Dan heb je ook nog die krachtige wind. De wind van toen, van hard ertegenop boksen, een zichzelf verschonende wind.
Die wind, die laat zich nu niet meer spreken, daarvoor ligt ‘t hier te ver weg van de oorsprong. Daarvoor ligt ‘t te ver landinwaarts.
Een wind van rechtopstaan ertegenin. Anders kom je niet vooruit. Een wind die van geen fluisteren weet, maar slechts bulderend streelt, langs armen & benen, middel & hoofd. Zodat je voelt dat je omhult bent door veilig. Veilig, want hij brengt je ook weer thuis. Alles spreekt vanzelf met zo’n wind, er is geen verduidelijking nodig, want eenvoudiger kan ‘t niet.
Een wind van golven, die je niet zullen overspoelen, maar wel de geur ervan met zich meedraagt. Van vreemde verhalen, reddingen & gedenkstenen. Een wind die je leert koesteren, waarderen, leert aanspreken & beantwoorden.
Een zachte ruis die schreeuwt om aandacht, & vraagt waarom hij in dit verlaten oord is neergezet. Die zich probeert te wreken, maar o zo teder z’n oor te luisteren legt. Een zachte ruis die kietelt, ‘t zand over je oren laat stromen, over je lendenen, je heup, je bovenbeen, je kuit, je voet, & je dan zegt dat je moet blijven.
Een smekend sterven op zomerdagen, die je achterlaat in eigen wateren, wateren die stromen, wateren waaraan je op zo’n dag juist tekort komt.
Een koelbloedig sterven op ‘t ijs, bij wakken & schotsen, & gierend zwieren laat toestaan, maar alleen vóór hem uit.
& Een wind die je uiteindelijk doet vluchten, voor ‘m uit, want zo heeft-ie je ‘t tenslotte geleerd. Een vlucht ondanks zijn aanwezigheid, een vlucht slechts voortgestuwd. Een vlucht die je vooroverblaast, laat voelen hoe hard de grond, hoe scherp ‘t fijne gruis. & Toch, toch, weg van daar.
Op ‘t laatst, als je ver weg bent, wil je slechts een neutrale wind, een lentebries, een tocht door kier.
Slechts af & toe herinner je je nog.
Weet je nog van lang gelee, toen & daar. Waar mensen rechtop stonden, vanwege. Waar ‘t ruisen bruisen was, waar alles waar, & niets iets.
Weet je nog, toen wind de dwingende gedachte was.
Weet je nog, van toen de wind.
& Zachtjes tikt de wind takjes tegen ‘t raam. Zachtjes drukt-ie je achterover, zachtjes strooit-ie zand in je ogen.
Zalig zacht stromen stralen waarachtige wind door Zijperspace.