wederom

‘’t Moet maar weer, hè,’ riep ik m’n buurvrouw toe.
‘Ja,’ ze keerde zich ½ om, liet haar schep voor een moment rusten, ‘ik zal er toch ‘ns aan moeten beginnen.’
‘’t Weer nodigt er ook wel toe uit,’ zei ik.
‘Ik probeer ’t al de hele tijd uit te stellen, maar met dit mooie weer kan ik gewoon niet anders meer.’
Ze deed nog een schep in de grond, gooide de aarde opzij. Ze was bezig een klein terrasje te maken in de diepte van haar tuin, voor de late middagzon. De grond moest lichtjes geëgaliseerd worden voor de stenen die er op zouden komen te liggen.
Ik trok ondertussen aan wat verdorde takken & sprieten.
‘Ben jij nog wat van plan?’ vroeg ze.
‘Oh, ik laat ’t gewoon weer groeien,’ was mijn dooddoener, ‘als ’t me niet bevalt corrigeer ik ‘t. Dan trek ik er wat uit, om ’t aan mijn idee aan te passen.’
‘Jij hebt tenminste al een tuin, er groeit al wat bij jou,’ zei ze jaloers. ‘Wij moeten alles nog opbouwen.’
Ik wilde zeggen dat mijn tuin de 1e zomer al een tuin was, maar ik hield m’n mond. In plaats daarvan ging ik staren naar de plantjes die nog geen plantjes waren. Trok nog wat bruine stengels weg, zodat ‘t smalle paadje weer een beetje vrij kwam & er een beetje lucht ontstond tussen al ’t verdorde groen. Ik brak de stengels af, verzamelde ze in m’n linkerhand tot een grote bos & gooide ze op m’n platje.
Ik wilde nog helemaal niet aan de tuin beginnen. Er waren nog genoeg andere dingen te doen. Maar toch kon ik mezelf meerdere malen niet weerhouden. Terwijl ik bezig was m’n fiets te repareren, liep ik tussen enkele handelingen door naar de achterkant van de tuin, beschouwde de woekerende dovenetel, wriemelde er wat aan, & nog geen minuut later stond ik met 2 armen vol groen afval. De restanten knopig helmkruid verwijderde ik op ’t moment dat ik cd’s aan ’t branden was; wat kruiperig bruin dat vorig jaar de majoraan moest zijn geweest haalde ik weg, alsook enkele takjes winde, die al in m’n handen uiteenvielen, toen ik eigenlijk een boodschappenlijstje aan ’t opstellen was.
Maar meestentijds was ik bezig naar de tuin te kijken, namen te herontdekken in m’n geheugen, groeiplaatsen te lokaliseren. Ik stond stil, uit ’t zicht van m’n buurvrouw, voor me uit te staren. Zij legde ondertussen een laag wit zand neer. De ondergrond voor de stenen van ’t terras.

’t Staarseizoen is aangevangen in Zijperspace.

aandacht

De cellist kon ik slechts schuin van achteren zien, waardoor ik niet kon waarnemen of zijn mimiek net zo sterk was als dat van ’t meisje op de viool. ’t Leek mij dat je zowiezo minder bewegingsmogelijkheden hebt als er een instrument als de cello tussen je benen zit. ’t Heen & weer zwaaien met ’t lichaam zoals Frederieke (hun namen stonden in ’t foldertje vermeld dat we bij de ingang in onze handen kregen gedrukt) was voor Pepijn door dat obstakel schier onmogelijk.
Ik was zo gefascineerd door de gelaatsuitdrukkingen van Frederieke dat ik bijna niet doorhad wat ze speelden. Ik lette wel op in welke mate de muziek, de tonen, de hardheid/zachtheid van ’t spelen, invloed had op ’t veranderen van haar gezichtsexpressie, maar de essentie van wat ze speelden drong niet tot me door. Ik had meer aandacht voor de rimpels in haar voorhoofd, de wenkbrauwen die plots konden steigeren, de ogen die zacht, dan weer hard werden, haar neus die plots puntig & gespitst naar haar medespeler kon gaan staan. Ze dook diep in elke toon die ze moest spelen, haar bladmuziek was slechts gevuld met emotie & moest er via haar viool uit gegooid worden.

De mimiek van Frederieke was niet ’t enige dat me afleidde. Ik hield de mensen die om me heen zaten in de gaten. Of eigenlijk mezelf. Ik controleerde of de mensen die om me heen zaten niet doorhadden dat ik bewoog. Meer dan dat zij bewogen. Ik zat op een akelig uitklapbaar stoeltje. De zaal was al vol toen ik arriveerde & ik was gedwongen aan de zijkant plaats te nemen. Voor mij nooit een bezwaar; liever aan de zijkant met wat extra bewegingsvrijheid, dan in ’t midden door vele lichamen opgesloten te zitten. ’t Stoeltje leek echter schuin te staan & oefende een zeer grote druk uit op m’n rechterbil. Ik moet zeggen: m’n hele gewicht kwam op m’n rechterbil te liggen.
Onrustig probeerde ik daarin de juiste houding te vinden. M’n rechterkant mocht niet te veel belast worden, maar bovendien moest ik in de gaten houden dat ’t niet doorschoot naar m’n rug. Ik voelde de 1e steken al ongemakkelijk hun weg die kant vinden; vlak boven m’n stuitje kwam er een traag trekkende steek omhoog kruipen. Wat me dwong een andere houding aan te nemen. Zo onopvallend mogelijk, & stil, muisstil, de bezoekers van ’t Concertgebouw horen niet hoorbaar te bewegen (kuchen & niezen is helemaal uit den boze).

Ik begon me voor te stellen hoe ’t zou zijn als straks ’t applaus losbarstte. Zou ik dan nog steeds m’n rug & bil voelen, de druk die de zwaartekracht uitoefende op dat ene stukje lichaam, dat niet gebouwd was voor deze houding? & Zou ik wel gemeend klappen? Zou ik wel m’n volle waardering kunnen geven als ik de hele tijd meer bezig ben met andere dingen dan de muziek die ze ten uitvoer brachten?
Die gedachte verdween al snel, want ’t was weer ‘ns tijd om m’n linkerbeen over m’n rechter te leggen. Misschien dat dat verlichtend zou werken.

Rechts voor me zat de mevrouw in de rolstoel. Op haar vaste plek, midden in ’t gangpad. Ze had vooral belangstelling voor iets wat naast haar zat, op de plek recht voor me. Daar was vlak voor aanvang van ’t concert een meisje gaan zitten, met een kind. ’t Jochie had nog gevraagd waar ’t podium zich bevond, door alle hoofden kon-ie dat niet zien, & ’t Meisje had de richting van ’t podium aangewezen: daar zou straks ’t geluid vandaan komen. Vanuit mijn positie & houding kon ik ’t kind niet zien, ’t zat op de schoot, maar blijkbaar was ’t aandoenlijk, de blik van de vrouw in de rolstoel begrijpend. Glimlachend aanschouwde ze keer op keer de situatie.
Langzaam bewoog ik m’n lichaam naar links, tot voorbij de schouder van ’t meisje. Onderwijl pogend toch nog m’n aandacht bij de muziek te houden. Ik moest toch nog iets van ’t stuk van Ravel meepikken. Nooit geweten dat-ie een hommage aan Debussy had geschreven; dat moest ik toch ‘ns meemaken. De nieuwsgierigheid van wat zich voor mij afspeelde was echter nog belangrijker: ik moest weten waarom de vrouw zo vertederd glimlachte.
Eindelijk had ik ‘t jongetje in mijn vizier. Ik schatte ‘m 4 jaar oud. Totaal geparalyseerd luisterde hij naar de muziek. Geen lichaamsdeel bewoog. In de ongemakkelijke houding van zitten op de knokige knieën van een dun meisje ging hij totaal op in de muziek van Ravel.
Gegeneerd keerde ik m’n hoofd weer naar ’t spel van ’t duo op ’t podium.

De aandachtsboog blijft slechts kort gespannen in Zijperspace.

afsluiting/vooraankondiging

De zomer gaat beginnen. & De lente kondigt ‘m aan. De gevaarlijkste dag voor ’t mannelijk gemoed in de weg daar naartoe is als de 1e terrasjes genoten kunnen worden. De 1e dag dat ‘t dermate warm is dat een jas niet nodig lijkt. Redelijk ontnuchterd na maandenlange herfstbuien & barre kou ziet de man zich, na deze zogenaamde winterslaap, opnieuw gedwongen ’t verlangen onder ogen te zien. In de vorm van plots doorschijnende bloesjes & shirtjes, reepjes buik, starende navels & brutaal bibberende billen, alles plots ontdaan van verhullende truien of overhangende achterflappen van jassen, die tijdens de koude maanden de tere lichaamsdelen van de vrouw bedekt hadden.

Juist die 1e dagen denk ik met weemoed terug aan dat wat mij een tijd lang bezig gehouden heeft. Ik wil de warmte, de warmte die zich vooral laat vertalen in dagen op ’t terras, mannen die ogenschijnlijk uren stilzwijgend voor zich uit staren, vrouwen die nonchalant voorbij paraderen, zo lang mogelijk uitstellen. Ik wil nog even genieten van de schoonheid van de kou & hoe ’t lichaam zich daarin opstelt.

Voor mij hoeft dat blote niet. Liever ’t verhullende & ’t onverwachte moment.

’t Schoonste is ’t moment dat de vrouw, getergd door de kou, subtiel, o zo zachtjes, tussen ’t praten door, op een afstand, bijna onzichtbaar, op haar lippen bijt, haar linkeronderlip, wetend dat daar nog een velletje los fladdert, misschien zelfs een scheurtje zich voordoet. Meerdere keren zachtjes strijken met de tong hielp niet, leek ’t zelfs te verergeren. De lippenzalf, moeizaam uit ’t tasje tevoorschijn gepeuterd, teder langzaam over ’t schrijnen bewogen, bood slechts tijdelijk soelaas. Nu is ’t slechts ’t bijten, ’t zachtjes zichzelf pijnigen, ietsjes meer, ietsjes minder dan de oorspronkelijke hinder, dat afleiding geeft.
Dat hele tafereel, van een afstand bekeken, stap voor stap aanschouwd, stiekem, aan ’t eind van ’t seizoen, de winterkou is nog maar net achter de rug, de lippen op hun ergst gebarsten, de vrouw ’t onopvallendst in ‘t afhandelen van haar rituelen, ’t afscheid ervan kondigt zich aan door de zon die al langer wakker blijft, de dag wat langer laat schijnen, dat langzame tafereel waar je uren geduld voor moet hebben, & glimpen moet stelen, moet eeuwig duren, zonder pauze. Ik moet me af blijven vragen wat zich daarbinnen afspeelt. Achter die close-up van een tand die op een lip bijt, & de tong die zachtjes heelt.

’t Wordt nu al warm in Zijperspace.

kroontjes

Ik zag een stelletje mensen met kleurige hoofddeksels op ’t Museumplein zitten. Bovenop een monument. Dat kon m’n broer niet zijn. Daarvoor was de groep naar mijn idee te groot. Bovendien leken ze een picknick in de vroege lentezon te houden, met mutsjes op. Ik pakte m’n mobiel om m’n broer te vragen waar ze zich ong bevonden. Er werd gezwaaid vanuit de groep op ’t monument.
‘Hoi, Ton.’
‘Wat hebben jullie een maffe petjes op,’ zei ik tegen de jarigen.
Ze gaven me de fles wijn aan nadat ik iedereen gefeliciteerd had.

‘Mag ik je fiets misschien even lenen?’ vroeg Remco. ‘Ik moet even naar een drogisterij.’
Een korte vragende blik liet ik mezelf toe.
‘Hier, heb je ook de sleutels,’ zei ik, ‘lijkt me wel belangrijk, hier in Amsterdam.’
‘Wat ga je doen?’ vroeg Quint met de fles wijn in z’n hand. ‘Ga je bier halen?’
‘Ik moet even wat kopen bij een drogisterij,’ zei Remco.
‘Hij heeft Sperti nodig,’ grapte ik.
‘Zoiets,’ zei Remco.
‘Oh, hij heeft vast weer diarree,’ zei Jacco, toen Remco wegfietste.
‘Verdorie, stom dat ik de kurk heb weggegooid,’ zei Quint.

‘Waren ze bij ’t Van Gogh-museum blij dat jullie jarig waren?’ vroeg ik.
‘Ik ging er vantevoren vanuit van wel,’ zei Quint, ‘we hadden allemaal slingers om onze nek.’
‘& Die stomme kartonnen kroontjes op,’ vulde ik aan.
Quint liet zich niet van de wijs brengen.
‘We mochten er inderdaad gratis in. Maar van Gogh kwam ons nogeneens feliciteren. Dus dat hebben we ook niet andersom gedaan.’

We wachtten op Remco. We wilden verder.
‘Als jullie nou alvast naar die kroeg lopen, dan wacht ik wel op m’n fiets,’ stelde ik voor.
Iedereen bleef staan.
‘We gaan hier niet naar binnen,’zei Quint, wijzend naar ’t café Cobra op ’t Museumplein, om de discussie met Ilse te beëindigen. ‘Als we nou alvast doorlopen naar café de Doelen, dan belt Remco vanzelf wel als hij ons niet vindt.’
Er was geen beweging. Behalve Shinn dan. Die was nog steeds de duiven aan ’t opjagen.
‘Wie helpt er mee een duif vangen?’ vroeg-ie.
Monique zette haar kroontje wat meer naar achteren & rende met Shinn mee.
‘Jullie kunnen alvast gaan lopen, hoor,’ zei ik. ‘Ik blijf hier wel op Remco wachten.’
Niemand deed iets. De duif werd niet gevangen.
‘Ik vind m’n fiets wel belangrijk,’ zei ik, ‘dus daarom blijf ik wel hier. Als jullie nou doorlopen; ’t is toch zeker meer dan een kwartier lopen. Dan kom ik later wel met Remco.’
De volgende duif was aan de beurt. In de verte zag ik Remco aankomen. In de buurt van ’t monument waar we vlak daarvoor nog hadden gezeten begon hij naar ons te zoeken.
‘Hoi! Remco!’
Remco zag ons plotseling staan.
De groep zette zich in beweging.

‘Zet nou ‘ns die malle kroontjes af,’ zei ik onderweg.
‘Nee, we zijn jarig,’ was ’t antwoord.
Dus liep ik met 4 kroontjes door Amsterdam. Eigenlijk 5, maar Shinn zat bij me achterop. Bovendien was Shinn nog maar 7. Kinderen mogen kroontjes op hebben. Z’n vader niet.
‘Jullie lijken wel provincialen,’ zei ik.
‘Dat zijn we ook,’ zei Remco.

‘Stond hier vroeger niet een biljart?’ vroeg Quint.
‘Ja, die stond daar,’ wees ik.
‘Dan hebben we 10 jaar geleden hier ook m’n verjaardag gevierd. Met Erik.’
‘Wie is Erik?’ vroeg Monique.
‘Erik is dood,’ antwoordde ik.
‘We hebben hier ook wel ‘ns gezeten met die ex van je,’ zei Quint. ‘Hoe heette ze ook alweer?’
‘Margriet, Tineke, Jacqueline, Mirjam, Pim.’
‘Pim, ja. ’t Is ook zo moeilijk ze allemaal op te noemen.’
‘Pim is ook dood,’ zei ik, voordat er een vraag gesteld kon worden.

‘Bij de apotheek deden ze de deur pas open toen ze 1st goed gekeken hadden,’ vertelde Remco.
‘Je was toch naar een drogisterij?’ vroegen we.
‘Ja, ik moest de weg vragen aan een oud dametje. Die keek me verschrikt aan. Keek de hele tijd naar boven. Ze heeft me heel omstandig de weg verteld. Toen heb ik ’t bij de Albert Heijn geprobeerd. Bij de deur stonden 2 daklozenkrant-verkopers. Die keken me ook aan. “Zo, je hebt er zin in?” zei 1tje. De ander stond met een flesje bier aan z’n mond. “Ja, hoor,” zei ik, “ik heb er altijd zin in als ik Albert Heijn in ga.”
Ik stond in de rij bij de kassa, toen stonden al die mensen me aan te kijken. Allemaal omhoog, want ik was natuurlijk groter dan hun. Allemaal nakijken ook, natuurlijk. Ik deed net alsof er niks aan de hand was.
Toen kwam ik weer voorbij die 2 mannen bij de ingang. Stonden ze allebei op, ze hielden hun hand op hun borst. Zó.’
Remco deed ’t voor: vuist met de duimkant richting ’t hart, 2 keer kloppen.
‘Zeiden ze: “Blabllablabllaabla.” Of zoiets. & Vervolgens: “Respect.” Keken ze heel vroom bij. Ik liep gewoon door met m’n kroontje.’

In Zijperspace is iedereen de koning te rijk.

toiletpapier (4)

Ditmaal nam ik ’t grote pak mee met de rest van de boodschappen & stapelde ’t geheel nonchalant voor op de fiets. Rustig, relaxed zelfs, haalde ik m’n fietssleuteltjes tevoorschijn, keek nog even om me heen, bukte voorover voor ’t ontkoppelen van de sloten, stapte op de fiets & keek trots naar ’t familie-pak toiletpapier. Dat had ik ‘m toch maar even geflikt: voor een ½ jaar genoeg in huis, niemand die er aanstoot aan had gegeven, misschien wel niemand, behalve ’t kassa-meisje, die mijn boodschap opgemerkt had.

’t Was dan ook een dag dat ik bijzonder goed in m’n vel zat. Buiten ’t feit dat de zon scheen, stond m’n gemoed onder invloed van een heerlijk bakje thee, ’s morgens genoten, & een vrolijk stukje tekst dat ik vlak voor de boodschappen in elkaar had geflanst. Ik had ’t verkeer mee, de juiste rij voor de kassa gekozen, & ’t meisje achter de kassa beantwoordde zomaar eens mijn goedemorgen-groet. Dit soort omstandigheden tref je slechts op dagen dat je jezelf realiseert dat niets ’t humeur van de dag kan beïnvloeden. De wereld was mijn & ’t voegde zich als vanzelf naar mijn wensen. Dan kon ik net zo goed een nieuwe lading wc-papier inslaan. Terwijl ’t meisje al alles over de scanner liet gaan, rende ik er nog even voor de winkel in. Ik was op dat moment tenslotte toch de enige voor deze kassa.

Misschien wel wat vroeg, bedacht ik me thuis: ik moest nog 2 rollen opmaken voordat ik aan deze nieuwe voorraad kon beginnen. Bovendien hing er ook nog een ½e rol aan de closetrolhouder. ’t Kan echter nooit kwaad vooruit te denken, besloot ik met m’n niet-aflatende positieve inslag.

Ik let altijd zeer secuur op wat voor wc-papier ik in huis haal. ’t Mag best een beetje zacht zijn, ’t lichaam verkiest nu 1maal een zachte boven een harde behandeling. Een bepaalde mate van sterkte is ook wel te prefereren, gezien ’t doel waar ’t voor dient. ’t Moet echter wel milieu-vriendelijk zijn. Daar bestaat een bepaald tekentje voor, waar menig verpakking mee is versierd. Iets met pijltjes die zichzelf nawijzen, meen ik me te herinneren. Ik kan ’t nu niet achterhalen, omdat ik ’t huidige pak toiletpapier daar in de gauwigheid niet op heb kunnen selecteren. Ik was veel te blij dat ik de dapperheid bij elkaar gesprokkeld had om te besluiten ’t toiletpapier in te slaan, om daar ook nog aandacht aan te geven.

Vorige week was ’t zover. Ik moest aan ’t nieuwe pak beginnen. Ondanks ’t feit dat ik enigszins spijt had van ’t milieu-onvriendelijke karakter van m’n aankoop, verheugde ik me er op: eindelijk eens luxe wc-papier. Ik had dat niet veel vaker mogen meemaken; slechts een enkele keer in een hotel of bij vrienden van dure komaf. Ik was beniewd hoe ’t mijn achterste zou bevallen.
Ik prutste wat aan de zijkanten van de verpakking, ook nog wat aan de bovenkant & onderkant om in ’t plastic een gat ter grootte van een rol te creëren. Niet te veel, want de overige rollen mochten best beschermd worden tegen rondvliegende deeltjes. Zo ijverig ben ik nl niet in ’t stofzuigen. Overigens een heerlijke bezigheid, dit gefriemel aan de wc-papierverpakking: ik voelde m’n vingers bij tijd & wijle zachtjes wegzakken in ’t donzig papier. Onderwijl zat ik genoeglijk op de wc-bril te zitten, voor me lag een boek, & heerlijk relaxerende muziek weerklonk uit de huiskamer. Een enkele keer had ik grip in ’t licht rafelige plastic, dat niet bepaald tot doel had de rollen zo snel mogelijk tevoorschijn te kunnen halen. Verpakken was ’t enige doel ervan, zo leek ’t. Ik kon me daar niet druk om maken; als ik op ’t toilet zit doe ik dat zo ontspannen mogelijk & hooguit een telefoontje, brand of een natuurramp kunnen me tijdens deze bezigheid uit de concentratie halen. ’t Zogenoemde ontpakken gaf mijn vingers slechts een genoegzame bezigheid; die hoefden voor deze ene keer niet werkeloos toe te zien hoe ik me van m’n dagelijkse taak kweet.

Totaal onattent hing ik de uiteindelijk bevrijde rol aan de daarvoor bestemde houder, ik sloeg nog 1maal een blik in m’n boek om te zien bij welke regel ik gebleven was om dat goed in m’n hoofd te prenten & wilde vervolgens de gelegenheid te baat nemen om de nieuwe rol in te wijden. Nog niet geheel met aandacht pakte ik ’t 1e velletje, gaf ’t een klein rukje om ’t enige vrijheid tov de houder & de muur te geven, keek rechts om te kijken hoe ’t in deze handeling vorderde & zag tot mijn ontsteltenis dat er blauwe bloemetjes op ’t wc-papier stonden geschilderd.

Bloemetjes horen blauw noch bruin te zijn in Zijperspace.

