Vaderpost

Nu ik begin te schrijven ga ik twijfelen of jij wel de juiste geadresseerde bent. Wellicht drong wat wij zonen zeiden wel tot je door, maar je liet nooit merken dat je er iets mee kon. Van de week schreef ik bijv dat je er hulpeloos bij zat toen ik hyperventileerde, volledig in paniek was, maar dat wil niet zeggen dat je evengoed misschien wel begreep wat er met me gebeurde.
Maar met gevoelens kon je als kind, toen jullie beiden nog leefden, altijd beter bij Ma terecht. Zij was bezorgd, ontrust, troostend, begrijpend. Dat laatste zelfs als ‘t jeugdig leven dat haar kinderen leidden mijlenver van haar af stond.

Vreemd eigenlijk, je had onze hele jeugd lang altijd kinderen om je heen die van onze leeftijd waren. Nou ja, van 12 tot een jaartje of 16-17.
Maar dat waren enkel meisjes, in tegenstelling tot je leven thuis.

Ik ben nu op de leeftijd waarop jij weer een beetje op begon te knappen. Extra vervroegd met pensioen zo rond de tijd dat de burn-out zich bij mij duidelijk deed gelden.
Misschien uiteindelijk wel dezelfde oorzaak. Dat waar ik nu elke dag mee bezig ben, maar wat toen nog niet officieel bestond. Of in ieder geval niet in deze mate. Alleen de zware gevallen werden toen onderkend.
Om terug te komen op wat ik hierboven zei, we konden niet met onze gevoelens bij jou terecht: daarom is ‘t misschien wel goed dat ik geen kinderen heb gekregen. Hoewel vriendinnen altijd tegen mij hebben gezegd dat kinderen zich snel bij mij op hun gemak voelen. Ik weet nu bijv ook dat 2 van de kinderen van m’n broers mij hun lievelingsoom noemden. Gehoord toen ze al volwassen waren. Of bijna.
Maar stiekem weet ik dat als ik te lang in hun omgeving was, kinderen in ‘t algemeen, ik niet meer wist wat ik met ze aan moest.
Praten? Waarover?
Belangstelling tonen? Hoe?

Dus vraag ik me af hoe jij dat dan deed. Zei je tegen Ma dat zij dat beter kon doen? Zij had tenminste een woordje klaar. Belangstelling was voor haar vanzelfsprekend.
Dan nam jij de zware taak van straf op je; als we ‘t verdienden speelde jij de boeman.
Dat ‘t uiteindelijk moeite kostte je die rol te vergeven zagen we later pas, toen we alles gingen optellen.

Ik ben mezelf aan ‘t optellen momenteel. Ik heb weliswaar geen boete uitstaan bij kinderen, maar wel bij een boel mensen die ik niet begrijpend of troostend heb aan kunnen horen.

‘t Kan nog goed komen met me. ‘t Is nu dat ik op ‘tzelfde punt sta als toen ik jou zag veranderen.
‘t Gaat te ver te beschrijven welk persoon toen te voorschijn kwam, maar ik zal je schrijven als ik jou van toen terug in deze kop zie verschijnen. Die kop die maar krampachtig door deze wereld schuift, onderwijl de schijn ophoudt dat niet te doen.

Een sleepspoor die de renbaan heet in Zijperspace.

Blubblubborrel

Plots merk ik dat m’n adem ergens anders heen gaat. ‘t Komt niet meer ergens onmerkbaar aan, maar duidelijk in een zone, ergens in m’n bovenbuik. ‘t Borrelt ook, ver weg van gezellig, in conversatie met m’n darmen. Alsof m’n longen stelselmatig drupjes lucht die kant op persen. ‘t Pakt zich samen, wil verder, stuwt de gewoonlijke inhoud aldaar.
‘Blubblubborrel,’ zegt 1 van beide regionen onhoorbaar.

Alles wat me was overkomen was enige teleurstelling in m’n camera, die niet meer open wilde gaan. Geen foto’s mogelijk, terwijl ik ‘m elke dag nodig heb voor al die insecten.
Maar ‘t lichaam lijkt zo’n voorval van een kleine tegenslag iets onoverkomelijks te maken.

Beelden van uit raam staren op de zolder bij m’n ouders doen zich melden. Benauwdheid, want geen toekomstbeeld buiten ‘t zicht vanuit ‘t zolderraam dat schuin in ‘t dak hangt. De Marsdiepstraat, waar niets spannender was dan een auto die 500 meter reed van om de hoek naar supermarkt, op de volgende hoek.
M’n vader zat vlak daarvoor hulpeloos in zijn stoel in de woonkamer omdat ik alleen nog maar uit kon brengen dat de hemel op me neer zou komen. Daarvoor kende ik de uitdrukking slechts van een bijfiguur in Asterix & Obelix. Op dat moment zou mij dat kunnen gebeuren. Terwijl ik de hemel niet eens kon zien.
M’n vader hulpeloos dus. ‘t Was zielig om te zien zoals hij niets wist te doen. Had hij mij grootgebracht & had-ie ‘t niet meer in de macht. Uit z’n handen geglipt.

Een piep uit m’n usb-box wekt me uit m’n gedachten. Die heeft ook beademing nodig van een oplader.
Getergd sta ik op. Alles glipt me uit handen, gooide ik nog maar een sombere gedachte richting ‘t proces in m’n lijf, waar de darmen de ademhalingsfunctie inmiddels volledig overgenomen hadden.
Maar ik moet wel. Ik heb kalmerende muziek nodig die me weer enigszins zen maakt. Nog een geluk dat er op ‘t moment niet aan zen wordt gedaan door de radiozender. Dat maakt ‘t tijdelijk uitschakelen van ‘t boxje wat makkelijker te verdragen.

‘t USB-snoer voor de box is bezet voor de powerbank die ik vanavond nodig heb voor de vlinderval. Snel een ander snoertje zoeken bij ‘t andere stopcontact.
Wacht, dat snoertje heeft dezelfde ingang als de camera, dus dit snoertje is ook geschikt. Heb ik immers gisteravond ook gebruikt.
Langzaam dringt ‘t tot me door dat de camera een adapter nodig heeft om op te laden.

Een blok zakt naar beneden. Geen hemel. ‘t Zijn m’n pseudo-longen. Ze worden geloosd wegens oplichterij. Er is een inwendige machinatie in werking getreden die alle simulatoren opspoort, wegwerkt & vervolgens een spoelmiddel door m’n lichaam laat stromen.
Volautomatisch. ‘t Moeten kleincelligen zijn die over mij waken. Van m’n Pa geërfd. Al zullen er wat modificaties zijn toegepast sinds hun langgeleden voorvaders die ene van mij heeft verlaten.

‘t Wordt tijd voor ontbijt om te kijken of alles nog werkt in Zijperspace.