nieuwmarkt

Ik had ‘m binnen zien komen. Ik stond op dat moment op ’t punt m’n mond open te doen, maar z’n blik verdween. Dan maar niet, dacht ik.
Nu ging-ie aan ’t tafeltje voor me zitten. In dezelfde richting als ik. Uitzicht op de Nieuwmarkt.
Iedereen gaat zo zitten, bedacht ik. Men wil niets missen. Als iemand andersom gaat zitten is-ie gek, of moet-ie zich concentreren. Maar daar hoor je ’t café niet voor in te gaan.
Hij vouwde de krant uit. Dacht na. Z’n schouder wendde zich kort. & Toen nogmaals.
Ik keek zoals je kijkt naar beweging die plots plaatsvindt. Afgeleid uit ‘tgeen ik las.
Hij keek me nu aan met ogen die herkenden.
‘Ben jij niet barman bij ..’
‘Ja, dat ben ik,’ zei ik voordat-ie z’n zin kon afmaken. ‘Ik probeerde je daarnet al gedag te zeggen.’
Ik heb er 100-en. 100-en Klanten. & Zij hebben slechts enkele barmensen. Toch blijk ik steeds weer degene te zijn die ze herkent. Niet andersom.
‘Ja, sorry,’ zei hij, ‘ik ben gewend je ergens anders ..’
& Weer was ik ‘m te snel af: ‘Dissociatie. Dissociatie heet dat.’
Hoewel ’t niet helemaal klopt, dacht ik. Maar ’t klinkt goed. Mensen laten zich erdoor aftroeven. & De rest van hun leven blijven ze er in geloven. Straks heb ik ervoor gezorgd dat de betekenisomschrijving in de van Dale moet worden aangepast. Heb ik toch nog iets bereikt.
‘Wat kom jij hier doen? Woon je in de buurt?’
Met verwondering. Anders had-ie me wel eerder hier aangetroffen, bedoelde hij te zeggen.
‘Ik fietste rond. & Ik had trek in een biertje.’
‘Mooie plek, hè. 1 Van de mooiste plekjes van Amsterdam. Prachtig uitzicht.’
Hij wendde z’n hand. Een vlakke hand die een korte rondleiding geeft. Kijk eens wat ik u voorschotel.
Maar ik ben in Amsterdam komen wonen toen de Nieuwmarkt nog niet mooi was. Ik vermeed ‘t. Ik kreeg altijd ’t gevoel dat ik achtervolgd werd. Tot er meer ruimte kwam. De zon ging schijnen op de Nieuwmarkt. Maar ’t oude beeld had zich al genesteld in m’n hoofd.
Ik knikte: ‘Ik hou er wel van dat er altijd mensen voorbij lopen.’
Verder kon ik niet gaan. Dit was ’t enige dat ik wilde toegeven.
‘Bij jullie is ’t ook altijd druk,’ zei de man met een kleine vraagteken.
‘Ja, wij zitten blijkbaar ook op 1 van de mooiste plekjes van Amsterdam. In ieder geval als we terras hebben.’
‘Is dat ’t enige werk dat je doet?’
Ik had een man die kon rekenen tegenover me. Meestal denkt men dat je van barwerk alleen kan rondkomen. Men ziet zelden dat ik er soms niet ben.
‘Ik werk ook in een bierwinkel, hier verderop.’
‘Oh, naast die galerie?’
‘Ja, maar daar kom ik nooit.’
Ik probeerde ’t te laten klinken als understatement. Wie had er nog wel een goed verhouding met de galeriehouder?
‘Daar heb ik 3 werkjes hangen.’
Oja, kunstenaars & passanten. M’n vraag was beantwoord.
‘Oh?’
‘Ja, ze hangen aan de muur. Of eigenlijk hangen er nog maar 2.’
‘Verkocht?’
‘Nee, 1tje is gestolen. Ik kreeg vanochtend een telefoontje. ’t Was weg.’
‘Krijg je dan evengoed je geld van de galeriehouder?’
‘Ja, de galeriehouder neemt de verantwoordelijkheid op zich zogauw hij iets van iemand ophangt.’
‘Oh, dat valt mee.’
Van die vent, bedoelde ik. Van die vent waar niemand een goede verhouding mee heeft. Of niemand, behalve enkele kunstenaars & passanten.
‘Maar nou weet ik eigenlijk niet of ik ’t moet zien als compliment, dat ’t gestolen is, of niet.’
Erkenning, erkenning is belangrijker, dacht ik. & Die vraag was een vraag voor hemzelf. Ik hoefde niet te reageren.
We keerden ons beiden een beetje af. Verdiepten onze blik in datgene dat we kort ervoor nog lazen. ’t Gesprek was voorbij.

De stroom mensen zette zich voort in Zijperspace.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *