

Ik had ‘m gezegd: ‘Sorry, sir, I can’t allow that.’
Gedistingeerd engels is ’t mooist. Met een licht klakkend tongetje, zodat ’t lijkt alsof, ze even geloven dat, maar toch op ’t laatst beseffen: ’t kan niet; ze zijn in Amsterdam.
Maar de man schrok. Hij haalde de fles nogmaals te voorschijn. Waarvan ik dacht dat ’t een geheime alcoholische versnapering was.
‘It’s just water,’ he said, ‘not wodka.’
‘Oh, sorry, sir,’ I said, ‘I took the wrong conclusion.’
‘I always need lots of water when I’ve been drinking some beers.’
Nogmaals verontschuldigingen mijnerzijds.
Die zijn al afgelopen. Hij bergt nu de fles op in z’n tas.

Ik weet heus wel dat ik de tekst van de foto steel. Waar eigenlijk Pieter-Jan alleenrecht op heeft.
Hoewel, zogauw een plaatje getoond wordt, gaat ’t pas leven. Dan pas krijgt ’t geheimen, vertelt ‘t verhalen, of levert ’t misverstanden. Je laat iets los om ’t niet meer in de hand te hebben.

Zo zei Pieter-Jan: ‘Je moet even kijken. Bij 20 januari. ’t Is best mooi geworden. Je wist van jezelf vast niet dat je een hele mooie arm hebt.’
Nee, dat wist ik niet. Dus ben ik gaan kijken.
Dus zie ik m’n arm. Centraal er overheen loopt die ene ader. Precies in ’t midden.
Kijk, denk ik, daar ben ik gister in geprikt. Of de dag van gister. Niet gister van nu-nu; nee, van voltooid deelwoord-nu.
3 Buisjes bloed geprikt.
Ik zeg nog tegen die zuster: ‘Normaal is ’t er maar 1.’
‘Dat weet ik niet,’ zei die zuster.
Of heeft die zuster gezegd.
‘Dat weet ik,’ zei ik gezegd hebbende, ‘dat kan u ook niet weten.’
Daar, die arm. Daarom klopt die foto wel.

Want hij wijst de verhalen aan die via sluikpaadjes door Zijperspace heen lopen.

sessie

‘’t Gaat niet,’ zei ik.
‘Wat gaat niet?’ vroeg Bert.
Ik noem ‘m maar Bert. Dat staat bovenaan m’n afsprakenkaart. Die ik bij elke afspraak weer vergeten ben mee te nemen.
‘Ach, we hebben er nog wel een paar,’ zegt Bert altijd aan ’t eind van een sessie, als we samen in de agenda’s kijken voor een andere afspraak.
& Ik voel me steeds slordiger worden. Terwijl ik dat niet ben, want alles heeft een vaste plaats. Tenzij ’t niet te vinden is. De afsprakenkaart van Bert vergeet ik gewoon steeds mee te nemen. Die ligt blijkbaar niet op een plek waar ik ‘m vanzelf vind als ik ‘m nodig heb.
Maar ’t gaat dus niet.
‘Er zit geen progressie in,’ lichtte ik toe.
Op die zin had ik me voorbereid. ’t Leek me de beste uitdrukking. Dit zou de lading dekken, had ik bedacht. Geen progressie.
‘Wat bedoel je?’ vroeg Bert.
Toch niet duidelijk. Jammer, daar doe je dan je best voor. Zit je een week lang te bedenken hoe je de boodschap moet overbrengen, ’t gaat om de 1e paar minuten, kort & bondig, alles samengeperst in 3 zinnen communicatie met elkaar bij binnenkomst & dan blijkt ’t woord ‘progressie’ niet te werken. Ik had ’t nog wel op vrienden uitgeprobeerd.
‘Hoe is ’t met je nek?’ had Marloes gevraagd.
‘Hm, er zit geen progressie in,’ had ik geantwoord.
Goed, daarbij had ik een moeilijk gezicht getrokken, maar dat deed ik bij Bert ook. & Bert heeft een opleiding gehad om moeilijke gezichten op hun waarde te kunnen schatten. Marloes begreep me onmiddellijk. Haar blik keek ’t volgende moment net zo moeilijk als dat ik de mate van samengeknepen billen in m’n gezicht had willen leggen.
‘Nou ja,’ ging ik verder met Bert, ‘2 weken geleden, weet je nog wel.’
Dan heb je in ieder geval een goede relatie met je fysio, als je ‘weet je nog wel’, desnoods zonder ‘nog’ ertussen, tegen elkaar kan zeggen. Dan voel je je op je gemak, dan kan je blijkbaar refereren aan iets wat je samen hebt meegemaakt & bovendien ga je er in zulk soort situaties vanuit dat de goede man (in dit geval, hè, in dit geval; volgende keer neem ik weer een dame) zich kan herinneren wát we dan samen hebben meegemaakt.
‘2 Weken geleden, weet je nog wel,’ zei ik dus, ‘dat was de 1e keer dat ik geen pil tegen de pijn had geslikt.’
‘Hm,’ knikte Bert bevestigend.
Hij vertoonde dezelfde glimlach als op ’t moment dat ik dat heuglijke feit toentertijd met veel enthousiasme had voorgelegd. Bert heeft z’n geheugen in z’n gezicht zitten.
‘Ik heb vanochtend voor ‘t 1st geen pil geslikt,’ had ik toen gezegd.
Z’n herinnering aan dat moment was werkelijk op z’n gezicht te lezen.
‘Sindsdien is ’t niet vooruit gegaan.’
Bert’s uitdrukking toonde vervolgens zorgen.
‘Ik heb mezelf zelfs ziek moeten melden, omdat ik een nacht niet slapen kon.’
Maar Bert’s gezicht kon al niet verder. Je hebt emotie, maar niet superemotie. Hij had betrokkenheid getoond, maar kon daar niet een overtreffende trap voor vinden.
‘Goed,’ zei Bert. ‘Ga maar zitten.’
Hij smeerde z’n handen in met massagespul. Ik weet niet wat voor massagespul, want ik zit altijd met m’n rug naar hem toe als we in die fase van onze sessies zijn beland. Voorhoofd tegen een kussen, armen ontspannen gestrekt ernaast gelegd, over de massagetafel. & Hij begint dan m’n nek & bovenrug te beroeren. ’t Enige waar ik dan nog op let is ’t heen & weer bewegen van de massagetafel. Tenminste, de mate waarin de massagetafel beweegt tov ’t beeld dat m’n ogen hebben gevangen. Want eigenlijk beweeg ik, schommel ik onder ’t regelmatige kneden van de spieren in m’n nek, & houdt massagetafel mijn lichaam zo veel mogelijk op dezelfde plek.
‘Daar lijkt wel een knoop te zitten,’ zei ik, toen Bert een bepaald gedeelte bij m’n schouderblad met z’n vingers passeerde.
‘Ja, daar zit ’t goed fout.’
‘Weet je,’ begon ik weer, terwijl de knoop eens duchtig onder handen genomen werd, & ik daardoor maar moeizaam de woorden uit m’n keel naar boven kon krijgen, ‘’t is eigenlijk allemaal planning, wat ik doe.’

Alsof men dat nog niet wist, buiten Zijperspace.

opgedragen

Ik ben genomineerd. Zoals ik graag wilde. Er hebben enkele mensen op mij gestemd nadat ik er om verzocht heb. Ik heb zogezegd campagne gevoerd.
Niet dat ik me daar verschrikkelijk goed bij voel, je loopt een beetje met jezelf te koop. Da’s niet iets waar ik echt goed in ben. Ik heb om dezelfde reden een studie beëindigd, vlak voordat ik aan m’n scriptie moest beginnen. Tenminste, dat was 1 van de redenen. Ik kon mezelf niet verkopen. Ik wilde niet zomaar aardig gevonden worden. Ik wilde niet benadrukken dat ik aardig gevonden moest worden. Ik durfde niet te beweren dat ik aardig bevonden zou worden als mensen zouden doen wat ik zei. Ik ben niet aardig als mensen denken dat ik zo over wil komen, etcetera.

