gehaktbal

Toen ik voor de verzamelde familie een dansje deed was ’t al fout. Zo klein als ik was had ik de zonde van aandacht vragen al ontdekt. Hoewel dat besef pas enkele jaren later tot me door zou dringen, op ’t moment dat herinneringen zich gingen nestelen in m’n hoofd & die herinneringen werden gestimuleerd door de filmpjes die m’n vader van historische familiegebeurtenissen had gemaakt.

Er werd gezegd: ‘Zuster Petra heeft ons gewaarschuwd dat niet alle ogen de hele tijd op Ton gericht moesten zijn. We moesten ervoor zorgen dat Carel ook voldoende aandacht zou krijgen.’
Zuster Petra was de enige oppas die alle 6 zonen van m’n ouders tegelijk aankon.

Dus werd ik me ervan bewust. Ik werd bewust.
’t Werd tijd om intelligenter te worden, moet ik bij mezelf bedacht hebben. Nieuwe methodes. Inventiviteit. Moeilijker om doorheen te prikken.

Ik wilde, maar mocht geen aandacht.
Of praktischer gesteld, toegespitst op de concurrentiepositie die wij broers tegenover elkaar hadden: ik wilde, maar kreeg niet de grootste gehaktbal.
Ik wist dat ’t een natuurlijk streven was, die gehaktbal, maar dat ik niet, of anders zelden, voldeed aan de criteria om er officieel recht op te hebben.
Een mens gaat zich dan afvragen waarom een moeder dan toch elke keer een gehaktbal er tussen stopt die net even groter in omvang is.

Ik heb ook wel eens in m’n blootje rondgelopen, dat dat me dus verweten werd.
Ik was ondertussen veel ouder. Men kan zeggen dat ik aan ’t puberen was. Maar omdat ik me bevond tussen leeftijdsgenoten die zich in dezelfde fase bevonden, was er wat dat aangaat niet echt sprake van een probleem.
Dat nam niet weg dat men mij aandachttrekkerij verweet.
Ik heb dat maar zo gelaten. Zij wisten blijkbaar niet dat ik alleen nog maar ging zwemmen op een naaktstrand. Ik schaamde me dood als ik een zwembroek aan moest, waar al het materiaal duidelijk zichtbaar van werd.

Wat me wel schokte was die foto, van rond dezelfde tijd, waar Mirjam & ik op stonden. Door een diepe nacht waren wij omhuld. Feestelijk licht scheen onze gezichten tegemoet, waardoor onze uitdrukkingen duidelijk zichtbaar werden.
Ik moet niet zeggen dat die foto me schokte; ’t ging er om dat iedereen hem mooi vond, onze uitstraling, onze zwartwitte harmonie, onze compositie tegenover elkaar, maar dat men over ’t algemeen zei dat ik, wederom ik, altijd ik, een zielig gezicht van vragen om medelijden trok.

Aandacht maakt schuld.
Hoewel ze gelijk hadden. Ik verwijt die mensen niets. Ik stond daar immers naast een onbeantwoorde liefde. Mooi te zijn. ’t Verhaal te vertellen van afgewezen worden.
Wat iedereen wist. Waardoor iedereen ’t ook van m’n gezicht af kon lezen.

Ik denk dat ik daarom tegenwoordig schreeuw. Ik gooi gewoon m’n keel open. Er openlijk voor uitkomen, heet dat.
Ja, ik sta hier. & Niemand die er omheen kan.
DE BAR IS GESLOTEN!
Ik voel me nergens schuldig over.

Laat ze maar dorsten, zij allen buiten Zijperspace.

plaatjes

’t Wordt tijd dat ik me aan een diepgaande zelfanalyse onderwerp.
Ik kan ’t me tenslotte niet elk jaar laten overkomen. Dat ik er weer instink. Ik zou toch in staat moeten zijn mezelf ertegen te wapenen.
& Dan moet ik er geen vraagtekens bij zetten. Uitroeptekens!
Weg met die flauwekul. Wees ‘ns sterk. Ze weten je te verleiden, maar je kan je er ook tegen wapenen.

Ik vraag me ook elke keer af waar de verleiding begint. Komt ’t doordat ik weer ‘ns iets gratis krijg? Is ’t de vraag die ik me gesteld krijg op ’t moment dat ik ’t ’t niet meer verwacht, zeker niet van kassières die doorgaans niet eens gedag terug zeggen? Is ’t de fascinatie voor de verslaving, de verslaving aan verslaving?

