Ik volg m’n vader. Hij loopt voorop. Ik zie z’n kuiten voor me uit schuiven, stap voor stap hoger de bergen op, de zwitserse bergen, nooit pogingen doen snel verder weg te sprinten.
Nee, in gestaag tempo, ongehaast, zodat mijn blik zijn kuiten niet uit ‘t oog verliest. Hij lijkt m’n ogen te voelen, gericht op zijn benen, weet zijn verantwoordelijkheid: z’n kind, met een eigen rugzak, de oudere broer, onvermoeid, uit op nog meer avontuur, verder vooruit de berg op, op zoek naar de paden die ons leiden naar ‘t hoger gelegen doel.
Ik volg m’n vader dus. Maar waar ik in die rol net als hem kinderen had moeten krijgen heb ik er geen.
Hij loopt evenzogoed vooruit. Voor me uit, zou ik moeten zeggen. Ik weet wat er hem overkomen is & wat ik moet vermijden om mij ‘tzelfde te laten gebeuren. Ik ontwijk de stenen waar hij over gestruikeld is. Hef m’n voeten hoger op. Ik ben tenslotte ook kleiner, hoewel ondertussen niet meer nu ik op deze zelfde leeftijd terecht ben gekomen. Maar ik weet dat ik beter m’n best moet doen om niet in dezelfde valkuilen te stappen.
Die zwitserse alpen. Terwijl hij jonger was dan ik nu. Ik keek naar hem op. Ook als hij mensen begroette in ‘t voorbijgaan.
‘Gruetzi mitenand.’
M’n broer & ik kopieerden die zwitserse groet. We lachten om de verkeerde uitspraak van die vreemde buitenlanders die hier woonden.
Wij luisterden niet. Wij zagen niet wat hij zag.
Hij pieterpeuterde z’n ogen de plantjes in, soms met een loep om z’n nek. Die had hij óók nog ‘ns bij zich, naast de bagage voor een overnachting ergens hoog in de bergen.
Hij plukte, zorgvuldig om zich heen kijkend, & frummelde (niemand mocht zien dat hij illegaal kleinodigheden exporteerde) een bloemetje in z’n flora. Heukels waarschijnlijk.
Of was ‘t de Heimans/Heinsius/Thijsse die nu bij mij boven de vroegere stoof hangt?
Ik weet ook dat-ie verbaasd stond om alles wat bewoog. Geïnteresseerd in waar ‘t zich bevond & waar ‘t naar bewoog.
Ik heb dat toen niet geconstateerd, maar zag ‘t toen hij beelden kreeg van wat er niet om zich heen was, maar evengoed wel zag.
Dankzij de medicijnen. Om te voorkomen dat hij snel ouder werd, sneller sterven zou, sneller, sneller, sneller niet meer zou zijn, terwijl hij tegelijkertijd alleen maar trager werd.
Hij vertelde me, m’n moeder zat ongerust naast hem, ik er tegenover, dat er beestjes uit de muur kwamen. Hij lachte er vrolijk bij.
Hij bracht z’n hand omhoog, volgde een denkbeeldig kruipseltje & bestudeerde ‘t. Zoals een natuurvorser hoort te doen. Geen angst. Slechts verwondering.
De medicatie deed ‘m goed.
Ik ben jaren bang geweest. Zo lang als hij er nu niet meer is & lang daarvoor. Maar nu ik lieveheersbeestjes over m’n hand durf te laten kruipen, & wat dies meer zij aan grote avonturen, weet ik dat ik niet hoef te vrezen wat er straks uit de muur tevoorschijn gaat kruipen.
Laat vaders dromen maar komen tot Zijperspace.