Maar toch wil ik dat ze me lezen. Ik wil dat men beseft dat ik iets goed kan. Dat ik zelfs meer kan dat beetje dat men in een oogwenk van mij kan zien. Dat er meer is dan dit ene verhaaltje over dingen die ik niet durf, maar toch vertel. & Ik wil horen dat ‘t waar is, dat ‘t klopt wat ik denk van mezelf.
Dan denk ik nog heel wat andere dingen, ik wil ook nog een heleboel andere dingen, maar je moet ‘t niet ál te ingewikkeld maken voor de mens. Mijn persoon op zich is al moeilijk genoeg. Zeker als ik dat probeer te stoppen in een stukje tekst als dit.

Laat ik dat dus maar vergeten. Ik wil gewoon dat jullie weten, dames, heren, die toevallig passeren vanwege die lijst hierboven gelinkt, dat ik soms iets heel moois kan.
Alsjeblieft, jullie mogen m’n stukjes lezen. Ze zijn gratis. & Niets meer dan dat.
Maar voordat jullie vertrekken vanwege ‘t feit dat ‘t je niet kon boeien, probeer 1st je een beeld te scheppen van wie mijn vader was.
‘t Zou hem veel genoegen doen te weten dat men mijn teksten leest. Hij zou, in zijn toenmalig volle bewustzijn, elk stukje hebben uitgeknipt, desnoods van ‘t beeldscherm hebben geplukt, & ‘t vervolgens in ‘t plakboek hebben geplakt. ‘t Plakboek van de familie Zijp. Waar de wapenfeiten in waren verzameld. Waar zijn trots in lag uitgespreid over volle bladzijdes, halve artikelen, kleine anekdotes, memoranda’s, net als bijzondere kanttekeningen, om ze te tonen aan eenieder die toevallig even langskwam. Met een cynische toon, niet wars van enige ironie, zou hij z’n visite hebben laten voelen hoe trots hij wel niet was.

Ik kan niet anders dan trots met hem zijn, trots dan op een vader die ik los moest laten, maar die me iets heeft nagelaten waardoor ik de juiste woorden heb, de juiste zinnen, de juiste alinea’s, de juiste drift om te doen wat ik nu doe.

Ach, noem me sentimenteel, of anders: zoek een stuk dat u wel aanspreekt. M’n reactieding staat open voor suggesties.

Misschien dat er leden van de jury zijn die dan nog even langer blijven hangen in Zijperspace.

opgemaakt

Ik deed ’t vanochtend weer, Moe. Gewoon nonchalant. Ik pakte de punt & wierp ‘m opzij, zodat ik kon passeren.
Misschien dat ’t ook extra moet, dat ik nog wat meer bloot moet gooien, omdat ik naar ’t voeteneind moet schuiven, ’t handig is vrij baan te hebben die kant op, zodat ik ongestoord met m’n voeten de trap kan vinden.
Meestal rechter grote teen trouwens. Die steekt vooruit. Ik ben niet alleen rechtshandig, blijkbaar ook rechtstenig. Als een tentakel schiet-ie vooruit om te voelen wat veilig is.
’Vrij baan, vrij baan,’ zullen de tastzenuwen in m’n grote teen wel keihard roepen naar alles wat zij voor zich op zien doemen, ‘wij moeten inspecteren of ’t kan!’
Daar kan ik een dekkend dekbed niet bij gebruiken. Dan zouden de dingen, de andere dingen, de dingen die een belemmering vormen voor een veilige afdaling, die tastcelletjes (tastzenuwen klonk toch niet zo goed) niet kunnen horen. Laat staan dat de tastdingen (tastcelletjes klopt ook niet) in m’n grote teen goed zouden kunnen tasten. Wat hebben ze nou aan ’t voelen van een dekbed, waar ze al de hele nacht door bedolven zijn, als ze opteren voor de 1e trede van een trap?

