carel leeft

In de nacht die op de kop af 3 maanden geleden is, heeft plaatsgevonden, is mijn broer Carel overleden. Plots, in zijn slaap, hart stond stil.
We hebben ‘m naar ’t crematorium gebracht. We hebben op zijn werk een herdenking gehad. We hebben nagepraat in de kroeg. We zijn jarig geweest (alleen Marc moet nog verjaren).
Zojuist is 1 van die verjaardagen afgelopen, m’n oudste broer, tegelijk met z’n vrouw, was gister jarig. Ze waren echter in Griekenland. Op vakantie met m’n moeder, m’n schoonzus, die inmiddels weduwe is, & kinderen.

We hebben kortom al veel dingen gedaan zonder hem. Er gebeuren veel dingen, ook zonder hem.
Maar poeh, wat denk ik veel aan hem. & Terwijl hij dood is, draai ik muziek.
Onderstaande nrs zijn de helft van zijn cadeau aan mij. 2 Cd’s, hieronder 19, van totaal 38, nrs die hem beschrijven zoals hij dood ligt te zijn in gecremeerd stof.
As.
Je houdt ’t niet tegen, maar als je zo’n verzameling krijgt voorgeschoteld ga je zitten denken dat je ook zo herdacht wil worden. Dat de juiste muziek bij elkaar gezocht zal worden.
Ik heb echter nog geen recht van spreken. Waar ik leef, moet ik voorlopig mijn mond dicht houden. Zijn muziek moet ’t woord doen. De tonen moeten hun eigen dood sterven terwijl ik me, slechts tijdelijk, te slapen leg.
Maar ooit word ik.
As.
Wat zal men genieten van mijn dood. Ik zal zorg dragen dat men weet waar ik geleefd heb, waar ik nog leef.
Maar vooraleerst blijft Carel klinken.

Tot Dodenherdenking, op 4 mei, staan deze 19 nrs tot ieders beschikking. ’t Staat eenieder vrij ze te downloaden.
Laat me echter middels een kort meeltje (ton a[penstaar]t zijperspace.nl luidt ’t adres) weten of daar gebruik van is gemaakt. Hoewel ik voor de rest niets aan die informatie heb, zou ik dat zeer waarderen.

01 – REM – You are the everything
02 – Frank Hernike – Lullaby
03 – Tom Waits – Green grass
04 – Claw Boys Claw – Call me an angel
05 – Hank Williams – There’s a tear in my beer
06 – Jacques Brel – Quand on n’a que l’amour
07 – Jack White – Wayfaring stranger
08 – Nick Cave – New morning
09 – Leadbelly – Pick a bale of cotton
10 – Palace Music – New partner
11 – RL Burnside – Wish I was in heaven sitting down
12 – The Tragically Hip – Long time running
13 – The Cramps – Fever
14 – Tim Buckley – Dolphins
15 – Tindersticks – Another night in
16 – Tom Waits – Anywhere I lay my head
17 – Van Morrison – Moondance
18 – Krang – Kraaien
19 – Taraf d’Haidouks – Cind eram la’48

Op Dodenherdenking volgt de 2e cd in Zijperspace.

gig

Ik kom nooit bij m’n platenboer binnen in de veronderstelling dat ik niets zal gaan kopen. Geen cd, geen kaartje voor een concert.
Dus loop ik onhandig met m’n handen net niet in m’n broekzakken. Ik kan ze er in stoppen, ik kan ze er uit laten.
Laat ik 1st maar de nieuwe aanwinst gaan bekijken. Tegen de wand tegenover de entree. Ik wurm me tussen de andere onhandigaards & luister naar de duidelijke stem van de muzikant, die geheel zelfbewust, geen greintje pijn bij ’t hardop praten in de muziekzaak, de poster van z’n eigen aankondiging tot zich door probeert te laten dringen.
‘It seemed a little bit expensive,’ zegt-ie tegen ’t meisje achter ‘m.
Ik wend m’n hoofd naar ‘m. Ik was er gister ook, bedenk ik me. Ik zat alleen in een andere zaal.
‘You mean yesterday?’ vraag ik daarom zelfverzekerd.
Ik was er immers bij. Wist dat ik niet in zijn zaal zou worden toegelaten als ik een kaartje voor ’t andere optreden had.
‘Yesterday?’ vraagt de muzikant.
‘Yep, yesterday.’
‘O no, I thought that 17.00 meant the price for our gig here. But it is saying at what time we’re gonna play. Stupid me.’
We glimlachen. Ik vooral uit ’t gevoel teruggeworpen te zijn in de onzekerheid waarmee ik binnen was komen lopen. Die lach moet alles verbloemen.
Stel nou dat ’t druk was, dan was er niets aan de hand. Alleen een plekje vinden met 10-tallen ogen in je rug zou dan nog problemen opleveren. Nu is er schijnbaar niemand, behalve de muzikanten & ’t meisje waar 1 van hen tegen praat.
& ’t Winkelpersoneel.
& De paar klanten die de cd-bakken doorstruinen.
Ik loop verder. De titels van de cd’s dringen niet tot me door. ’t Heeft momenteel geen zin om de nieuwe lading door te nemen.
Ik passeer de kassa. Zeg ‘Hoi’ tegen de verkoper die ik ken. Al jaren, zo zeg ik gedag.
Zolang er geen aanstalten wordt genomen mij bij te staan in m’n keuze, neem ik argeloos de cd’s door die achter z’n rug staan opgesteld. Dat zijn de grote ‘hits’, de albums die alleen hier goed verkopen.
‘Niet al te druk,’ mompel ik als onze blikken voor de 2e keer kruizen.
Herinner me gelijk de uitnodiging van z’n collega vorige week om vandaag langs te komen.
‘Gratis, is een leuke band,’ zei die. ’Beetje folky, beetje modern evengoed.’
‘Beetje Nu-folk?’ vroeg ik, alsof ik er verstand van had.
‘Ja, ongeveer,’ voegde hij er met een ½ schouderophalen aan toe. ‘Maar is een leuke band.’
‘Is goed, denk ik, ik ben er anders nooit als jullie een bandje in de zaak hebben spelen. Kan ik er eindelijk ‘ns zijn.’
& Nu sta ik in een bijna lege zaak, waar de drummer die straks moet gaan spelen ’t meest actief bezig lijkt te zijn, druk in de weer z’n drumstel nog even snel juist af te stellen. Op m’n opmerking dat ’t rustig is heeft niemand gereageerd.
Ik loop langs de regae-bakken, de soul ook, op zoek naar series die ik allang niet meer compleet heb. Keer vervolgens terug naar ‘t 3-manschap dat in de tussentijd toch 4 mensen publiek om zich heen heeft verzameld. Ik passeer daarbij de kassa.
‘Ze wilden niet,’ zegt ’t winkelpersoneel nr 1 tegen winkelpersoneel nr 2.
Ze pakken daarom allebei zelf maar een blikje bier uit de plastic verpakking.
‘Jij ook?’ gebaart degene die ik van eerdere bezoeken ken naar me.
‘Nee,’ antwoord ik, ‘ik heb besloten minder te drinken.’
Terwijl m’n tong van uitdroging aan m’n gehemelte plakt. De spijt trekt onmiddellijk m’n kaken naar elkaar toe.
Maar de stemmen van de muzikanten leiden me af. Ze gaan beginnen. Dat kondigen ze aan door te vragen of er speciale verzoekjes uit hun repertoire zijn.
Ik ken ze niet, dus houd m’n mond. ’t Enige wat ik kan doen is schielijk een geschikt plekje tussen de cd-bakken vinden. Zonder bier, m’n handen uit m’n broekzakken.