taboenuljoek

Hij schreeuwt, dat hoor ik. Maar ik weet niet precies wat. Ik word meer afgeleid door de heren die tegen ‘m aan staan te duwen.
‘Je moet gewoon wegwezen,’ duwt 1 van hen tegen ‘m aan.
Nog wat andere handen raken de schouders van de zichtbaar aangeschoten man.
‘Ik moet helemaal niks,’ zwaait-ie met z’n armen. Hij maakt maaiende bewegingen richting degene die zei dat-ie weg moest wezen.
Ik stop m’n fiets. Blijf kijken. Zal ik ingrijpen, vraag ik me af. Ik ken de man. Ik heb ‘m vaker zelf als klant aan de bar gehad. Dat kan helpen. Een herkenningspunt voor de man die heftig staat af te geven op iedereen die ‘m omgeeft.
Misschien wil ik mezelf wel belangrijk voelen, schiet er ook nog door me heen, maar dan heb ik m’n fiets al neergezet & loop ik naar de groep mannen.
‘Rustig,’ zeg ik, ‘rustig nou even.’
Een bundel armen om me heen, mannen krioelen.
‘Weet je wat jullie moeten doen?’ zegt de dronkeman agressief. Hij kijkt me kort in de ogen. Die gaan meteen door naar de volgende man in de kring. ‘Weet je wat jullie moeten doen?’
‘Jij moet gewoon opsodemieteren,’ zegt de man die ’t hardst duwt.
‘Ga nou naar huis, Henk,’ zegt een ander die z’n arm om de bewuste Henk geslagen heeft & lichtjes weg probeert weg van ’t café probeert te bewegen.
‘Rustig nou,’ zeg ik nog eens. ‘Waar maak je je nou druk om?’
‘M’n boodschappen liggen nog binnen,’ schreeuwt Henk, terwijl hij alweer z’n belagers wilt aanvallen.
‘Kom op, doe rustig,’ begin ik weer. ‘Je weet toch wel wie ik ben? Ik ben je barman. Doe rustig, man.’
‘Ga nou naar huis.’
‘Weet je wat jullie moeten doen,’ zegt Henk tegen de man die z’n arm om z’n schouder blijft houden. ‘Jullie moeten turks & marokkaans leren. Dan kan je veilig in een kroeg zitten.’
Z’n ogen dwalen heen & weer. Hij probeert te zien wie hij om zich heen heeft. Z’n blik schiet wazig om zich heen. Een mist ligt er over z’n oogwit.
De barman komt naar buiten. Er ligt geen boodschappentas binnen, heeft-ie geconstateerd.
Henk wordt rustiger.
‘Wat wil je nou?’ vraagt de man naast ‘m, onderwijl met z’n andere arm een man afwerend. Ga naar binnen, gebaart die arm.
‘Ik wil dat jij eerlijk tegen me bent. Ben jij nou m’n vriend?’
‘Ik ben je vriend. Je moet naar huis. Je bent dronken.’
‘Ik ben niet dronken. Je weet dat als ik dronken was dat ik dan iedereen de kroeg uitgeslagen had.’
‘Maar ga nou toch maar naar huis.’
‘Ja, doe nou maar even rustig,’ voeg ik er aan toe.
Henk lijkt z’n lichaam van de kroeg af te wenden. De meeste mensen duiken schielijk de kroeg in. ’t Lijkt verstandiger om Henk vooral geen aandacht te geven.
‘Weet je wat jullie moeten doen?’ vraagt Henk nog een keer. Er luistert bijna niemand weer. Z’n vriend keert zich ook af. Henk neemt z’n 1e stappen weg van de kroeg. ‘Jullie moeten turks & marokkaans leren. Dan kan je veilig in een kroeg zitten.’

Ik fiets verder naar huis. Er zit nog opwinding binnen in me. Hoewel ik niet bepaald als de barman van Henk werd herkend. Hoe vaak had ik ‘rustig’ gezegd, vraag ik me af terwijl ik de hoek om rijd, m’n eigen straat in. & Ik begin me af te vragen hoe groot de kans was dat ik een klap had kunnen krijgen van die Henk die wazig uit z’n ogen keek.
Ik rijd de stoep op, op ’t punt waar de verkeersdrempel de opgang naar de stoep vlak maakt, tussen 2 fietsenrekken door. Ik passeer een wandelende man. Gemompel, dat al snel luider wordt.
‘Sorry, wat zeg je?’ vraag ik de man.
Hij zegt nog wat onverstaanbaars. Ik fiets ondertussen de laatste meters naar m’n voordeur.
‘Ik kan je echt niet verstaan.’
‘’Taboenuljoek,’ hoor ik de man zeggen terwijl hij dichterbij komt.
M’n sleutels heb ik uit m’n zakken. ’t Geeft een onveilig gevoel, in m’n eigen deuropening te staan, terwijl ik nog 3 sloten open moet zien te krijgen voordat ik binnen ben. De man nadert ondertussen.
‘Ik begrijp echt niet wat je bedoelt,’ zeg ik, hoewel ik weet dat hij m’n ritje over de stoep afkeurt. Maar ik moet laten zien dat ik geen kwaad in de zin had.
Hij passeert me, stap voor stap. Ik klooi met de sleutels. ’t Is een man van 30 jaar, zo op ‘t 1e gezicht. Junk misschien, mager, hoofd voorovergebogen, marokkaan. Hij kijkt me niet aan.
‘Wat moet je nou?’ vraagt hij in ’t voorbijgaan. Agressief. Hij kan een mes op zak hebben, denk ik.
‘Ik vraag wat je nou zegt. Je zegt ’t niet duidelijk.’
‘Taboenuljoek.’
Hij loopt terug. Hij wrijft aan ’t flesje dat hij in z’n handen heeft. Keert ’t steeds om. Spuugt op de grond op ’t moment dat-ie weer bijna voor me staat.
‘Versta ik ’t nog niet. Wat bedoel je?’
Ik probeer vriendelijk te blijven. Om ’t gelijk aan mijn kant te houden. ’t Liefst geef ik ‘m echter een klap.
‘Dat vertel ik je nu niet. Moet je me de volgende keer maar vragen. Onthoud ’t maar: Taboenuljoek. Kan je goed dingen onthouden?’
‘Nee, dat kan ik niet. Dus je kan ’t me beter nu vertellen.’
Ik heb m’n deur van slot. Alle 3 de sleutels heb ik tevoorschijn gehaald, omstebeurt heb ik de sloten geopend.
‘Taboenuljoek.’
‘Taboenuljoek jezelf,’ zeg ik. Ik doe de deur achter me dicht.

Terug in de veilige zones van Zijperspace.

speech

Ietwat onzeker liep ik richting ’t podium. Een moment ervoor was er een schok door m’n lichaam gegaan, m’n rug had zich als door een elektrische puls stram gezet, m’n hoofd was spontaan gaan gloeien & m’n handen waren ineens dermate vochtig dat alles wat er in terecht zou komen onmiddellijk weg zou glippen. M’n naam was genoemd!
Ik was opgestaan, aangekeken door de verzamelde collega’s, stuk voor stuk gestoken in pak. Een enkele keer ontwaarde ik in de flits, waarin ik als automatisch m’n omgeving opnam, een blik van jaloezie, maar meestendeels zag ik dat de gezichten óf zoekende waren in hun herinnering of ze ooit wel ‘ns van mij gehoord hadden, óf zich afvroegen of mijn verschijning paste in ’t beeld dat zij zich van een winnaar hadden gevormd.