& Om dan te moeten bekennen dat ’t eigenlijk niet echt voor m’n kinderen is, dat moment dat ze me met die blik aankijken: maar je hebt helemaal geen kinderen die voetbalplaatjes zouden willen sparen, je koopt immers altijd 1-persoonsmaaltijden, & als je met de rest van de boodschappen bij moeder de vrouw zou aankomen, dan zou ze je duidelijk maken dat zoveel vlees in de uitverkoop van 35 % korting niet wenselijk is, dat ’t allemaal niet meer in de vriezer past, & waarom altijd vlees, waarom altijd vlees & zoveel ook?
Ze zouden ’t allemaal doorzien.

Neefjes. Te beweren dat ik neefjes hebt, dat helpt ook niet meer.
De grootste schande was toen ik naar de AH tegenover m’n werk ben gelopen omdat me ter ore was gekomen dat ze met de actie waren gestopt & de zakjes gratis aan ’t weggeven waren.
Dat doen ze elk jaar. Voordat je de gelegenheid hebt alles bij elkaar te sparen, stoppen ze ermee. Gaan ze uitdelen. Want ’t is zo leuk om die kinderen blij te maken.
1 Keer in ’t jaar kan je gelukkige kassières zien. Dan heeft de AH-directie besloten dat de actie voorbij is & mag men de restanten voetbalplaatjes aan willekeurige verzamelaars weggeven. Bij voorkeur van jonge leeftijd.

Geluk. Dat zou zijn geweest als ik van de week in m’n stamkroeg m’n lang niet volledige verzameling bij me had gehad. Op ’t moment dat er achter me moeder met 3 kinderen was gaan zitten.
Een uitpakfeest was ’t geworden. Hele stapels aan voetplaatjeszakjes hadden ze mogen ontvangen.
Vast een hele goede vriend van moeder was eigenaar van een AH-filiaal. Een heel groot AH-filiaal.

Dat zou geluk zijn geweest.
Als ik me had omgekeerd op ’t moment dat ze klaar waren met uitpakken & op volgorde leggen, als ik dan gezegd had, mijn stapeltje treurig omhoog in de hand, dat ik er nog een heleboel niet had, of ze wilden ruilen.

Maar dan hadden ze vast nee gezegd.
& Moeder had haar kinderen meegesleept om ergens anders ver weg van die oude man te gaan zitten.

Dan hadden ze me ook maar niet moeten storen op ’t moment dat ik een boek las in Zijperspace.

rondje

Ik controleer of ’t een perfecte cirkel vormt & lees dan weer snel verder. Zonder dat ik die veronderstelling in de gauwigheid van een vluchtige blik heb kunnen bevestigen.
Een licht schaamtegevoel speelt mee. Dat ik me met zo iets onzinnigs bezig houd als ’t vormen van een cirkel. Een rondje, gevormd door m’n linkerduim & -wijsvinger.
Dat is de reden dat ik niet te lang mag kijken.

Maar omdat ik me die dwang heb opgelegd (vooral verder lezen, vooral niet meer naar links kijken waar die vingers nog steeds gekromd elkaar aanwijzen) word ik binnen niet al te lange tijd weer naar ’t rondje van m’n vingers getrokken.
Ik kijk snel hoe groot ’t is. Zou m’n oog er in passen? Als een verrekijker, weet je nog wel?
Ik leg verdomme zelfs m’n boek kort opzij om ’t te checken. M’n 2 vingers schuiven voor m’n oog.
Jajaja, ’t rondje is groter dan de algehele oogkas.
Pff.

Na die conclusie besluit ik me niet meer af te laten leiden van m’n boek.
Ik pak ‘m weer beet. Probeer me weer te concentreren op ’t verhaal. Zoek de laatste zin. Zet m’n armen & handen weer in de meest comfortabele houding. & Dek met m’n 2 duimen de pagina-nrs af.

Dat laatste probeer ik altijd zo lang mogelijk vol te houden. Om niet te zien hoe ver ik ben.
Ze zitten ook altijd in zo’n afleidend hoekje van de pagina’s. Je ogen worden er als vanzelf naartoe getrokken.
’t Is zoiets als een blinde vlek, net buiten ’t bewuste beeld, maar afleidend duidelijk aanwezig schuift ’t mee met de leesrichting.
Nee, ’t schuift niet mee. Maar doordat ’t in ’t gezichtsveld steeds van positie verandert terwijl de pupillen hun positie aanpassen aan de leesrichting, lijken ook zij zich te verplaatsen.
Vingers er bovenop. Kijken wat de beste houding daarvoor is.