Ik heb me ’t hele optreden lang, hooguit 10 mensen stonden er tegelijkertijd naar de band te kijken op 1 moment, afgevraagd of ik mezelf nu moreel verplicht voelde om de cd te kopen. & Moest ik ’t dan bij 1tje houden, mezelf een alibi geven voor m’n bezoek door een 2e aan te schaffen, & vragen stellen over mogelijke alternatieven? Ik vergat daardoor een enkele keer naar de band te kijken, bewust te kijken, te luisteren naar wat ze te spelen hadden.
‘Dat is goed,’ stelde ik mezelf gerust, ‘dan laat ik me meevoeren door ’t gebeuren zelf.’
Ik praatte, in mezelf, m’n aanwezigheid in de platenzaak goed. Van begin tot eind.
Ik koos ’t moment uit dat de reeds bekende verkoper niets om handen had. Meteen nadat de muzikanten hun instrumenten naast zich hadden neergezet & ’t bescheiden applaus was verstomd.

‘Bedankt,’ zeg ik na de aankoop van de 2 cd’s, ‘vooral voor ’t biertje.’
Ik geef ‘m ’t verfrommelde blikje terug. Ik was zo dapper geweest tussen 2 nrs door te vragen of ’t aanbod van bier toch nog gold.
Dan loop ik weg. Tussen de muzikanten door.
‘Thank you, guys,’ zeg ik in ’t voorbijgaan tegen de zanger.
Bij de gitarist aangekomen ben ik zelfverzekerd door de vriendelijke glimlach die ik als beloning van de zanger heb ontvangen.
‘I really liked it,’ zeg ik, terwijl ik m’n hand kort op z’n schouder leg. ‘I bought your cd.’
‘Sorry, what?’ vraagt de jongen.
‘Your cd,’ zeg ik nogmaals; als ciedie uitgesproken.
‘Oh, thank you. I much appreciate that.’
Buiten aangekomen vraag ik me af of ‘cd’ in ’t engels misschien ‘record’ of misschien wel ‘album’ had moeten zijn.

Elliott Brood staat in ieder geval al een dag lang aan in Zijperspace.

carel is muziek

Ik zeg steeds tegen Roswitha, of ik stuur de opmerking via meel: ‘Ik ga op de bank liggen.’
Vandaag heb ik ’t al diverse malen gedaan. Ook gezegd. Of geschreven. Zodat ze weet waar ik ben.
Ik schrik steeds op van de telefoon of de deurbel.
Terwijl m’n ogen zeggen dat ik toe moet doen. Toe, doe toe, zeggen ze.
Terwijl de cd speelt.

Ik was even bang dat ik ‘m niet zou krijgen. Dat ik ‘m niet had verdiend.
Maar gister zat-ie in m’n rugzak. Een dubbelcd met nrs van Carel.
Jacques Brel, Tim Buckley, Jeff ook, Tindersticks, R.L. Burnside, Jim White, John Lee Hooker, Hank Williams, Sixteen Horsepower.
De dood zit er in, Carel zit er in.
Ik zit er in.

Ik doe m’n ogen toe, doe ze toe, en zie ’t clubhuis, ’t jeugdhonk, waar Carel kwam.
Ze hielden allemaal van disco, totdat Frans zich bekeerde & ik langskwam.
‘Wat heb je dan voor platen?’ vroeg Frans.
Frans was Carels beste vriend & ging mij uithoren over muziek. Over new wave, over reggae, over punk.
Carel stond ernaast terwijl z’n kleinere broer vertelde over de muziek die er volgens Frans wél toe deed. We stonden tegen de houten wand, de buitenwand, van ’t jeugdhonk. Binnen stond de installatie weer op zo hard als mogelijk, buiten hadden we ’t over wat mij bezighield. Carel hield daarbij z’n mond.
Ik, de kleinere broer. 1 Jaar verschil was nog veel in die dagen.
Frans werd punk. & Carel volgde in trage passen. Zodat-ie niet de zelfde grote stappen hoefde zetten als Frans.

Palace Music speelt.
& Liggend op de bank sta ik naast Carel. Palace is Bonnie Prince Billy geworden, is onder een andere naam gaan spelen, waarvan Carel een cd voor z’n verjaardag heeft gehad, van mij. Voor mijn verjaardag gaan we naar ’t concert van Bonnie.
Hij speelt maar & speelt maar, hij houdt maar niet op, ook al halen we om beurten bier in extra groot formaat & moeten we dat er ook weer uitpissen, in de veronderstelling dat ’t nu wel afgelopen zal zijn.
Maar daar horen we Bonnie weer, die teruggekomen is, voor de 4e keer, ook al was ’t publiek inmiddels te moe van ’t schreeuwen, Bonnie nog lang niet & wij knijpen snel af, hij speelt weer & Carel & ik gaan opnieuw in de zaal naast elkaar staan met bier in extra groot formaat.

Of als Johnny Dowd voorbij trekt, we net zo staan, ook al is er meer gezelschap met Carel meegekomen, met bekers bier van weer dezelfde grootte, want anders mis je te veel.
Ik heb geen geld om zoveel te kunnen betalen, dus wordt mijn rondje voor mij gehaald & zegt men niks.
Terwijl Johnny met z’n slepende stem over ’t podium raaspt.

& Ergens onderweg val ik weg, eindelijk weg, te weinig slaap, te kort de nacht, m’n ogen toe doe, toe doe, doezel doe, langzaam, niet te snel, dat ’t lijkt alsof ik geen nr heb gemist als m’n nek op de bank zegt dat ’t fout is, of de bel gaat, of de telefoon, & ik opspring om snel bij de levenden te behoren, ik besef dat ik nog naar een optreden bij m’n cd-boer zou gaan.

Als ik daar sta, eindelijk wakker, 3 jongens tussen de rekken muziek met hun instrumenten, de drum, de banjo, een akoestische gitaar, weet ik mezelf te staan met nog een ander. Ik zou daar staan. Stel je voor.
We zouden zwijgen, ’t blikje aanpakken van de winkeljongens, we zouden schuifelen met onze voeten, ongemakkelijk, doen alsof zeker, hand in de broekzak, af & toe fluisteren bij elkaar in ’t oor, een gniffel, vinger voor de mond, wijzend naar de band waar ’t om gaat, weer de mond toe, lippen toe, alleen open voor grote slokken, zodat we als beloning ook nog een 2e blik zouden kunnen legen.
Na afloop zouden we vertrekken & weinig zeggen, pas bij ’t afscheid elkaar zeggen dat ’t goed was, toch wel speciaal, een concert voor nog geen 10 mensen, & die banjo, & die drum, & die akoestische gitaar zouden we verzuchten van bewondering, van ’t moment dat niemand meer van ons afpakt. We zouden even dezelfde dingen mooi vinden, beseffen dat ’t kan, dat ’t nog kan, tegelijkertijd, dat ‘t ‘tzelfde verschil is van een jaar, maar in die tijd zou 1 jaar nog veel zijn in die dagen, verandert dat nooit meer.

& Ik doe m’n ogen toe in Zijperspace & zie ons daar nog staan waar we nooit samen zijn geweest.

Naschrift: As zaterdag is Carel 3 maanden dood. Dan zullen alle 19 nrs van de 1e cd, die samen met de nrs op deel 2 ter gelegenheid van z’n overlijden door vrienden & z’n vrouw bij elkaar zijn gezocht, hier te downloaden zijn. Ik hoop dat de 2e cd op dodenherdenking zal volgen.

eerste

‘Morgen?’
‘Nee, morgen kan ik niet.’
‘Maar je hebt morgen toch een vrije dag?’
‘Ja, maar ’t wordt morgen mooi weer.’
‘& Dan ga jij in de zon zitten? Ik heb je nog nooit in de zon zien zitten.’
‘Nee, een smal straatje, midden in ’t centrum, met veel wandelend verkeer.’
‘De hele dag?’
‘Zo lang mogelijk. Zo lang als ik ’t volhoud.’
‘Tot je niet meer kan.’
‘Ja, bier hoort daar ook bij. Als je wil, mag je er bij komen zitten, maar dan moet je wel je mond houden.’
‘Zitten & bek houden.’
‘Ja, ik wil niet afgeleid worden. ’t Wordt morgen de mooiste dag van ’t jaar & ik wil niets missen.’
‘Man, er komen nog wel meer dagen met zon de komende tijd.’
‘Maar er is er altijd maar 1 de 1e van ’t jaar.’
‘& Er is er 1 die de 2e mooie dag van ’t jaar zal zijn.’
‘Kom ook maar niet langs. Ik zit liever in m’n 1tje.’
‘Je kunt toch op z’n minst uitleggen wat er zo speciaal is aan die 1e mooie dag.’
‘Ze laten de vrouwen dan weer los.’
‘Ik zie ’t hele jaar door vrouwen. Daarnet kwam er nog 1tje voorbij.’
‘Andere vrouwen.’
‘Welke andere vrouwen?’
‘Moet je morgen maar kijken.’
‘Leg uit.’
‘Opeens zijn er vrouwen met grotere borsten, mooiere billen, kortere rokjes & een vleugje wind begeleid hen, omdat ze de temperatuur net iets te optimistisch hebben ingeschat. Die vrouwen. 1 Keer per jaar worden ze losgelaten.’
‘& Dat staat dan in de krant?’
‘Ja, onder de kop van de weersverwachting.’
‘Je begint een oude vieze man te worden.’
‘Nee hoor, dan was ik al eerder vies. Ik doe ’t al jaren. ’t Is ook de enige dag dat je zoiets ongegeneerd & met goed fatsoen kunt doen.’
‘Ik krijg altijd kwaaie blikken als ik kijk.’
‘Jij doet ‘t 1: op ’t verkeerde moment in ’t jaar, 2: te opvallend. Je moet kijken zoals vrouwen doen.’
‘Ik zie vrouwen nooit kijken.’
‘Dat bedoel ik. Maar ze kijken wel. Ze kijken voordat wij kijken.’
‘Hoe doe jij dat dan?’
‘Ik kijk altijd 1st naar iets anders. Ik heb de vooraankondiging al ver van te voren aan voelen komen. & Als ze passeren & bemerken dat ik geen aandacht voor ze heb, toch maar de etalage van de winkel aan de overkant in zich opnemen, slurp ik hun billen naar binnen.’
‘Alsof ’t je niets interesseert dus.’
‘Ja, & mochten de blikken toch kruizen, dan lach je een minzaam lachje. Alleen op de 1e mooie dag van ’t jaar staan ze daar helemaal open voor. Ze zijn immers al heel lang niet buiten geweest.’
‘Iemand heeft de sleutel ’t hele jaar bij zich gehouden & besloten ze nu maar ‘ns vrij te laten.’
‘Misschien is ’t alleen maar de sleutel van de klerenkast.’
‘Ha, je krabbelt toch iets terug met je fantasie.’
‘Nee, ik breid m’n fantasie alleen maar verder uit. Zoals ik morgen ook zal doen. Je moet jezelf de gelegenheid geven je over zoiets te verwonderen. Ik denk ook vaak dat ze misschien wel met z’n allen opgesloten hebben gezeten in zo’n grote ontmoetingshal. ’t Hele jaar stinkt ’t daar, maar een week voor de gedenkwaardige dag beginnen de vrouwen, de mooiste vrouwen, opnieuw gebruik te maken van de wasgelegenheden.’
‘Je gaat ver, veel te ver.’
‘Nee, ik probeer antwoorden te vinden. & Tegelijkertijd de boel de boel te laten. Want antwoorden zijn nog geen oplossingen. Antwoorden, daar kleven de vragen nog als schaduwen aan vast. Stel dat ik de oplossing had, dan zou ’t nooit meer plaatsvinden, want was alles zonneklaar. Dat zie je later, tijdens de zomer, steeds vaker gebeuren naarmate de hitte voortduurt. Alle schoonheid raakt dan op gegeven moment verloren.’
‘Als dat morgen ’t geval was zou je dan misschien wel de tijd voor ons hebben.’
‘Nee, morgen ben ik er niet. Morgen ben ik elders.’
‘& Alle vrouwen vragen zich af waar jij bent.’
‘Morgen is de enige dag dat ze me weten te vinden.’

Waar zal ik zelf zijn in Zijperspace?

kroes

Hij was de 1e dode.
Ik zoek naar z’n naam. Ik had ’t Carel kunnen vragen, hij was de enige die wist wat ik wist. We kwamen tegelijkertijd bij de welpen. We hadden dezelfde ervaringen, dezelfde blikken gezien.
Maar de laatste tijd kon ik geen vragen meer aan Carel stellen. Dat vermeden we.
& Toen ging Carel dood. & Daarmee de 1e dode ook definitief.

Ik heb jarenlang z’n naam bewaard. Z’n gezicht is echter nooit tevoorschijn gekomen.
De 2e bijeenkomst op de welpen begon heel somber. De akela moest vertellen dat er iemand was overleden. Verongelukt.
Laat ik ‘m maar Japie noemen. Zo heette hij in ieder geval niet, maar dan heb ik iets om vast te houden, dan wordt de rondleiding gemakkelijker te volgen.
Verongelukt.
Elke keer als we voorbij de bocht in de Doggersvaart reden wisten we ‘t. Dan kwam Pa ons met de auto ophalen & bij de bocht in de Doggersvaart keken we de sloot in. Hoe kon je daar in zinken met een auto? Hoe kon een heel gezin uit ’t leven verdwijnen in zo’n modderige poel? ’t Zag er vaak groen van ’t kroes. Daaronder moesten ze verdwenen zijn. Waarschijnlijk had hun duik tijden lang een wond in die groene oppervlakte veroorzaakt. Of zou de natuur werkelijk zo meedogenloos zijn?
We reden voorbij & zeiden: ‘Daar is Japie verdronken.’
Als Ma ons van de padvinderij op kwam halen, hielden we onze mond. Ma hield niet van ’t onderwerp.
‘Ik wil niet dat jullie dat zeggen,’ zei ze.
Ze bleef jarenlang langzaam rijden bij die bocht.

We wisten precies waar ’t was, want na de mededeling van de akela zijn we thuis gaan zoeken in de oude kranten. ’t Stond in die van dinsdag.
Japie is na onze 1e & enige ontmoeting nooit meer naar school geweest. In die termen konden wij ’t bevatten. Hij zou ook nooit meer bij de welpen langskomen.

Ik hoopte stilletjes dat dat nog wel ’t geval zou zijn. Dat-ie toch nog een keer z’n gezicht zou laten zien. Dan kon ik me hem ook herinneren.
Ik vroeg ’t aan Baloe, oftewel Sylvia, de dochter van de akela. Die zou een foto meenemen. Blijkbaar had iedereen een foto gekregen. Bij de begrafenis, bij de herdenking, bij ’t condoleren.
Ik wist toen nog niet dat zulke dingen bestonden. Condoleren, herdenking. Ik wist niet dat mensen foto’s, kaarten ontvingen nav begrafenissen. Ik wist nog veel niet, ’t was m’n 1e dode. Japie was m’n 1e dode, Japie was al ‘het’, misschien had-ie wel nooit bestaan voor mij, want ik wist z’n gezicht niet. Vooral ook niet omdat Baloe steeds die foto vergat.
Er kwam alleen een kruisje te hangen aan de muur van ’t welpenlokaal.

Wij zaten allemaal ieder in onze eigen hoek terwijl de akela sprak. Ze keek heel somber. Ze had een papiertje voor zich & las de tekst ervan voor. De akela met een bril op haar neus. Die zouden we ook niet al te vaak zien, die bril. De 1e 2 zaterdagen bij de padvinderij waren heel bijzonder, als je ’t achteraf beschouwt.
Wij hadden geen uniform nog, Carel & ik. We waren op proef. We zaten in burgerkledij, de anderen in welpentenue.
De akela zou enkele weken later vragen wanneer we nou eens een uniform zouden hebben. Je mocht maximaal 6 weken op proef zijn, dan moest je toch eens echt welp worden. Maar Ma had te laat de pakjes besteld. Ze vond ’t maar duur. Ze had 1st geld uitgespaard om ’t te kunnen betalen.

Op ’t moment dat we ‘t te weten kwamen over Japie, zaten Carel & ik allebei in ’t bruine nest. Later zouden we naar geel gaan, naar groen ook. We zouden helper worden, later gids, ieder z’n eigen nest, zoals dat allemaal heette bij de welpen.
Maar Japie was dood. Hij was vorige week nog gewoon op de welpen langs geweest. Zondag is-ie overleden tijdens een ongeluk met z’n ouders & z’n zusje.
Japie? Wie was Japie ook alweer, vroeg ik me af. Ik had de week ervoor, de 1e zaterdag, zoveel nieuwe gezichten gezien.
Carel wist ’t wel. Japie was de jongen waar-ie even ruzie mee had gemaakt.
Wie was Japie dan, vroeg ik Carel tijdens de zaterdagse patat, weer thuisgekomen.
Dat was dat vervelende jochie, zei Carel. Japie was geen leuke jongen.
Maar Carel wist in ieder geval wie Japie was. Ik had alleen maar de bocht in de Doggersvaart.

’t Groen was al snel weer dichtgegroeid in Zijperspace.

ruilen

Mevrouwtje, ik weet ’t goed gemaakt.
Ik heb hier een andere cd, van Sibylle Baier, wat je waarschijnlijk toch niets zegt, want ’t zijn opnames uit 1970-1973, maar zóóóó verschrikkelijk mooi & ik weet zóóóó verschrikkelijk zeker dat jij ’t ook mooi zal vinden, ik draai ’t in ieder geval aan 1 stuk door, elke keer als ik denk de deur uit te moeten gaan, dat is nog niet al te vaak gebeurd, want ik heb de cd afgelopen woensdag pas aangeschaft, maar evengoed, elke keer als ik weet dat ’t niet lang meer duurt vooraleer ik de buitendeur achter me zal sluiten, de sleutel in ’t slot, 2 keer draaien & weer een paar uur verwijderd van m’n dagelijkse leefomgeving zal zijn, dan zet ik vlak voor de laatste handelingen, douchen, tandenpoetsen, je weet ondertussen wel wat ik allemaal doe in dit soort gevallen, deze cd aan, dan hoor ik echo’s doorklinken tussen de stralen die op m’n gezicht klateren door, dan was ik ’t vuil van gister weg, dan stroomt de dag van vandaag rustig bij me binnen, om me vervolgens te drogen, m’n tanden in glimmend poets te zetten, & terwijl ik dat laatste doe probeer ik ’t tempo te vinden dat ik m’n dag zal leven door de borstel een juist ritme te laten vinden die past bij Sibylle, zodat ik haar stem nog voel trillen in m’n hoofd, niet te hard, wel degelijk, wel zorgvuldig, maar niet te doortastend, te hard, dat jij dan deze cd neemt & Vinkenoog/Spinvis meeneemt deze kant op & dinsdagavond met deze verschrikkelijk mooie cd naar huis gaat, daar zal je vast blij mee zijn.
Ik had ’t idee dat de verkoper mij de cd eigenlijk niet wilde adviseren, ik vroeg ‘m: heb je nog wat? Hij zei: ik heb je al een tijdje niet gezien. Ik zei: ja, 4 maanden ziek thuis geweest & dat heeft me bovendien klauwen vol geld gekost. & Hij zei: hou op, ik heb ook problemen met de belasting, moet opeens € 400,- gaan betalen, nu moet ik maar snel de volgende aangifte gaan doen, dan krijg ik misschien wat terug, want zo red ik ’t niet. Ik zei: maar heb je nog wat leuks? Hij zei: als je er 4 maanden uit bent geweest, dan kun je misschien beter ‘ns langskomen om de boel in te halen, rustig te luisteren. Ik zei: ja, maar ik wil nu eindelijk weer ‘ns iets. Hij zei: ja, ik weet natuurlijk niet wat je gemist hebt, maar wat wij de laatste tijd vaak draaien, is dit.
& Hij liet de cd zien.
Maar eigenlijk had ik ’t idee dat-ie ’t niet wilde laten zien, dat-ie deze cd voor zichzelf wilde houden, beperkt houden tot een klein publiek, maar omdat ik al jaren bij m’n platenboer kom & misschien best wel aardig ben, je weet ’t niet, je kunt ’t ook niet zeggen, misschien gewoon wel aardig overkom naar winkelpersoneel, ik zeg immers altijd gedag, dankjewel & tot ziens, ik lach vriendelijk & ben belangstellend voorzover dat gaat in de kleine korte paar minuutjes die winkelpersoneel heeft voor de klanten afzonderlijk, maar ze weten dat als ze bij mij langskomen dat ze dan op een biertje kunnen rekenen, gewoon als waardering, niet al ’t winkelpersoneel, maar die enkeling die ik aardig vind, die in een winkel werk waar ik de meerwaarde van ’t leven vandaan haal, die dan ‘ns een keertje aan komt wippen, dat weten ze, dat ze op waardering van mij kunnen rekenen, misschien dat-ie daarom dacht: ik moet ‘t ‘m toch maar zeggen, dat van die hele mooie cd, die helemaal boven in ’t schap in de linkerhoek staat, ook al willen we eigenlijk dat niet iedereen dat te weten komt, want dan is de muziek dood & kunnen we ’t nooit meer draaien, want gaat iedereen ermee aan de haal, muziek gaat nl dood als iedereen er een stukje van tot zich neemt, dan ontneem je ’t z’n hart, dan verliest ’t elke keer een beetje extra van z’n ziel, dat wist jij misschien niet, maar zo is ‘t wel.
Hij zei: ’t is een beetje folky, opgenomen begin 70 & pas ontdekt, wij zijn er een beetje gek van. Ik zei: ik ben nog nooit teleurgesteld, heb nog nooit een miskoop gedaan nav jullie adviezen. Hij zei: ik geef ’t gewoon zo mee, mocht-ie niet bevallen dan kun je altijd terugkomen. Ik zei: ja, dat weet ik. Hij zei: da’s € 16,50.
Maar dat moet ik natuurlijk niet zeggen, want ’t was een verrassing voor jou. Een verrassing in ruil voor de verrassing die je minder leuk vindt, weliswaar, maar ’t blijft een verrassing dat je dan een verschrikkelijk mooie cd ervoor in de plaats krijgt, nietwaar?

Als voorproefje in mp3-formaat ‘t 1e nr. Zodat je zeker weet straks dat je Sibylle Baier wil hebben.

& O ja, je krijgt er kusjes bij. Die zijn vandaag gratis. Bovendien heb je ze wel verdiend. Want ’t weer is mooi, de deuren staan open, de vogels fluiten hun wijsjes m’n huis naar binnen & Sibylle doet ijverig mee.

Ze komen geheel voor niks & zwierend naar je toe vliegen vanuit Zijperspace.

leuks

‘Waar ben je nu?’ stelt Roswitha de vraag die tegenwoordig ’t meest door de telefoon klinkt.
Vanzelfsprekend; ik zou zelf ook niet geweten hebben waar ik me bevond als ik er zelf niet bij was. Continu de gids ter hand nemend om te kijken hoe de volgende bocht in ’t pad mij in een andere positie tov de rest van de wereld zou bewegen.
‘Ik ben nu bij Muiden,’ antwoord ik.
M’n telefoonblik, die toch licht voorovergebogen richting grond gericht is, laat ik even rusten, om me te kunnen concentreren op de omgeving. Een simpele omschrijving als ’t noemen van de naam van de stad is niet voldoende; daar hoort een plaatje bij.
‘Tegenover me, aan de andere kant van ’t water waar ik loop, ligt ’t Muiderslot.’
& Ik denk aan Sinterklaas. Toon mij dit gebouw & ik keer onverwijld in gedachten naar de Goedheiligman. Ik moet daar eens met m’n ouders gestaan hebben, in ’t pakjesavondjaargetij. M’n vader had gezegd dat Sint in ’t slot verbleef, dat-ie daar de brieven van de kinderen beantwoordde. & Op m’n vraag of we dan niet even naar binnen mochten, zei Pa dat de goede man ’t waarschijnlijk te druk had. Hij moest nog zoveel brieven schrijven, & gedichten, & opdrachten geven aan z’n pieten, & ’t paard eten geven.
‘Je kunt beter een wortel geven, vanavond, in je schoen.’
Dus bleven we staan, zittend in de auto, met uitzicht op ’t Muiderslot, waar Sint verbleef.
‘Da’s best mooi,’ voeg ik toe.
Roswitha gelooft dat wel. Ik weet niet of zij weet dat dit elk jaar 3 weken lang ’t kasteel van Sinterklaas is & ik vertel ’t haar ook maar niet. Misschien was dat alleen bij ons zo, sliep-ie in andere families ergens anders.
‘’t Schijnt dat je kaartjes voor CocoRosie alleen maar bij de zaal kan kopen,’ vertelt Roswitha me.
We hebben ’t al 3 telefoontjes lang over CocoRosie. Ze vraagt me 1st waar ik ben & vervolgens hebben we ’t over ’t ingelaste concert. Wanneer ik die kaartjes ga kopen, of ik die kaartjes al heb gekocht, dat ’t nog maar net bekend is, want Pasen zat ertussen, hoe duur de kaartjes zijn, dat we misschien andermans abonnement kunnen gebruiken. Er valt veel te bespreken.
Bovendien had ik gevraagd: ‘Bel je me ook nog onderweg? Dat vind ik leuk.’
‘Maar ik ga evengoed wel bij Get Records langs,’ besluit ik evenzogoed. ‘Dan vraag ik daar voor de zekerheid of ze echt geen kaartjes hebben. Je kan nooit weten. Misschien kunnen zij meer vertellen.’
Ik wandel ondertussen verder. M’n hoofd hangt weer wat meer voorover. Ik moet tenslotte ook op de weg letten, de kuilen, de plassen.
‘Meneertje,’ zegt Roswitha aan de andere kant, ‘vertel nog ‘ns wat leuks.’
& Terwijl m’n brein koortsachtig op zoek gaat, om vooral aan ’t verzoek te kunnen voldoen, klinkt vanuit m’n mond bij voorbaat ’t verontschuldigende: ‘Ik weet niets leuks.’
De speurtocht in m’n hoofd gaat echter onverminderd voort. Ik stel alles in ’t werk om op iets te komen dat haar dag op werk kan opfleuren. Al is ’t maar een korte anekdote.
‘Nou ja,’ schiet me te binnen, ‘ik kwam wel een saxofonist tegen.’
Ik haal me de man weer voor de geest. De achterkant van de man. ’t Schellende geluid dat uit z’n auto klonk. Jazz uit de jaren 50. De solo’s die de muziek begeleidden. Alleen maar solo’s, die net iets harder klonken dan wat uit de auto tevoorschijn kwam. & De rug van de man, niets anders dan de rug van de man, met z’n lichaam naar de autodeuren toe gewend. Z’n brede schouders konden z’n saxofoon net niet helemaal verstoppen voor de toevallige passant.
‘Voorbij Naarden, vlak voor Muiderberg,’ vertel ik, ‘totaal verlaten op een parkeerplek langs de snelweg.’
Ik dacht nog: ‘Dat is Hans Dulfer,’ maar kon niet op z’n naam komen. Denk je dat dan ook werkelijk, dacht ik erbij, als je de man z’n naam niet meer weet?
‘Wat deed je toen?’ vraagt Roswitha.
‘Ik ben blijven staan. Heb een boterham gepakt & opgegeten & ben een tijdje blijven luisteren. Hij had niet door dat ik er stond.’
‘Waar stond je dan?’
‘Op 50 meter afstand. Maar ’t was heel goed te horen.’
Op een gegeven moment ben ik doorgelopen. De boterham was op. Je kan niet zinloos blijven staan als je aan ’t wandelen bent.
‘Oh, mevrouwtje,’ zeg ik plots, ‘er ligt hier een hele grote vis.’
Ik kijk snel om me heen waar ik ben. Weer de plaats bepalen.
‘Aan de andere kant van ’t water waar ik loop ligt nog steeds ’t Muiderslot, maar hier langs de kant van ’t water ligt een hele grote vis. Wel een ½e meter lang.’
Ik schat ’t nog een keertje in. Ik mag niet overdrijven. Waarschijnlijk is ’t beest nog wat langer, maar ’t verhaal moet wel naar waarheid zijn. & De waarheid is eerder naar beneden overdreven dan naar boven.
‘Da’s best groot,’ reageert Roswitha.
‘’t Lijkt alsof-ie nog beweegt,’ zeg ik in spanning over m’n vondst. ‘Of nee, dat is de wind.’
De rietstengel onder de bek wappert door de wind de lippen omhoog. Hoe zou ’t ook nog kunnen bewegen als ’t beest een grote hap uit z’n nek mist?
‘Ik maak wel wat mee, hè?’
Allemaal saxofonisten & grote vissen, die ik dan weer aan m’n vriendin vertel.

Zijperspace is geheel gevuld met avontuur.

ontmoetingen

Dan herkennen ze me. Of ik herken hun.
Je merkt meteen wie ze zijn, aan hoe ze reageren. ’t Bier valt van ze af. ’t Bier dat ze van me krijgen als ik werk.
Als ik niet werk, dan zijn ze anders. Dan floepen er juist andere dingen uit.

1 Van de Scooters riep me op Schiphol aan.
‘Ton!’
Ik keek om me heen. Allemaal buspassagiers. Waar ik ook keek. Buspassagiers met koffers, buspassagiers onderweg naar hun Schipholbaan, uniform alvast aangemeten, & buspassagiers die hun auto buiten de drukte, op bedrijfsterreinen, hadden geparkeerd. Overal ervaren korte-afstandreizigers. Ieder op z’n eigen manier. & Ik gedroeg me alsof ik ook precies wist waar ik heen moest.
Ik wil niet als de grote onnozelaar ten onder gaan.
‘Hé, Ton!’
Weer. Vanuit een andere hoek. Niet de buspassagiers bij de verschillende busuithangborden.
Ik zag een hand erbij zwaaien. Ergens in de hoek van m’n gezichtsveld. Maar juist in de hoeken, heb ik ooit moeten leren, merk je veranderingen ’t meest gemakkelijk op. Dan overleef je een plotse aanval in de vroegere wildernis makkelijker.
Dus die hand zag ik. ’t Lichaam dat er achter zat was vervolgens ook snel gevonden.
‘Hé!’ reageerde ik.
’t Was in ieder geval de bedoeling dat ik zo zou reageren. Dat er iets uit m’n mond kwam. Maar vaak is een gespeelde blik van herkenning voldoende.
Klanten zijn gewoon anders als ze elders zijn. Sommigen dan.
Ze zullen mij ook niet altijd meteen herkennen. Ik moet vaak m’n pet afzetten. M’n bril ook.
‘Hé!’ probeerde ik dus te zeggen naar de jongen in ’t taxi-busje.
1 Van de Scooters, bedacht ik me even later.
‘Moet je een liftje?’ grapte de Scooter.
Ik lachte met ‘m mee.
‘We gaan echter niet naar je kroeg,’ liet-ie er snel op volgen.
Op zich zou ’t niet gek zijn, waagde ik te denken. Wie weet kom ik dichter bij Aalsmeer. Wie weet kom ik op een plaats waar ik wat aan heb. Niet je altijd laten leiden door voorbestemde plannen, Ton.
Maar m’n innerlijke stem wuifde ik al snel weg als ongemakkelijk & onvoorspelbaar.
‘Nee, ik heb ook even geen zin in Amsterdam,’ reageerde ik.
Hij lachte.
Ik lachte.
Hij deed de deur dicht.
Ik wachtte op m’n bus.

Ik kan ze overal tegenkomen. Ik moet er ondertussen ook al zo veel kennen. & Zij mij.
Je zou ’t misschien wel uit kunnen rekenen. Maar heb je daar ook iets aan? Ik wacht gewoon af. Ik weet dat ik overal iemand tegen kan komen. Op vreemde plekken. Op vanzelfsprekende plekken. Want er zijn zo veel plekken & zo veel mensen, dat als je die gaat combineren ’t een vanzelfsprekendheid wordt.

Ik zag ‘m voor me uit lopen. Bovenetage van de trein. Ik noemde ‘m altijd de man-waarvan-ik-dacht-dat-ie-bij-me-in-de-straat-woonde. Dat bleek-ie niet.
Dat soort vragen blijk ik al eerder gesteld te hebben.
Maar gelukkig bleef deze jongen bij de 2e keer evengoed net zo verwonderd te kunnen kijken.
Ook de 2e keer noemde ik de naam van de straat. Hij wist niet waar die straat lag. Zelfs de 2e keer niet. & Toen schoot me pas de 1e keer te binnen. Déjà vu. Daar was ik al geweest.
Terwijl hij de klapdeur nog even voor me openhield, zei ik ‘Dankjewel.’ Zo duidelijk dat-ie me wel moest herkennen.
Maar hij gaf geen krimp. Hooguit hield-ie de deur nog iets langer vast.
Ik zette snel m’n pet af. M’n bril weg. Terwijl ik ging zitten.
Hij haalde een krant tevoorschijn. Die kwam voor z’n neus te staan. Rechtovereind. Ik zag ’t als ik over m’n schouder keek.
Bij vertrek deed-ie weer de klapdeur open. Alleen maar voor zichzelf. Hij stopte halverwege met duwen. Liet ‘m terug klappen tegen z’n lichaam. Z’n schouder kon de rest van ’t karwei opknappen. De rest ging vanzelf.
Toen dacht ik: ‘Daar herken je de mensen aan.’

In de straten van Naarden hoorde ik roepen. Niet m’n naam. Maar duidelijk voor mij bedoeld.
Een ethiopiër.
‘Jij hier?’
‘Ja,’ zei ik bij ‘m aangekomen.
‘Jij woont hier in Bussum? Naarden?’
Hij keek me blij aan.
‘Nee, ik ben hier alleen maar aan ’t wandelen.’
Hij glimlachte. Hij begreep ‘t. Tegelijkertijd keerde hij zich om.
Terwijl ik nog wilde vragen: ‘Jij woont hier wel?’
Belangstellend.
Maar hij ging naar de voordeur van z’n auto.
Hij zei me vriendelijk gedag.
Ik wist dat-ie deze ontmoeting zou onthouden. Dat deden ze allemaal wel, maar hij zou ’t aan z’n vrienden vertellen.

Terwijl ik niets had om mee te nemen naar Zijperspace.

vuurtoren

’t Voelt als de vuurtoren. De vuurtoren van Huisduinen. De Lange Jaap. Vanuit m’n slaapkamer kon ik z’n ademhaling volgen. 4 Kort, 1 lang.
Ik heb wel ‘ns aan een vriendin uit moeten leggen, ze woonde vlak onder de Lange Jaap, dat de ademhaling voor mij ‘tzelfde was als voor haar. ’t Maakte niet uit op welke afstand je woonde, de tussenliggende tellen waren even lang.
’t Maakt dus ook niet uit of ik er aan denk of niet. Of ’t zou niet uit moeten maken. Maar doordat ik er op let worden de secondes langer, of juist korter. De tijd wordt compacter. De beklemming wordt voelbaar. Ik weet ook niet meer of ik 1 lange ademhaling op de 3 had, of 1 op de 5. & Was deze hap lucht wel noodzakelijk, vraag ik me ondertussen af.
De Lange Jaap wordt niet meer gebruikt, maar blijft branden. Hij is niet meer nodig, heb ik ergens gelezen, modernere navigatiesystemen hebben ’t overgenomen, maar als ik daar op m’n zolderkamertje had gelegen, was ik toch door de regelmatigheid in alle rust & vertrouwen door hem in slaap gesust. De secondes die tussen de voorbijschuivende stralen zaten als schaapjes tellend.
Misschien dat de lichamen van mensen die levenslang een vuurtoren in de buurt hebben gehad anders afgestemd zijn dan die dieper ’t land in zijn grootgebracht.
& Dan: Den Helder was 4 kort, 1 lang; op Terschelling was er een andere code, leefden de mensen op een ander ritme. ’t Hoeft niet, maar ’t zou kunnen.

Terwijl ik er aan denk probeer ik m’n ademen weer onder controle te krijgen. Op zo’n manier dat ik er niet meer aan denk, dat ik m’n borstkas niet meer voel deinen. Ik probeer mezelf voor te houden dat ik ’t gebrek aan neusspray ook niet opmerk tot ’t moment dat ik de deur uitga & op de fiets spring.
& Toch begin ik me af te vragen of de vuurtoren wel gelijk had. Was er wel een bepaalde volgorde? Kan een mens geen uitzondering maken, even uit de band springen?
Bij wijze van experiment laat ik de lange op 2 korte volgen, dan 3 korte & een lange, een lange, waarop 4 korte. Om te kijken of ik ver verwijderd ben van Den Helder.
Voel ik me al vreemd in m’n hoofd?

De t-shirts hebben ook hun volgorde. Geen systeem, gewoon een manier waarop ze elkaar opvolgen. Hoewel niet iedereen ’t ‘gewoon’ zal vinden dat iemand 100 t-shirts over de 2 leuningen van een stoel heeft hangen.
’t Is een continue stroom van opgang & ondergang, alleen begint bij mij de opgang daar waar de ondergang is gestopt. De t-shirts die vers uit de was komen zorgen ervoor dat de stapel aan de ene leuning geleidelijk aan weer hoger wordt, de t-shirts die ik aantrek veroorzaken ’t slinken aan de overzijde van de stoel.
Daarmee wil ik er voor zorgen dat alle t-shirts steeds weer aan de beurt komen, elk een gelijke kans heeft om gedragen te worden. Dat die kans eigenlijk voor elk t-shirt even groot is. Geen kan zich onttrekken zich aan de volgende beurt. Alles komt in de loop van de tijd aan bod.
& Als de tijd voorbij is, volgt een nieuwe tijd. Mijn eigen zonsopgang & -ondergang, gemeten in dagen van t-shirts, elke keer z’n eigen spiegelbeeld vormend.

Terwijl ik aan m’n t-shirts denk word ik rustig, maar raak in paniek bovendien: hebben degenen die onderop de leuning liggen wel een even grote kans als zij die midden in de stapel terecht zijn gekomen? Nooit meer uit ’t midden daardoor verdwijnen?
Ik bedoel: als ik een grote pan met eten heb bereid, genoeg voor nog wel 3 dagen, verdeel ik dat over diepvriesbakjes; als ik de hele tijd dezelfde volgorde bij ’t inscheppen zou gebruiken zou ’t niet evenredig verdeeld worden. Dus ga ik met m’n steeds weer gevulde opscheplepel van links naar rechts, om dan bij rechts opnieuw te beginnen, te eindigen bij de bak links.
Dan is pas alles eerlijk.

Dan adem ik weer rustig. Is er overzicht. Hoef ik me de komende dagen niet druk te maken dat ik minder binnen krijg als een dag ervoor, of een dag erna. Dan zie ik de vuurtoren niet voorbij komen & waan ik mij niet op Terschelling.

’t Kan er zo benauwd zijn, zo ver van Zijperspace.

verdeling

‘Ik wil die spullen hier gewoon niet meer,’ zei ze.
Ze schreeuwde ’t bijna. Ik moest de hoorn van m’n oor afhalen.
‘Dat snap ik heus wel,’ zei ik. ‘& Ik wil ’t zelf ook zo snel mogelijk uit ’t huis.’
Ik verdomde ’t om ’t haar huis te noemen, ook al was ik degene die vertrok.
‘Maar,’ ging ik verder, ‘je moet je ook voor kunnen stellen dat ik een plaats moet hebben waar ik mijn spullen kan neerzetten & dat m’n vader bovendien tijd moet hebben om ’t allemaal te verhuizen. & Daarnaast doe ik al behoorlijk m’n best om zo af & toe spulletjes mee te nemen.’
Die laatste zin was vast niet goed. Over de telefoon voelde ik dat ’t verkeerd viel, zonder dat ze er een woord over had kunnen zeggen.
‘Ik wil niet dat je elke keer een paar spulletjes meeneemt,’ barstte ze uit. ‘Ik wil dat je álles meeneemt.’
‘Dat snap ik heus wel,’ probeerde ik haar woede in alle redelijkheid op te vangen, ‘maar ik zal ook schone kleren moeten hebben.’
‘Ik wil niet dat je zomaar langskomt.’
‘Ik kom niet zomaar langs.’
‘Vorige week belde je wel zomaar aan.’
‘& Dat vond je leuk. Ik kreeg nog een bak koffie. & Je vroeg of ik trek had in een biertje. Dat heb ik toen afgewezen.’
Ze gilde. Dat ik niet doorhad dat ze eigenlijk wilde dat ik zo snel mogelijk weg was. Nee, dat heb ik niet door als ik een biertje krijg aangeboden. Maar er zat toch zeker een andere gozer op de bank. Die kende ik toch niet? Daarom juist. Daarom juist niet.
& Nog meer uitroeptekens.
‘Ik kom vanavond wel langs om m’n kleren op te halen,’ stelde ik voor.
‘Nee, dat doe je niet,’ tetterde ’t weer in m’n oren.
‘Jawel, ik heb geen onderbroeken meer om aan te trekken.’
‘Dan koop je onderbroeken bij de Hema.’
‘Ik heb geen geld. M’n studiefinanciering wordt nog steeds gekort omdat jij te veel verdient.’
‘Dan zorg je dat je meer geld krijgt.’
‘Je weet dat zoiets maanden gaat duren met studiefinanciering.’
‘Ik wil gewoon niet dat je langskomt.’
‘Dan stop je toch alle kleren van mij in een vuilniszak. Dan haal ik ’t wel op zonder dat ik binnen kom.’
Dieper kon ik niet gaan, vond ik zelf. M’n eigen kleren als oud vuil voor de deur waar ik eens gewoond had. & Dan stiekem die vuilniszak daarvandaan gappen. Zodat ze me van binnenuit niet zouden zien.
‘Ik ga jouw kleren niet inpakken. Ik wil die kleren niet meer aanraken. Ik wil ze weg! Weg! Weg!’
Hysterie, dacht ik nuchter, een duidelijk geval van hysterie. ’t Enige wat daartegen helpt is rustig blijven, rustig op haar in blijven praten. & Zorgen dat ik mezelf niet naar beneden haal.
‘& Die klotekast ook.’
‘Welke kast?’ vroeg ik verbaasd.
Ze overviel me. Ik had nog niet over meubels nagedacht. Ik zou de pick-up meenemen, dat was logisch, & 2 kleine boekenkasten, waar zij nog steeds kleren in had liggen, wist ik. Die zou ik ook ‘ns leeg gaan gooien als ik de gelegenheid ertoe kreeg. Zoals zij mij de deur uit gebonjourd had. Maar welke kast was er nog meer?
‘Die kloteboekenkast langs de achterwand.’
Die lange, bedacht ik me. Die de hele wand in beslag nam. Die we met 5 man met veel moeite in huis hadden gekregen. Een mooiere boekenkast bestond er niet. Via de voordeur, via de slaapkamer, via de slaapkamerdeur, via de tuin, via de tuindeuren in de achterkamer, was-ie op z’n plek terecht gekomen. We waren blij dat we nog 15 cm hadden overgehouden, paste de stekkerdoos nog net.
‘Die kan ik niet meenemen,’ zei ik verbouwereerd. ‘Waar moet ik die kwijt?’
‘Toch moet-ie weg,’ zei ze resoluut.
‘Maar hoe moet ik die wegkrijgen?’
‘Dan zaag je ‘m maar doormidden.’

Toen ik met m’n vader dat weekend aankwam kreeg hij de gewoonlijke 3 zoenen. Mij toonde ze geen blik waardig. Terwijl we de elektrische zaag halverwege in de kast zetten maakte m’n vader grapjes. Ze moest er om lachen. Mijn opmerking dat we haar deel van de kast zouden laten staan werd niet gehoord.

Mijn deel is allang vervlogen, ergens in een haardvuur in Zijperspace.