guest

Ik belde toch nog maar een keer.
Antwoordapparaat. Opnieuw.
Ik wilde net ophangen toen er een stem klonk. Een oningesproken stem.
‘Yeah, hello?’ vroeg ik.
‘Who’s there?’
‘Is this Tim?’
‘Yes. Who are you?’
‘Ik ben Ton Zijp. Je weet wel: uit Amsterdam.’
‘Natuurlijk weet ik dat. Goed dat je belt. Vanavond is er een speciale bijeenkomst van onze Camra-branch….’
‘Ja, dat weet ik. Ik was gister bij de Ventnor-brewery. Ze nodigden me uit om ook te komen. Maar ik ben bang dat ik niet kan komen.’
‘Nee, je moet komen. We hebben een busje geregeld. Er is vast wel een mogelijkheid om jou ook op te halen.’
‘Ja, maar ik zit helemaal in Wootton. In een tent. Ik moet ‘s avonds ook weer terug kunnen komen.’
‘Dat moet geen probleem zijn. Ik bedoel: we gaan vanavond de beste pubs van ‘t eiland huldigen. & Ventnor krijgt de prijs voor ‘t beste bier van ‘t jaar.’
‘Ja, ik heb ‘t allemaal gelezen.’
‘Daar moet je bij zijn. Jij verkoopt dat bier in Amsterdam. Iedereen zou ‘t fantastisch vinden. Ik regel wel wat.’
Ik ben een beetje overdonderd. Er klinkt een ‘hum’ uit m’n mond.
‘Waar ben je nu?’
‘Bij de Bargage Inn in Newport.’
‘Ik woon aan de andere kant van Newport. Weet je wat: ik haal je op van Wootton. Je staat daar op de camping? Waar is die?’
‘Op Kyte Hill.’
‘Weet niet waar dat is. We kunnen misschien beter bij The Snoop Inn afspreken.’
‘Ja, ik weet waar die is. Dat is niet zover lopen vanaf de camping.’
‘Dan spreken we daar om ½ 7 af.’
‘Weet je zeker dat ik mee moet?’
‘Yeah, man. You’ll be the guest of honor. You have to be there.’

We liepen die avond in Zijperspace naast de schoenen.

Toevoeging: hier ‘t verhaal hoe ik in contact kwam met Tim (waarbij ik moet vermelden dat ik geen ‘proprietor’ ben), met daaronder de link (& ook bij deze dus) naar de foto’s van die bewuste avond.

vliegtuig

Ze vroegen me waar de camping was. Net op ‘t punt dat ik om wilde keren. Ik wilde meer vinegar op m’n chips.
‘Well, I have to go there myself,’ zei ik.
& Begon verder te stuntelen dat ik 1st ergens anders moest zijn.
Maar zij stuntelden ook. Ze wezen naar de kaart. Wezen de camping daar aan. & Mompelden met elkaar wat in ‘t frans.
‘Oui, c’est ici,’ zei ik, ‘pas la.’
& Stuntelen was ‘t woord.
‘That’s about all the french I can do.’
Ze lachten. Ik ook. Om vervolgens te vertellen dat ze de 1e weg links moesten nemen.
‘I’ll see you later.’
Maar ze keken al niet meer.

‘You found it?’ zei ik met ‘t restje patat in m’n handen.
Ze zaten achter ‘t hek. Op de camping. Ik liep over de opgang.
Ze keken verbaasd. Maar toen ze me herkenden lachten ze.

De man stond de volgende ochtend klaar om te vertrekken naast ‘t toilettenblok. Ik wilde gedag zeggen. Maar hij zat in de kaart. Keek welke weg ze vandaag zouden gaan.
Na gedane zaken op ‘t toilet kwam ik ze weer tegen. Met z’n 3-en.
‘Goodmorning,’ zei ik.
Moeizaam kwam de blik omhoog. Een vage glimlach. Ik kon verder lopen.

Bij de Monastery of Quarr raakte ik de weg kwijt. Ik kon langs de kerk lopen, maar overal waren tekens dat ik ‘private road’ naderde. Ik moest de weg vragen aan de monnik in de boekwinkel.
Vriendelijk, maar ietwat van z’n apropos, wees-ie waar ik de ruïnes kon aanschouwen. Hij strompelde terug naar z’n stoel.

Ik passeerde 2 pratende mannen. Bij ‘t hek keek ik zoekend naar de kerk. Kijken of hier een doorgang was. De jongste man haalde me daardoor in. Hij wees. Die kant op.
Een jonge man. Hooguit 20 jaren oud.
‘To the bridleway?’ vroeg ik.
‘Yes.’
We liepen samen op.
‘Are you from here?’ lachte hij me toe.
‘No, I’m from Holland.’
Hij lachte nog meer.
‘I’m from Kroatia. I’m a monk.’
Hij verklaarde m’n vragende blik met de laatste toevoeging. Hij lachte nu breeduit. Hij reikte z’n hand.
‘I’m learning english.’
‘And then you go back? You don’t stay here?’
‘No, it’s too cold here.’
‘Today is fine, isn’t it?’
‘That’s why I go working in the garden.’
Ik bekeek z’n heggeschaar. & De heg die enigszins beschadigd langs de kant van ‘t pad stond.
‘Nice meeting you,’ zei hij vervolgens bij ‘t afscheid.
Ik wist dat-ie ‘t meende. & Sloeg vervolgens m’n ‘bridleway’ in.
Ik sloeg m’n armen uiteen. Wijd. Ik wist dat ik er in m’n 1tje was. Ik sloeg ze uiteen zoals ik vroeger vliegtuigje speelde. Dan wist ik dat ik echt een vliegtuig was.