Ik was onzeker, vanaf die ene seconde dat ’t tot me doorgedrongen was dat ’t mijn naam was die de ruimte voor even had gevuld. Galmend vanaf ’t podium, weerkaatsend vanuit de geluidsversterking achterin de zaal. ’t Papiertje dat ik in m’n handen had gehouden had ik al ongemerkt laten vallen. De leuning, die ik had willen gebruiken om mezelf op te drukken, kon ik niet vinden, waardoor ik ietwat ongemakkelijk 1st met m’n rechterschouder omhoog kwam, als een gebochelde. Maar ondanks dat ik zo’n beetje elke knie raakte die ik op mijn weg richting podium ontmoette, wist ik me in een recordtijd uit m’n rij te worstelen. De mensen bleven me genoeglijk glimlachend aankijken.

‘Mag ik nog even wat zeggen?’ vroeg ik aan VJ, maar voordat deze kon reageren had ik de microfoon al te pakken. Doordat ik echter m’n gezicht te snel die kant op bewoog ontstond er een snerpende piep. Geschokt trok ik een moment m’n hoofd terug. Toen ’t gierende geluid verdwenen was, begon ik, op een zekere afstand nu, ik was waarschijnlijk nog net te verstaan voor de zaal, aan mijn dankwoord.

‘Ik had eigenlijk thuis al een klein papiertje gevuld met wat zinnetjes, voor ’t geval dat dit mij zou gebeuren. Ik wilde niet met m’n mond vol tanden staan. & Ik wilde vooral niemand vergeten. Helaas, onderweg hierheen, ’t kostte me nogal wat moeite om de knieën die ik op mijn weg richting podium tegenkwam niet levenslang te verminken, ben ik mijn aantekeningen in al mijn stunteligheid verloren. Ik zal uit mijn hoofd mijn speech moeten volbrengen. Nu ben ik al jaren niet al te zeer tevreden over ’t functioneren van mijn geheugen, dus wil ik bij voorbaat mijn excuses overbrengen aan degenen die ik zal vergeten dank te zeggen. Daarom beslis ik bij deze alvast maar dat ik die dankzegging tot een minimum zal beperken; ik weet nu toch al dat ik de meeste zal vergeten, dan kan ik net zo goed zo’n beetje iedereen overslaan.
Maar, om toch nog iets te zeggen te hebben, ik ben niet voor niets richting microfoon getogen, wil ik evengoed van de gelegenheid gebruik maken om de organisatie van deze award-uitreiking hartelijk te danken voor dit geweldige initiatief. Ook zonder dat ik in de prijzen zou zijn gevallen, had ik deze woorden tot de heer VJ willen overbrengen. Zeker gezien ’t feit dat er al zoveel in ’t water was gevallen, had men mijns insziens eens behoefte aan iets gedegens, iets stevigs, waarbij er geen sprake kon zijn van enigerlei gesjoemel. Ik denk dat VJ hierin geslaagd is. Men zou kunnen zeggen dat de uitslag enigszins gekleurd is, maar ach, wordt niet elke uitslag van verkiezingen uitvoerig bediscussieerd?
Daarnaast kan ik u zeggen: ik sta hier met een award & dat voelt verdomd prettig. Ik ben hem dus wel dank verschuldigd.
Verder wil ik natuurlijk m’n moeder bedanken, voor ’t niet aflatend lezen van mijn stukken. Mijn vader, die, elke keer als ik ergens in ’t middelpunt van de belangstelling sta, mijn grote voorbeeld is. & Enkele mensen die ’t elke keer weer voor elkaar krijgen toch nog spelfouten in mijn stukken te vinden & daarnaast nooit te vermoeid zijn om uitvoerig over de inhoud ervan te delibereren.
Oja, & natuurlijk die enkele lezer, die ’t waagt zo af & toe op mijn schrijven te reageren. Vooral hem/haar moet ik dankbaar zijn, want dankzij die direkte respons krijg ik ’t gevoel dat ik gelezen word & zodoende de motivatie om door te gaan.
Bij deze beloof ik plechtig dat ik ’t komend jaar net zo hard m’n best zal blijven doen als ’t afgelopene, want ik wil gaarne dit euforisch gevoel herbeleven temidden te staan van zulke groten in Weblogland.
Dank u allen, dat u mij wilt hebben aanhoren.’

Ergens achterin de zaal weerklonk applaus. Ik kon ondanks ’t tegenlicht nog net zien dat ’t de grote inspirator achter dit gebeuren was. Voor de rest klonk er een ongeduldige zucht door de groep aanwezigen. Op de voorste rij hoorde ik iemand fluisteren: ‘Bij hem duurt ’t altijd lang.’
Ik berustte in dat zachte commentaar, dat eigenlijk niet voor mijn oren bestemd was.

Zijperspace neemt nou 1maal veel tijd in beslag.

ontdekkingsreis (4)

In ’t kader van vergaande bezuinigingen, vanwege ’t zogeheten geldgebrek, heb ik besloten zo lang mogelijk ’t bezoek aan de kapper uit te stellen. Vroeger was dat nooit een probleem, ik had massa’s vriendinnen om me heen die maar wat graag de schaar hanteerden om mij van een nieuwe coupe te voorzien, maar tegenwoordig is dat not done. Ik ben bovendien niet meer zo goed van vertrouwen. Ik zal niet meer zo snel de straat op durven, mocht ’t knipfestijn niet tot ’t verwachte resultaat hebben geleid. De schaar heeft ook meermaals in m’n oorlel gestaan bij de gratis behandeling door een vriendin.
Ik zie mij tegenwoordig gedwongen een reguliere kapper te bezoeken. Die kost tegenwoordig, wil je enigszins ervan op aan willen dat je zonder hoofddeksel ’t pand kan verlaten, al gauw € 15,-. Dat zijn de goedkoopste. Voor mij betekent dat 2 dagen warme maaltijden, of misschien wel een week lang ontbijt. Ik ben een zuinig mens, wellicht. Ik stel ’t dus even uit tot ik volgende maand m’n financiën weer wat beter op orde heb.

’t Betekent wel dat m’n haar er springerig uitziet als ik ’s ochtends opsta. Op zich niet zo verkeerd, zal degene zeggen die mijn kapsel door de jaren heen een beetje heeft kunnen volgen, maar eigenlijk een beetje springerig zoals ik ’t niet bedoeld heb. Geen nonchalant wegspringend plukje dat bij door ’t haar strijken de andere kant op gaat zitten, maar een wanstaltig eigenwijs dot haar, neigend de hele dag dwars tegen de stroom in rechtovereind te blijven staan. Een subtiel verschil. Vooral als je mijn ochtendlijk gezicht erbij voorgeschoteld krijg, zoals ik meermaals de laatste tijd, waarbij m’n linker gezichtshelft overdekt wordt door platgeslagen haar (‘O, heb ik vannacht op die zijde liggen slapen’), & de andere kant ’t voornoemde eigenwijze gedrag vertoont. Dr Jeckill & Mr Hide, vermenigvuldigd in een oerhollandse spiegel.

We zagen onszelf lopen met een kale kop. Van m’n 2 oudste broers weet ik ’t niet, maar Carel, Quint & ik hadden alle-3 gemillimeterd haar in de scenes die we op film te zien kregen. Bij Marc groeide, ’t kwam door z’n leeftijd, nog niet zoveel. Afschuwelijk vonden we ’t. Hoe hadden ze ons er zo bij kunnen laten lopen? M’n ouders zeiden dat ’t in die tijd heel modern was geweest, de kapsels van ons, modieus was ’t misschien wel te noemen om je kinderen met zulke frisse koppies rond te laten lopen. Maar ’t was in ieder geval niet modern op ’t moment dat wij bij volle bewustzijn de familie-kiekjes op film bekeken. Kort was allang al uit, zeiden we.
Enkele jaren later, er kwamen ondertussen wat vriendinnetjes aanzitten op de bank bij de vertoning van onze familiefilms, zeiden we zogenaamd vol trots dat wij toendertijd de 1e skinheads waren van Den Helder. Wij liepen inmiddels ook weer met zeer korte stekeltjes. Zeer tot genoegen van de wiskunde-leraar in mijn geval; die kreeg bijkans een beroerte van ’t lachen toen hij mij voor ’t 1st in die outfit ’t klaslokaal zag betreden. Ik was bijna geneigd terug te gaan naar huis, maar zag me verplicht de les te volgen. Tijdens de pauze werd ik echter weer gerustgesteld, doordat er veelvuldig door de vrouwen in m’n haar gewreven moest worden. ’t Voelde zo lekker, zeiden ze.

‘Je haar wordt wel lang,’ zei m’n moeder van de week.
‘Ja,’ zei ik, ‘ik zit er over te denken om ’t helemaal weg te scheren. ’t Kost handen vol geld om ’t elke keer te laten knippen. Misschien dat ik dus van de week kaal rond loop, want ik heb voorlopig toch geen geld.’
‘Zie je er weer net zo uit als op de film,’ zei m’n broer.
‘Maar dan heb ik in ieder geval geen last meer van rechtopstaande haren, die met geen mogelijkheid naar beneden zijn te krijgen,’ verzuchtte ik & uit geldnood besloot ik weer skinhead te worden.

Die worden in Zijperspace getolereerd.

ontdekkingsreis (3)

Elke keer als ik m’n lippen er op druk, voel ik ’t verleden. Zoals ik wel vaker toen proef. Ik zal er wel extra gevoelig voor zijn. Maak me er misschien wat meer druk om dan anderen. Ik laat me door dat gevoel leiden, verleiden, vervoeren. & Tegelijkertijd weet ik dat ’t verleden me verlaat. Ik weet niks van dat wat gebeurd is, of in ieder geval niet veel, & naarmate de tijd duurt wordt ’t minder bovendien. Toen is iets wat beleefd is, toen keert niet meer terug, toen is vervormd door datgene dat denkt dat gebeurd is.
Maar elke keer als ik m’n lippen op m’n rechter middelvinger druk, voel ik de strandwandeling. In tegenstelling tot andere vingers nodigt m’n middelvinger uit tot die aanraking. Door de vorm, door ’tgeen ‘m vervormd heeft, ’t litteken. Ik zuig ’t strand op, voel ’t zand, ’t door de wind opstuwend zand, m’n wangen aftasten, zie ’t schuim z’n vlokken vormen. Door een klein bobbeltje, een misvormd 3-hoekje, uitgetekend in ’t topje van m’n middelvinger.

Ik heb vele strandwandelingen gemaakt. De meeste weet ik me niet te herinneren. Ik kan me nog wel voetafdrukken voorstellen, ’t zuigend zand dat met opkomend vocht de leemte opvult van daar waar ik eens was, maar zovele stappen zijn er geplaatst dat elke bijzonderheid verdwenen is als de opkomende vloed die wegneemt wat hij gegeven heeft.
Mijn ouders hebben me meegenomen, m’n tantes; ik ben er geweest met buren, met vriendjes, & vele vriendinnen, kennissen & vage bekenden soms ook. ’t Strand heeft me in m’n naaktheid gezien, vaker gevangen in een zwembroek, soms gehuld in winterkleding, een enkele keer gezeten bij een kampvuur, of kotsend achteraf, maar ook verlegen omhuld door een handdoek. De duinen hebben me gevangen gehouden, geliefkoosd in een omarming, naar beneden laten storten, me laten spelen, me laten buitelen, & me altijd opgevangen in een kussen van meters diep zand.
Maar de zee heeft me verwond. Al ’t zand, al ’t schuim, ’t donderende schuim van totale vernieling, diende ter verhulling van ’tgeen me zou beschadigen. Blijvend. Ik houd ’t aan m’n mond, de resten, de herinnering. Een 3-hoekje, ik noem ’t m’n hakbijl; 3 streepjes die de aks van een bijl vormen, zonder steel. Getuigen van een wandeling, waarbij ik niet deed wat m’n ouders wilden. Een scherp stuk glas, een restant van overboord, tekende de rest van m’n leven, hoe miniem ook; nooit meer durf ik flessen op te rapen bij de vloedlijn. Nooit meer durf ik verwijtende preken aan te horen.
& Altijd voel ik de zee, druipend van grote kragen schuim, tegengehouden ook, crême-kleurig, bruin, helder wit, grauw tegelijkertijd, verwoestend wild wachtend tot ’t ’t land kan veroveren, zogauw ik m’n vinger tegen m’n lippen aanduw. Een simpel 3-hoekje, veroorzaakt door een baldadige poging een fles terug te werpen naar degeen die mogelijk de boodschap verzonden had.

& Niemand die antwoord kreeg vanuit Zijperspace.

ontdekkingsreis (2)

Nu ik ’t toch over ontdekkingsreizen heb: ik vond vanochtend iets onder m’n voeten plakken. Ik loop graag op blote voeten, moet men weten. Dat doe ik al sinds m’n vroegste jeugd. Tijdens de gymlessen was ik vroeger degene die ’t ’t langst zonder gymschoenen volhield. Men had al jaren de gymschoen verplicht gesteld toen ik nog de jaarlijkse schoolse basketbalcompetitie blootsvoets inging. Daar zagen de docenten eindelijk hun gelijk gesteld, doordat ik dankzij een sliding een plakje eelt van 2 cm² vanonder m’n voeten verloor. Ik zat inmiddels in de 4e van de middelbare school toen ik door dat voorval besloot ook maar gymschoenen te gaan dragen. M’n moeder kon ’t excuus niet meer hooghouden dat ’t beter tegen platvoeten zou zijn. De beweringen van de huisarts, die inmiddels reeds 10 jaar met pensioen was, waren allang achterhaald, zo wist men op mijn school te vertellen.

Omdat op blote voeten lopen toch een bepaalde mate van puberale rebellie met zich meedraagt, besloot ik op gegeven moment toch beter sokken te dragen, met daar omheen schoenen, als ’t zo uitkwam. ’t Leek me niet perse noodzakelijk tijdens de lessen economie mijn tenen onder de banken te laten uitsteken, zodoende de heer Teunissen van z’n apropos te brengen, zeker niet tijdens de periodes van herfstige nattigheid & winterse vorst. Thuis riep de vrijheid, de luxe ook van een zachte vloerbedekking, & m’n moeder bij ’t 1e geluid van deuren die open/dicht gingen dat ze niet voor niets ’t huis van onder tot boven van stof had ontdaan. In de hal gingen de schoenen uit. Ze werden verzameld onder de kapstok. 8 Paar, bij slecht weer nog een aantal extra.

Nu heb ik misschien al de strekking van ’tgeen vanmorgen geschiedde verraden. Ik praat al snel m’n mond voorbij. ’t Is nl een kwestie van bij de deur je van je schoenen ontdoen, zoals onze brave moeder, zij die werkelijk alles van viezigheid, vlekken, stof, prut & modder ontdeed, maar daar wel voor gewaardeerd wilde worden, zoals zij dus ons bijgebracht heeft. Of dat in ieder geval heeft geprobeerd.
Wat is de leeftijd dat je alles wat je moeder je geleerd heeft begint te ontkennen, of domweg vergeet? Is dat ontkennen van ’tgeen geleerd is een bewust proces? Is ’t negatie van ’t nut van je moeder, of is ’t eerder tornen aan de autoriteit van je vader?
Op gegeven moment begon ik m’n schoenen pas in de woonkamer uit te trekken, & ook weer aan, op ’t punt dat ik ’t pand weer ging verlaten. Onder de tafel in de woonkamer leek me een geschiktere plek om mijn schoenen te parkeren. Daar stonden de schoenen van mijn vader immers ook altijd. Bovendien kon ik enkele zwaarwegende redenen ihkv efficiëntie te berde brengen. Ik kon ze sneller aantrekken, in ’t geval ik op tijd op school terecht moest komen, of ik m’n moeder moest helpen de wekelijkse boodschappen naar binnen te brengen.

Mijn moeder komt mij niet wekelijks de boodschappen brengen. Die moet ik tegenwoordig zelf in huis halen, zodoende ze natuurlijk ook nog steeds die kant op dragen. Op gegeven moment heb ik dan ook besloten dat ik net zo goed m’n schoenen aan kon blijven houden totdat ik de woonkamer betrad. Mijn zware tassen proviand sleep ik wekelijks, ik hou ’tzelfde ritme als mijn moeder aan, dat wel, van de voordeur naar de keuken, pak alles uit, plaats ’t in de voorraadkasten, & sleep mezelf uitgeput naar de kamer om daar me van m’n schoenen te ontdoen. M’n moeder zou me destijds ontsteld hebben aangekeken: ’t hele huis vies!

Ik zou bijna vergeten waar ik ’t over had: ik vond vanochtend iets onder m’n voeten plakken. Ik had me net gedoucht toen mij dat gebeurde. Ik was vergeten mij voor ’t badderen zelf van een schone droge handdoek te voorzien, dus huppelde ik nat & nakend door mijn huis op zoek naar de juiste kast (ik snap nog steeds niet mijn eigen systeem hierin). & Vond bij ’t drogen pardoes onder mijn voeten witte spikkeltjes, soms neigend naar grijs, een enkele spikkel zelfs met zwartteint. Vaag glansde daar af & toe een rozig stukje vlees tussenuit, wat ik ternauwernood als mijn herkende.
Toen wist ik ’t. ’t Schoot me onmiddellijk te binnen. Mijn moeder mocht een beetje gelijk hebben, dacht ik, maar een betere oplossing ligt in ’t verschiet.

Er dient stof gezogen te worden in Zijperspace.