begraafplaats

We kwamen in de buurt, zo voelde ’t voor mij. ’t Was bijna vanzelfsprekend dat de begraafplaats hier vlakbij was.
‘Om de hoek is zeker de begraafplaats?’ vroeg ik, wijzend naar ’t pad dat naar links afboog.
‘Ja,’ zei Rachel, precies op ’t moment dat m’n blik op ’t bordje viel.
‘Oja, ik had ’t kunnen lezen,’ merkte ik op. ‘Maar hier liggen zeker ook oorlogsslachtoffers?’
‘Ja, die ook,’ waarbij wederom m’n blik op een bordje viel waarop te lezen was wat ik vroeg.
‘Ook dat had ik kunnen lezen,’ constateerde ik hardop.
Op ’t moment dat we van de oprijlaan, vele begrafenisauto’s hadden hier traag hun pakket afgeleverd, overgingen op ’t pad van de begraafplaats zelf, zacht, onverhard, maakte zich een beklemmend gevoel van me meester. Hier lagen tonnen aan emoties, liters verdriet waren hier geplengd. & Ik, nog slechts een amateur in deze droefheid, mocht even meelopen.
Ik mocht dit niet laten verworden tot een ‘apies kijken’, bedacht ik me, ik moest me realiseren waar ik was, ik moest respect tonen voor de grafzuilen, voor de sporen van mensen die verlaten waren & ‘tgeen hun verlaten had hier gelaten hadden, van mensen die door moesten gaan met leven, die hun rug moesten rechten, opnieuw weerbaar moesten worden, maar deze plek nodig hadden om zo af & toe dichtbij degene te komen die ervandoor was gegaan.
Rachel wees ’t graf van haar grootouders aan. Waarbij ik getroffen werd door dat van Adriaan Roland Holst, ernaast.
‘Jouw opa ligt naast Roland Holst,’ verzuchtte ik.
‘Ik vind ’t helemaal niet zo bijzonder, anders,’ ontnuchterde zij m’n opmerking.
& Ik bedacht dat ’t ook maar een dood mens was, een hoopje botten hooguit, dat naast ’t volgende teken van ‘herinnering aan’ lag, maar daarvan niets kon merken.
Enkele 10-tallen witte grafstenen doemden op. In strakke rijen, in lijnen uitgezet, op de mm precies achter & naast elkaar geplaatst. Zelfs de plantjes, de madeliefjes, de varens, stonden strak in ’t gelid, geplaatst ter ere van de militairen die in de oorlog waren gevallen. Enige achtergelaten bloemstukken & kransen herinnerden aan dodenherdenking, enkele dagen geleden.
We gingen de hoek om, richting een veldje dat nog maar net in gebruik was genomen. ’t Viel meteen op. Net iets meer dan de helft van ’t veld was bezet, de graven zagen er nieuw & verzorgd uit. Enkelen waren versierd, als je daarvan mocht spreken, met memorabilia, die de herinnering aan de persoon die er begraven lag moesten oproepen. Een houten kruis, een stenen kat eraan hangend, stukken tekst, opgesierd met een foto van de overledene, verpakt in plastic, maar toch al flets. Een bankje, in marmer, geplaatst bovenop ’t graf zelf. Een glazen plaat, met poep van een vogel die niet ‘tzelfde respect voor de doden kon opbrengen.
‘Ligt je moeder hier?’ vroeg ik.
‘Ja,’ zei Rachel, terwijl ze ’t stuk terrein dat nog slechts bedekt was met gras, waar in de toekomst nog vele graven geplaatst moesten worden, begon af te snijden. Recht op ’t graf van haar moeder af.
Ze werd stil. Stiller. Meer met haar moeder, dan met alles dat er om haar heen gebeurde. Ik kon slechts op een afstand staan kijken. Ook al stond ik ernaast.
Ze ordende de dingen. De plantjes. ’t Zand. Enkele objecten. Ze wreef over de olifant bovenop de steen. Ze haalde de pioenroos tevoorschijn. De pioenroos waarvoor we de reis hadden ondernomen.
‘Zal ik anders even water halen?’ bood ik aan, toen ze verzuchtte dat ze dat eigenlijk nodig had.
Kon ik haar even alleen laten. Kon ik mezelf terugtrekken.
Ik liep weer naar de oorlogsgraven. Bestudeerde de gedenkstenen, nam m’n tijd, lichtte mezelf in over de verschillende mensen die hier herdacht werden: militairen, joden, verzetsmensen. Voor ‘t 1st in m’n leven was ik me bewust van ’t feit dat ik de doden van de oorlog herdacht. Terwijl ik ondertussen naar een gieter zocht. & Een kraan voor water.
Ik kwam terug met een geheel gevulde gieter. Tot de nok toe vol. ’t Kostte moeite om ’m de hele weg te tillen. Ik reikte ’m Rachel aan. Zij schikte de planten, de pioenroos, & gaf ze water. Ze herschikte de steentjes, ’t steentje waar ze wierookstokjes in plaatste. Ze stak de stokjes aan, haalde waxinelichtjes tevoorschijn, plaatste die, & voorzag ook die van vuur. Toen ging ze zitten. Op ’t randje van ’t graf ernaast. Ik zette me neer in ’t gras van ’t voetpad.
‘Anders ga ik altijd op die steen daar zitten,’ wees ze.
Ik keek naar de steen, schuin achter ’t graf van haar moeder.
‘Ik zou dat niet durven,’ zei ik. ‘Ik zou niet op ’t graf van iemand anders durven staan.’
‘Oh, daar heb ik geen moeite mee.’
‘Ik blijf hier altijd zitten tot de wierook op is,’ zei ze ook nog, ‘dat hoort bij ‘t ritueel.’
‘Dat dacht ik al.’
We hielden onze mond vervolgens. De zon scheen. De vlammetjes brandden. ’t Wierook verspreidde zich. Verloren in de wijde wereld, maar we roken ’t nog net voordat ‘t vervluchtigde.
Op de terugweg stak Rachel een hand in m’n arm.
‘Vind je toch wel goed?’ vroeg ze.
‘Ja, is goed,’ & ik gaf ‘r een zoen.

We moeten nog aan de doden wennen in Zijperspace.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *