Micromotjes II

Ze laten ’t zich wel heel makkelijk overkomen. Een badkamermuur bestaat, je zou bijna zeggen dat ’t onontkomelijk nou 1maal zo hoort, uit tegels. Waarschijnlijk hebben ze er ook standaardmaten voor. ’t Komt mij voor dat dat bewuste micromotje (ik heb ’t hier over de soort in ’t algemeen zoals die zich in mijn badkamer manifesteert, niet over de 10-, misschien wel 100-tallen individuen die hun kortstondig bestaan aldaar hebben doorgebracht) een grote voorkeur heeft om zich precies in ’t midden van deze standaardmaat te bevinden. ’t Is voor mij dus zeer eenvoudig om alle tegels af te scannen om te zien of er afgelopen nacht een nieuw exemplaar is geboren.
Jaren geleden werd ik voor ’t toiletgebruik in een Amsterdams café verwezen naar de kelder. Boven was ’t op dat moment veel te druk.
‘Je moet je vooral niets van die vliegjes aantrekken,’ werd ik gerustgesteld door de eigenaar. ‘Er is iets met ’t riool. Daar moet iets aan gebeuren binnenkort. Dan zijn die beesten ook weer verdwenen & kan ’t gewone publiek die wc gaan gebruiken.’
Ik zou ’t niet als een ‘wolk’ willen omschrijven, maar overweldigend is ’t wel als je zo’n toilet binnenkomt & de bril optilt. Sindsdien ben ik de verschijningsvorm van ’t motje niet meer vergeten. Dat ’t motje een motje was, dat wist ik echter toen nog niet.
& Dat is waarom ik ze dood. ’t Beestje mag geen plaag worden. & Omdat ’t rioolaspect me ook is bijgebleven, gebruik ik zeer fatsoenlijk een wc-papiertje. Die gaat, weet ik inmiddels, wel 10 tot 20 motjes mee.
Muggen doden is een vak; met de motten kan een kind de was doen. Mochten ze opvliegen, dan zijn ze in een oogwenk uit zicht verdwenen. Even later zie je ze echter alweer zitten op een andere tegel, wederom in ’t wiskundig midden ervan. Alsof ze zich willen excuseren voor hun vlucht & ’t je ter genoegdoening zo makkelijk mogelijk willen maken.
Maar ondertussen draagt ’t alleen maar bij tot ’t verder groeien van m’n schuldgevoel. Fruitvliegjes, dat mocht nog wel, & muggen (alleen de stekende, & daarvan dan alleen die verzot zijn op mensenbloed) natuurlijk ook, maar niets wat de wereld geen kwaad kon doen.
Op een goed moment ‘ving’ ik er echter 5 in een korte sessie van staren naar de centrale middens van alle tegels in mijn badkamer. 5 Is niet meer een toevallig passerende enkeling. ’t Had hier meer de schijn van een zogeheten plaag. & Ik moest aan m’n nachtrust denken, die door een beroerde kussen & een eigenwijze nek toch al niet zo best was de laatste tijd. Want plagen, alles waar je in ’t dagelijks leven blijkbaar geen controle meer over hebt, daar krijg je dromen van. & Niets zo akelig als wakker worden van kortademigheid & zweet plus ’t idee dat je zojuist door iets heel kleins verslagen bent. Aangeknaagd, met rioolteentjes bepoteld, door heel veel broertjes & zusjes massaal betreden.
Mijn fantasie moest kortom in bedwang gehouden worden.
Daarom doet ’t mij dus zo’n deugd dat ze ’t zich zo makkelijk laten overkomen & dat ze niet veel anders zijn dan kamikazepilootjes dan wel zelfmoordenaars met bomgordels die je door een simpele zachte druk van de wijsvinger uit kan zetten zodat erger voorkomen kan worden. Maar dan wel met een stukje wc-papier ertussenin, zodat ze niet de vieze dingen die ze uit ’t riool hebben meegenomen op mijn huid achter kunnen laten.
Zover is ’t dus ongemerkt wel gekomen, dat ze me met deze gedachten hebben besmet. & Ook dat kan resulteren in een dodelijke ziekte waar ik ’s nachts aan lijd.
 
Alsof Zijperspace alweer ten dode lijkt opgeschreven.

Micromotjes I

Iedereen heeft zo’n ding, zo’n plankje onder de spiegel van de badkamer. Plastic, kunststof, wellicht hout.
Nu ik dat schrijf, bedenk ik: hout is zo gek nog niet. Veel rustiger, veel minder in ’t niets vallend door ’t kunstlicht als wat ik nu heb: zo onopvallend mogelijk wit door de verhuurinstantie aan de muur geplakt; hout zou veel minder opvallend gevoelig zijn voor al ’t vuil dat ik blijkbaar onopgemerkt overal achterlaat.
Maar goed, een spin weet ’t wel te waarderen. Als ik m’n mond spoel na gebruik van de tandenborstel of als ik een zelfde buiging maak om m’n dagelijkse routine van pillen slikken te volbrengen kijk ik ‘m recht in 1 van z’n ogen. Waarbij ik er automatisch vanuit ga dat ik z’n geslacht niet op de juiste waarde schat. ’t Ligt aan onze taal, moeder spin, & hoe we die zo makkelijk mogelijk willen gebruiken.
Goed, kunststof plankje dus, onder de spiegel, boven de wasbak. Waar andere beesten juist onder een afdak gaan zitten om niet nat te worden, heeft de spin zichzelf een plek gevonden waar ’t effect van ’t daar verschijnende water wel eens de andere weg dan de zwaartekracht kiest. Een mens kan onstuimig zijn in zijn alledaagse toilet.
Maar waar ik vroeger zo snel mogelijk van die spin af wilde zijn, van elke spin eigenlijk, accepteer ik tegenwoordig de blik van misschien wel 8 ogen op nog geen 10 cm afstand. Ik, daar staande, op m’n zwakst, van 1 hand ontdaan omdat deze de kraan moet besturen, van de 2e doordat de tandenborstel de reis altijd tot ’t einde van ’t poetsritueel wil meemaken, ikzelf van spontaniteit & alertheid gespeend door een mond die al spoelend & borrelend geen signaal van noodzaak tot actie door kan geven aan mijn hersenen. Die functie heeft de mond nou 1maal niet in die hoedanigheid.
Dus ben ik er maar van gaan genieten. Dat schijnbaar inactieve brein vragen toesturend vanuit mijn met 2 vraagtekens gesierde ogen (dat kan ik zien als ik mij kortstondig opricht & onderweg de spiegel tegenkom): waarom houdt dat beest ’t zo lang vol & als ik die micromotjes zelf niet doodsla, zou hij dan niet een exorbitant rijk maal elke dag hebben?
Ja, die micromotjes, daar moet ik ’t ook nog eens over hebben.
 
Er is weer tijd van leven in Zijperspace.