Ach, je zal wel weer zeggen dat ik gewoon een luie donder ben. Een foezelige viespeuk.
& Tante Dina spreekt je op de achtergrond bemoedigend toe, terwijl je me de waarheid zegt.
‘Wat kost ’t nou voor moeite,’ begon je vroeger altijd al, met nog een heleboel er achteraan.
Dan kreeg ik minstens 3 vragen op me afgevuurd. Verwijtende vragen. Ze begonnen allemaal met ‘wat kost ’t nou’, met daarop volgend ‘voor moeite’.
Om de preek te eindigen met: ‘Ja, gebruik je moeder maar als sloof.’
’t Enige waar ik me nog enigszins mee dacht te kunnen redden was: ‘Nee, want dat slaapt niet lekker.’
Daarbij vergetend dat je om een kussen een sloop doet, niet een sloof.

’t Kost toch geen moeite. & M’n moeder doet ’t vervolgens voor.
Want dat kon je evengoed niet laten. Terwijl wij op een meter afstand stonden geposteerd, naast ’t bed, aan de kant voor jouw armbewegingen die er zorg voor moesten dragen dat ’t beddengoed gefatsoeneerd werd.
‘1,’ zei je, ‘’t Laken.’
O ja, ’t laken, dachten wij dan schijnheilig niets wetend.
‘2,’ ging je onverstoord verder, ‘De deken.’
Ja, ’t deken ook.
‘3, De sprei.’
Da’s alles. We wisten ‘t. Maar we deden ’t niet. Enigszins bezorgd om je rug evengoed, want die houding van je lichaam over ’t bed kon op de lange termijn absoluut niet goed zijn, maar ’t was altijd nog beter dat jij ’t deed, dan dat wij ons best gingen doen jou tevreden te houden.

‘Je moeder is te lief,’ zeiden vriendinnetjes dan.
Vonden wij ook. Ik & m’n broers. In ieder geval de broers die hun bed niet op wilden maken. Zo’n beetje allemaal.
‘Ja, maar ze snapt toch ook wel dat ’t stukken makkelijk in bed stappen is als ’t niet opgemaakt is.’
‘Daar gaat ’t niet om.’
‘Maar voor mij wel.’
We zagen de volgende generatie kinderen al komen. Er zou in de toekomst in ieder geval niet veel veranderen.

Maar Ma, ik moet je nou iets zeggen.
Ik weet ondertussen dat ik gelijk heb gehad.
Je zal vast zeggen: ‘Ja, maar zo kan iedereen gelijk krijgen.’
& Dan zeg ik: ‘Inderdaad, daarom wil ik ’t ook aan jou kwijt.’
‘Moe,’ zeg ik dan, ‘’t heeft allemaal geen zin gehad.’
Vraagtekens zullen zich in je ogen aftekenen.
‘Nee, ’t heeft geen zin gehad. Eigenlijk was wat jij deed hartstikke slecht. Ik neem ’t je niet kwalijk, jij kon ’t ook niet weten, ik ben blij met m’n opvoeding, ik vind dat je ondanks je beperkingen erg je best hebt gedaan, maar ’t is wel jammer dat we er in mee zijn gegaan.’
Verontwaardiging van jouw kant. Niet helemaal ten onrechte.
‘Ma,’ zal ik serieus doorgaan, ‘een Engelsman denkt dat er minder geld richting gezondheidszorg hoeft te gaan, als mensen hun bed niet opmaken.’

Einde verhaal; ’t gelijk van Zijperspace.