Maar weet ik eigenlijk wel hoe ver ik ben? Wanneer eindigt dit hoofdstuk? Hoeveel procent ligt achter de rug, hoeveel procent van ’t totale aantal bladzijdes is er nog te gaan?
Dus: duimen omhoog om de pagina’s ruim baan te geven. Of nee, slechts 1 duim. Dat moet genoeg zijn.
Pagina-nr toont zich.
Daar moet dan 8 van afgetrokken worden. Voor de bladzijden dat ’t duurde voordat ’t verhaal werkelijk aangevangen was.
Vervolgens naar de achterkant van ’t boek. De laatste pagina met tekst. Heel voorzichtig. Er mag vooral geen letter gelezen worden van dat slotakkoord.

Alsof je met je handen op je oren keihard staat te schreeuwen om vooral niet te horen wat voor verschrikkelijks iemand anders aan ’t vertellen is. De uitslag van een sportwedstrijd die je bij thuiskomst alsnog wil bekijken. Een vies verhaal met poep er in. Een verslag van hoe ’t kwam dat iemand z’n nagel gescheurd had.

Dán weet ik ’t.
& Bedenk ik me dat ik er niets aan heb.
Doorlezen. ’t Boek moet uit. Snel. Of net iets minder snel.
Ik leg m’n benen weer goed. Zodat ze prettig liggen.
Ik pak ’t boek met beide handen beet. M’n vingers in een rondje. Een cirkel zo men wil. Een cirkel net iets groter dan m’n oogkas.

Dat gaat straks nog een keer gemeten worden in Zijperspace.

geluk

666.
Dat moest ik zeggen als Bruce dingen deed die niet verantwoord waren. Als hij dus te veel gedronken had. Dat vooral.
Hij wilde wel ‘ns in zo’n toestand in z’n auto stappen. Of op z’n motor. Stomdronken met z’n scooter wegscheuren vond-ie ook heel normaal.
Als-ie waggelend op z’n fiets plaatsnam & daarmee slingerend ’t kruispunt overstak, liet ik ‘m gaan. Dan keek ik maar even de andere kant op.

Hij had me ervan overtuigd dat-ie daar naar zou luisteren.
666.
’t Getal van de duivel, zei hij. Dan weet ik wat er aan de hand is. De duivel is net zo rood als ik.
’t Scheelde inderdaad niet veel. Z’n rode bos haar, z’n sproeten, z’n pokdalige neus, z’n rode kop als-ie weer te veel gezopen had.

Vreemd dat-ie met zijn verschijning alle vrouwen aankon. Vrouwen willen helemaal geen teder aftastende heer. Ze willen een overdonderende praatjesmaker, die heel doorprikbaar tijdelijk belangstelling voor hun lichaam heeft.
Je zag overduidelijk dat z’n blik aan ’t lichaam van zo’n vrouw bleef plakken. Hij kon niet verhullen dat-ie daarmee alvast haar rondingen aan ’t bevoelen was.
& Als ’t ‘m lukte een gesprek met zo’n slachtoffer aan te gaan, ’t ging slechts zelden fout, dan leek ’t alsof zijn bewegende handen zijn woorden kracht bijzetten, maar was-ie eigenlijk bezig steeds dichter bij ’t begeerde object te komen daarmee.
Hij trok met z’n handen de straling uit hun lichaam. Stopte van steeds dichterbij zijn verlangen in hun huid. De vrouwen raakten er steeds meer van doordrongen. & Gingen uiteindelijk verder met hem op stap.

De volgende dag dronken ze dan vroeg in de middag bij mij nog een laatste biertje met elkaar.
Zij ging. Hij bleef.
& Ik zei aan ’t eind van de middag 666 tegen Bruce.
Waar hij weer niet naar luisterde.

Ik nam wraak. Ik kwam ‘m tegen in Haarlem. 10 Jaar later. In zijn toestand had-ie me waarschijnlijk niet willen tegenkomen.
Z’n jas stond bol van buik. Z’n pokdalige neus was gezwollen. Z’n vingers waren worsten geworden. Rood was nu alom aanwezig. Continu.

Hij bestelde cola aan de bar. Naast me. Ik kon niet om ‘m heen. & Hij niet om mij.
Ja, hij had een belangrijke afspraak straks. & Ik?
Ik was met m’n broers op stap. Museumpje pikken.
Maar wat voor belangrijke afspraak dan, hier in Haarlem, wilde ik weten. Woonde hij hier dan?
Nee, nee, nee. Als ik ’t voor me zou weten te houden. ’t Was verschrikkelijk. Had-ie maar een barman zoals mij altijd bij zich gehad.
666, zei ik.
Ja, 666.
Alsof-ie daar ooit naar geluisterd had. Maar ’t was dus uiteindelijk toch een keer fout gegaan?
Ik vroeg ’t met een verwijtende glimlach, ‘lekker puh’ stond in m’n gezicht te lezen.
Ja. Met z’n dronken kop een klein kind aangereden met z’n motor. Als-ie geluk had kon hij straks bij de rechtbank een taakstraf regelen.

Ik durfde eigenlijk niet, maar zei ’t toch, vlak voor ik terug bij m’n broers ging zitten.
Hoe zou iemand geluk kunnen hebben als-ie een klein kind aangereden had?
Ik tilde m’n 3 glazen bier op & liep bij ‘m weg.

In de hoop ‘m niet meer te treffen in Zijperspace.

post

€ 0,72 Cent zal ik extra moeten betalen. Daar durfde ik nog wel een envelop voor te openen. De begeleidende mededeling dat ik voortaan ’tzelfde bedrag van € 6,15 per maand moet gaan betalen was ook niet schokkend genoeg.
Dat wist ik van tevoren. 2 Jaar geleden had ik nog niet zo’n verwachtingspatroon van post van Waterned. Toen heeft ’t me meer moeite gekost.

In de boekwinkel schreeuwde de man bij de kassa z’n woede uit. Hij kon de grote maatschappijen niet meer luchten of zien. Hoewel hij ze begreep.
‘De banken willen gewoon van ons af!’ sprak hij met emotionele uitroeptekens. ‘Ze willen niet dat we gebruik van hun maken. Alles wat te klein is vinden ze eigenlijk niet interessant. Dat kost ze te veel.’
Je wil meteen verder weg duiken tussen de boekenkasten, maar tegenwoordig zijn boekenkasten in winkels niet hoger dan borsthoogte. Je kan je er niet meer achter verstoppen.
‘Ik begrijp ze heel goed,’ ging de man verder terwijl de kassamedewerkster zijn boek inpakte in cadeaupapier. ‘Ik geef ze ook geen ongelijk. Maar ik word er zo moe van. Waarom mag de kleine consument geen gebruik meer maken van hun services? Waarom mogen ze niet meer langs komen op ’t bankfiliaal? Alleen maar omdat ’t altijd om te weinig geld gaat. Aan weinig geld verdienen ze niets.’
’t Meisje tegenover hem reageerde geruststellend. Beamend & ja-knikkend.
‘Ja, jij zal je er waarschijnlijk niet zo druk over maken. Maar ik vind ’t zo zonde dat die grote bedrijven de gewone mensen niet meer willen zien staan. Ze gaan de brievenbussen afschaffen! Ze willen er van af! Dan ben je toch helemaal je persoonlijke contact met ’t postbedrijf kwijt?’

Willen ze de brievenbussen afschaffen?
Ik bleef er de rest van de dag aan denken.
Nooit meer gevaarlijke enveloppen meer op de deurmat. Nooit meer de angst dat ik iets niet meer kon betalen. Nooit meer slecht nieuws.

Naast me ligt een stapeltje. Ongeopend.
Merendeels rekeningen.
Ze mogen nog niet open. Als ik dat doe, zal ik ook online moeten gaan bankieren. Zal ik m’n eigen geheimen moeten blootleggen.
Voor mezelf weliswaar. Maar er is niemand die zo kritisch meekijkt als ikzelf.
Er bestaat een dag in de maand, in elke maand. De meest geschikte dag. Meestal de allerlaatste dag.

Schaf ajb die brievenbus af. Dan kan ik ook stoppen met die allerallerlaatste dag.

Laat ons anoniem voortleven in Zijperspace.

nu

’t Is niet dat ik er een regelmatige gewoonte van maak, maar soms dwaal ik door m’n geheugen op zoek naar een overzichtelijke samenvatting. Ik probeer een inhoudsopgave te vinden, met redelijk betrouwbare hoofdstuktitels.

Ik doe ’t niet met opzet. Vaak word ik er toe aangezet doordat een bepaald object me aan iets herinnert.
Als ik in de keuken sta, hoe de schuimspaan me verwijst naar de wijze waarop ’t keukenmateriaal in m’n ouderlijk huis hing. De schuimspaan, de soeplepel, ’t pannenkoeksmes, de vleesvork en een lange opscheplepel, gezamenlijk aan een rekje.

Ik weet niet wat ik er mee opschiet als m’n gedachten van bijv dat rekje schiet naar ’t gasfornuis, de soeppan, richting aanrecht om vervolgens bij m’n moeder aan te komen die met ovenhandschoenen op ’t punt staat een cake de hitte in te schuiven.
’t Biedt zich zo onoverzichtelijk aan. Er lijkt zich een gat in m’n aandacht voor ’t nu aan te dienen & de dingen van toen denken dat wel even te mogen opvullen. In wanordelijke haast springen ze er met z’n allen bovenop.
’t Had ipv de schuimspaan bijv net zo goed de kleur verf van de kozijnen kunnen zijn. Dan had ik een reis naar ’t huis van de ouders van m’n toenmalige vriendin gemaakt & de kleurindeling aldaar opnieuw bewonderd. Om vervolgens avonturen te herbeleven van korte wandelingen door de laan in dat ½ vergeten dorpje.

’t Is zo incompleet.
Ik word bevangen door een sensatie iets opnieuw mee te maken, maar mis de details. De geur is er, maar proeven mag ik niets. Ik hoor iemand praten, maar zinnen worden niet gevormd.
M’n fantasie moet ’t grootste deel van ’t werk doen om ’t toch nog iets te laten lijken.

& Dan: wat heeft ’t 1 met ’t andere te maken? Waar ben ik de verkeerde afslag ingegaan? Was er wel een afslag? Was ’t niet een vanzelfsprekend rechtdoor lopende weg? Kan ik van de beschikbare gegevens een soepel lopend verhaal breien?
Niet voor hier per se. Gewoon om mezelf een verklaring te geven. Dat 1 + 1 resulteert in 2. Ik wil de waardes van die beide 1-en zien.

Dus kijk ik terug naar die schuimspaan, naar ’t rekje met keukengereedschap, naar m’n moeder met ovenhandschoenen die een nog te bakken cake vasthouden, & dan wil ik weten waarom niemand iets zegt, ik haar alleen door haar knieën zie gaan, de bak vooruit zie schuiven, de klok zie instellen & ’t huis zich langzaam, ’t moet een ½ uur geduurd hebben voordat je ’t kon opmerken, vult met de cake van vrijdagmiddag.
Waar zijn de vrijdagmiddagen veranderd van geur & veiligheid & hoe lang gaat ’t duren voordat ik die leemtes in m’n geheugen weer gevuld heb met ’t spel dat we de rest van de middag speelden?

’t Is niet belangrijk, maar dan lijkt ’t me tenminste weer logisch te ervaren dat ik hier ben. Nu.

Niet zo ver weg gelegen van toen in Zijperspace.

plop

Vroeger had ik altijd een flesopener bij me.
Maar dat was vroeger.

Er is eigenlijk niet veel veranderd, denk ik bij mezelf als ik me dat realiseer. Ik ben wat ouder geworden. Wat trager.
Hoewel buitenstaanders dat anders zullen omschrijven. Ze zien geen noemenswaardige verandering.
Maar zij zitten niet 24 uur per dag in mijn vel.

Is die flesopener dan zó belangwekkend dat ik dit moet opmerken?
Ik kan, al zittend in de trein, dat flesje bier niet open trekken. In ieder geval niet op een eenvoudige manier.
Ik kijk om me heen. Op zoek naar iets wat uitsteekt. Ik ga in gedachten alles na wat ik bij me heb gestoken. & Kom uiteindelijk niet verder dan m’n sleutelbos.
Grappig, daar hing vroeger m’n flesopener aan.
Wat was de reden om die er af te halen?

M’n broer gebruikte altijd z’n sleutel. Dat moet iets van een sleutel voor een schuurdeur zijn geweest. Stevig. Langwerpig.
Maar aan alleen een sleutel heb je niet genoeg. Je hebt ook de truc nodig. Je moet ’t in je vingers hebben.
Net als ploppen met een aansteker. Als je de truc niet door hebt, dan heb je even later ook geen aansteker meer.
In periodes dat onze ouders op vakantie waren speelden we vaak wedstrijdje wie ’t verst zijn bierdop kon ploppen. Altijd dezelfde broer won. Tot aan de achterkant van de huiskamer.

Die wedstrijden doen we niet meer. & Ik zie zelden dat m’n andere broer zijn schuurdeursleutel te voorschijn haalt. Ik heb m’n flesopener van m’n sleutelbos verwijderd.

Nu zit ik in de trein & ’t enige scherpe, stevige gereedschap dat ik tot m’n beschikking heb is mijn sleutelbos.
Ik probeer ’t op de aansteker-plop-methode.
Als ’t gaatje van 1 van de sleutels een klein bloedend plekje heeft veroorzaakt besluit ik dat ’t tijd is voor een andere manier.
Ik kijk snel om me heen om te zien of andere treinreizigers me niet in de gaten houden.

Pulken. Misschien is dat de oplossing.
1 Van die kartelige uiteindes van de sleutels kan aan die puntige uitstulpjes van de dop pulken. Uitsteeksel voor uitsteeksel zal daartoe moeten worden afgewerkt.
Bij de 1e begint ’t bier al te sissen dat ’t naar buiten wil. Bij de 2e schiet de sleutel uit & snijdt ’t een snee in m’n wijsvinger. Ik probeer ’t door likken te stelpen.
Bij nr 12 is-ie open. Heeft zo’n kroonkurk zoveel uitsteeksels?

Ik neem een slok & vraag me wederom af waarom vroeger vroeger was.

Bier & bloed mengen zich in Zijperspace.

bcc

Beste allemaal & beste Jeroen in ’t bijzonder:

Ik wil geen mail ontvangen van mensen die oorspronkelijk mijn e-mailadres niet wisten. Niet omdat ik me bedreigd voel, niet omdat ik die personen niet aardig zou vinden, maar gewoon omdat ik zelf wil bepalen wie mijn adres zou moeten krijgen.
Geloof me: ’t zijn er heel veel die ’t wel weten. Maar ik heb ze (bijna) allemaal zelf uitgekozen.

& Dat is nou juist waar ’t wat mij betreft om gaat mbt de ontwikkelingen die ’t internetgebruik de komende tijd in gaat houden. Ik zal er geen lang verhaal over afsteken, maar er kort & bondig iets over willen vertellen. Jullie allemaal bij wijze van spreken vol willen spammen, spammen, spammen, spammen (hoe vaak moet ik dat woord gebruiken om bepaalde mensen ervan te doordringen dat dát is wat er met mij gedaan wordt als ik ongevraagde mail ontvang?) met de redenen waarom ik er niet van gediend ben.

Ik ben behoorlijk aanwezig op internet. Er zijn, heel onbescheiden beweerd, slechts enkelen onder jullie die meer aanwezig zijn op internet dan ik.
Ik ontvang op mijn diverse mailadressen dan ook minstens 200-500 ongevraagde mailtjes per dag.
Gelukkig heeft m’n internetprovider een goede spamfilter, die ik elke dag intelligenter probeer te maken door aan te geven wat volgens mij spam is, & gelukkig heb ik op m’n eigen comp ook behoorlijk wat beveiliging ingebouwd, zodat ik niet al te veel last er van heb.

Maar juist omdat ik gedurende m’n jarenlange nadrukkelijke verblijf op internet er achter ben gekomen dat je niet altijd zelf de keuze kan maken, dat anderen heel gemakkelijk de keuze voor jóu proberen te maken over van wie je berichten ontvangt & wie jou zou mogen benaderen, ben ik voorzichtig geworden. Wil ik ook niet meer gestoord worden. Wil ik niet dat iemand mij zomaar onbezoldigd & totaal ongeïnteresseerd over wie aan de andere kant van de lijn hangt een mail stuurt.

Ik zit hier.
Ik heb m’n comp 24 uur per dag aan staan. 7 Dagen per week.
Dat is mijn eigen keus.
Dat lijkt extreem, maar ’t duurt niet lang meer & dan doet iedereen dat.

Neem daarom van mij aan dat ’t straks ook voor jullie niet leuk is om mail te ontvangen van mensen die je niet persoonlijk hebt benaderd. Dat je te pas & te onpas gestoord kan worden in je eigen communicatie, je eigen communicatie met de rest van de wereld.
Jouw eigen wereld moet jouw eigen wereld kunnen blijven. Zonder onverkozen inmenging van anderen.

Mijn wereld heet Zijperspace, heel persoonlijk, heel eigen, alleen ik ben de heerser & de enige bewoner tegelijk.
Je mag daar alles over lezen op zijperspace.nl. Je mag me via ’t contactformulier op dat weblog zelfs rechttoe rechtaan benaderen. Daarnaast is er een mogelijkheid ingebouwd om je mening over m’n zeer intieme zielenroerselen te uiten, op elke afzonderlijke post.

Maar daar stopt ’t. Verder wil ik gewoon niet. Ik wil geen massa-mailtjes, tenzij via BCC verstuurd.

Schroom vooral niet hierop te reageren, ’tzij via ’t reactieformulier op m’n weblog, ’tzij via een direct respons op dit mailtje.
Om te voorkomen dat dit ook weer uit de hand loopt heb ik alle mensen voor ’t gemak maar bij voorbaat BCC gezet.

Zoals ’t hoort in Zijperspace.

gum

Op de kleuterschool hebben ze me wijs gemaakt dat ik verschrikkelijk goed kon tekenen.
‘Je bent de beste tekenaar van de klas,’ complimenteerde jufrouw Janneke mij heel onpedagogisch.
Maar ze had ’t in ieder geval voor elkaar dat ik niet meer om m’n moeder zat te janken.

Een oom wist me al snel uit de droom te helpen. De meegebrachte tekeningen, die ik, om extra snoep te kunnen bemachtigen als beloning voor onvermoede talenten, naar m’n Oma had meegenomen, werden vakkundig de grond in geboord door me te wijzen op scheef staande schoorstenen.
Hij liet me weliswaar zien hoe een normale schoorsteen recht omhoog vanuit ’t dak de hemel in wees, tegelijkertijd maakte hij me duidelijk dat armen & benen van mensen iets dikker waren dan mijn 2-dimensionale streepjes, maar ’t zorgde er alleen maar voor dat ik zonder een vrije val afremmende parachute verpletterend hard met beide benen op de werkelijke aarde terecht kwam.

Ik kon niet tekenen. Vanaf dat moment was ik er net zo hard van overtuigd als al de leraren & docenten die mij zouden begeleiden richting wasdom.
Vooral de ‘creatieve’ docenten waren die mening toegedaan.
’t Grapje van m’n moeder, dat oorspronkelijk diende om mensen op de hoogte te stellen van mijn onvermogen te vinden wat gezocht moest worden, dat ik naast 2 linkerhanden ook behept was met 2 linkerogen nam ik over om in ’t begin van elk nieuw schooljaar deze docenten vooral snel van de illussie te ontdoen dat ze met mij ook maar iets zouden kunnen bereiken. Er viel bij mij geen talent te ontdekken, zoveel moest vooral duidelijk zijn. Elke door mij ingeleverde tekening moesten ze op zich maar beschouwen als een prestatie van formaat. Al stonden er slechts 2 lijntjes op ’t papier. Meer eer viel er voor de tekenleraar niet bij mij te halen.

Dus probeerde ik op gegeven moment, uit pure balorigheid, m’n hulpmiddelen in beeld te brengen. De inktpot, waar ik mijn inktpen in moest dopen, & ’t gummetje waar ik m’n foute potloodstreken mee kon verwijderen.
2 Verschillende opdrachten in 2 opeenvolgende weken. Materiaalkennis, noemde de tekenleraar dat.
‘Maak een tekening met inkt,’ was opdracht 1.
‘Maak een tekening met potlood,’ was opdracht 2.
Ik wilde mezelf niet te veel vermoeien, in de wetenschap dat ik toch zou falen & ging niet op zoek naar een onderwerp. Ik nam ’tgeen dat voor me stond.

Week 1 heeft-ie me nog aangemoedigd.
‘Je doet ’t goed,’ zei heer Halsema over m’n schouder meekijkend. ‘Zorg dat ’t goed droogt. & Denk om de schaduw.’
Dat was nou juist waar ’t mij om ging. De schaduw. Hoe kon je nou schaduw weergeven als alles al net zo zwart was als dat de schaduw uiteindelijk zou zijn, dankzij de inkt?
Ik knikte & kraste nog een stukje gebrek aan licht op ’t papier.

Maar de week erna was heer Halsema blijkbaar in een andere bui.
Bij de 1e ronde die hij over de schouders van alle leerlingen maakte zei hij nog vriendelijk tegen mij: ‘Als je tevreden bent, kan je ’t straks gaan fixeren.’
Een woord waar ik nog nooit van gehoord had.

Bij de 2e ronde was ik zo goed als klaar. Ik had ’t idee dat ik een gum had getekend. Dat ’t best herkenbaar was.
Dit was de gum die ’t verleden weg zou vagen. Iedereen kon zien dat er nooit meer zoiets onuitwisbaars gemaakt kon worden als mijn gum.
Zelfs de schaduwen klopten. Als je ‘m naast m’n daadwerkelijke gum vlak voor me zou leggen, was er geen ontkennen aan. Tenzij je te lang zou wachten & ’t klaslokaal in duister gehuld zou zijn.

‘Goed,’ schreeuwde Halsema over mijn schouder, ‘ga jij maar naar de conrector.’
Ik keek om, in de veronderstelling dat-ie weer ‘ns een pratende leerling aan ’t uitfoeteren was, om te constateren dat-ie zijn woorden in mijn nek zat te spugen.
‘Als je niet kan tekenen, dan moet je daar ook voor uitkomen,’ ging Halsema verder, ‘& je niet schijnheilig laten helpen door klasgenoten die wel dat talent bezitten.’

’t Enige wat telt is wat je niet kan in Zijperspace.

maat

Tijd moet ook af te meten zijn als een lineaal. Of op een lineaal.
Niet alles duurt een kwartier.

Op de lagere school kreeg iedereen een houten lineaal van 30 cm. ’t Gereedschap voor de rest van je schooltijd.
Ik geloof niet dat we ooit nog een andere kregen. Je moest zelf maar een nieuwe aanschaffen als je ‘m zodanig beschadigd had dat er geen rechte lijn meer mee te trekken was.
Dat beschadigen gebeurde nog wel ‘ns een keertje. Je lineaal was tenslotte ook je wapen.
’t Klassenhuftertje Hans gebruikte ‘m in ieder geval veelvuldig met dat doel. Als je hem tegenkwam moest je zorgen dat je met je kont vooruit liep. Is best moeilijk, er voor te zorgen dat je billen ’t moeilijkst bereikbaar onderdeel is van je lichaam.

Onze wraak op Hans was dat hij slechts zelden een voldoende voor rekenen & tekenen kreeg. Hij kon vanwege de happen in z’n lineaal & ’t kleine kapitaal van z’n ouders geen rechte lijnen meer trekken.
Waardoor hij ’t korte latje nog vaker voor andere doeleinden ging gebruiken.

Die lineaal is de maat der dingen geworden.
Vraag me hoe lang 30 cm is & ik leg m’n 2 vingers op precies de juist afstand van elkaar. Bij 10 cm deel ik die ruimte door 3-en.

Kinderen die niet begrepen dat alles in de wereld met die maat aan te duiden viel, werden niet m’n vriendjes. Daar keek ik op neer. Naast de inktpot & de inktpen was de lineaal tenslotte ’t meest gebruikte instrument in ’t klaslokaal. & Dan zou je niet eens weten wat z’n omvang was zogauw je ‘m niet meer in je handen had.

Maar in tijd heb ik een vergissing gemaakt.
Ergens onderweg heb ik van 15 minuten de standaard gemaakt. Geen 5 minuten of 10 minuten. Noch een uur.
Nee, iets duurt 15 minuten in m’n hoofd. Of een veelvoud ervan.

Ik ben bang dat ’t een ernstige hersenafwijking is. Zoals ik de maat van de lineaal door 3-en kan delen, dat lukt me op 1 of andere manier niet met de eenheid van 15 minuten.

Als ik naar m’n werk moet, duurt ’t tochtje op de fiets een kwartier.
Maakt niet uit of m’n werk in ’t verre hartje Centrum ligt of hier om de hoek in Oost. Of ik me in ’t kleine oppervlak van Den Helder bevind of in de uitgestrektheid van Amsterdam.

De enige soepelheid die ik mezelf toesta bij ’t meten van de tijdsafstand is ’t een plusje of een minnetje te geven.
Naar ’t Centrum duurt een beetje meer dan 15 minuten, een tochtje dat beperkt blijft tot Oost een beetje minder dan 15 minuten.
Er valt echter niet mee te plannen met deze hersenziekte. Ik ben altijd te vroeg, waar ik ook kom.
& Als ik dan besloten heb om de tijd te verdoen door uiteindelijk m’n boek te openen, is ’t te laat, want daar komt m’n afspraak plots toch nog op tijd aan. Maar m’n thee is al op.
‘Jij ook nog wat te drinken?’ vraagt men mij dan.
‘Nee, dank je,’ moet ik dan weer antwoorden. ‘Ik heb al te veel thee gedronken voor vandaag.’

Dus schakelen we dan maar weer over op bier in Zijperspace.