& Vervolgde m’n weg vliegend door Zijperspace.

souvenirs

Op m’n arm nu een rode vlek. Aan de binnenkant van m’n elleboog. Waar de 2 delen van m’n arm samenkomen.
Ik weet dat ‘t een naam heeft. Maar ik begin te vervreemden van elke taal. Terwijl ik wandel construeer ik zinnen in ‘t engels. Alsof ik aan ‘t oefenen ben voor een volgende ontmoeting. Alsof ik niet meer anders weet. Maar ik weet beter. ‘t Is echter zelfs zo dat er engels gepraat wordt als er 3 nederlanders bij elkaar zijn, in ‘t gezelschap van een engelsman. Ook al woont die reeds 1 jaar in Nederland. Na enkele dagen raak je al vervreemd.
De rode vlek is de extra toegift. Omdat ik niet weet waarvandaan ik ‘m heb. De schram op m’n onderarm is van enkele uitsteeksels van touw. De scheur in m’n vinger komt door een rietstengel die ik te stevig vasthield. De (inmiddels niet meer zwerende) putjes in m’n hand zijn veroorzaakt door splinters hout. Een gaatje in m’n bovenarm, vanwege een stekel die mee wilde reizen tijdens m’n voettocht.
M’n lichaam is een verzamelplaats van tijdelijke souvenirs.
& Een hoop blauw. Op m’n benen. Dat zie ik pas ‘s avonds. Nee, eigenlijk pas de volgende ochtend. Want ‘s avonds heb ik geen licht. Tastend moet ik m’n weg naar ‘t bed zien te vinden. M’n schoenen uittrekken. M’n sokken op een vindbare plek leggen. M’n klokje naast m’n hoofd. & Ook dat hoofd moet de juiste bestemming hebben.
De volgende ochtend ben ik me pas van m’n gehele lichaam bewust. Dan zie ik ‘t blauw. Voor op m’n benen. Beurs, brak. Hoewel ik er niks van voel. Ik ben blijkbaar al zo gewend blauwe plekken te dragen. Ze doen niks. Ze logeren een tijdje.
Maar die rode vlek. Die jeukt. Na afloop van de wandeling zat ik in de pub ernaar te kijken. De zee van sproeten met m’n blik vermijdend. Die overheersen m’n arm. Leidt makkelijk de aandacht af.
Als ik m’n arm vouw komt deze plek bij elkaar. Bovenop elkaar. ‘t Vouwt zich dubbel. Dat heb ik blijkbaar vaak gedaan. Tijdens de wandeling, of anders terwijl ik dozen bier aan ‘t versjouwen was. In combinatie met een grote hoeveelheid vocht. Zweet noemen ze dat. Bij mij spreek je eerder van watervallen. Watervallen zweet dan.
Toen ik tot rust kwam liet ik m’n arm op kleur komen. Weg uit de zon. Weg van de inspannende wandeling. Bruin kon op een gegeven moment weer overheersen. Bruin van sproeten. Bruin van kleuring door de zon. Ik ben ‘t rood voorbij. ‘t Rood van 3 uur achter elkaar lopen. Nu nog ‘t rood van een hele dag. Gedwongen zon.
‘t Was een vlek. Rode puntjes vloeiden ervan uit. Eenzame schiereilandjes. Die langzaam een geheel vormden.
Jeuk ook. Brandende jeuk. Onrust veroorzakend. Te klein om er normaal over te doen.
Voor de rest voel ik me goed. De zon gedraagt zich hier. Ik ook. Om 12 uur neem ik m’n 1e pint. Omdat ‘t zo hoort in Engeland. 12 uur later begin ik aan de laatste rondes. Dan krab ik even.

Dat hoort blijkbaar ook zo als ik lichtelijk verwijderd ben van ‘t oorspronkelijk Zijperspace.

verstaan

Ik was vergeten dat ik Roger heel vaak niet versta. Dan zegt-ie ogenschijnlijk duidelijk iets, iedereen lacht, maar ik versta niks. Of alleen 1 zelfstandig naamwoord.
‘Hmm?’ zeg ik dan.
Vragende blik.
Dan herhaalt-ie de zin. Hij is ‘t onderhand gewend. Lacht-ie nog wat breder. De gniffel zit ‘m tot in de nek. Hij wrijft z’n rechterhand over z’n bovenbuik. Altijd net over de heuvel heen.
& Hij zegt ‘t nogmaals.
Speciaal voor mij.

Dan denk je dat je goed engels kan spreken. Maar ‘t verstaan wil niet lukken.
Net als in ‘t nederlands overigens. Nu wordt ik echter nog wat meer met de neus op de feiten gedrukt. Dat ik niet luister. In ‘t nederlands kan je je korte termijnsgeheugen nog even aan ‘t werk zetten. Dat lukt hier niet. ‘t Gaat als een brij woorden langs me heen. M’n oren zijn na 2 dagen alweer gewend om niets, of ook maar kort, op te slaan.
Gebrek aan aandacht noemen sommige mensen dat.

Ik heb meerdere malen gevraagd wat voor weer ‘t zou worden vandaag. Zou ‘t kunnen gaan regenen?
Er volgt altijd een spottend antwoord.
& Dan weet ik bovendien niet hoe je zo’n vraag ‘t best kan stellen.
‘What are the weather-forecasts?’
‘Is it gonna rain today?’
‘What’s the weather gonna be?’
Van tevoren neem ik een heel scenario aan vragen door. De beste mogelijkheden. In m’n hoofd luisterend naar wat ‘t mooiste klinkt. Meteen in m’n mond laten proeven hoe ik ‘t best op ‘t antwoord kan reageren. Want je weet dat in elk antwoord een beetje humor gestopt wordt. Ze kunnen niet anders, die engelsen.
& Ondertussen stiekem controleren of ik ‘t wel juist spel.

Onderweg, ik was vandaag een wandeling aan ‘t maken, vanavond pas weer werken, veel bier verkopen, heb ik me af zitten vragen hoe ik bij de 1e pub die ik zou tegenkomen zou kunnen vragen of ik van ‘t toilet gebruik mocht maken.
‘t Hele arsenaal passeerd.
‘Could I…’
‘Can I…’
‘Is it possible…..’
‘Sorry Sir, may I….’
Bovendien was ik bang dat ‘t een vraag was die een mens niet hoorde te stellen: zomaar even naar de wc in een plaats waar je nogeneens woont.
Stank achterlaten.
Wc-papier gebruiken.
Niets consumeren.
Ik kwam binnen & vroeg: ‘Can I use the toilet please?’
De man achter de bar maakte een gebaar van: ‘ Ben je daar dan nog niet?’ & legde me vervolgens de kortste route die kant op uit.
Die ik natuurlijk weer niet verstond.

Veel lekkerder wc-papier als in Zijperspace, overigens.

afgeven

‘t Werkt. De pen geeft eindelijk inkt af. Nou moet ik nog opletten ook, want ‘t worden wel vette letters.
Ik veeg m’n vingers er overheen. Kijken of ‘t, als ik 1 regel verder ben, nog afgeeft.
Doet ‘t zomaar ‘ns niet.
Voor de rest geeft alles af. De kratten, de grond, vooral de grond, de muren, de palen. Alles laat z’n sporen op m’n kleren achter. Ik had er rekening mee gehouden, wist ‘t van de voorgaande 3 edities van ‘t Kent Beer Festival, maar toch overviel ‘t me weer. Een geluk dat de grond in de schuur niet rood meer is. Bruinig beige, zijn de sporen van de ondergrond op m’n broek. & Zwart zijn de vlekken die vettige kratten hebben achtergelaten. ‘t Kunnen ook de koelsystemen voor ‘t bier zijn geweest.

Hugh zei: ‘I finally said to the farmer to fuck off.’
‘You did?’ zei ik.
Even daarvoor had Hugh tegen de vrachtwagenchauffeur die ‘t bier kwam brengen gezegd dat de boer (‘ just between you & me’) de grootste eikel van ‘t westelijk ½rond was.
In andere woorden, in een andere taal. Maar in ‘t nederlands zou ik ‘t zo uitgedrukt hebben.
Dat-ie daarom toch maar geen gebruik van de vorkheftruck wilde maken. Met de daarmee samengaande service van de boer. & De daaraan gepaard gaande risico’s voor de kratten bier.
Maar hij had ‘t toch overwogen, vertelde Hugh. Omdat ‘t behoorlijk wat werk zou besparen. Voor ons 2-en. Uit- & opnieuw inladen. Omdat we ‘t daarna naar de koelcel zouden moeten brengen. Met de bus van Hugh. 100 Meter. Of eigenlijk iets minder. Niet zoveel, maar je wilt ze niet omsterbeurt dragen. 100 Kratten, 100 meter. Of iets minder. Da’s ieder 50. Veel te veel in ieder geval.

Vanochtend had Hugh nog iets anders tegen de ‘farmer’ gezegd.
‘I want you to fork off,’ zei hij.
Daarbij doelend op ‘t gebruik van de vorkheftruck.
‘What?’ had de farmer gezegd.
‘I want you to fork off.’

‘It’s not much,’ zei Hugh tegen mij, ‘but it’s a small victory.’

Geheel geschreven met een pen die niet veegt door Zijperspace.

laatste zomer van ‘t groengele t-shirt

Dramatisch zit de gedachte al in m’n hoofd dat ’t de laatste zomer van ’t groengele t-shirt moet worden. Hij hangt momenteel nog te drogen. De laatste druppels moeten er uit voordat-ie aangetrokken wordt voor z’n laatste tocht. Maar misschien ook wel de 1e keer dat-ie meegaat op vakantie.
Een roemrijke dood. Er zijn t-shirts die niet durven dromen van een tocht met de baas de grens over.
Ik zit wel te denken dat de gaatjes ’t misschien niet zullen houden. Dat geschuur & getrek van de rugzak.

Ik heb genoeg onderbroeken mee. Sokken ook. Broeken. Alles voor de 3e keer doorgenomen. ’t Klopt.
M’n zaklantaarntje kan ik echter niet vinden. Voor de 3e keer m’n vakantiespullen overhoop gehaald.

M’n rugzak wordt echter wel een zwalkende medicijnkast. Nasonex, paracetamol, strumazol, pleisters, srl-gelei, ketoconazol, compeed & lippenzalf. Elk jaar lijkt er een artikel bij te komen. Als ik m’n vaders pelgrimleeftijd heb bereikt zal de rugzak geen ruimte meer hebben voor een slaapzak. Te weinig tijd bovendien voor de wandeling, omdat ik de ganse dag bezig ben op tijd de pillen te slikken, de zalven te smeren.

Ik zal minder suiker moeten gaan gebruiken. De voorraad suiker die ik de vorige vakantie mee had, & niet nodig bleek te hebben, heb ik grotendeels verbruikt bij de 2 koppen thee deze morgen. Wil ik elke dag thee drinken & zelf de suiker aandragen, geen suikerzakjes jattend in restauraties, dan zal 1 kilo niet toereikend zijn, ben ik bang.

Op ’t laatste moment m’n buurvrouw toch maar ingeschakeld. Voor de plantjes in de tuin. Alleen de planten die niet in de tuin zelf staan, heb ik gezegd, in de mandjes. De planten binnen mogen ook wel, maar die vergeet ik zelf ook wel ‘ns 2 weken. Zit minder liefde in, heb ik proberen uit te leggen.
Ik moest een hele handleiding geven hoe ze aan de sleutels moest komen. Die had ik eigenlijk voor m’n broer op m’n werk achtergelaten.
Oh, daar wipt ze vanmiddag wel even langs. Geen probleem.
We hebben de kaart van Engeland nog bestudeerd die zij aan de muur heeft hangen. Een antieke, zo leek ’t bijna. Slechts de allerbelangrijkste steden waren vermeld. & Een paar streepjes & kleuren, om aan te geven welke grondstoffen gewonnen werden in de verschillende streken.
Maar daar hadden we ’t niet over. We wezen aan waar we geweest waren. Waar ik heen moest gaan. & Waar zij heen zouden gaan. Toen heb ik ze verteld welk bier je daar kan drinken. & Welke je niet zou moeten drinken.

Daarnet nog even de deur uitgesjeest. Ik had nog post liggen. Al enkele dagen. Misschien was er iets belangrijks tussen, dacht ik.
Aanmaningen van de verzekering. Ik had na de 2e herinnering nog steeds niet betaald, vertelde de brief. 2 Rekeningen nog wel. Ik mocht mezelf als onverzekerd beschouwen.
Ik heb alle acceptgiro’s bij elkaar geraapt. M’n handtekening geplaatst. Naar m’n bank geracet. Die natuurlijk veel te ver weg gesitueerd is. Maar ik werd er wakker van. Wellicht kreeg ik er honger van, dacht ik onderweg.
Dat bleek helaas niet ’t geval. M’n buik is veel te zenuwachtig. M’n verstand niet, maar sommige dingen gaan nu 1maal verschrikkelijk stiekem in mijn lichaam.

‘Hoelang blijf je weg?’ vroeg iedereen.
Binnen een minuut lag die vraag op tafel als ik vertelde van m’n vertrek naar vreemde oorden.
‘Ik hoop 2 weken.’
Waarna gegniffel volgde als ik zei dat ik ’t waarschijnlijk niet zou halen.
‘Heimwee.’
Dan verbaasde blikken. Met vaak nog die lach erin.
& Dan ging ik ’t weer uitleggen. Elke keer werd m’n theorie beter. Ik raakte gewend aan m’n eigen gedachtegang.
Tot ik in m’n 1tje stond te gniffelen. Dat was vaak ’t moment dat mensen ’t begonnen te begrijpen. Dan begon ik ’t amusant te vinden. Gegeneerd gniffelen.
Ik maakte dan een gebaar met m’n arm. Een zwaai voorover.
Dan was ’t over. Kon ik vertrekken.

Op naar de laatste zomer van ’t groengele t-shirt in Zijperspace.

lach

Voor me, bovenop ’t beeldscherm, ligt de foto van de terugkomst van m’n vader. De foto viel van de week uit ’t samengebundelde verslag van z’n pelgrimage naar Santiago. Mijn exemplaar van zijn dagboek. Ik wist niet dat er een foto bijzat. Maar ik vergeet zo veel dingen.
De foto is genomen bij Duinoord. De strandopgang aan ’t randje van Den Helder. 500 Meter van ons vroegere huis. M’n vader had symbolisch de 1e etappe opnieuw, maar nu in tegengestelde richting, gelopen. Een grote groep van mensen ontving ‘m, waaronder m’n broers & ik. Op de foto sta ik schuin achter m’n vader. Naast enkele andere broers. Gedeeltelijk overlapt z’n rugzak mijn silhouet. M’n vader staat bij een kruiwagen vol bloemen. Hij zegt een kleine jongen gedag. De zoon van Piet, de conciërge van de school van m’n vader. Die staat er naar te kijken. Te kijken wat m’n vader doet. M’n moeder ernaast, met glimlach. Afra, de hond van m’n broer, flankeert m’n vader. Midas zie je in de stilstaande beweging enthousiast kwispelen. Bek open. Schuine poten van de volgende stap. M’n vader is dan 56. Hij heeft nog geen Parkinson.

Gisteren ging ik bij m’n ouders langs. Nog net even, voordat ik vakantie ging. Dat hoort. Je hoort je ouders gedag te zeggen.
Ik had ’t druk, zei ik tegen m’n moeder toen ze me van de trein afhaalde.
Dat herhaalde ze enkele uren later tegenover m’n broer & schoonzus.
‘Ton heeft ’t zó druk!’ op schertsende toon.
Ze kon me wel ophalen, had ze me door de telefoon gezegd toen ik vanuit de trein belde, want Pa lag nu toch te slapen. Bij thuiskomst trof ik ‘m slapend op de bank aan.
Bij thuiskomst. Nog altijd.
‘Zo, die hangt erbij,’ zei ik.
‘Ja, Niek!’ riep m’n moeder, ‘Niek!’
Terwijl ik m’n rugzak gedeeltelijk uitpakte & aan de kant zette, stond m’n vader langzaam op. Een kreukel van de bankbekleding stond in z’n wang gedrukt. Z’n ogen stonden lang, streperig, net wakker.
Hij mompelde iets.
‘Wat zeg je, Pa?’
‘Ben jij er ook, Ton?’ herhaalde hij.
Hij lachte. Dat kan-ie de laatste tijd weer. Hij heeft de lach weer ergens vandaan gehaald. Een heel onschuldige lach. Ik moet altijd even slikken als ik die lach zie.
Ik zoende ‘m.
‘Wat heb je aan je hand?’ vroeg ik, wijzend op z’n pols.
Een rekverbandje. Met een dotje bloed erdoorheen schijnend.
‘Wat?’
‘Daar.’
Verwonderd keek-ie naar z’n pols. Hij wist ’t schijnbaar niet meer.
‘Hij heeft de laatste tijd zo’n dunne huid,’ zei m’n moeder.
Ik zag nog enkele bloeddoorlopen ouderdomsvlekken zitten.
M’n vader lachte dat-ie ’t niet wist.

Ik vind de uitdrukking ‘in de kracht van je leven zijn’ vreemd. Alsof je op een bepaald moment sterker bent dan anders. Eerder geloof ik dat elke leeftijd z’n eigen kracht meebrengt. Sommige dingen moet je op een gegeven moment laten, andere kan je juist beter dankzij ervaring, of doordat je beschikt over meer duurzame kracht. Geen kracht is dezelfde.
Maar toch zie ik m’n vader op die foto ‘in de kracht van z’n leven zijn’. Hij was nooit sterker, zelfstandiger, of een groter voorbeeld dan toen. Ik zie ‘m lachen op de foto. Waarschijnlijk houdt-ie met z’n bovenlip de rotte tanden verborgen. Zijn manier om schaamte te tonen. Of te verbergen.
De honden zijn dood. Allang. ’t Jochie waarschijnlijk volwassen. M’n schoonouders, toenmalig, die op de achtergrond staan, ben ik allang vergeten. Contact verloren. Inmiddels weet niemand in de familie hoe ’t met ze gaat. De broers zijn ouder. Kaler, de meesten. Ik heb ondertussen de meeste grijze haren. M’n vader & moeder zijn allebei slanker tegenwoordig. & Een kruiwagen hebben ze allang niet meer. Hebben ze niet nodig in ’t huis waar ze nu wonen. De tuin is kleiner. Geen volkstuin meer.
Nog een maand & ’t is 14 jaar geleden.

We dronken thee in de tuin. Ik moest Pa ertoe zetten.
‘Pa wil altijd binnen blijven,’ zei m’n moeder. ‘& Als we buiten zitten, dan is-ie binnen de kortste keren weer weg.’
‘Pa, dan ga jij in de zon zitten,’ stelde ik voor, ‘wij kunnen wel in de schaduw.’
We dronken. Aten een gevulde koek erbij. M’n moeder sneed er 1 doormidden. Allebei een ½e. Zij & Pa.
Ik zei dat ik ook geen hele hoefde, wijzend naar ’t andere exemplaar.
‘Wil jij dan ook?’ vroeg m’n moeder verbaasd. ‘Jij at toch nooit koek?’
Maar ik at de ½e die ik kreeg helemaal op. De rest was voor m’n ouders. M’n moeder brak de helft in een ¼.
We wachtten op de bus. Die zou om 10 uur komen om m’n vader naar de dagopvang te brengen.
‘De telefoon gaat dan 2 of 3 keer over,’ vertelde m’n moeder. ‘Dan weet ik dat ’t de chauffeur is die belt. Tegen de tijd dat je dan buiten staat is de bus gearriveerd.’
Ik keek naar m’n vader. Voorovergebogen dronk-ie nipjes thee. Of stak-ie een stukje koek in z’n mond.
‘Niek, drink even door. De bus komt zo.’
Uiteindelijk ging de telefoon. We stonden op. In de voortuin had ik m’n kopje nog in de hand. We zeiden Pa gedag. Ik 3 zoenen. M’n moeder 1. Veel tederder.
De chauffeur begeleidde m’n vader in de laatst overgebleven vrije stoel.
‘Hij wordt als laatste opgehaald?’ vroeg ik.
‘Ja, vaak wel.’
We zwaaiden. De andere oudjes zwaaiden terug. M’n vader had een trage glimlach op z’n mond bestorven.

Ik vertrok voor een andere bestemming in Zijperspace.

afgeluisterd

‘Goedendag. Ik spreek met de letterenfaculteit? Er wordt bij u een cursus duits gegeven, toch? Ik bel omdat ik m’n woning beschikbaar had gesteld voor onderhuur.’
( .)
‘Ik bel toch met de Zomercursus van de universiteit? Ja, ik bel omdat ik al eerder had doorgegeven dat ik m’n kamer beschikbaar wil stellen voor cursisten van jullie. Van de taalcursus duits. Ik had dat via 1 van jullie medewerkers doorgegeven, maar misschien is ’t niet aangekomen.’
( .)
‘Ja, de cursus is nu bezig? Zou u dan door willen geven, als ze vandaag klaar zijn natuurlijk, aan de cursisten dat er een woning beschikbaar is. Lijkt me hartstikke leuk. Voor de hele zomer.’
( .)
‘Vanaf direct.’
( .)
‘€ 225,-.’
( .)
’18 m².’
( .)
‘Tot de cursus afgelopen is.’
( .)
‘Ja. Dat is mobiel: 06-41063183.’
( .)
‘Vanavond al. Dat kan. Ze kunnen dan vanavond al langskomen.’
( .)
‘Goed, bedankt. ’t Lijkt me hartstikke leuk.’

‘Hoi, Marijke. Met Lise. Ik heb vanmiddag die mensen van de cursus duits opgebeld om te zeggen dat m’n kamer beschikbaar is. Daarbij heb ik jouw mobiele telefoonnummer opgegeven. Anders bellen ze mij direct. Weet je wel. Ik heb gezegd dat ze vanaf onmiddellijke ingang de kamer kunnen betrekken, maar dat ik 1st wil zien wie ’t is. Dus als er iemand belt, zou jij dan een afspraak kunnen maken voor vanavond. Zo rond een uur of ½ 8. Zou hartstikke leuk zijn. Bedankt. Doei.’

‘Hoi, Marijke. Met Lise. Hahaha. Ik ben zo blij dat ik je aan de lijn heb. Ik had net je voicemail al ingesproken. Maar ik dacht: laat ik je ook nog even thuis bellen. Ik heb net met dat instituut voor zomercursussen gebeld. Waar ze die cursus duits geven.’
( .)
‘Ja. Ja. Ja.’
( .)
‘Ja, ik heb mijn kamer aangeboden. Ik had dat al eerder via Elsa gedaan. Maar had niks gehoord. Misschien dat ze ’t vergeten was.’
( .)
‘Per direct. Dus dan kunnen er straks mensen gaan bellen voor die kamer. Want ik heb jouw nr opgegeven. Want anders zouden ze mij kunnen bellen. Zou jij dan die persoon kunnen vragen of-ie vanavond langs kan komen?’
( .)
‘Ja. Ja. Zo rond een uur of 7. Super.’
( .)
‘Super. Hartstikke leuk. Zie ik je vanavond. Hahaha. Doeg.’

Voor € 225,- kunnen we in Zijperspace tenminste ook nog ademhalen.

stoplicht

Ik kwam van achteren. Schuin van achteren. Want ik reed over ‘t smalle richeltje zonder reliëf. ‘t Richeltje dat de omtrek van ‘t plein siert.
Ik geloof nog altijd dat ik degene ben geweest die dat heeft uitgevonden, vlak na de introductie van de nieuwe Dam. Bij ‘t Paleis. Met al die nieuwe kasseien. Kasseien als een drilboor. Beter die te mijden. & Dat kan alleen via de stoep. De uiterste rand ervan. Een ½e meter breed. Of zelfs dat niet. Een veredeld fietspad, waar je alleen moet uitkijken dat er geen toerist loopt. & Hoewel ‘t tegenstrijdig klinkt heb je er ook wat meer ruimte. Want maar al te vaak staan de auto’s tot aan de rand van ’t echte fietspad & kan je slechts stapvoets passeren.
Ik zag nog net dat ’t een agente was. ’t Blauwe uniform. Een mal petje. Donkerblauwe broek. Mountainbike. Braaf geparkeerd voor ’t stoplicht. Ter hoogte van ’t gedenkplaatje van de dochter van Anna Enquist.
Ik remde snel. Vlak voordat ik naast haar kwam te staan. & Op brave wijze stopte ik, tegen ’t randje van de zebra aan. Een meter voor de agente. Een volle fietslengte.
Schijnheilig. Net alsof ik ’t niet doorhad. Alsof ik altijd zo stond. Voorbij de streep, maar toch zoals ’t hoort. Zoals ‘t hoort in Amsterdam. Naar de regels, of eigenlijk er net overheen, maar niet ver genoeg om er een opmerking over te maken.
’t Houdt de blik van de gerechtsdienaar scherp.
De voetgangers mochten lopen. ’t Wandelaartje stond groen. Maar niemand die voor me langs liep.
Ik voelde de aanwezigheid van de agente achter me. Normaal zou ik al aan de andere kant van ’t plein zijn. Nu ik gestopt was, werd ik gedwongen m’n geduld te bewaren. Ik kon niet meer veranderen. 1st Tonen dat je een braaf burger bent & dat beeld vervolgens demonstratief teniet doen. Had ik geen zin in. Ik wilde ook geen risico nemen.
Was me al een keer eerder gebeurd. Ik passeerde een politiewagen bij een stoplicht. Vond dat ik niet schijnheilig moest doen & deed wat ik normaliter altijd deed. Dit keer wat rustiger, zeer goed om me heen kijkend, overdreven zelfs, zodat zij ’t ook zouden zien, & stak de weg over. Aan de overkant gekomen, kreeg de rest, iedereen die wel was blijven staan, ook ’t sein te mogen vertrekken, hoorde ik aan de opstartende motoren. 100 Meter verder werd ik door dezelfde agenten aangehouden. Boete.
Zover kreeg deze agente mij niet. ’t Verkeer van ‘t Rokin mocht vertrekken & ik bleef staan.
Er kwam een fietser van de overkant. Duidelijk door rood gereden. De rest stond nog steeds stil langs Madam Tussaud. De fietser passeerde me aan de rechterkant. Tussen de weg & ’t monument in. Hij wilde ’t plein snijden of mijn truc gebruiken. Kasseien mijden.
De agente liet de jongen gewoon passeren. Dacht ik.
Tot-ie schuin langs ’t monument reed.
‘HÉ, GA EVEN LOPEN!’
De jongen stopte onmiddellijk. Stond snel naast z’n fiets. Zonder dat-ie zag wie ’t gezegd had.
’t Gezag was voelbaar. Daar worden ze op getraind. Korte & bondige zinnetjes. Verzoeken die klinken als bevelen. Je kunt ze niet weigeren.
Een teken dat ik moest blijven. Wachten op groen.
Ik keek snel achterom. Je hoort te kijken als iemand met stemverheffing roept. Ook al had je ’t verwacht. Je dient verrast te zijn.
Ik zag dat ’t een oudere agente was. ’t Petje stond mal. Roodgeverfd haar, ’t grijs was kundig verstopt, stak eronderuit.
& Ik keek weer voor me uit.
’t Verkeer van de overkant reed.
Daarna de trams.
De voetgangers mochten weer passeren. Ditmaal 1 man.
Er kwamen weer auto’s vanaf ’t Rokin.
‘Sta je braaf voor ’t licht te wachten, houden de stoplichten zelf geen rekening met je,’ zei de agente achter me.
Ik keek weer om.
‘Ja,’ zei ik met een wijzende vinger, ‘’t voetgangerslicht staat alweer voor de 2e keer op groen.’
‘Men vergeet wel ‘ns,’ ging de agente verder, ‘dat je ook van je fiets mag stappen & over de stoep verder mag gaan.’
Ze voegde de daad bij ’t woord. Ze pakte haar fiets bij de hand & sneed de hoek van ’t plein af.
Ze was best dik. & Ook best oud. ’t Viel me mee dat ze zo kon schreeuwen. Hoewel ze er streng uitzag. Misschien kwam die strengheid doordat ze nu ’t voorbeeld gaf aan al die fietsers achter haar. ’t Waren er inmiddels een stuk of 6. Brave burgers als ik. ’t Gaf haar een verantwoordelijke blik. Maar toch wel oud.
’t Gezag hield me niet in de gaten. Ze was veel te druk bezig op haar fiets te stappen. Naast de stoep weer. Ik zette me af. Trapte. Scheurde al snel over de kruising. Keek vlug even om. De agente was ook bezig vaart te maken. Geen aandacht voor mij. Of voor de andere fietser die ‘tzelfde deed als ik. Vlak achter me. We ontvluchtten beiden de stilstand.
Speciaal voor haar mompelde ik voor me uit: ‘Als zij dan toch niet oplet.’
Ik ontweek een taxi, schoot voor lijn 14 langs & reed daarna over ’t smalste fietspad van Nederland.

Voetgangers flitsten weer voorbij in Zijperspace.

controle

Ik schud haar de hand. We hebben beiden een glimlach op de lippen.
‘Ga maar vast in m’n kamer zitten. Aan ’t einde van de gang links.’
Ik was daar al 1 keer eerder geweest. Vind ’t meteen. Ik weet aan welke kant van de tafel ik moest zitten. Ook al omdat die stoelen een houten zitting hebben.
In afwachting kijk ik om me heen. Voor me ligt een beduimeld boek over hoe men laboratoriumonderzoek moet interpreteren. Een studieboek dat nog veel waarde schijnt te hebben. Achter ’t bureau 2 koppen koffie. Uit beiden was slechts genipt. Bij een moment van ontspanning zou ik straks kunnen vragen of ze ’t zo druk heeft dat ze zelfs geen tijd voor koffie had, bedenk ik.
Op ‘tzelfde moment komt de specialist binnen.
‘Heb je bloed laten prikken?’
‘Ja, vorige keer. Meteen na ’t gesprek.’
‘Niet een paar dagen geleden?’
Oeps. Ik heb ’t verkeerd begrepen. Alle instructies van de vorige keer. Ik ga verzitten naar m’n linkerbil.
‘Ik heb totaal geen gegevens van je. Wel van de scan, maar niet van enig bloedonderzoek. Ben je de vorige keer ook wel geweest?’
‘Ja. Dat weet ik zeker. Ik werd geholpen door een oude vrouw die chagrijnig was.’
Ik zie de blik weer voor me. De vrouw had ’t druk. Ze wilde naar huis. Ze had ook iets gemompeld dat iedereen naar huis was & zij alles op kon lossen. Ze mompelde de hele tijd in zichzelf, herinner ik me.
Ik ben toch niet gek, ook al is ’t computerscherm helemaal leeg. De specialist wijst nog een keer nadrukkelijk naar de plek waar de resultaten van ’t bloedonderzoek hadden moeten staan. Een lege plek.
‘& Hoe bevalt ’t medicijn?’
‘Ik dacht dat ik pas na deze afspraak een recept mee zou krijgen?’
‘Nee, meteen na de scan moest je er aan beginnen.’
‘Maar dan had ik toch een recept moeten hebben?’
‘Die heb ik je toch gegeven?’
Ik kijk verbaasd. Dit wist ik zeker. Er had geen dun receptenpapiertje gezeten tussen alle andere formulieren, vragenlijsten & afsprakenkaarten.
‘Die zal dan wel verloren zijn gegaan tussen de papierwinkel,’ concludeert ze.
Ze pakt de telefoon. Krijgt iemand van ’t laboratorium aan de lijn.
‘Ja, ik heb hier een patiënt van wie ik allemaal resultaten had moeten ontvangen, maar ik zie niets in ’t systeem staan.’
M’n gegevens worden doorgegeven.
‘Weet u nog hoeveel buisjes er gevuld werden?’ wordt mij tussendoor gevraagd.
Ik tast in m’n geheugen. Doe er een zwaai naar.
‘’t Zouden er 3 kunnen zijn geweest.’
Dat wordt meegedeeld aan de dame van ‘t lab.
‘Nee, ik ga niet naar jullie toe,’ zegt m’n dokter. ‘Jullie hebben een fout gemaakt, dus dan zoeken jullie maar even uit wat er gebeurd is.’
Ha, denk ik, dit is dus niet mijn fout. ’t Wordt nu immers telefonisch bevestigd.
‘Ja. Ja. Ja,’ gaat de dokter verder. ‘Oké. Bedankt.’
Ze hangt op & wendt zich weer tot mij.
‘Ze hebben alleen bloed afgenomen voor ’t onderzoek van ’t AMC. Dat mag voor de rest niemand inzien. Dus heb ik daar niks aan. Je moet opnieuw bloed voor mij laten prikken.’
Ik kijk alsof ik dat geen probleem vind. Maak ik toch nog iets goed, denk ik.
‘Heb je trouwens de vragenlijsten van ’t AMC teruggestuurd?’
‘Nee,’ zeg ik.
Ik wil er aan toevoegen dat ik er nog niet aan toegekomen ben. Maar zie dat dat geen zin heeft.
We nemen door wat er de komende tijd allemaal moet gebeuren. Hoeveel pillen ik moet slikken. Wanneer ik moet laten prikken.
‘Dus elke keer vlak voordat ik ter controle kom?’ herhaal ik.
‘& Elke dag een pil.’
We staan op. De deur open. Ze begeleidt me naar de secretaresse van de afdeling. Ze lacht ondertussen weer.
‘Die vragenlijst moet u ook zo spoedig mogelijk versturen.’
‘Ik zal ‘m weer tevoorschijn halen.’
‘Kan ’t zijn dat u een beetje vergeetachtig bent?’ vraagt ze onderweg.
Ojee, toch nog een beschuldiging. Snel schieten m’n gedachten naar allerlei voorvallen van de laatste tijd. Om te kijken of ik vergeetachtig ben geweest. Dan schiet me te binnen dat ik beter gewoon kan toegeven dat ik enkele fouten heb gemaakt.
‘Ja, ik vergeet wel ‘ns wat,’ zeg ik.
‘’t Kan heel goed zijn dat dat minder wordt als u een tijdje ’t medicijn gebruikt. Dan wordt u waarschijnlijk minder gejaagd.’
‘Zou ‘t?’ gaat er door me heen.

Hebben we straks weer meer herinneringen in Zijperspace.