overkant

‘Hoi, Ma,’ zei ik, ‘zijn die jongens nu al ‘ns vertrokken?’
‘Ja, die zijn meteen na jou weggegaan.’
‘Oh, ja, ik zie ze nu aankomen. Nou, doeg. Dan zie ik je vannacht wel.’
‘Ja, de groeten aan Pa.’
Ik hing op & keek naar de auto die aan kwam rijden.
Jan reed z’n auto naar een vrije parkeerplek. Onderwijl wende ik m’n blik naar de overkant, onze oude school ‘t Joco, waar de organisatie van de reünie buiten van de zon aan ’t genieten was. Enkele reünisten zaten al voor de oprit van de school te wachten tot ’t gebeuren zou gaan beginnen.
‘’t Zou best kunnen dat Pa slaapt,’ zei ik toen m’n broers arriveerden.
Ik keerde me om, m’n rug naar ’t Joco, gezicht naar de Koogh.
‘Ja, moeten we maar kijken wat we dan doen,’ zei Theo.
Ik zette de fiets van m’n moeder op slot & liep achter m’n broers aan richting de afdeling van m’n vader.

‘Onze vader slaapt zeker?’ vroegen we aan de 1e verpleegster die we tegenkwamen.
‘Ja, hij doet z’n middagdutje,’ antwoordde ze.
‘We kunnen ook later terugkomen,’ zei Jan. ‘Tussendoor.’
‘Nee, je weet toch dat ’t er dan niet van komt,’ zei ik, ‘met zo’n reünie.’
‘Ik kan ‘m wakker maken,’ stelde de verpleegster voor.
‘Volgens mij kunnen we dat ’t beste doen,’ zei ik. ‘Hoe lang ligt-ie nu te slapen?’
‘Oh, eigenlijk niet eens zo lang. Ik heb ‘m net wakker moeten maken om ‘m z’n pillen te laten slikken.’
‘Zie je, dan kost ’t waarschijnlijk toch niet zoveel moeite.’
De verpleegster liep voor ons uit naar ’t bed van Pa.
‘Meneer Zijp. Meneer Zijp, u heeft visite.’
Ze schudde hem een beetje. Hij werd traag wakker. Werd vervolgens opzij gemanoeuvreerd & rechtop gezet. Benen buitenboord.
‘Kijkt u eens. U heeft visite. U kent ze wel.’
Hij lachte. Keek achterom, naar de foto’s boven z’n bed. Z’n blik vestigde zich op een foto van de hele familie in Volendamkostuum. Herkenning. Hij had de goede foto te pakken.
‘Mooi gezelschap,’ zei hij.
We lachten met ‘m mee.
‘Maar da’s vooral omdat ik er deel van uit maak,’ zei hij erachteraan, z’n hoofd naar ons wendend.
Hij lachte, wilde ons gedag zeggen.
‘Wacht even, meneer Zijp,’ zei de verpleegster, ‘even uw sokken & schoenen aan.’
Maar hij stond al. We bogen omstebeurt voorover om hem gedag te zoenen. Daarna liet-ie zich pas z’n schoeisel aanmeten.

‘We nemen de trippelstoel gewoon mee,’ zeiden we.
Pa steunend in de armen van Theo & mij, Jan met ‘t karretje achter ons aan.
‘Hij loopt al zo weinig,’ zei ik, ‘dan is elke wandeling meegenomen.’
Ik begin mezelf te herhalen, bedacht ik me.
‘Zullen we naar buiten gaan?’ stelde Jan aan m’n vader voor.
Hij humde.
‘Ja, Pa,’ zei Theo, ‘zo vaak kom je niet meer buiten. & Nu is ’t lekker zacht.’
Hij hobbelde tussen ons in de schuifdeuren door.
Ik vroeg me af hoelang ’t geleden was dat-ie buiten was geweest.

‘Laten we hier naar links gaan,’ zei Theo. ‘Komen we aan de achterkant van ‘t gebouw uit, bij Pa z’n afdeling.’
We liepen langs ’t grasveld. Keken naar de overkant, waar steeds meer mensen voor de reünie arriveerden.
‘Hoor!’ zei Jan. ‘Dat moeten staartmezen zijn.’
We stonden even stil. Luisterden.
‘Hoe kan je dat horen?’ vroeg Theo.
‘Dat “prrrrrrrrrrrrrt”,’ zei Jan.
Pa stak z’n neus in de wind.
‘Ik heb ook staartmezen in m’n tuin,’ zei ik.
‘Daar,’ zei m’n vader, ‘daar hebben we ’t ook van….. Hoe heet ’t ook alweer?’
We luisterden. We leken de rest van de zin uit m’n vader te willen trekken. We trokken ‘tzelfde gezicht als Ma altijd doet. Wachten op wat verder komen gaat. Evengoed berustend, omdat je weet dat er een grote kans bestaat dat ’t niet zal komen.
We waren broers, dacht ik.
M’n vaders neus stond in de wind, wachtend tot de overige woorden zouden arriveren.

‘Pa,’ zei ik, ‘neem nog een slokje van je thee.’
Ik schoof ’t kopje een stukje naar ‘m toe.
Jan & Theo praatten verder. Jan grinnikte om z’n eigen anekdote.
Ik keek naar de klok. ¼ Voor 3. Nog een kwartier.
Er liep iemand voorbij. De aandacht van m’n vader raakte afgeleid van z’n thee. Hij had ’t koekje nog wel vast, maar deed er niks mee.
‘Ja,’ zei hij, ‘hij heeft ’t van iemand.’
‘Wat zeg je, Pa?’ zei Jan.
‘Neem nog een slokje, Pa,’ zei ik nogmaals.
M’n vader was echter in z’n hoofd aan ’t zoeken waar-ie de voorbijganger van kende. & De woorden, de eeuwige woorden die kwijt waren.
Ik wees naar z’n koekje.
‘Neem nou toch een hapje.’
‘Ja, de reünie begint zo,’ zei Theo. ‘Stel je voor dat je te laat komt.’
‘Ik kan nou 1maal niet tegen te laat komen,’ mompelde ik.
‘Zeg, Pa,’ zei Jan, ‘de heer Bremer, Jan Bremer komt ook. De vroegere directeur van ’t Joco. Zullen we die de groeten doen? De groeten van de vroegere directeur van de Lichtbaak.’
M’n vader keek ‘m vragend aan.
‘Ken je Jan Bremer nog? Daar heb je een paar boeken mee geschreven over Wieringen en dergelijke.’
Zelfde blik.
‘Zullen we de groeten doen?’
‘Neem nou maar een slokje, Pa,’ zei ik. ‘’t Is nu niet heet meer.’

‘Blijf jij in Den Helder slapen?’ vroeg Carla een uur later.
‘Ja, ik slaap bij m’n moeder.’
‘Je vader dan? Woont die niet meer bij je moeder?’
‘Nee, die woont aan de overkant.’

Een heel ander land, de overkant van Zijperspace.

kijken

Je moet proberen te zien zonder te kijken. Ze moeten ’t niet doorhebben. Ze weten heus wel dat zo goed als elke man kijkt, maar ze mogen niet weten dat ík kijk.
Dus kijk ik met een bocht.
Ik zie ze in de verte aankomen. Staande in de deuropening. Ze kunnen van links & van rechts komen. Dus wissel ik zo af & toe mijn aandacht. Ik weet dat ik, omdat ik op dat soort momenten m’n bril niet draag, toch niet alles meteen kan registreren. Dus peil ik links & peil ik rechts.

1 Maal zat ik met de jongen op ’t terras die me had verteld dat de ergste dag van ’t jaar de dag was dat de vrouwen weer naar buiten kwamen. Als ze opeens geen jasje meer droegen. Dan gingen de hormonen van de man gieren. Vooral als er nog net een klein beetje wind stond, een wind die van net om de hoek kwam & van de onderste regionen van ’t lichaam naar hoger een rilling deden veroorzaken. Dat waren de ergste dagen voor een man, zei de jongen, dus daar moest je van profiteren.
We zaten op ’t terras. In een tochtig straatje. Niet met opzet, maar ’t dwong ons wel langer te blijven zitten dan we van plan waren geweest.
Hij keek links & ik keek rechts. Hij was van de billen & ik van de borsten. Maar gezeten naast elkaar hielpen we elkander. Een stootje tegen de elleboog zei genoeg.
Hij probeerde me ook uit te leggen over de billen. Ik wilde echter niet snappen waarom hij dan in een tochtig straatje ging zitten.
‘Kijk, Ton,’ zei hij, ‘die borsten zijn er zowiezo. Maar de billen moet je ontdekken. Daar moet je een geoefende kijker voor zijn.’
’t Enige waarmee ik me kon verweren was te zeggen dat ik juist niet wilde dat men zag dat ik keek. Dat dat ook een kunst was. Als een schilder die ’t middelpunt van divergerende lijnen probeert te creëren, zonder dat men door heeft dat-ie manipuleert.
Dat kreeg ik er niet in. Hij bleef een billenman. Toch kon-ie de 1e dag van ’t jaar ’t huis niet in voordat de zon onder was gegaan.

Als ik verderop een vrouw aan zie komen lopen, probeer ik nog voor ze zien dat ik kijk te taxeren wat ze in huis hebben. De contouren worden afgebakend, in zoverre dat zonder bril mogelijk is.
Schommelen ze, laten ze schaduw vallen, zijn ze er trots op, wat voor bh wordt er gedragen, hangt er een jasje of een sjaal overheen, een dikke trui wordt overgeslagen, waar liggen de 2 middelpunten & hebben die last van de wind.
Dat alles in 1 oogopslag vast te stellen.
Nonchalant kijk ik dan verder, een auto passeert, een levering aan de overkant, een moeder met kinderwagen wil oversteken, een junk gilt voor de supermarkt. Voldoende om zogenaamd de aandacht op te richten. Bovendien dient de andere kant, de andere ooghoek, ook in de gaten gehouden te worden. Even quasi-ongeïnteresseerd.
Om dan, als ze zich veilig wanen, ’t jasje waait open, maar niemand die er notie van neemt, toe te slaan. Dan kijk ik hoe koud ze ’t heeft & of ze daar gevoelig voor is, terwijl zij kijkt waar ze naar toe gaat, naar de weg die voor haar ligt, want vrouwen doen altijd alsof ze niet naar mannen kijken, zeker niet als ’s mans blik de hunne kruist.

Maar terwijl er uit de verte van links een exemplaar kwam lopen die zeker geschikt was voor nader onderzoek, ik zag een deining, een op & neer gaan, die bij anderen slechts voorkomt bij ijverig touwtjesspringen, kwam er van rechts, van dichterbij, maar later opgemerkt door de schotten van ’t terras van de ierse pub die ’t zicht beperkten; van rechts dus kwam er onderwijl 1tje die mijn blik bestudeerde.
Vanachter haar rode shirtje zag ik wat zij met zich meedroeg. Ze liep tegen de zon in, ’t shirt was dun, & ze had een bepaalde gevoeligheid voor de vroege niet al te warme lentemiddag. Zonder dat zij kon bemerken dat ik dat concludeerde was deze vaststelling al geschied. Mijn geoefend oog heeft slechts een glimp nodig.
Zij greep mijn blik vast. Priemend drong zij m’n hoofd binnen. Vanachter opwapperende haarlokken, een krulletje schoof langs haar rechteroog, keek zij of ik keek.
Ik besloot tot een snelle terugkeer naar links met mijn aandacht, maar keerde nog dezelfde tel terug naar rechts.
Niet dat ik betrapt was. Ik was eerder gevangen. Alsof ze een net om me heen had gegooid & ik spartelde om er uit te ontsnappen.
Haar borsten, haar borsten, dacht ik, ze schenen zo mooi onschuldig door haar shirt.
Maar ik kon ze niet meer te pakken krijgen, zo drongen haar ogen in die van mij.
& Bij elke stap naderde ze, kwam ze dichterbij, werd mijn bril minder noodzakelijk, werd-ie minder gemist.
Op ’t allerlaatste moment, de tel voor ’t passeren, ’t ogenblik van de dichtste nabijheid, schoot haar gezicht in een glimlach, haar wimpers wipten omhoog, ’t krulletje schoof opzij & recht m’n ogen in lachte ze, sleurde ze me de rest van haar wandeling met zich mee.
Dacht ik.
Want toen was ze voorbij.

Ik keek nog snel even opzij, naar rechts, naar de billen van de vrouw die ik net gemist had.

Een plotse windvlaag veegde de straat schoon in Zijperspace.

taal

’t Begon gemoedelijk. Vanuit m’n stoel in de zon hoorde ik 2 marokkaanse mannenstemmen in de tuin achter de schutting praten. Ze overlegden.
Hoewel ik ze niet kon verstaan, wist ik dat ze ’t over de tuin hadden. Ze waren bezig met planten & zaaien. Af & toe hoorde ik een schep over steen schrapen. Een zucht van inspanning klonk over de schuur. Alsof zweet ook geluid is.
Ik had 1 keer de tuin in vol ornaat gezien. Vanaf ’t balkon van de bovenburen. Een feestje in de vroege avond, aan ’t eind van de zomer. De tuin stond klaar om geoogst te worden.
’t Was een grappig gezicht geweest, vertelde m’n buurvrouw later: hele gezinnen waren langs. De mannen oogsten, de vrouwen zaten op ’t balkon de groenten te wassen & snijden. Hele emmers vol.
Ik had die dag ook wel meegemaakt, maar kon door de schutting niet meer zien dan een aantal vrouwen op ’t balkonnetje.
Een heel andere tuin dan die van mij, concludeerden we op dat feestje. Zij hebben die tuin om groenten te verbouwen, geld te besparen, denkelijk. De tuin van autochtonen zijn hobbytuinen, een wildernis die van mij.

De achterbuurvrouw kwam op ’t balkon staan. Ze zei iets tegen haar man.
Hij schreeuwde verongelijkt terug. & Ging vervolgens verder met z’n conversatie met de andere man.
Ik probeerde m’n boek te lezen. Werd opgeschrikt door ’t schreeuwen.
Kan dat niet wat zachter, wilde ik over de schutting heen zeggen. Maar hield m’n mond.
Je weet niet hoe dat valt. Ik ken ze niet, ik ken hun cultuur niet, ik weet de codes niet. Ik weet niet eens de reden van z’n woede. Ik versta hem niet.

Z’n dochter kwam naar buiten. Ze vroeg iets.
‘Nee, nee,’ zei de man, nu in ’t nederlands. ‘Jij moet gaan werken. Binnen. Ik wil dat je er aan werkt.’
Te verstaan ditmaal, maar zonder betekenis nog steeds.
Ze mompelde iets als antwoord op haar vader.
Hij schreeuwde weer. Marokkaans ditmaal.
Ik vroeg me af hoe ze gewoonlijk communiceerden. Zonder buren die meeluisterden.

’t Volgende slachtoffer was ’t zoontje. Hij moet inmiddels 7 of 8 zijn, want voordat de schutting werd geplaatst was-ie een jaar of 4-5. Nu kon ik ‘m niet zien, maar ik stelde me z’n gestalte voor. Z’n stem vervolmaakte een beetje ’t beeld.
Woede. ’t Hele gezin zat de achterbuurman vandaag dwars. Ze moesten ’t in ieder geval allemaal ontgelden. Een tuin brengt blijkbaar veel stress met zich mee.
Z’n vrouw zei iets. Ik hoorde haar stem vanuit ’t huis de tuin in komen. Toen was ’t hek van de dam.
Hij bleef schreeuwen. Z’n stem sloeg over. & Terwijl-ie tegen z’n echtgenote uitviel, liep-ie naar binnen. De uithalen van z’n stem werden lichtelijk gesmoord, maar weergalmden evengoed tegen de muren in de omtrek.
Ik hoorde een licht commentaar, een snik, een poging waarschijnlijk om de situatie uit te leggen, een poging de gemoederen te kalmeren. Met blijkbaar tegengesteld effect. & Onderwijl trok ’t tieren dieper ’t huis in.

Ik keek naar vlindertjes. Bedacht me hoe ’t mogelijk zou zijn hun bewegingen te omschrijven.

Een klap van de deur. Aan de andere kant van ’t gebouw. De stem van de buurman die boven alles uittorende. Boven de passerende trein, boven de plots zwijgzame zang van de vogels, boven de muziek van m’n bovenbuurvrouw uit. De stem die steeds verder trok, de straat in, iets achterna, de stem die langzaam verdween, de moed opgaf, me op een gegeven moment niet meer kon afleiden.

Vanochtend stond-ie weer in de tuin. Ik hoorde weer een schep tegen stenen aan schuren. ’t Geluid van zand ertussen. De steen hoorde ik op een andere steen terecht komen. Z’n vrouw vroeg ‘m iets, vanaf ’t balkon. Ik kon nog net haar hoofddoek zien. Hij antwoordde. Rustig nu.
Ik las een boek, & keek af & toe naar voorbij fladderende vlindertjes.

Vroeg me ondertussen af welke taal ik moest spreken in Zijperspace om gebeurtenissen verstaanbaar te maken.

rondedans

Toen de zon ’t felst scheen, hij was er nog maar net, kwamen ze m’n tuin opfleuren. Omstebeurt, tegelijkertijd. In elkaars kluwen verstrengeld, door elkaars dans zich van elkaar verwijderend.
Ik weet eigenlijk niet of koolwitjes ruzie maken. ’t Zou een romantische liefdesdans kunnen zijn, maar ook ’t tegendeel. De natuur is meestal eenvoudiger dan de op hol geslagen fantasie van een mens; hij droomt zichzelf idylles.
Ik stel me er een vertraagde filmopname bij voor. Als een kolibrie die in de lucht hangt & z’n sap uit een bloem zuigt.
Ze lijken zich niks van elkaar aan te trekken, voor een kort moment, & plots als door magneten naar elkaar toe getrokken te worden. In een mum van tijd zitten ze dan bovenop de huid van elkander.
Een werveling van vlindervleugelslagen. Een rondedans om een denkbeeldig midden. ’t Lijkt alsof er een zuiging vanuit dat midden ontstaat, waardoor ze langzaam hoger komen, 1 worden, waar 1st 2 koolwitjes waren, & als Daedalus de zon tegemoet gaan.
Ik knipper met m’n ogen, houd m’n hand voor de stralen, tast de schaduwen aan de zijkant van de zon af, maar verlies ze uit ’t oog.
Ze voeren een ballet uit, komen & gaan, beschrijven een rechte lijn over m’n tuin heen, trippelen lichtvoetig van bloem naar groen, verdwijnen kort in een struik, zien hun partner & beginnen weer aan hun gewichtloze wals. Alsof de hitte van de tuin hun beide lichamen omhoog doet rijzen.
& Toch zou ’t ook kunnen dat ze vechten, elkaar najagen, niet af willen laten. Verbeten zoeken ze de zwakke kant van hun tegenspeler, als in een degenspel proberen ze de achterkant van de ander te bereiken, hem of haar verwijtend dat dit territorium al in bezit genomen is. & Dronken van de draaiingen, ’t eindeloze schijngevecht, verliezen ze de richting & komen ze in de tuin van m’n buren terecht.
Daarom dwarrelen ze, die vlinders, bedenk ik me, ze zijn beschonken van de vele pirouettes & buitelingen, niet meer zo vast ter been, zodat een vleugje bewegende lucht ze opneemt & uit koers brengt.
Er kwam schemerbewolking, de zon werd minder heet, de vlinders verdwenen & ’t werd weer stil.

Voortdurend dienen zich avonturen aan in Zijperspace, waarbij we de ondertiteling zelf verzinnen.

superweek (5)

Ik sta in een rij van wel 3 meter lang. Stapvoets, of eigenlijk nog minder snel, gaan we vooruit. Gekakel in ’t turks & marokkaans om me heen. Als de mannen met elkaar praten, leggen ze een hand plat op hun borst.
Ik weet niet wat ’t allemaal betekent. Ik waag te denken dat ’t ongeveer dezelfde gesprekken zijn als dat je in een nederlandse supermarkt meemaakt.
Van: ‘Nee, je krijgt geen snoepje. Je hebt thuis al gekregen.’
Of: ‘Hebben we nog eieren nodig? Of iets lekkers voor bij de tv?’
&: ‘Hoe gaat ’t nou met je neef die geëmigreerd is?’
Alleen lijken de emoties wat heftiger. Moeder kijkt kwaad, vader zorgzaam. Alsof alles uitvergroot wordt.

Ik kom nog maar 1 keer per week bij de reguliere supermarkt. Appie, in mijn geval. Van om de hoek. Vooral om de vrijgezel-heeft-geen-zin-dus-wil-ie-een-magnetron-maaltijd te halen. & Eventueel wat wasmiddel. De tijd dat ik bij ’t verlaten van soortgelijke panden stond te stuntelen met tassen & kratten ligt al ver achter me. Ondanks de prijzenoorlog.
Of juist dankzij. Die prijzenoorlog hadden de reguliere supermarkten al bij voorbaat verloren. Want ik had de turk ontdekt.

Ik probeer vooral niet te modieus over te komen (weer zo’n yup die iets nieuws heeft gevonden & daarvoor wil uitkomen). Dus stop ik m’n vrijgezellenmandje vol met boodschappen.
Dat ik ook bij de turk slechts 1 keer per week kom, ligt aan ’t feit dat ik zóveel tegelijk haal. Om ’t toch iets te laten lijken.
Ook al hoef ik niet meer in huis te halen dan de benodigdheden van 1 maaltijd, ik pak evengoed toch maar even een paprika extra, een bolletje knoflook, heb ik nog uien? stop ik er ook bij, auberginetje, alvast een blik olijven voor de volgende keer dat ik trek krijg in tapenade, gevulde paprika’s in blik voor de lekker, & altijd iets om uit te proberen. ’t Mandje moet er enigszins gevuld uit zien.

Want waar de allochtonen zelf hun supermarkt mee verlaten! Ter grootte van de inhoud van mijn mandje hebben zij een zak met groene pepers volgestopt. ’t Past nog net in de weegschaal bij de kassa. De volgende zak is een hoeveelheid tomaten waar mijn huishouden voor een jaar genoeg aan zou hebben.
Ik bestudeer ’t zorgvuldig, wil weten wat er allemaal achter steekt: een grote familie, een feestelijke bijeenkomst of een vriezer waar de maaltijden voor ’t komend ½ jaar in worden gestouwd?
Per ongeluk denk ik dat iedereen in mijn rij boodschappen doet voor ’t turkse restaurant om de hoek.

Door niemand opgemerkt oefen ik de beweging van de hand op de borst. Kijken hoe dat voelt. Heb ik nu eerbied voor mijn mede-amsterdammers? Of gebruiken ze ’t alleen om aan te tonen dat ze aan de beurt zijn om iets te zeggen? Zoals ’t kind dat op school z’n vinger op moet steken.
Om m’n imitatiegedrag vooral niet te laten opvallen schuif ik m’n hand door naar m’n haar. Als westerse burger hoor je daar af & toe doorheen te strijken. Niet je afkomst verloochenen, Ton.

Maar ik wil maar niet wennen aan de kassa zelf. De belangrijkste mannen van de zaak staan bij de kassa. Dat zie je aan hun gedrag. Commanderen mannen van achter de coulissen naar de schappen om een bepaald artikel bij te laten vullen.
Dozen, dozen, die klant heeft dozen nodig, luidt schijnbaar de volgende opdracht.
& Help die klant even met de boodschappen naar de auto sjouwen, wordt er gebaard.
Dat concludeer ik uit de handelingen. Want de taal versta ik nog steeds niet.
Als klant moet je razendsnel zijn. Anders zeggen de kassamannen je niet gedag, is mijn veronderstelling. Je moet zorgen dat de diverse artikelen op gepaste wijze, & op de juiste snelheid, in ’t bakje van de weegschaal terechtkomen. Snel, snel, want die rij van 3 meter moet weggewerkt.
Ik maak me gedurende de 3 meter in de rij staan druk over hoe ik ’t klaarleggen van de boodschappen ’t beste kan aanpakken.
& Als ik uiteindelijk voor de kassaman sta, zegt hij: ‘Dag buurman.’

Buurman? Buurman? Is hij mijn buurman dan?
Maar ik lach naar hem, zeg gedag, & bedenk dat ik niet verwacht had dat ik gedag gezegd zou worden.

We zijn vooroordelen aan ’t wegpoetsen in Zijperspace.

superweek (4)

2 Gingen er tellen. De rest liep langs de schappen.

We hadden ’t van tevoren geweten, Pa was er eerder geweest. Theo ook, met z’n schoonfamilie, de ouders van Francoise. Grootse verhalen, die we wel moesten geloven, want ze stonden meteen als verbeelding op ons netvlies gebrand.
De aanblik overrompelde evengoed.
In de verte zag je ’t eind van een schap. Daarachter begon een volgende. Geheel gewijd aan een ander artikel.
Want je had een koelschap voor garnalen & een koelschap voor hompen tonijn. Volgend gedeelte was ingeruimd voor tonijn aan 1 stuk.
Zoiets kan je je niet voorstellen als je ’t niet met eigen ogen hebt gezien.

We hadden een boodschappenwagen meegenomen. Van bij de ingang. Wisten niet of ’t verplicht was, dus deden we ‘t. Onze onzekerheid hierover zo snel mogelijk in korte zinnen wegdiscussiërend.
‘We nemen gewoon een kar,’ zei m’n moeder. ‘We kunnen ‘m straks altijd nog terugzetten.’
Een heel gezin aan kinderen paste in de kar. ’t Was berekend op boodschappen voor een maand. Of misschien wel een hele winter, voor ’t geval men in de bergen ingesneeuwd raakte. Of als men de gehele familie te eten kreeg, of ’t bestuur van de wielervereniging, waar de vader van Francoise vast lid van was.
De keuken van de fransen was uitgebreid, dus moest er ook uitgebreid kunnen worden ingekocht.
Ik probeerde verklaringen te vinden, terwijl m’n ogen niet stopten van verwondering. Verwondering dient zo snel mogelijk weggeredeneerd te worden of in ieder geval tot aardse, te bevatten proporties gereduceerd te worden.

Carel & Quint vonden ons terug. Ze waren uitgeteld.
’45,’ zei Carel.
‘Nee, ’t waren 48 kassa’s,’ verbeterde Quint.
‘Ach, man, jij moet nog leren tellen.’
‘& Jij had een onvoldoende voor hoofdrekenen.’
‘Mond houden allebei,’ zei m’n moeder, die zich ondertussen vergaapte aan de slakken, de ‘escargots’. ‘& Nu bij ons blijven. Straks raken we jullie kwijt & komen jullie aan ’t eind van de dag in de franse worst terecht.’
Ik spurtte ongemerkt van achter m’n moeder weg om te controleren wie er gelijk had. Maar bij de meterslange rijen cornflakes raakte ik afgeleid.
‘Mam,’ riep ik, ‘Mam!’
Maar Ma was elders.
Ik waande me in Luilekkerland. Gehuld in een laagje doorzichtig plastic.
‘Als je ergens aanzit, hak ik vanavond je handjes er af,’ had Ma voor vertrek aangekondigd.

‘We moeten eigenlijk wel iets kopen,’ zei m’n moeder.
‘Maar we eten vanavond toch bij de ouders van Francoise?’ zei m’n vader.
Altijd even praktisch ingesteld, zuinig ook, & bovendien schaamde hij zich nergens voor. Ook niet als-ie een uur met z’n hele familie in een franse supermarkt had gebanjerd & met niets naar buiten liep. Hij vond ’t niet raar dat de bewaking ‘m met vreemde ogen nakeek.
Hij stond plots aan de andere kant van de kassa’s. Carel naast zich. Hij zwaaide. & Wenkte waar hij langs de rijen was geglipt.
‘Nee, hoor,’ mompelde m’n moeder. ‘Dat doe ik niet.’
Carel huppelde aan de andere kant van de grensovergang heen & weer. Z’n vinger omhoog, in 1 beweging daarbij z’n bril rechtschuivend. Ik zag ‘m nu bezig met tellen hoeveel kassajuffrouwen er zaten.
‘Kopen we cornflakes, Mam?’ vroeg ik.
‘Nee, we hebben nog brinta voor de hele winter,’ zei m’n moeder, ‘ik bedoel: zomervakantie.’

We rekenden de suiker af. ’t Karretje had m’n moeder ergens op een kruispunt van schappen achtergelaten.
M’n vader wachtte ons op: ‘Waarom heb je nou zoveel suiker gekocht?’
‘Jij was ’t vergeten van huis mee te nemen,’ antwoordde m’n moeder. ‘Bovendien mag je blij zijn dat ik ’t deed, want ik gebruik voor de rest geen suiker.’
‘Maar dit is voor een ½ jaar genoeg.’
‘Wie neemt er altijd aan ’t eind van de vakantie allemaal stenen uit de bergen mee? Zogenaamd om weer wat balast in de caravan te hebben? We hebben ondertussen een zwitserse alp in onze tuin staan.’
M’n vader wist dat-ie hier geen bezwaren tegen in kon brengen.
‘Als we cornflakes hadden gekocht, dan was de suiker zo opgeweest,’ morde ik.
’38 Kassameisjes,’ zei iemand achter ons.
‘Nee, 35,’ ruziede iemand anders.

We wisten dat ze bij ons hoorden, want ze spraken de taal van Zijperspace.

superweek (3)

Als je vrijdagmiddag rond 12 uur aanwezig was, moest je bijspringen. Een vanzelfsprekendheid.
Schoenen aan, desnoods een jas, & dozen sjouwen.
Tante Wil stond bij de achterklep van de auto. Ze gaf aanwijzingen wat van haar was.
‘Zeg, An,’ zei ze tegen m’n moeder, ‘heb jij nou al een krop sla binnen staan?’
Of: ‘De helft van dat pak melk is van mij toch, An?’
Wat niet door Tante Wil was aangeschaft, ging naar binnen. M’n moeder zou Tante Wil & boodschappen even later voor haar deur afzetten.
De kop koffie hadden ze dan al achter de rug. Bij 1 van de zussen, ik geloof bij toerbeurt.

Op vrijdagochtend waren ze een vaste club gezichten in de Aldi, in de Vomar: de 4 gezusters Zegers. Jarenlang haalden ze elke week, op dezelfde tijd, hun boodschappen bij de 2 supermarkten. Ze wisten precies wat ze bij de 1 & wat bij de ander te halen.
M’n moeder bewaarde ’t parkeerbonnetje, want daar kreeg ze bij de kassa van de Vomar ’t geld voor terug.
Ze moeten boodschappenwagens vol hebben geladen, elke vrijdag weer, want om 12 uur sjouwde je jezelf een breuk. Dat waren dan alleen nog maar de boodschappen van onze familie. Die van de 3 tantes werden elders ontscheept.
Bleek er iets niet in orde, een verkeerde houdbaarheidsdatum, een opengescheurde verpakking, dan werd ’t artikel een week lang bewaard, inclusief de bon, & werd er een week later verhaal gehaald. Ze zaten bovenop hun huishoudportemonnee. Er mocht geen cent te veel richting supermarkt.

& Tijdens de koffie werden de bonnen uitgerekend.
Ome Siem vertelde dat op de begrafenis.
‘Wil rekende de bonnen uit. Dan werd er een notitieboekje bij gepakt. Schreef ze alles op. & Rekende ze alles na.
“Zeg, Cor, jij had toch dat pak wasmiddel?” zei ze dan.
Waarop ze weer voorovergebogen over haar aantekeningen & bonnen hing. Op een gegeven moment kon er dan met elkaar afgerekend worden. Op de cent nauwkeurig. Niemand die er iets van snapte behalve Wil.
“Als jij nou nog 2 centen hebt, Tiny, & Anny geeft mij een 10tje, dan kan ik Cor betalen voor wat zij bij de Aldi heeft voorgeschoten. Dan moet Cor voor die andere boodschappen nog 1 gulden 32 betalen aan Tiny, maar aangezien zij niet genoeg wisselgeld heeft daarvoor, kan ik dus beter dat 10tje wisselen bij jou, An. Kan ik gelijk jou terugbetalen van de melk & krijgt Tiny van jou nog die 41 cent van vorige week. Moeten we dan alleen nog de sinaasappelen afrekenen van afgelopen zaterdag op de markt, maar dan moet ik 1st weten wat die ook alweer ’t kilo waren. Daar heeft Anny alles voorgeschoten, behalve dan de appels, want die heb ik betaald. Die waren 3 gulden 25 totaal & we hebben allemaal een zak genomen. Trekken we daar de sinaasappels vanaf & ’t wisselgeld dat ik van vandaag berekend heb, dan heeft Tiny nog een schuld van 75 cent bij Anny & Corry 22 cent bij mij. & Deze bon moeten we bewaren, want dan krijgen we volgende week korting op ’t wasmiddel.”’
We lachten & lieten een snik tegelijkertijd.

Ik geloof niet dat ze nog gezamenlijk boodschappen doen, de 3 gezusters Zegers, nu Tante Wil er niet meer is.
Hoewel, nu misschien wel. Ze zitten, 3 ooms, 3 tantes & m’n moeder, in een vakantiehuisje, voor een week. Moeten ze zelf hun bonnen uit gaan rekenen.

& Sjouwen daar vinden ze geen vrijwilligers voor, hier ver weg van hun, in Zijperspace.

superweek (2)

Hij heeft ze allemaal een cursus gegeven. Net als dat-ie z’n bezorgbusjes ‘Albert’ heeft genoemd.
Volgens mij heeft-ie eigenhandig de 1e lik verf er op aangebracht. Om ervan verzekerd te zijn dat-ie weer dichter bij de mens zou staan. De gewone consument. De nederlandse burger.
‘Hé, schat, zijn de boodschappen er nog niet?’
‘Nee, Albert is nog niet langs geweest.’
Zo moet-ie ’t zich ongeveer hebben voorgesteld. Je moet Albert in huis halen. Anders werkt de formule niet meer. Dan is ’t niet meer de grootgrutter om de hoek.
Dus alle caissières op cursus.

Dat zijn ze bij de Hema vergeten.
Ja, tuurlijk, de volksvrouw die verlost is van haar kinders, nu allemaal groot genoeg om met hun volksliedjes via de volkszenders hun geld te verdienen, is gewend om in haar nieuwe carrière vanachter de kassa boven de wachtende murmelende rij haar stem te verheffen. Dat heeft ze immers van Oma, de marktkoopvrouw, geleerd.
Maar voor de rest dachten ze daar bij de Hema dat ’t blauwe pakje, rode sjaal nonchalant opzij richting nek (overigens beter ontworpen dan ’t AH-kostuum) ’t wel moest doen.
Geef toe, ’t is geen modeontwerper geweest die de arme, nog maar nauwelijks volwassen, kinderen in die wanstaltige AH-pakjes heeft gedwongen te lopen. Die persoon heeft hooguit een cursus naaien & plakken achter de rug bij ’t buurthuis & kwam vervolgens Albert tegen die net op dat moment op zoek was naar een mogelijkheid terug te keren tot ’t volkse, de burger.
Maar bij de Hema is ’t besef nog niet doorgedrongen dat de lange rij voor de kassa niet werkt. De consument wil niet terugkeren om in een rij te gaan staan. Hooguit de eenzame man, die smachtend naar al dat spontaan verzameld vrouwpubliek in de rij ernaast kijkt. Keurig geduldig voor hem poserend. Daarbij ongedurig, absoluut niet belangrijk, maar wel van belang voor ’t zicht op ’t vrouwenlichaam, wippend van het ene been op het andere.
Albert moet gedacht hebben dat ’t lichaam er in een supermarkt niet zo toe doet. Dus ook niet van de caissières. Geef ze dus maar een willekeurig pakje. Als ’t maar om de 2 jaar makkelijk van stijl veranderd kan worden. Goedkoop, niet te veel stof er in verwerkt. 1tje Waar de grote jongens nog maar net in passen. Afdoende, dat is ’t woord.

In plaats daarvan gaf-ie z’n werknemers allemaal een dure cursus. Zodat na afloop daarvan, na welslagen van ’t personeel, de mensen weer zouden merken dat de kinderen uit de buurt kwamen. Dat ze ‘buren’ zijn. Deel uitmaken van een grotere gemeenschap weliswaar, maar dat ze juist daardoor iets met elkaar gemeen hebben. ’t Klinkt haast logisch. Alsof ’t lijkt dat ze elkaar kennen, de AH-medewerker & de klant aan de kassa.
& Je kan onmiddellijk zien wie de hoogste cijfers hebben gehaald. Dat zijn de meisjes die gedag zeggen zonder dat ’t moeite lijkt te kosten. Zo’n teder glimlachje om de lippen, niet overdreven, niet gekunsteld, maar puur natuur. Alsof de buurvrouw, of in mijn geval: de buurman, even langs komt. Geen praatje, nee hoor, is niet nodig, gewoon een beleefd klein groetje. Waarop onmiddellijk de aandacht op de kassa wordt gericht. Zuiver professioneel, maar toch met een vleugje vriendelijke belangstelling.

Die cursus moet 2 maanden geleden zijn geïntroduceerd. Duidelijk te merken, want opeens stond ik er wél. Mijn begroeting werd plots opgemerkt.
Die plande ik altijd zorgvuldig. De voorgaande klant moest klaar zijn met betalen, z’n pasje in de portemonnee, ’t karretje net voldoende vooruitgeschoven & mijn statiegeldbon, gelijk met de bonuskaart, gereed gelegd om door de kassa gelezen te worden. Dan zei ik ‘Goedendag’. Lichtelijk officieel. Gedragen. Zo, dat ’t niet onopgemerkt voorbij zou gaan. M’n stem een ietwat sonoor. Even een trilling daarmee veroorzakend in de lopende band. Dat de dame in kwestie wel even zou merken dat er een man voor haar stond.
Volgde tot voor 2 maanden geleden een verlegen ‘Hallo’. Een fluistering die nog maar net de airconditioning overstemde. Eigenlijk een ‘hallo’ zonder hoofdletter. Snel de ogen weer neerslaand ging men verder met ’t doorschuiven van mijn boodschappen.
& Nu kijkt men mij 1st aan. Oog komt in contact met oog. Een oprechte groet. & Vervolgens de blik weer op de kassa.

Ik zou er niet over begonnen zijn, als ik niet gemerkt had dat de meisjes met hoofddoeken in mijn ogen er door veranderd zijn. Ik word tegenwoordig zelfs liever gedag gezegd door meisjes met een doek om ’t hoofd dan door die zonder. De afstandelijkheid die zij door ’t dragen hebben gecreëerd, door de keus voor hun tradities, door hun keus voor een strenge interpretatie van hun geloof, wordt geheel weggenomen als ik zie dat ze gedag kunnen zeggen. Ze doen een stapje dichterbij, & blijven ondertussen ‘tzelfde.
Dat doet me goed. Ik besta. & Word niet lastig gevallen, er wordt me niet opgedragen m’n privé-aangelegenheden meteen te grabbel te gooien.
Dat ik eigenlijk gedag gezegd word door Albert vind ik niet storend. Hij heeft immers bij mij de illusie gecreëerd dat ik niet meer met machines te maken heb.

Ik maak van de gelegenheid gebruik om even de groeten te doen aan Albert, vanuit Zijperspace.

superweek (1)

Suffies Superweek

Degene die me ‘t 1st te binnen schiet is ’t meisje van ’t brood. In de Spar. Ze had donkerblonde krullen. Waarschijnlijk ook een wat hoekige spitse neus, maar zeker weten doe ik dat niet meer.
Ze lachte met haar blauwe ogen als ik op haar toekwam. Daar was haar liefste vaste klant, zag ik haar denken. Ik was ’t kind dat zij later wilde hebben.
Ze was een meisje, net van school af, haar 1e baan, maar ik zag haar als een vrouw.
Ik kwam met de boodschappentas aangelopen. De lege boodschappentas. Iedereen had toentertijd van dat soort boodschappentassen. Gaasachtig doorzichtig. Met een kleurtje & streepjes. ’t Handvat in dezelfde kleur plastic als de overheersende kleur van de tas zelf. Op de bodem een stuk karton om de boodschappen een beetje in ’t gareel te duwen. Maar op een gegeven moment was ’t karton versleten of verdwenen. Dan was ’t eigenlijk tijd om een nieuwe aan te schaffen; dat werd echter zo lang mogelijk uitgesteld.
Ik liep ’t liefst met de groene.
Ik liet de tas op weg naar de supermarkt een beetje slingeren langs m’n lichaam. Pas in de Spar zelf begon ik ‘m in toom te houden. Vouwde ‘m op, of liet ‘m stil langs m’n lichaam hangen.
Er werd spanning opgebouwd.
De vraag was of ’t meisje van ’t brood er wel was. Eigenlijk wilde ik alleen maar door haar geholpen worden.
‘Geef je lijstje maar,’ zei ze op een gegeven moment.
Dan hoefde ik ’t niet meer voor te lezen. Konden we over iets anders praten.
‘Hoe gaat ’t op school?’
‘Hm.’
Als ik haar geld moest geven, leunde ze tegen de toonbank aan, reikte haar hand over ’t glas heen. Totdat ze zei dat ik maar aan de zijkant moest staan, bij de opening van de toonbank. Dat werd toen mijn vaste plek. Ik hoefde niet in de rij, ook al was er geen rij.
Evengoed vroeg ze altijd of ’t brood gesneden moest worden. Ze wist wel dat ze van me hield, zo keek ze in ieder geval naar me, maar niet of ’t brood gesneden of ongesneden richting huis moest.
Ik was de kleinste van de school, ook de kleinste bij ’t brood. Daar trok zij zich niets van aan.
‘Volgens mij was hij aan de beurt,’ zei ze als een oud vrouwtje voor probeerde te dringen.
Ik durfde niks te zeggen, voelde me verlegen met de situatie. Nee, eigenlijk verlegen met haar. Veel te veel aandacht, dat kon niet goed gaan. Als ze met me klaar was, gaf ze me de overvolle tas met brood aan, brood voor enkele dagen voor 6 jongens, een vader & een moeder, & stopte ze me nog een schuimkransje toe.
‘Welke wil je vandaag? Roze of wit.’
Altijd roze. Toch hield ze ze allebei op. Ze lachte als ik weer dezelfde keus maakte.
Ze heeft me 1 keer door ’t haar geaaid.
Toen ik een keer om de hoek van de broodafdeling richting kassa verdween, hoorde ik haar tegen een klant zeggen: ‘Een jochie om verliefd op te worden.’
Toen werd ik ’t op haar.
’t Kwam echter steeds vaker voor dat ik haar niet aantrof. Moest ik ’t hele lijstje aan haar vervangster voorlezen, m’n lichaam uitrekken om de tas te geven, ‘tzelfde voor ’t overhandigen van ’t geld. & Ik kreeg geen schuimkransje.
Ik durfde niets te zeggen. Niet tegen de vervangster, niet tegen haar.
‘Hoe oud ben je?’ vroeg ze een keer.
‘Hm,’ zei ik daarop & stopte snel ’t schuimkransje in m’n mond.

Huppelend keerde ik steeds weer terug naar Zijperspace.

ladyfriend

Ladyfriend - sivert='Sivert' Höyem

Op de heenweg hield de discman er mee op voordat ik ‘t 7e nr had bereikt. Ik was vergeten thuis de batterijen bijtijds te laden.
’t Was goed zo, dacht ik toen. Ik kon me beter concentreren op ’t boek over stouts & porters, nog wat laatste informatie vergaren voor de bierproeverij van de volgende dag, werd daarbij niet afgeleid door een mooi liedje.

M’n moeder ging kijken of Theo al was gearriveerd. Hij zou ook met de trein komen, had-ie mij de dag ervoor laten weten. Met Jet. Die zou ook een nachtje bij Oma logeren.
Ik zette de cd-speler aan. Een wisselaar. Er pasten 3 cd’s in. Ik had de truc hoe ‘m te bedienen de vorige keer van Marc afgekeken. ’t Was toch niet zo moeilijk. Als je maar de juiste cd selecteerde.
Geluid hard. Zodat ik ’t in de tuin ook zou kunnen horen.
Zo luid was er waarschijnlijk sinds lang geen muziek gedraaid in ‘t ouderlijk huis, dacht ik, terwijl ik vanuit m’n ooghoeken spiedde of de buren er last van hadden, die achterover lagen in hun tuinstoelen.
Halverwege ging ik naar boven, om te kijken of ik iets gemist had op internet. Ik hoorde m’n moeder terugkomen.
‘Wat moeten de buren wel niet denken?’ vroeg ze.
‘’t Was maar voor 1 nrtje,’ zei ik, de knop terugdraaiend.
‘Theo was er nog niet.’

M’n moeder ging bij Quint informeren of hij haar nieuwsbrief al had geprint. Hij nam de telefoon niet op. Dus moest ze maar langs. Kijken of-ie al wakker was.
Ik bleef op de bank liggen. Zette nog 1 maal ’t nr aan.
M’n hoofd was stijf in de nek. Wilde zich niet voegen naar de kussens. De alcohol van de avond ervoor had m’n nek strak getrokken.
Ik moet er als een geest hebben rondgelopen, dacht ik, daar op de reünie. Gearmd met meisjes van toen, alsof er niet 20 jaren aan ons voorbij waren getrokken.
Met moeite lukte ’t me m’n aandacht op de boeken te richten. Ik moest nog wat details in m’n hoofd hebben. Over een paar uur zou ik de proeverij gaan leiden. M’n nek wilde echter niet dat ik een boek al te lang boven m’n hoofd uitstak.
Bij de laatste tonen kwam Jan de trap aflopen. In onderbroek & sweater.
‘Waar is Ma?’ vroeg-ie.

‘Ja, Harry,’ zei Quint tegen 1 van z’n vaste klanten, ‘zet jij maar even muziek aan.’
‘Ik heb nog een mooie cd bij me.’
‘Hé, Harry, Ton heeft nog een cd bij zich.’
Ik haalde de cd tevoorschijn.
‘Nr 7,’ voegde ik er aan toe.
‘’t Ging wel, hè,’ zei ik tegen Quint.
‘Ja, ging hartstikke goed. Wat ik hoor is dat de mensen verschrikkelijk enthousiast waren.’
Tegen ’t eind van ’t nr ging ik m’n rugzak pakken. Stopte de cd terug.
‘Ik neem de trein van 3 over 6,’ zei ik tegen Quint.
‘Ok, Ton bedankt,’ zei Quint luid, zodat iedereen ’t hoorde.
’t Café begon te klappen. ’t Was ‘t 2e applaus voor mij die middag. Ze kregen er geen genoeg van. Er bonkte iemand op tafel mee ditmaal.
Verlegen zwaaide ik naar m’n toehoorders van afgelopen 3 uur. Sloot de deur achter me & lachte nog even door ’t raam.

Geduldig had ik 1st een andere cd zitten luisteren. 1tje Die ik tot nu toe had genegeerd omdat ik steeds maar weer ‘tzelfde wilde.
Ik was dronken van ’t proeven, dronken van applaus, dronken van vroeger, dronken van ’t landschap. Lezen lukte niet.
Ik speurde ’t grasland af naar ganzen met jongen. Op de heenweg had ik een veld vol gezien.
Hoe lang zouden die beesten leven, vroeg ik me af. Ze groeien op & verliezen waarschijnlijk al snel hun ouders, daardoor hun verleden. & Wij zwelgen er in.
Vlak voor Amsterdam zette ik ’t nr aan. Nr 7, wist ik uit m’n hoofd, ondanks ’t tollen van m’n hoofd, m’n hoofd dat mee schudde met de cadans van de wissels die de trein nam.
Ik ben wel gelukkig, dacht ik, de trein uitstappend in een isoleercel van geluid, maar kan je geluk herhalen door gewoon een nr op repeat te zetten? Ik zal toch om blijven kijken, terugkijken, steeds weer, om terug te vinden wat voorbij is.
‘’t Is maf,’ zei ik een kwartier later, een glas bier weer in m’n hand, ‘je komt een paar vrouwen tegen, voor ‘t 1st in 20 jaar, & je voelt je meteen weer op je gemak.’
In jij-vorm, zei ik ‘t, alsof ’t niet mij was gebeurd.

Echo’s van de laatste tonen sterven weg in Zijperspace.